De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 26 april pagina 1

26 april 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l*. 1348 DE AMSTERDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Onder Redactie-van J. DE KOO en JüSTÜS YAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 04'2'/» Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover hst Grand Café', te Parijs. Zondag 26 April. Ad verten tien van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer. .....? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annunces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden n'tsluitend aangenomen door de firma KUUOLF MOSSE te Keulen en door alle Olialen dezer firma. VERHUIZINGEN. Den abonnés wordt beleefd verzocht bjj eventueele verhui zing niet alleen het ttiettwe maar ook het oude adres op te geven. DE ADMINISTRATIE. HIIIHmHIIMIIUIIMUIIIIIIIMIIIIIIUtHIIHUIIIIHIHIH I M H O U Dt VAN VERRE EN VAN NABIJ: Decentralisatie, I, door P. C. C. Hansen Jr. Mr. v. d. Brand en de heer Kooreman. Het ontslagen personeel dor Spoorweg maatschappijen, door J. v. Htttinga Tromp. Genees kundige hulp aan Inlanders, I, door A B President Roosevelt, de Monroeleer en het Panama-kanaal. De 8ste 10-jarige volkstelling.II,door Ueyne. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Aut. Averfcamp. Estampes Japonaises, door R. W. P. Jr. In de Brakke Grond", door F. Het verslag van dr. Kernkamp over zijne nasporingen in Scandinavië, I, door mr. Veder. FEUILLETON: Tegen wil en dank, van M. Triveley, III, (Slot). KECLAMES. VOOR DAMES : Verkregen Indrukken, door Elise A. Haighton. Idiotenverpleging, door M. K Iets over k.nten, door Vrouwke. Schoolpantoffels. Allerlui, door Caprice. KUNSTNIJV-EKHEID: Moderne Meubelen, II, door P. J. W. J: van der Burgh. KUSST : Joham Gram, (met portret), door J. v. M UIT DE NATTJDB, door E. Heiinans. SCHAAKSPEL. FIN'ANCIEELE EN ECONOMISCHE KRONIEK, door D, Stigler. SCHETSJES : Verdienste beloond. Naar het Deensch, van Christensen, INGE ZONDEN. ADVEETENTIEN. Mtiiiifiiimiiimiiifimijjiiiimifirfjjiiifiimiififiiiifimmfifiifmn Decentralisatie. i. Bij de uitbreiding der bestuursbemoeiieris en de vermeerdering van het aantal Europeanen, buiten het ambtelijke werk zaam, bleek meer en meer de wenschelijkheid van een decentraliseeren van den tot dusver uiterst centralen bestuursvorm in Oost-Indië. Minister van Dedem wijdde zijne krach ten aan die kwestie, en nadat een later door Minister Cremer ingediend wetsont werp door diens opvolger, Minister Asch van Wijk, was ingetrokken, diende deze laatste een eigen ontwerp van decentrali satie in, hetwelk gehandhaafd werd door den tegenwoordigen Minister van Koloniën. Thans is het afdeelingsonderzoek der Tweede Kamer omtrent dit ontwerp gepu bliceerd, en bij lezing daarvan blijkt dui delijk hoe ingewikkeld de zaak is, en hoeveel verschillende aangelegenheden te overwegen zijn, ieder afzonderlijk van groot belang en wier regeling, in den een of anderen zin, in de toekomst ver strekkende gevolgen kan hebben. Niet alleen dus de maatregel op zichzelf, maar ook de wijze van uitvoering ten opzichte van vele punten is wel degelijk een kwestie van groot gewicht, die alle aandacht verdient, en waarvan het grootendeels zal afhangen of de decentralisatie voldoen zal of niet, nuttige dan wel schadelijke gevolgen zal hebben. Uitgaande van dit standpunt kan niet gezegd worden dat het wetsontwerp vol doet, het is te onbepaald en draagt een te weinig bindend karakter. Vermoedelijk vindt dit nog zijn oorzaak in het inge trokken ontwerp van Minister Cremer, dat uiterst vaag was en blijkbaar tot basis van het nieuwe ontwerp heeft gediend. Dat de betreurde voorganger van den tegenwoordigen Minister gevoeld heeft, dat een scherpere omlijning niet overbodig was, blijkt overtuigend uit de hoogst uitvoerige Memorie van Toelichting, waarin tal van ontwikkelde beginselen en wenken, welke de ontwerper zich voor stelde den Gouverneur Generaal in over weging te geven, om tot richtsnoer te nemen bij het leggen van den grondslag voor locaal zelfbestuur in Ned.-Indiö. Het afdeelings verslag echter zegt: »Maar juist deze beginselen behooren niet in de Memorie van Toelichting, maar in de wet zelve te worden neergelegd; het richtsnoer waarvan in de Memorie van Toelichting sprake is, behoort door den wetgever aan de Indische regeering te worden gegeven. De wetgever moet de zekerheid hebben, dat niet de grondvesting van locaal zelf bestuur in Ned.-Indië, waarmede hij in beginsel zijn instemming te kennen geeft, tot eene Bchijnvertoouing kunne worden gemaakt." Met deze woorden zijn wij het geheel eens, en we zouden aan het slot nog willen toevoegen: of uitgevoerd op een wijze, strijdig met de inzichten van degenen, die het wetsontwerp hielpen tot stand brengen en hunne stem gaven. Indien de Regeering omtrent de wijze van uitvoering eene bepaalde overtuiging heeft, deze doet kennen, zooals hier in de Memorie van Toelichting, en het wetsontwerp op grond dier uiteenzetting wordt aangenomen, dan moet ook zekerheid bestaan dat later van die beginselen niet kan worden afgeweken. De groote bescheidenheid van Minister's voorganger moge er hem toe gebracht hebben de slotsom zijner, blijkens de zaakrijke Memorie van Toelichting toch zeer grondige studiën, fltchts den vorrn te geven van een raad ter overweging aan het Gouvernement in Indië; aan den tegenwoordigen Minister de taak die con clusies na toetsing aan eigen oordeel in de wet zelf vast te leggen. In het verslag werd een wensch in gelijken geest geuit, n.m. om de hoofdpunten: de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der raden betrtffende, in de wet als voorschriften op te nemen. Zulks is zeker noodzakelijk, te meer, wijl de meeningen omtrent vele dier punten verre van overeenstemmen. In de eerste plaats zien wij dat sommige Kamerleden plaatselijke decentralisatie ('lus gemeen ten) op den voorgrond willen stellen, in tegenstelling der voorgestelde geweste lijke (provinciën) decentralisatie met zich daaruit te ontwikkelen plaatselijke decen tralisatie, omdat zij meeiien dat zoodoende: «een deugdelijke aan een spoedige decen tralisatie van het bestunr zou worden opgeoffcrd." Rust die oppositie wel op goede gronden ? Nergens staat in de Memorie van Toelichting dat tusschen de instelling van gewestelijke en van plaatselijke decentra lisatie een lange termijn moet verloopen, zoodat de gewestelijke, waar zulks wenscbelijk is, op den voet gevolgd zal kunnen worden door plaatselijke; slechts wordt de invoering van plaatselijk zelfbestuur af hankelijk gesteld van die van gewestelijke decentralisatie. In overeenstemming met dit beginsel is het voorstel, om waar geen voldoende elementen aanwezig zijn tot vorming van een gewestelijken raad, toch waar nooiig gewestelijke decentralisatie in te voeren ; dus dan de resident tot eenig uitvoerder dier decentralisatie te maken. Een volko men juist standpunt, want hierdoor wordt het mogelijk in zulke gewesten, b.v. voor de hoofdplaats, zelfbestuur in te voeren met eigen localen raad. Zonder een gewestelijk zelfbestuur, als toezicht, zouden de plaatselijke zelf besturen in alles gecontroleerd moeten worden door de centrale Regeering te Batavia. D^ze zou daarbij evenzeer moeten af. aan op de de adviezen van het gewestelijk Hoofd, dat aldus toch een soort voogdij zou uitoefenen, want nog veel minder dan over voor stellen en daden van bestuurs ambtenaren, zooals tegenwoordig, zal de centrale Regeering met kennis van zaken kunnen oordeelen over handelingen van locale zelf besturen, wier bemoeienis veel om vattender zal wezen; immers uitbreiding van locale bestuurszorg is een der hoofd motieven voor invoering van zelfbestuur. Eenigozins vreemd schijnt ons daarom de opmerking toe in het verslag: »Z m dan met grond mogen worden aangenomen dat een eenhoofdig gezag zonder voorlichting en raadpleging met anderen haar tot tevredenheid der ingezetenen zou kunnen vervullen?'' Uit het feit dat geen gewestelijke raad gevormd wordt, blijkt toch dat de elementen daarvoor niet aanwezig zijn, terwijl het be lasten van een plaatselijken raad met het gewestelijk zelfbestuur een groote fout zou wezen. Een handjevol stedelingen zou dan te beslissen hebben over de belangen van het platteland, dicht bevolkt misschien met duizenden inlandsche landbouwers. De Europeesche ingezetenen van zoo'n hoofd plaats krijgen door hun plaatselijk zelf bestuur wel degelijk stem in de zaken die hun aangaan. Over zaken, v^lke h,nniei aangaan, maar het platteland bot rellen, krijgen zij niets te zeggen, en dat schijnt ons toe correct te zijn. Eveneens zeer juist achten wij het dat zulk een gewestelijke decentralisatie zonder raad, dus in handen van deu resident alleen, financieel binnen engere grenzen beperkt blijft, en wij begrijpen niet goed de bezwaren daartegen bj' het afdeelings onderzoek ingebracht, o. a. als zou dan niet voldoende voorzien kunnen worden in de behoefte van dat gewest. Immers slechts daar, waar geen gewestelijke raden samengesteld kunnen worden, dus waar zonder deze beperkte decentralisatie van decentralisatie in het geheel geen sprake kan zijn, zal de eerste worden ingevoerd; en nu zien wij niet in waarom zulke ge westen daarbij slechter zullen varen, dan wanneer de bestaande toestand er besten digd blijft. Voor het door sommige leden opgeworpen denkbeeld om de afdeelingen tot bestuurseenheden te verheffen, is, wat Java betreft, wel iets aan te voeren, indien dit bedoelt dat geen gewestelijke raden, maar afdeelingsraden gevormd zullen worden, en aan de laatsten ondergeschikte, stedelijke raden. De afdeelingggrenzen vallen dikwijls samen met die der regentschappen, welke veelal uit een historisch en ook uit een etuographisch en economisch oogpunt af geronde geheelen vormen. Het aantal een heden, waarmede de centrale regeering Ie doen krijgt, zal echter dan zeer aanzienlijk stijgen en zeker vier- vijfmaal meer zijn, dan indien de gewesten als eenheid worden aangenomen En dat is een groot bezwaar. (Slot volgt). P, C. C. HANSEN JE. Mr. v. d Brand en de heer Eooreman. Gelijk te verwachten was heeft mr. v. d. Brand niet ingelaten, na de bestrijding, die zijn brochure, getiteld: »£>e Millioenen uit Dell"1 had gevonden, het door hem medegedeelde omtrent de noodlottige wer king van het Koelie stelsel nog eens toe te lichten en te bevestigen. Ev-ena's wij de bestrijding van v.d. Brand's brochure door den oud-resident Kooreman het belangrijkste hebben geacht van het geen tegen de bedoelde beweringen was ingebracht, heeft ook mr. v. d. Brand zelf dit begrepen en vooral diens aanvallen trachten af te weren. Ook wij hebben bij onze bespreking der koelie-ordonnanties ons ten opzichte van mr. v. d. Brand's brochure uitsluitend bepaald tot die feiten, welke ge staafd waren door den heer Kooreman, a's bruikbaar materiaal, ter kenschetsing van den toestand. En almede op grond van des heeren Kooreman's verze keringen en opmerkingen meenden wij het in den heer v. d. Brand te moeten afkeuren, dat feiten van strafbaren aard, door hem waargenomen, niet door hem waren mede gedeeld aan de autoriteiten. Niet weinig indruk toch moest het maken, als men den heer Kooreman hoorde verklaren: Ik heb Mr. Van den Brand in Deli zeer goed gekend. Meer dan vijftig maal is hij, toen ik nog Resident van Sumatra's Oostkust was, particulier of oificieel by my geweest, zonder dat hy' my ooit aen enkel woord gezegd heeft van mishandeling of slechte behandeling van. toelies. Op blz. HO van. De Mülicenen uit Deli" zegt hy vyf gruwelyk mishandelfe Caineesche wegloopers te hebben zien liggen, doch waarom is die godsdienstige rechtsgeleerde dan niet naar de naastbywonende overheid geyld, om van het gruwelstuk aangifte te doen, e.i te zorgen, dit de dader zyn gerechte straf bekwam?" Wij wenschen, waar wij zelf in overeen stemming met den heer Kooreman mr. v. d. Brand zulk een ernstige fout hebben toe geschreven, allereerst zijn verdediging te deztn opzichte onder de oogen onzer lezers te brengen. Waarom ik het geval der vyf afgeranselde Cbineetche wegloopers, die ik zelf gezien heb in al hun ellende, niet aan de overheid meded-3 1de ? E;nvoudig omdat ik de gast was van den beiiyver dezer wreedheid, toen ik toe vallig de ongelukkiger, ontdekte. Ik ging n.l. de droogscbuur in, waar zy lagen, omdat ik de stein van mijn gastheer hjorde, dien ik zocht. Ik achtte mij niet geroepen, den man te verraden, en ik geloof, dat wel niemand in mijn geval anders zou hebben gehandeld." Wij erkennen gaarne, dat het hier mede gedeelde als eeri vernachtende omstandig heid mag worden aangemerkt. Het is niet aangenaam voor den gast zijn gastheer te verraden. Maar... waar de gastheer een beul is, zooals v. d. Brand zelf hem heeft beschreven 1), die de macht had een aantal rnenscben, een gelijk lot te doen wedervaren, stelt de menschlievendheid eischen, die geenszins voor het betoon van een gewone gastvrijhet l mogen wijken. Had de heer v. d. Brand geschreven, dat hij van dat oogenblik af dien barbaar den rug had toegekeerd, en gedaan had, wat ia zijn vermogen was, om dezen ^gastheer" onschadelijk te maken, door de autoriteiten te waarschuwen, zijn verde diging zou dieper indruk achterlaten. En waarom mr. v. d. Brand in't bijzon der den heer Kooreman zijn klachten heeft bespaard: het antwoord schijnt te zijn, omdat hij den Resident niet vertrouwde. Ter verklaring van deze zijne achterhou dendheid, ofschoon hij hem meermalen ontmoet had, doet v. d. Brand het volgend verhaal, dat wij in zijn geheel hier weer 1) Ze la^en naast elkander op ("ene mat op deu ;]'ond, allen op den buik, terwijl de ru,^ gedekt was met ecu ,s(uk wit t;ned. Eene andere g^ing was niet mogelijk, daar achter- en zijkant geheel eu al uoiid was, veroor/aakt door slagen niet hainboe, niet dunne h;tmbue( maar bamhoe van 3 a l c\[. niiddeljijn, wat de wreedste wonden maakt. Zij werden verpleegd door den harmhai'ti^'en administrateur zelf, die hen aldus tol straf voor het wegloonen had doen ge-'sc!eu . . . hij was bang, dal toch hierin misschien aan leiding lot viTvolging zou worden gevonden, indien liet den magistraat Ier oore moeht komen. Eens in de week kwam ce» dnkter. die het opperlocziclil op de behandeling had. l'ie koelies waren weggeloopen. omdat de helianileling te goed wa- op de onderneming, dat is duidelijk. AU dien vlegels eenmaal de broodkruimeis gaan steken. " j J)e beheel'der is hienooi' nooit gesli'afl, wel is hij vo»r ajiflcre l'eitni -??- <",e!i erg i-n even uTied?ver volgd. l)e diuid l eel'l he.ni aau zijnen aiu'Kclieu Hechter onttrokken.'' geven, mede wijl het, indien het juist is, als een bewijs te meer kan gelden van hetgeen wij vroeger reeds schreven: hoe nl. het verblijf ia het koelieland onwille keurig een stempel drukt op de beschaving, ook op het rechtsgevoel der Europeanen. Het was op een avond in de maand October 1897 dat zeven Maleiers Mr. v. d. Brand in zijn hotel bezochten. Da woord voerder van dezen dischte hem een verhaal op, dat hij niet kon gelooven. Ik beloofde echter, de zaak te zullen onder zoeken en vroeg hen over twee dagen, doch 's ochtends, terug te komen. O/erda/, dorsten zij niet, zeiden zij, en daar ik de geschiedanis romantisch begon te vinden ik herhaal, dat ik er niets van geloofde bepaalde ik het uur van samenkomst op den. volgenden avond om denzelfden tyd. Den volgenden dag onderzocht ik de zaïk en bevond, dat myn nachtelyke bezoekers de waarheid hadden gesproken. Ziehier het ver haal, dat zy' my' gedaan hadden, aangevuld met wat my later by de behandeling der zaak is gebleken, en het verloop, dat zy bid. Dicht by Medan is een renbaan, gewoonlyk racibaan genoemd, waar twee maal per jaar paarden- wedstryden worden gehouden, ook weer betiteld met de Engelsche naam races. Dicht bij deze baan waren door eenige Maleiers iny'n. bezoekers hulzen gebouwd Zij hadden daartoe het erfpachtsrecht op een stuk grond, aan het terrein van de renbaan grenzende, behoorlyk van den eenigen grondeigenaar in Deli, rien Sultan, gekocht en betaald. Ver volgens hadden zy, gelijk ik reeds zeide, op de hun in erfpacht afgestane terreinen huizen ge bouwd en die betrokken, terwy'l zy op het overschiet end i terrein aanplanting van vrucht en sierboomen hadden gemaakt. Op een goeden dag datum* weet ik natuurlyk niet werd hun door den adspirant controleur van Medan aangezegd, dat zy daar niet wonen mochten, hun huizen en sullen moeeten afbreken en verhuizen. De reden waarom werd hun niet medegedeeld; het was eenvoudig een prentah(bevel van bet Bestuur) De eigenaars maakten zeei naluurlyk geen haast om aan dat bevel te voldoen. Zij bepraat en de zaak wat onder elkander en besloten te bly'ven waar zy waren, en den loop der dingen af te wachten. Nogmaals kregen zy bezoek van denzelfden aspirant-con'roleur, die hetzelfde bevel, doch nu nog nadrukkelijker, overbracht. De eige naars bepraatten wederom de zaak en besloten weer te biyven zitter». Zulke brutale rakkers! Na verloap van eecigen tij! kregen zy bevel Toor den karapatan te vertcbynen. De karapatan is de inbeemsche rechtbank, voorgezeten door den Sultan, waarbij de Magistraat van Me;lan zitting heeft als adviseerend lid. Hier werd hun u. ed-gedeeld, dat zy hun terrein hadden te ontruimen en de daarop gebouwde wocingen en etallirgen moesten afbreker. Of zy geen schadavergoedmg zouden kry'gen, vroegen de eigenaren. Neen, daarvan was geen sprake, zy hadden te verhuizen zonder meer, zy mochten daar niet wonen Zj moesten al wat zy gebouwd hadden afbreken, mochten de afbraak houden, maar de schadevergoeding daarvan kon geen sprake zy'n. De eigenaars gingen diep mistroostig wept hielden weer een koempoelan (vergadering), overlegden de zaak nog eens rijpelijk en bleven weer zitten. ': Was ongehoord, zoo'n lijdelijk verzet, als je ook steeds van die inlanders hebt I Weer kwam een oproeping van wege den karapatan en weer trokken de eige naars er heen. Waarom zij nog niet verhuisd ?waren ? Ja, zij wis en n^g niet recht, hoeveel karoegian (schadevergoeding^ zy kregen. Karoegian, geen cent} Dat wisten zy ht el goed. En als zy het nog niet wisten, dan werd het hun rm eens en voor altijd gezegd. Zij moesten verhuizen, pur et simple, want zij mochten daar niet wonen en daarmee uit. Van schade vergoeding was geen sprake, maar de kara patan wou dezen keer mild en zachtmoedig zijn, de afbraak mochten zij houden. En om nu voor goed aan han praatjes en lijdelyk ver zet een einde te maken, werd hun medege deeld, dat indien zij niet vrijwillig san het bevel voldeden, de Salthan oppassers (politie agenten) en dwangarbeiders zou zenden, om den heelen boel tegen den grond te halen. De eigenaars zagen in, dat de zaak ernstig begon te worden. Een van her*, de venduaMager Mangaradja Tagor, op wiens naam de erfpachtsacte stond, sprak er met den vendumeester, den heer Van den Berg, over. Hij had hem er al meer over gesproken en toen weinig baat er by gevonden, maar men kan nooit weten, misschien wist hy nu wel raad. En werkelyk, de vendumeester wist raad, of eigenlyk hy zelf niet; maar, zei hy, er is hier een advocaat een echte, een Meester gekomen. Die woonde in het Medan-hötel. Ze moesten dien maar eens raalplegen. Maar mondje-toe, dat hy dien raad gegeven had 1) Vandaar het nachtelyk bezoek. Toen uit de inlichtingen, die ik den volgen den morgen inwon by den heer VAH DER BEEG want Tagor had my verteld, dat zyn chef van de zaak alles afwist my bleek, dat er grond bestond om aan het verhaal der eige naars geloof te slaan, begaf ik mij, gewapend met de eifpachtcacte, in Dili, gewoonlyk^rrawd genaamd, naar den Resident en lei hem het geval voor. Het geheele gesprek, dat volgde, weer te geven, kan ik natuurlyk niet. Het zakelijke, dat verhandeld werd, komt hierop neer: De Resident kende de zaak, doch liet het mij voorkomen, of het de wensch van den Sultan ?was, dat de eigenaars daar niet -wonen bleven. Als ik mij niet vergis, beweerde hy, dat deze grond niet met woningen bebouwd mocht wor den, daar de Sulthan die voor rystvelden be schikbaar wilde houden voor de inheemsche bevolking. (Liter zullen wy vemen en, wat de werkelyke reden voor de geëiachte ontruiming was). Ik wees den Resident erop, dat het erfpachtsrecht toch behoorlyk gekocht en be taald was, en dat die ontruiming zonder meer maar niet 200 maar kon plaats grijpen. De Resident meende, dat dit zaken waren het inlandtich zelfb stuur rakend. Ik bracht hem onder het oog, dat onder de verschillende eigenaren zoogenaamde Gouvernementsonderdanen 2) waren en dat de eifpachteacte stond ten name van Mangaradja Tagor, venduafalager, in dienst van het Ned.-Indisch Gouvernement. Dat deze dus niets met den Salthan en den karapatan te maken had en dat wanneer de Sultan de terreinen wilde doen ontruimen, Z. H. een vordering deswegen kon instellen by d.n LÏLdraad. De Resident was dit niet met my eecs en wou er zich niet mee bemoeien, uit vrees voor politieke verwikkelicgen !! Ten slotte kwamen wy overeen, dat ik de zaak verder zou behandelen met den Cor.troleur, die ook met den Sultan zou spreken en den Residert zou inlichten, Ik sprak dan ook met den controleur en lei hem de zaak bloot. Deze was een eerly'k man en min of meer met zy'n figuur en de heele affaire trouwens, die hy kende, verlegen. De onderhandelingen schoten riet erg op, daar ik bleef staan op den billyken eisch: algeheele schadevergoeding. Wie schetst echter myn verbazirg, toen op zekeren morgen, dat ik naar den Landraad ging, de controleur my aansprak, en zei, dat de Sulthan van geen schadeyerf oeding wou weten en over twee dagen de huizen door politieoppassers zou doen ont ruimen en laten afbreken. Geschiedt dat met toestemming van den Resident, vroeg ik. Ja, antwoordde de controleur, ik torn juist böhem vandaan en heb in la t u dit mede te deelen. Nu, zeg hem dan uit myn raam, dat ik de eigenaars zal laten wapenen en dat de huizen verdedigd zullen worden. Maar ook, dat zoodra de oppassers van den Sulthan komen, ik tele grafisch den Rssident zal aanklagen by dea Gouverneur- Generaal. En ik deed wat ik gezegd had. Ik riep de eigenaars des avonds te zamen, vertelde hun hoe de zaak stond en raadde hen zich te wapenen en hun goed tegen den aanval van wie dan, ook te verdedigen. Ik zal niet zeggen, dat die raad in alle op zichten goed was. Maar ik vermoedde, dat de Resident blufte en dat bij zich wel wachten zou, het zóó ver te laten komen. Ik wist natuurlyk, dat i; dien het werkelijk tot een handgemeen kwam, de eigenaars en ik zelf in moeilykheden zouien komen. Aan den anderen kant stond, dat indien da zaak onderzocht werd, de Resident verloren zou zy'n. Hier steunde de Resident zóó blykbaar het onrecht, ja handelde zoo geheel tegen zy'n eersten plicht, den inlander te beschermen tegen knevrlarij en misbruik van gezag, dat ik niet vreesde, of hij zon voor de gevolgen terug demzen. De Sulthan heeft dun ook nooit zy'n oppassers gezonden. Wel kreeg ik van den controleur bericht, dat den daaropvolgecden Zaterdag de zaak in den karapatan zou worden behandeld. Hier verklaarde ik namens de eigenaars, den karapatan niet als rechter in dit getchil te kunnen erkennen, doch wel gereigd te zy'n, op den grond van behoorlyke schadevergoeding in een minnelyke schikking te treden. En de zaak werd in der minre bijgplegd. 3) Later ben ik pas te weten gekomfn, wat aan de heele zaak ten grondslag lag. De N:euwe Deli Race club, die haar paarden op de boven betproken rei baan bij Medan laat looper', hld den Sultan die ontruiming verzocht, Er waren nl. onder de eigenaars der weringen ook rijtuig verhuurders en men was bang voor mogelijke besmetting der renpaarden, indien zich een ziek paard in de stallen der eigenaars mocht bevinden. In de notulen der racfclub moet hierover nog wel hot een en ander te vinden zy'n. De voorzitter van de raceclub was de secre taris van het Gewekt. Verschillende bestuurs ambtenaren, waaronder ook de Roeiden t, hadden de zoogenaamde B. B. Kongsie gevormd en paarden loopen. En r,u moge men my du'zendmaa! verwijten, dat ik insinueer, doch ik kan niet nalaten tusschen deze feiten en de houding van den R -sident in deze zaak verband te zoeken. Tot nog toe groeit er op de betwïte gron den geen rijst. De huizen zy'n trouwens nooit afoebrcken. De Sulthans heeft de erfpacht weer verkocht aan een ander voor drieduizend dollar. De ondervinding door my in dez-; zaak opge daan, moedigde my niet aan, met den Resident over koelietoestanden te gaan praten, evenmin als over andere zaken, die naar myn inzien indruischten tegen het Recht. Waar mogelyk, sloeg ik steeds, zonder voorafgaande pouparlers, den weg van rechten in en verkoos te vechten, waar minnelyke besprekingen toch niet zouden baten. Ook hier wordt de verzachtende, omstan digheid van het niet bij den Resident steun te zoeken, gemakkelijk erkend. Toch kon o. i. dit zeer opmerkelijk geval 1) Het moge ocgeloofelyk schijnen, maar dezen man, den heer VAN DER BEEG bedoel ik, die my de eerste inlichtingen in deze zaak gaf, moest ik beloven, zyn ntam niet te noe men by myn gesprek met deu R?s;dent De man was bang, dat het hem zy'n pensioen kon kosten. Hy' is r u reeds gepensioneerd, dus kan my'n onbescheidenheid hem waarschy'nlyk riet meer schelen. 2) Lieden, staande onder bet rechts! reeksch bestuur van het Ned-Indisch Gouvernement. 3) Het verhaal dezer zask met kleine afwykirgen hier en daar vindt men in het Maleisch van de hand van Macgaradja Tagor op blz. 52.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl