De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 17 mei pagina 2

17 mei 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1351 zinnige Grieken ontsnapt, en wij behoeven slechts de twee groote namen van Plato en Aristoteles, in velerlei opzicht tegen voeters, te herdenken om te doen zien dat deze zijde van het staatsrecht door onze geestelijke voorouders, zooals Pierson ze treffend noemt, geen oogenblik verwaar loosd is. Ook na die bloeiperiode van den onsteifelijken Helleenschen geest heeft onze Grotius talrijke voorloopers gehad, ja men kan zeggen dat ten allen tijde de uitstekendste geesten zich de oplossing van het vraagstuk van den oorlog, en van het volkenrecht in het algemeen, tot taak hebben gesteld. Ayala en Gentilis heb ben over oorlog en vrede uitstekend ge schreven, maar allen zijn in de schaduw gesteld door het Latijnsche werk van onzen Grotius, Vondel's vriend, die min of meer als grondlegger van het moderne volkenrecht beschouwd kan worden. Dat werk, in keurig Latijn vervat, De Jure Belli ae Pacis, is nog heden ten dage niet verouderd, nog altijd kan het met vrucht worden geraadpleegd, nog altijd bevat het voor ons levende en levenwekkende ideeën en beginselen, die volstrekt niet geheel verouderd zijn. Hugo de Groot heeft eigenlijk het eerst getracht een samenhangend stel regelen van het oor logsrecht te geven, en dat in een vorm die onmiddellijk door tijdgenoot (en nage slacht) is gewaardeerd. Niet te verwon deren is het dan ook dat de groote geloofsheld Gustaaf Adolf dit werk als een soort van bijbel beschouwde, en het steeds als een brevier, naar verhaald wordt, bij zich droeg; als men de geschiedenis van dien ruwen tijd nagaat moet men zich niet verbazen dat zulk een helder geschreven en daarenboven.uitermate practisch werk, als een handleiding, grooten opgang maakte. Om Grotius heen groepeeren zich eigen lijk allen die na hem het oorlogsrecht en het volkenrecht tot een onderwerp van bijzondere studie hebben gemaakt. Ik noem slechts Moser, Puffendorf, Vattel, want het is allerminst mijne bedoeling het rijke onderwerp hier uit te putten; met een enkel woord moet daarnaast óók vermeld worden de Königsberger wijsgeer Immanuel Kant, nog altijd meer geprezen dan ge lezen, die ook in zeer vrijzinnigen geest over de vraagstukken van het volkenrecht heeft geschreven, zonder evenwel op dit bijzondere terrein de geleerdheid of de helderheid van vorm en stijl van onzen Grotius te bereiken. Ook na Kant, ook in het midden en einde der voorgaande eeuw, is door juristen en niet-juristen de aandacht aan die zoo hoogstbelangrijke problemen gewijd; men heeft zelfs een aantal »codes" of «codificaties" van het volkenrecht ontworpen, waarvan die van Dudley Field een der bekendste is. Al dit werk kan men beschouwen als voorlooper, als grondslag tot zekere hoogte, van het Internationaal Hof van Arbitrage te 'sHage. Zoowel het in later tijd opge richte Institut de Droit International, dat een belangrijk tijdschrift als orgaan uit geeft, als de op initiatief van den tegenwoordigen Tsaar in 's Gravenhage saamgekomen zoogenaamde vredesconferentie (ik zeg «zoogenaamde," omdat deze uit drukking min juist is, en omdat immers het uitdrukkelijke doel der Haagsche samenkomst, gelijk uit de stukken blijkt, van veel beperkter, veel nauwer omschre ven aard is), beide gewichtige uitingen van het arbitrage- en van het vrede-denkbeeld zijn alweer uitloopers, als ik dat zoo mag noemen, van de groote en geweldige geestesstrooming, in onzen tijd niet het minst krachtig op den voorgrond tredende, die de ellenden van den oorlog wil verzachten, de kansen op gewelddadige beslechting van geschillen wil verminderen, de oorlogstoe rustingen tot een minimum terug wil brengen, ja zoo mogelijk! aan het wel dadige beginsel van vrede en internatio nale arbitrage voor goed de overwinning wil waarborgen. In mijne bovengenoemde Themisverhandeling heb ik dit alles meer in bijzonderheden aangetoond, en zoo objec tief mogelijk den tegenwoordigen toestand van het volkenrecht en oorlogsrecht trach ten uiteen te zetten. De officiëele stukken, desbetreffende, zijn door onze Regeering (aan het hoofd waar van toenmaals de geleerde Mr. de Beaufort stond) uitgegeven, en dus voor ieder be langstellende toegankelijk. Wel is waar zijn op het gebied van het internationaal oorlogsrecht nog altijd pas de eerste stappen gezet, vooral wanneer men van de wenschelijkheid van verplichte arbitrage uit gaat; wel is waar begint ook het inter nationaal privaatrecht eerst in den allerlaatsten tijd voldoende te worden geregeld. (Tractaat van 14 November 1896, Staats blad 1897, No. 275), en blijft ook hier nog het meeste te doen over maar: il faut commencer par Ie commencement, zegt terecht de Franschman, en: Aller Anfang ist schwer, met evenveel recht de Duitscher. Door de vorstelijke schenking van den Amerikaanschen millionair van Schotsche afkomst, Andrew Carnegie te NewYork 1), die daardoor getoond heeft een oprecht bevorderaar van vrede en welvaart te zijn, is thans het Haagsche Hof van Arbitrage in staat gesteld een waardig gebouw te erlangen en, naar wij hopen, tevens eene» boekerij, het vaderland van onzen Grotius waardig. Zoowel over Car negie als over zulk een boekerij veroorloof ik mij nog eenige slotbeschouwingen. Utrecht. H. C. MULLER. (Slot volgt.) 1)'Wiens werk »De zegevierende republiek" uit het Eng. in bet Ned. is overgebracht door George W. van Sicleo, en verschenen te NewYork, 1891, 80. 223 blz. Met portretten. Militaire tucht en opvoeding. Na het opstel Een nieuwe krygstucht in ons leger", geven wy' thans den hoofdinhoud van een opstel in de Militaire Gids van den bekenden ijveraar voor een volksleger, den heer Kiersch te Rotterdam. Ofschoon deze tucht in bedoeling en strek king van de burgerlijke verschilt, komt ze hiermee in 't wezen der zaak zoozeer o sereen, dat het niet gewaagd is, ze met deze te ver gelijken. Op deielfde werkplaatsen en dezelfde scholen kan de een de tucht handhaven en de ander niet. Zou daarom de vraag niet geoorloofd zyn, of het gebrek aan legertucht voor zoover dat bestaat niet aan de persoonlijke eigen schappen van de leiders zelf te wijten is ; hetzij dezen den noodigen takt missen, of in hun dienstyver overdreven eischen stellen, die het doel voorbjjstreven en slechts verbittering wek ken? Schadeiyke invloeden zullen in het leger al licht minder storend werken, daar 't uit den aard der zaak over zooveel krachtiger hulp middelen beschikt om ze te neutraliseeren. Zander vormen geen tucht. Doch hoe onmis baar, ze mogen niet in vormelykheid ontaarden en zoodoende het wezen der zaak voor het oog verbergen. Ook nüj hindert het,- als ik by onze soldaten eene zekere slungelachtijheid waar neem, die vooral onder een uniform misstaat. Maar aan wien de schuld ? Zeker niet aan het individu. Kan hy het helpen, dat hu in lichaams houding en bewegingen zoo onbeholpen en leely'k doet; of de Staat, die hem de lichame lijke opvoeding onthield, zonder welke van bouw, gestalte en kracht dikwy'ls niet veel terecht komt ? Terwy'1 deze zijne miljoenen verbruikt aan nooit te voltooien metsel werk, verwaarloost h\j het kostbaarste, dat hij bezit: den mensen. Hoe wil hy' in de dagen van ge vaar op zijne burgers rekenen, als hy in ge breke blijft, hen tot hunne taak op te leiden ? Het kwaad zoekende, waar het niet is, strek ken wij den hand uit naar gevaarlijke middelen of maken ons wijs, dat in de na&perij van vreemden schijn groote kracht schuilt. Het leger, dat den kogel noodig acht om de tucht te handhaven, heeft zich zelf geoordeeld. Hoe sterker de middelen, hoe slechter de tucht. Nooit misschien was de legertucht in Frankrijk slechter dan onder Napoleon III, toen op de minste vergrijpen onevenredig zware straffen stonden. En wat voor goeds hebben de lijf straffen bij onze marine uitgewerkt ? Zoo gaat het ook in 't burgerlijke leven. Ruwheid en hardheid kunnen tijdelijk overweldigen, beheerschen kunnen zij op den duur niet. Als we zien, wat 't duitsche leger is, dan ligt het voor de hand, dat men geneigd is, daaraan 't een en ander te ontleenen ter ver sterking van eigen kracht. Men zy' evenwel voorzichtig l De duitsche tucht is een gewas van vreemden bodem, dat niet zoo maar overgeplant kan worden. Zy is het resultaat van een arbeid, die zich ovor vele geslachten uit strekt, een stuk van 't volksleven, zouals zich dat in den loop der tijden heeft ontwikkeld. Het is de geest van gelaten onderworpenheid aan zy'n plicht, van trouw en slaafsche toe wijding, van orde en systeem, die uit het nietige Brandenburg het machtige Duitscbdand te voor schijn riep, en die de duitsche wetenschap, nijverheid en handel tot zoo glansrijke ontwik keling bracht. Dit is geen artikel, dat by' konink lijk besluit kan ingevoerd worden. Men kan iets dergelijks aankweeken, meer niet. Doch nooit zullen wij hetzelfde verkrijgen; want lucht en bodem zijn zoo geheel anders bij ons. Maar de hooggeroemde duitsche tucht sleept als iedere andere deugd hare ondeugden achter zich aan: de eerbied voor orde en systeem wordt licht de vereering van leege vormen en de zelfverloochenende toewijding kan onbewust ontaarden in slaafsche onderworpenheid. Streng gezag wordt dan harda dwinglandy. Wie nu door den hatelyken dwang van onbegrepen vormen tot streng gezag wil komen, ziet de schaal voor den kern aan, het doode uiterlijk voor 't levenwekkende beginsel. Men kan trouwens niet ongestraft den ontwikke lingsgang van een vry volk naar willekeur ver anderen. Bovendien is tucht geen constante factor, maar verandert naar tijd en plaat». In het duitsche leger zelf is zy niet overal gelijk. Men houdt daar rekening met de verschillende rassen en behandelt het eene nog lankmoedig, waar men met strengheid tegenover het andere optreedt. Het eene is toegankelijk voor vrien delijkheid en lof, terwy'l het andere dadelijk berisping en straf aoodig heeft. Het is gevaar lijk, de menschelyke natuur geweld aan te doen. De tyd van den plak en de spitsroeden is voorby. Naarmate zich by den mensen 't gevoel van eigenwaarde ontwikkelt, zal men zy'ne persoonlijkheid meer dienen te eerbiedi gen. Want er is geen welwillende samenwerking, geen opgewekte ijver en geen zelfverloochenende toewijding mooglyk, waar de zich zelf bewuste man wordt neergedrukt en de handelingen van den meerdere niet de overtuiging wekken, dat het belang der gemeenschap het eenig doel van zy'n streven is. En waartoe zijne kracht zoeken in eene overmaat van strenge vormen, wanne sr die in oorlogstijd, als 't er op aankomt te toonen wat men kan, voor een groot deel worden prijs gegeven ? Van meer dan n pruisisch officier hoorde ik indertijd, dat dan de vormendienst plaats maakt voor den vriendelyken omgang van goede kameraden, die elkaar tot in den dood bijstaan, dien zy allen tegemoet snellen. Onkreukbare rechtvaardigheid en wederzy'dsch vertrouwen zullen by het levendig besef van samen te werken aan dezelfde taak de beste grondbeginselen blijken voor eene gezonde tucht, zoolang de eischen de grenzen van het redelijke niet overschrijden en de domme reglementenwysheid het gezond verstand niet tot zwijgen brengt. De beste opvoeding van den soldaat is, naar my'n inzien, zy'n vertrouwen winnen; zoodat hy in zijne meerderen niets anders zien kan als de vriendelijke zy 't ook stengere leiders, die, in weerwil van hun rang, als krijgsman n willen zy'n met hem in denken, gevoelen en handelen. Dit moreel solidariteitsgevoel, dit wapenbroederschap in den hoogeren zin van 't woord, is het levende beginsel, waaraan een leger zijne innerlijke kracht ontleenen moet. Waar dit ontbreekt, zullen de kunstig uitgedachte vormen van bedrieglijk vertoon het in de dagen van gevaar moeilijk voor den ondergang kunnen behoeden. Wat dit beteekent, leert ons de smadelijke val van Pruisen rh 1806, toen zy'n leger nog praalde in al den glans der oude Schneidigkeit", maar door gebrek aan hart en zelfverloochenende toewij ding de hoogere kracht miste, die eene m at sa tot een bezield lichaam maakt. 't Is daarom zeer te betreuren, dat bij ons nog altijd eene verwijdering bestaat tusschen leger en volk. Zonder eene poging te wagen om de betrekkelijke schuld van beide partijen vast te stellen, kan ik toch moeilijk de opmer king terughouden, dat van militaire zy'de niet altyd alles gedaan of gelaten wordt om ver keerde indrukken te verhoeden of weg te nemen. Wie van de eer der uniform gewaagt of den nederlandschen soldaat in den dienst der Koningin stelt, vergeet, dat wy niet in Pruisen zyn. In onzen demokratischen tijd is het ver standig, dergelijke uitdrukkingen achterwege te laten, ook al zouden ze slechts eene zinne beeldige voorstelling bedoelen. Wy zijn. te nuchter en te burgerlijk om iets voor de eer van een kleed te voelen en te demokratisch om een persoonlijk bevind te kunnen toejuichen. Van de Kroon tot den minsten der burgers dienen wij allen den Staat volgens de wetten, waarin zich de soevereine wil der gemeenschap openbaart. De Wet heerscht en allen hebben zich voor hare majesteit te buigen. Laten wij allen vermijden, wat dezen grondslag van ons slaat si e v en kan aantasten l Het komt my zeer bedenkelijk voor, het volk in de meening te sterken, dat men in de legerkringen andere maatschappelijke en politieke idealen nastreeft, dan in de burgermaatschappij. Alleen dan, wanneer het leger met het nederlandsche volk n is in denken, gevoelen en streven, wanneer het de militaire uiting is van wat in den boezem der natie leeft en werkt; alleen dan acht ik de toewijding en samenwerking moge lijk, waarin de eenige waarborg voor de hand having onzer onafhankelijkheid te vinden is. De Onderwijzer in verband iet het Ver antwoordelüldieidsgeïoel der Daders. Het Schetsje Ouderlijke Macht" van Mevr. Stellingwerf?Jenttnk in no. 1346 van dit Week blad trok my'n aandacht. De treurige afloop der geschiedenis van den spijbelaar, den binksteker, den schartjesmaker, den platlooper, den stukjesdraaier, kortom van den bengel, die niet gedwongen wilde worden"; doch vooral ook de van diep gevoel sprekende vragen aan het slot: Wie weet er raad op, om vaders en moeders als de bovengeschetste te doordringen van verantwoor delijkheidsgevoel ? Wie geeft dezulken een juist begrip van ouderlijke macht? Hoelang nog zullen kinderen in plaats van geleid en opgevoed, verwaarloosd worden en tot misdaad gevoerd, om daarna te worden verbannen uit het ouderly'k huis....?" dit alles stemt droevig en dwingt tot nadenken. Niet omdat die jongen eenig is en zyn ge schiedenis nooit ook voor onze oogen werd afgespeeld, niet omdat dergelijke vragen niet vroeger reeds zy'n gesteld en overdacht, maar vooral hierom: is voor dien jongen wel gedaan, wat gedaan kon worden om hem opnieuw te brenge'n, of nog lierer: te houden in 't goede spoor ? Zeker, de Co aamissie tot Wering van Schoolverzuim heeft ongetwijfeld gedaan, wat in haar vermogen was; de Voorzitter zal den vader ernstig hebben toegesproken, hem goeden raad hebben gegeven en gewaarschuwd voor de gevolgen, zoo voor zich zelf als voor zyn zoon; in 't algemeen: de autoriteiten, die met de uitvoering der Leerplichtwet iets hebben te maken, van het Hoofd der School tot den Kan tonrechter, zullen hebben gehandeld naar plicht en geweten, maar 'wat deed de Onderwijzer van den jongen in deztn? Dat in het Schetsje niet wordt gezegd, wat ft# deed, welke middelen hy beproefde met meer of minder succes; dat hij niet eens wordt genoemd, waar sprake is van de afdwaling van . een schoolkind, dat is in. i. opvallend. Wie is na den vader meer dan hy de aangewezen per soon om te trachten, het kind geregeld te doen komen, waar het behoort te zijn, d. i. in de school ? Wie is eerder dan hy in de gelegen heid, de tekortkomingen der leerlingen en ook die der ouders ten opzichte der school te ont dekken en hen daar op te wy'zen? Van wien hooren veel ouders liever een goeden raad dan van den vriend hunner kinderen ? Kennen zy den onderwijzer als zoodanig, by zal dikwyls meer invloed hebben op een moeder, die haar taak niet begrijpt, op een vader, die zyn- ver antwoordelijkheid niet gevoelt, dan menig Commissie-lid, al kan deze dreigen met proces verbaal, rechter en boete of gevangenisstraf. Nu wil ik wel aannemen, dat de betrokken onderwijzer ook in de onderhavige zaak al het mogelijke heeft gedaan ; en gaarne veronderstel ik, dat zyn optreden niet wordt genoemd, om dat het in dezen vergeefsche moeite was, en geenszins wordt verzwegen ten gevolge van ge ringschatting van zyn invloed Toch vind ik hierin aanleiding, in alle bescheidenheid op te merken: kan als antwoord op de beide eerste vragen van Mevr. Stellingwerf niet gelden: de Klasseonderwtfzer ? O ja, ik weet het, dat men dikwyls te veel verwacht van den onderwijzer en zyn werk en vandaar klachten over zyn resultaten, en dat men dus verkeerd doet, te hoog op te geven van zy'n kunnen; doch ik weet ook, dat de tyd, waarin hy na het sluiten der schooldeur zy'n taak steeds achtte afgeloopen, sedert lang voorby is, al wordt nog soms zy'n goeden wil om veel meer te doen verlamd door allerlei omstandigheden. Hierbij dient echter erkend, dat menigeen zich in zake de opvoeding der kinderen nog te weinig bemoeit met de ouders, omdat men zich van zyn eigen invloed ten goede niet bewust is. Wanneer het eerste kind uit een gezin de school zal binnentreden, dan is de tyd gunstig om de ouders te bewerken". (Ik heb het oog op de ouders, die hun kinderen zenden naar scholen voor o%- en minvermogenden.) Zy hebben min of meer een gevoel als de vader en moeder van Gerrit Witse uit de Camera Obscura, en worden nu wel gaarne gewezen op plichten en op de gevolgen van verwaarloozing van deze; in 't kort: als Jantje of Pietje voor 't eerst naar de groote school zal gaan, in een andere verhouding komt tot zyn omgeving, dan zy'n vader en moeder het meest ontvankelijk. By den aanvang van een nieuw schooljaar ! worden daarom de oudera door den onderwijzer uitgenoodigd om met hem samen te komen in het schoollokaal. Daar wordt voor 't eerst kennis gemaakt, welke kennismaking later by de bezoeken van den onderwijzer aan de gezinnen afzonderly'k wordt voortgezet. Daar wordt duidelijk gemaakt, hoe allen tot een goeden gang van zaken kunnen medewerken, bewezen het noodzakelijke van getrouw schoolbezoek, van orde en reinheid, en aangetoond het gewicht der verantwoordeli kheid van de ouders. De onderwijzer vermydt diepzinnige toespraken; liever laat hy de aan wezigen (slechts een heel enkele zal zyn weg gebleven !) eens zien, hoe geheel anders de schoolinrichting nu is dan in hun tyd, en stelt hy hen in de gelegenheid sommige leermid delen en hun gebruik te leuren kennen. Na zoo'n bijeenkomst zullen de meesten, zoo niet allen, de waarde van goed onderwijs be seffen, en gevoelen, dat zy' de juffrouw of den meester zooveel mogelijk in de hand moeten werken, omdat die het wél meenen met hun kinderen. Dergelyk schoolavondje werkt lang na; want al wordt ook door den tijd de indruk verzwakt en worden de goede voornemens soms vergeten, er blijft ook by de onverschilligaten licht wat hangen, dat later weer wordt opge wekt, als de onderwyjer het in bijzondere ge vallen noodig oordeelt zy'n invloed uit te oefenen. Een voorbeeld uit de school of uit het leven, al naar men het wil noemen, moge duidelyk maken, hoe ik my' voorstel, dat die invloed kan worden aangewend. Er was een jongen, die meermalen een schooltijd of een dag verzuimde. Nu eens had hy boodschappen gedaan, dan weer was hy met moeder den vorigen dag uit geweest en had zich 's morgens verslapen. Een briefje bracht Dirk nooit mede Dat ging zoo niet en zijn onderwijzer zocht de moeder op; zy woonde in een der steegjes van den Nieuwendyk. Moeder was thuis, stond meester te woord, beloofde haar jongen niet meer thuis te zullen houden en een briefje te zullen meegeven ingeval ver zuim toch noodzakelijk was. Nu, die briefjes kwamen. Dirk was ziek geweest, schreef de moeder telkens. Dirk was echter eerlijker dan zyn moeder en vertelde meester de waarheid. Toen moeder wist, dat het bedrog ontdekt was, schreef ze een anderen keer, dat Dirk op zusje had gepast, omdat zy' naar den dokter moest; Dirk verklaarde echter, dat hy zonder verlot van moeder den geheelen dag op de kermis was geweest en dat moeder maar geschreven had van oppassen en dokter, daar meester anders misschien weer zou komen. Natuurly'k kwam meester nu toch, maar moeder hield vol, dat zij de waarheid had geschreven en dat die ... jongen (vats ! daar ontving hy een klap) had gelogen. Zelfs een buurvrouw werd als getuige a décharge opgeroepen. Gelukkig kwam juist de vader thuis, waarmede wat beter te redeneeren viel. Het slot was, dat hy verklaarde: Ja, mynheer, u begrypt, die moeders willen de zaak wel eens wat verbloemen, maar nu zal 't uit zyn." Wat vader en moeder na het vertrek van den onderwijzer nog verhandelden, weet ik niet; wél, dat Dirk na dien tyd ge trouw de school bezocht en dat een enkel briefje, hetwelk nog werd ontvangen, waarheid behelsde. Wanneer hier het kwaad niet in zy'n begin was gestuit nog vóór het wortel had geschoten, zou ook Dirk dan gee-> gevaar hebben geloopen een straatslyper en erger te worden ? Een ander, minder sprekend voorbeeld; 't geval betreft weer een Dirk. Deze kwam ge regeld te laat. Als oorzaak werd dikwijls opge geven: Moeder had geen brood, en nu moest zy' nog eens vragen by een buumouw en daar moest ik op wachten." Ook wel: Moeder had my laten slapen toen zy wegging" ; of: Wy wisten niet, hoe laat het was; want wy hebben geen klok" en eens: Ik had geen schoenen, en nu moesten wy eerst nog de vuilnisbakken langs om schoenen te zoeken." (Hy had er een paar gevonden, die zy'n vader beter zoud»n gepast hebben ) Hier was 't weer noodig, dat de onderwijzer de ouders bezocht. Zy woonden in 't Groot Hemelrijk. (Hel zou gepaster naam zyn voor deze ellendige steeg, met vunze hok ken van woningen) Het trof: ook de vader, een sjouwer, was thuis; hy had geen werk. Het bleek, dat Dirk telkens de waarheid had gezegd, waaraan de meester trouwens ook niet had getwijfeld. Maar moeder had nooit geweten, dat het telaat komen zóó lastig was l (Een schoolbyeenkomst, zooals boven werd bedoeld, had zy' nooit bijgewoond.) Vader wist van de kwestie niets af, die was 's morgens nooit thuis; hy' zou echter zorgen, dat meester niet weer te klagen had. En werkelyk: er was verbete ring merkbaar. Wie vindt Dirk echter strafschuldig, wanneer hy ook nu nog soms wacht op een boterham als hy sedert den vorigen middag niets heeft gegeten ! IJe inrichting der huizen in de Amsterdamsche volksbuurten is oorzaak, dat buurvrouwen, die op dezelfde trap" wonen, zich soms be moeien met een zaak, die haar niets aangaat. Wat, leerplichtwet ?" zoo werd my door een groote zuster van een verzuimer, dien ik had opgezocht, toegevoegd: wat, leerplichtwet? daar willen ze je nou bang mee maken ; wij hebben lak aan de leerplichtwet l" En een buurvrouw van twee-hoog-achter verzekerde, dat zij daarover ook wel papieren thuis kreeg, maar er niets om gaf! Daar ik reeds meer hoofden zag verschynen en weinig lust had het middelpunt te worden van een standje op de trap, nam ik verdere liefelyke ontboezemingen maar voor kennisgeving aan, en vertrok. Een correspondentie met de ouders volgde, en toen kort daarop de jongen ziek werd, had ik ten minste de voldoening, dat de moeder belang stelling toonde en het persoonlijk kwam mededeelen. Sammigen vinden het verschrikkelijk, als de onderwijzer politie diensten" verricht. Het komt my echter voor, dat het zy'n plicht is, zich zooveel mogelyk op de hoogte te stellen van het gedrag zy'ner leerlingen ook na den schooltijd, thuis en op straat. De onderwijzer, die een zy'ner jongens eens op een avond na negenen nog tusschen de stalletjes op de Nieuwmarkt zag rondscharrelen, handelde dan m.i. ook verstandig, toen hij met de moeder over het ongepaste daarvan ging spreken en haar bracht tot de erkenning, dat ouders en meesters elkaar moeten helpen, om van de kinderen brave marsenen te maken. Mede tengevolge van dit gesprek stelde de moeder eenigen tyd later den onderwijzer er van in kennis, dat haar M. den. vorigen avond was medegenomen naar het politie-bureau, omdat hy met andere jongens op diefstal was betrapt. En hiervan was weer het gevolg, dat meester den jongen naging, toen hy' hem op een viyen middag met anderen door de straten zag zwervun en dat hy zyn stap verhaastte nog vóór er een slag kon geslagen worden. Deze samenwerking deed meester den jongen kennen, en alleen in dit geval kan hy er het zy'ne toe bijdragen om kwaad te voorkomen. En deze samenwerking deed ook de moeder middelen aan de hand, die zy anders allicht niet zou hebben toegepast, ook omdat zy het gewicht der afdwalingen niet gevoelde. Uit het voorgaande, dat nog door tal van voorbeelden uit de praktijk ware uit te breiden, moge bly'ken, dat huisbezoek door den onder wijzer in vele gevallen de ouders kan brengen tot het besef, dat zy voor hun kinderen nog oneindig veel meer dienen te doen, dan ze te voeden en kleeden, en ook: hoe ze dit moeten doen. Het is geen verzwakking van dit betoog, wanneer ik ten elotte erken, dat de pogingen zelfs van den met den besten wil van de wereld bezielden onderwijzer in enkele gevallen geheel schipbreuk zullen lijden, en dat ook de meest klemmende argumenten soms niets zullen ver mogen op de rots van armoed*, domheid en onverschilligheid. Want uitzonderingen zullen er ook in dezen blyven,en een antwoord op de derde vraag van Mevr. St.: Hoelang aog zullen kin deren in plaats van geleid en opgevoed, ver waarloosd worden en tot misdaad gevoerd, om daarna te worden verbannen uit het ouderlijk huis... ?" zal daarom niet verwacht en ook niet gegeven kunnen worden. Ouders echter, die nog niet zoo laag staan als die, welke Mevr. St. schetste, en toch niet hoog genoeg om geheel zelfstandig als opvoeders op te treden, zulke vaders en moeders aanvaarden dikwijls met vreugde den steun hun door den onderwijzer geboden. En nooit is voor deze het succes van zyn streven duidelijker, in geen enkel geval komt het nut van herhaald bezoek aan de ouders zy'ner leerlingen beter aan den dag dan juist indien hij optreedt a!s bestrijder van het schoolverzuim: 1) J. FABEB. 1) In verband hiermede wy's ik op het nood zakelijke van kleinere klassen. Onder de vroede mannen. Het Ambachtsonderwüs in den Raad. In de jongste raadszitting werd besloten tot den bouw van een 3e Ambachtsschool in het Zuid-Oostelijk deel der stad. Op deze school zullen 500 leerlingen geplaatst worden, terwijl ze tevens dienst zal kunnen doen als avond-teekenschool voor 600 leer lingen. Vervolgens werd, tegen het advies van B. en W. en de Commissie voor de financiën in, de negatieve voordracht van B. en W., om uit financieele overwegingen geen avondhulp teekenschool van de 2e H. B. S. met 3 jarigen cursus aan de Marnixstraat in te richten, waarop 180 leer lingen vakteekenonderwijs zullen ontvan gen, in positieven zin aangenomen. Dit laatste op voorstel van de heeren De Sauvage Nolting en Kruseman, nadat een voorstel van den heer Bruinwold Riedel, om B. en W. uit te noodigen een nadere voordracht te geven ter voorziening inde behoefte aan Avond-vakteekenonderwijs, was verworpen. De heer Riedel meende, met een groot deel van den Raad, dat de gemeente, bij zoo groote behoefte aan vakteekenonder wijs voor jongens die reeds op een ambacht zijn, niet mocht volstaan, met dit onderwijs slechts aan 180 te verstrekken, in afwach ting vac de stichting eener 3e Anabachtsechool, welke bij de opening slechts aan een deel der nu reeds afgewezen leerlingen plaats zal kunnen geven. Wanneer men nu weet, dat alle scholen waarop vakteekenonderwijs gegeven wordt, hier ter stede overvuld zijn en blijkens het adres van Volksonderwijs 1) honderden werden afgewezen, dat aan de Ambachts school aan de Weteringschans meer dan 600 jongens de toegang moest worden geweigerd, dan zal men toegeven, dat het voorsteï-Riedel verre de voorkeur verdiende boven het nu aangenomene van de heeren Nolting en Kruseman; ofschoon voor hun stelling, waar B. en W. en de Commissie voor de financiën adviseerden niets te doen, en dus maar vast te nemen wat te krijgen was, iets valt te zeggen. Maar dit is zeker, dat ook zij die voor deze hulp-avondschool gestemd hebben, niet tevreden mogen zijn met het geven van vakteekenonderwijs aan 180 jongens, waar dit misschien nu reeds door 1200 gevraagd wordt. * * # Het is een hoogst verblijdend verschijnsel dat de behoefte aan vakteekenonderwijs en vakopleiding door onze aanstaande werklieden zoo gevoeld en gevraagd wordt, dat in een tijdsverloop van sedert 10 jaren, toen de beide ambachtsscholen veel kleiner waren en ruimte genoeg boden, de scholen van Concordia Inter NOS, Patrimonium, R. K. Volksbond, nauwelijks waren op gericht en aanvankelijk slecht bezocht, nu reeds alle inrichtingen gebukt gaan onder de treurige noodzakelijkheid velen te moe ten afwijzen. Indien B. en W. dan ook op de hoogte waren geweest van de bestaande behoefte en het groote nut van de vakopleiding en het vakteekenonderwijs, dan zouden zij hun voordracht stellig in den geest van het voorstel-Riedel ingericht hebben. Bij alle waardeering echter van de po ging door den secretaris van het Nut om in de richting van zijn maatschappij in den Raad werkzaam te zijn, treft hem echter het verwijt, dat hij, waar hij beter dan zijn medeleden van deze materie op de hoogte was, niet tijdiger en beter beslagen, voor dit onderwijs in den Raad is opgekomen. Dit te eer, waar hij er de aandacht op vestigde, dat er op dit gebied twee stroo mingen werkzaam zijn, waarvan de eene van de opleiding op de Ambachtsscholen, de andere aan die op de werkplaats, aan gevuld met vakteekenonderwijs des avonds de voorkeur geeft. Wat dit laatste onderwijs betreft meende de heer Nolting met succes en het is bekend, dat vele deskundigen dit zelfde standpunt innemen. 1) Voor den cursus 1899?1900 moesten vol gens dit adres aan de Avond'eekenschool voor handwerkslieden aan de Weteringschans 400, voor den cursus 19 O?1901 531, voor den cursus 1901?1902 583 en voor den cursus 1902?1903 zelfs 603 geschikt geachte adspiranten worden afgewezen. Bovendien werden voor het, laatste tijdperk aan de Burgeravond school 46 candidaten, aan de teekenschool voor kunstambachten 142 candidateu en aan de avondambaehtsschool voor timmerlieden onder beheer der vereeniging »Concordia Inter NOS" 60 candi daten afeewezen, een totaal van plm. 800 leer lingen. Tegenover dit gebrek aan plaatsruimte staak slechts een zeer klein aantal open plaatsen: aan de teekenschool van Handwerkers Vrienden kring bedraagt dit 5 en aan die der St. Jozefsgezellen-vereeniging zal dit 15 zijn, wanneer nl. de Provincie door verhooging van subsidie de vereeniging in staat stelt een leerkracht meer aan te stellen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl