Historisch Archief 1877-1940
Na 1349
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De verzameling Pacully.
Aardig is het, te lezen hoe Eugène Müntz
?in 1895 kennis maakte met den heer Pacully.
Müntz was in het Frado bezig met het ontcij
feren van den datum van Raphaël's Heilige
familie met het lam (MDVI MDVII ?), en tege
lijk met hem trachtte een jonge vreemdeling
hetzelfde vraagstuk op te lossen. Natuurlijk
deelden beiden elkaar hunne bevindingen mede.
Bij zijn oplossing van de vraag beriep de jeug
dige vreemdeling zich op de autoriteit van een
zekeren Müntz, den schrijver van (,«'/ /'
affirm ai t du moiiu", zegt Müntz er bescheidenlijk
bij) het beste werk over Raphaêl. Müntz moest
lachen en vertelde wie bij was. Verrassing van
den ander ! Müntz voegt er bij dat hij in zijn
boek werkelijk had geaarzeld tusscben 1506 en
1507, maar dat een nauwkeurig onderzoek van
het stuk hem DU deed overhellen tot de aan
neming van het laatste jaartal. Deze aardige
kennismaking was aanleiding dat de beide heeren
verder samen de Spaanscbe musea bezochten en
dat een paar jaar geleden Müntz een korte inlei
ding schreef bij de reproducties van 36 schilderijen
uit de collectie-Pacnlly (te Parijs, in het park
van Neuilly, waar de eigenaar een villa heeft),
een collectie ,inabordable jutqv' ici et om demain,
j'en ai la certitude, tera clauée et célébre, schrijft
de heer Müntz.
Deze verzameling zal in Mei bij Georges Petit
geveild worden. Enkele stukken er van heeft
men den vorigen zomer op de tentoonstelling te
Brugge kunnen zien en over een der merkwaar
digste is al veel geschreven: ik bedoel het zeer
fraaie stuk van den zoogenaamden Meetter der
vrouwelijke halffiguren. Als men het eenmaal
gezien heeft, vergeet men het niet licht: het
mooie rood en groen van het gewaad, het
fijngeschilderd gelaat met het lichtbruin haar, het
zachte licht in het vertrek. In bet XXIlste deel
van het Jahrbvck der Kvntlhittoritchen
Sammlungen des allerh. Kaiserhausei leverde Wickhoff
een schrander betoog dat deze onbekende Meitter
der teeibl. Ilalbfiguren niemand anders kon zijn
dan de Antwerpenaar Jean Clonet, de
hofschilder van Frans I. In de Chronique de» Arts is
zijn betoog bestreden door den heer Dimier.
De bij Henry May uitgegeven portefeuille
? (1) is hierom zoo interessant, omdat in den
tekst (Paul Lefort schrijft over de Spaansche
Meester der vrouwelyke halffiguren: Schavende vrouw.
Piëta (toegeschreven aan GERAKD DAVIH).
ADR. BBOUWER: De kiezentrokker.
stukken, George Lafenestre over de
Italiaansche, Boyer d'Agen over de
Fransche en Paul Leprieur over de
andere gereproduceerde werken), omdat
men zeg ik waar in den tekst
besproken worden schilderijen wier
toeschrijving onzeker is, ook ettelijke
stukken uit andere verzamelingen heeft
gereproduceerd, die in type en samen
stelling overeenkomst vertooneu met
Pacully's eigendom, en voor het kritisch
onderzoek kunnen ze dus goede dien
sten bewijzen. Zoo vindt men ter
vergelijking met het hierboven bespro
ken stuk een kleine reproductie van
het Concert (uit de
verzamelingHar rach.)
De portefeuille bevat 36 platen
(waaronder 6 heliogravures.) Er zijn
in vertegenwoordigd: twee Goya's, een
Bartolomeus Gonzales, een Ribera,
een onbekende Vlaming, een Simone
Martini, een Tintoretto, een Palma
Vecchio, een Piigaud, een Chardm, een
Qreuze, een Joseph Vernet, een
Pillement, een Gerard David, een
Hieronymus Bosch, een Lorenz Strauch, een
Pieter Neeffi, twee Fluweelen
Brueghel's, een Alexander Adriaansen, twee
Jan Fyt's, een Jan Weenix, een Pieter
Snaeyer, 3 Rubeüs'en, een Adriaan
Brouwer, 3 stukken van David Teniers
den jongere, een A. Teniers de jongere.
een Gerard van Honthorst, de bewuste
»meester" en, wel curieus tusschen
dit alles, een Portaels.
Dit zija niet al de schatten van
den heer Pacully. Heeft hij zijn Pedro
de Cordoba's, Jezus de heilige vrouwen
zegenende (wél in den tekst beschreven,
maar niet gereproduceerd) reeds van
de band gedaan? Het is jamme* dat
wij de afbeelding van dit in geval
van echtheid zeer zeker zeldzame
en kostbare staal der primitieve
Spaansche kuEst missen. En zoo mis ik de
reproductie van bet zeer belangrijke
stuk (of van Menline of althans uit
diens school): Verschijning van de
H. Maagd aan den H. I'defonso, dat
we ook kennen van de Brugsche
tentoonstelling (no. 11 van den cata
logus), ik mis den van Goyen, ik mis
Jacob van Ruysdael's landschap,
Rembrandt's portret en een stuk van Pacher,
hetzij, zooals Lemper beweert, van
Friedtich, hetzij van Martin, gelijk
Friedlauder wil.
Wat niet wegneemt dat deze porte
feuille een aangenaam bezit is.
De bij dit artikeltje gereproduceerde
roerendschoone Piëta (no. 28 der
Brugsche tentoonstelling) beet van
Gerard David te zijn. Men beeft dit
betwist en het vergelijkend met de
stukken van Qainten Massys en diens
school aan een zijner volgelingen toe
geschreven.
Merkwaardig is de Alexander Adri
aansen, gedateerd 1634: een stilleven,
nu geen visschen, gelijk hij ze veelal
schilderde, maar op een grooten witten
schotel een smakelijk geordende stapel
vruchten. Op een klein dessert-tafeltje,
rechts op den voorgrond, een paar
vijgen en een bekwaam geschilderd
patrijsje.
De hier gereproduceerde Brouwer kwam nog
niet lang geleden in het bezit van den heer
Pacully. Hij kocht dezen Kiezentreklcer uit de
collectie-Kums.
Drie Rubens'en telt de verzameling. Een er
van er van is : de Israëlieten manna verzamelend
in de woestijn, behoorende tot een geheele reeks:
de Triomfen van het Geloof, door Rubens be
gonnen in 1625 op bevel der Infante Isabella,
om te dienen als kartons voor tapisserieën ten
behoeve van het Klarissen-klooster te Madrid.
De gebeele reeks tapisserieën is nu nog in dat
klooster aanwezig. Grooter en kleiner schetsen,
in kleur of in grauwverf, vindt men hier en
daar in in musea en particuliere verzamelingen
De omlijsting, waarop een krans van bloemen
en vruchten is geschilderd, is er later om ge
timmerd. Deze heet te zijn van den flaweelen
Breughel. 2)
Ook het tweede stuk diende als karton voor
tapijtwerk, waarschijnlijk gemaakt ten behoeve
van Karel I van Eugeland. Het is uit de ?Ge
schiedenis van Achilles en stelt voor: Thetis
haar zoon onderdompelend in den Styx. De schetsen
en schilderijen raakten verspreid : het hier aan
wezige stuk is afkomstig uit de verzameling van
den hertog van Pastrana. Bij het licht eener,
door een Parce gehouden toorts, buigt Thetis
blijkbaar heeft Héne Fourment voor deze
kloeke gestalte geposeerd zich met aandacht
voorover en houdt op de borst een rood gewaad
op. Het vleesch van moeder en kind is in het
licht der toorts, dat over het geheel een bruinen
schijn verspreidt. Op den voorgrond de Cerberus,
achter dezen bet sombre, drabbig-dikke water
van den Styx, en op den achtergrond de ellende
der hellekrocht: de ongelukkigen die de handen
uitstrekken naar den heengaanden Charon.
De derde Rubens is een schets, lucht
geschilderd in n kleur, schier een
teekening: een Bacchanaal (ook in de portefeuille
gereproduceerd), een woest toneel, met een
meesterlijk gecomponeerde middengroep: een
walglijk-dikke, zatte Sileen, ondersteund door
twee Bacchanten, waarvan de eene hem
voortsleurt en de andere teruggehouden wordt door
een haar wildkussenden Satijr.
Onder de Teniers'en zijn opmerkelijk de
drie stukken die moesten dienen als kartons
voor tapijten (afkomstig uit de
verzamelingPastrana): voorstellende het vertrek, de reis en
de aankomst van Don Juan van Oostenrijk, die
in bet jaar 1GÓ6 na den dood van den aarts
hertog Lodewijk Willem landvoogd der Zuidelijke
Nederlanden werd.
Twee Goya's bezit de heer Pacully. De eene
is ook gereproduceerd in Lafond's boek over
dezen geweldigen Spanjaard. Daar heet dit
portret echter het portret van Don Manu el
Garcia de la Prada, in de toelichting van Lefort:
portret van Ruiz y Prado. Deze kwestie mogen
de historici uitmaken. Gewichtiger is: dat het
een zeer mooie Goya, van magistrale factuur is.
Onder de Fransche schilderijen is belangwek
kend de Chardin. Het is een portret en wij
weten dat Chardin niet veel portretten gemaakt
heeft. Hij was de schilder van het stilleven en
binnenhuizen. Maar daar het portret den schilders
meer geluk aanbracht, besloot hij zich ook
daArop toe te leggen. Om markiezinnen te
trekken begon hij met burgerjuffrouwen te schil
deren. In 1743 zond hij naar den salon het
portret der vrouw van zijn besten vriend, Lenoir.
In 1746 exposeerde hij 3 portretten, verder
worden er nog drie aan hem toegeschreven.
Een prettig, gezond, roodwangig gezicht heeft
deze »bourgeoise". En meer nog dan de signa
tuur (hoog in den linkerhoek) spreekt voor
Chardin de geheele behandeling van dit portret,
de harmonieuse kleuren-ordonnantie.
In den officieelen catalogus van Greuze's
werken is niet vermeld het allerliefste stukje
van den heer Pacully: Le Meisage cfamour, een
stukje dat een geschiedenis heet te hebben.
Het bewonderenswaardig model zon nl. geweest
zijn de schoone Adelaïde Marie Faigneaa, de
echtgenoote van een zekeren sieur Dupuy, ,non
tans avoir téprécêdemment la mère d'Smile de
Oirardin, par la volante de Napoléon Ier, gut, a
titre de Jupiter Olympien de son temps, ie permit
de renouveler Vhütoire de la bellr. Europe et de
tant d'aulres adoratrices du même Dieu. Le roman
vaut-il mieax que fhistoire ? (voegt Boyer d'Agen
er bij) Je ne tait, mait il est rare que Oreuze ait
accordél'un et faittre plus harmonieusement qu'en
eette délideuse pochade. Et Vingrat ne fa pas
cataloguée !
Al raakt de verzameling nu verspreid, deze
portefeuille blijft toch de hengenis bewaren aan
het door den heer Pacully bijeengebrachte.
N. I. BEVERSEN.
1) Lei colleclions privées. Collection Pacullv.
Paris-SociétéFrancaise d'Editions d'Art. L.
Henry May. Gedrukt in 30 exemplaren.
2) Nadat deze regelen waren geschreven, las
ik het artikel van den heer Max Rooses in
Ome Kunst. Deze beweert dat waarschijnlijk
Pieter Gysels en niet Breughel de schilder ia.
3) Noch in de studie van Fourcaud over
Chardin, noch in de zeer uitvoerige van Normand
(in het tijdschrift L'Art, 1901) vind ik melding
gemaakt van dit portret.
Homaan?
In de N. B. C. van 15 April, 1ste blad A
komt onder de rubriek «Letteren en Kunst"
een bespreking voor van de te dezer stede
gevestigde Vereeniging tot aanmoediging van
onbemiddelde kunstenaars (T. A. V. O. K ). Na
een citaat uit Heine gaat referent aldus door :
Is ze wel beter te karakteriseeran deze
tweede droevige uitstalling van pedantisme,
smakeloosheid en wanstaltige vlegelarij ?
En is het niet onverantwoordelijk, dat er
lieden gevonden worden, welke dit bedrijf
in ernst steumn ?
Zoo dacht ik toen ik de expositie der
hier onlangs opgerichte V. t. a. v. o.
knnnaars (?) verliet.
Of wil men langs homoeopathischen weg
dit »zeer" cnreeren ?
Mag ik hierover 'n enkel woord zeggen ? Ik
vind 't pedant, smakeloos en vlegelachtig op
zoo'n manier over bet streven van meest jonge,
in minder gunstige maatschappelijke omstan
digheden verkeerende, medemenschen te
oordeelen. Waarom altijd dat schimpen, neerhalen
en aftnigen ? Van voor 't meerendeel beginnende
schilders en teekenaars zal referent wel geen
?uitstalling" van louter meesterstukken ver
wachten ; er zyn er maar zeer weinigen wier
coup d'essai een coup de maitre is. En heeft
referent in zyn of haar eersten t\jd meester
stukken geleverd ? Is het niet walgelijk en
wanstaltig zoo maar la mort sans phrase
uit te spreken over een bescheiden ten
toonstelling, waarvan enkele nummers ik
noem 2, 3, 22, 25, 27, 33, 34, 38, 39 en het
nagekomen portret wel degelijk van aanleg
en talent in de een of andere richting getui
gen ? En is het niet droevig zoo'n harde,
gevoellooze, nodige aftakelary van goedbedoeld,
schoon dikwyls beneden de krachten blijvend
pogen, te lezen ? Ik ben zoo vry dit onver
antwoordelyk te vinden. Waarom niet een
liefdery k, opbeurend woord voor het betere werk
en het minderwaardige goedgunstig voorbijge
gaan totdat er iets flinkers wordt gepresteerd ?
0/erigens durf ik er gerust voor uitkomen
dat ik >dit bedry'f' met volle
verantwoordeljjkheid steun, en by dezen ook anderen wil
opwekken hun minder door 't lot begunstigde
medekunstenaars den stry'd om 't bestaan te
helpen verlichten. Als er maar n werkelyk
talentvol kunstenaar door wordt opgebeurd en
gered, dan hebben we een goed werk verricht.
Aankweeking van middelmatigheid en bescher
ming van het minderwaardige ? Wat kan het
schelen als bovengenoemd doel wordt bereikt
en we onzen medemenschen het leven veraan
genamen? Er blijft nog genoeg
eersterangskunst te genieten over.
EDWARD B. KOSTER.
Den; Haag, 19 April 190;).
UIT DE NATUUR
De koninginnepage achter glas.
Een zeer gewaardeerd vriendje van ons
maakt hier zyn opwachting by 't lezend publiek,
want hy heeft ons zyn portret afgestaan, en
vóór hy zich in al zyn schoonheid, met de
bekoorlijke gratie van zyn zachtbehaard lyfje
en de edele lynen van zyn groots,
ry'kge