Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1351
zinnige Grieken ontsnapt, en wij behoeven
slechts de twee groote namen van Plato
en Aristoteles, in velerlei opzicht tegen
voeters, te herdenken om te doen zien dat
deze zijde van het staatsrecht door onze
geestelijke voorouders, zooals Pierson ze
treffend noemt, geen oogenblik verwaar
loosd is. Ook na die bloeiperiode van
den onsteifelijken Helleenschen geest heeft
onze Grotius talrijke voorloopers gehad,
ja men kan zeggen dat ten allen tijde de
uitstekendste geesten zich de oplossing van
het vraagstuk van den oorlog, en van het
volkenrecht in het algemeen, tot taak
hebben gesteld. Ayala en Gentilis heb
ben over oorlog en vrede uitstekend ge
schreven, maar allen zijn in de schaduw
gesteld door het Latijnsche werk van
onzen Grotius, Vondel's vriend, die min
of meer als grondlegger van het moderne
volkenrecht beschouwd kan worden. Dat
werk, in keurig Latijn vervat, De Jure
Belli ae Pacis, is nog heden ten dage
niet verouderd, nog altijd kan het met
vrucht worden geraadpleegd, nog altijd
bevat het voor ons levende en
levenwekkende ideeën en beginselen, die volstrekt
niet geheel verouderd zijn. Hugo de Groot
heeft eigenlijk het eerst getracht een
samenhangend stel regelen van het oor
logsrecht te geven, en dat in een vorm
die onmiddellijk door tijdgenoot (en nage
slacht) is gewaardeerd. Niet te verwon
deren is het dan ook dat de groote
geloofsheld Gustaaf Adolf dit werk als een soort
van bijbel beschouwde, en het steeds als
een brevier, naar verhaald wordt, bij zich
droeg; als men de geschiedenis van dien
ruwen tijd nagaat moet men zich niet
verbazen dat zulk een helder geschreven
en daarenboven.uitermate practisch werk,
als een handleiding, grooten opgang maakte.
Om Grotius heen groepeeren zich eigen
lijk allen die na hem het oorlogsrecht en
het volkenrecht tot een onderwerp van
bijzondere studie hebben gemaakt. Ik noem
slechts Moser, Puffendorf, Vattel, want
het is allerminst mijne bedoeling het rijke
onderwerp hier uit te putten; met een
enkel woord moet daarnaast óók vermeld
worden de Königsberger wijsgeer Immanuel
Kant, nog altijd meer geprezen dan ge
lezen, die ook in zeer vrijzinnigen geest
over de vraagstukken van het volkenrecht
heeft geschreven, zonder evenwel op dit
bijzondere terrein de geleerdheid of de
helderheid van vorm en stijl van onzen
Grotius te bereiken. Ook na Kant, ook
in het midden en einde der voorgaande
eeuw, is door juristen en niet-juristen de
aandacht aan die zoo hoogstbelangrijke
problemen gewijd; men heeft zelfs een
aantal »codes" of «codificaties" van het
volkenrecht ontworpen, waarvan die van
Dudley Field een der bekendste is.
Al dit werk kan men beschouwen als
voorlooper, als grondslag tot zekere hoogte,
van het Internationaal Hof van Arbitrage
te 'sHage. Zoowel het in later tijd opge
richte Institut de Droit International, dat
een belangrijk tijdschrift als orgaan uit
geeft, als de op initiatief van den
tegenwoordigen Tsaar in 's Gravenhage
saamgekomen zoogenaamde vredesconferentie
(ik zeg «zoogenaamde," omdat deze uit
drukking min juist is, en omdat immers
het uitdrukkelijke doel der Haagsche
samenkomst, gelijk uit de stukken blijkt,
van veel beperkter, veel nauwer omschre
ven aard is), beide gewichtige uitingen van
het arbitrage- en van het vrede-denkbeeld
zijn alweer uitloopers, als ik dat zoo mag
noemen, van de groote en geweldige
geestesstrooming, in onzen tijd niet het minst
krachtig op den voorgrond tredende, die
de ellenden van den oorlog wil verzachten,
de kansen op gewelddadige beslechting van
geschillen wil verminderen, de oorlogstoe
rustingen tot een minimum terug wil
brengen, ja zoo mogelijk! aan het wel
dadige beginsel van vrede en internatio
nale arbitrage voor goed de overwinning
wil waarborgen. In mijne bovengenoemde
Themisverhandeling heb ik dit alles meer
in bijzonderheden aangetoond, en zoo objec
tief mogelijk den tegenwoordigen toestand
van het volkenrecht en oorlogsrecht trach
ten uiteen te zetten.
De officiëele stukken, desbetreffende, zijn
door onze Regeering (aan het hoofd waar
van toenmaals de geleerde Mr. de Beaufort
stond) uitgegeven, en dus voor ieder be
langstellende toegankelijk. Wel is waar
zijn op het gebied van het internationaal
oorlogsrecht nog altijd pas de eerste stappen
gezet, vooral wanneer men van de
wenschelijkheid van verplichte arbitrage uit
gaat; wel is waar begint ook het inter
nationaal privaatrecht eerst in den
allerlaatsten tijd voldoende te worden geregeld.
(Tractaat van 14 November 1896, Staats
blad 1897, No. 275), en blijft ook hier nog
het meeste te doen over maar: il faut
commencer par Ie commencement, zegt
terecht de Franschman, en: Aller Anfang
ist schwer, met evenveel recht de
Duitscher. Door de vorstelijke schenking van
den Amerikaanschen millionair van
Schotsche afkomst, Andrew Carnegie te
NewYork 1), die daardoor getoond heeft een
oprecht bevorderaar van vrede en welvaart
te zijn, is thans het Haagsche Hof van
Arbitrage in staat gesteld een waardig
gebouw te erlangen en, naar wij hopen,
tevens eene» boekerij, het vaderland van
onzen Grotius waardig. Zoowel over Car
negie als over zulk een boekerij veroorloof
ik mij nog eenige slotbeschouwingen.
Utrecht. H. C. MULLER.
(Slot volgt.)
1)'Wiens werk »De zegevierende republiek"
uit het Eng. in bet Ned. is overgebracht door
George W. van Sicleo, en verschenen te
NewYork, 1891, 80. 223 blz. Met portretten.
Militaire tucht en opvoeding.
Na het opstel Een nieuwe krygstucht in
ons leger", geven wy' thans den hoofdinhoud
van een opstel in de Militaire Gids van den
bekenden ijveraar voor een volksleger, den heer
Kiersch te Rotterdam.
Ofschoon deze tucht in bedoeling en strek
king van de burgerlijke verschilt, komt ze
hiermee in 't wezen der zaak zoozeer o sereen,
dat het niet gewaagd is, ze met deze te ver
gelijken.
Op deielfde werkplaatsen en dezelfde scholen
kan de een de tucht handhaven en de ander
niet. Zou daarom de vraag niet geoorloofd zyn,
of het gebrek aan legertucht voor zoover
dat bestaat niet aan de persoonlijke eigen
schappen van de leiders zelf te wijten is ; hetzij
dezen den noodigen takt missen, of in hun
dienstyver overdreven eischen stellen, die het
doel voorbjjstreven en slechts verbittering wek
ken? Schadeiyke invloeden zullen in het leger
al licht minder storend werken, daar 't uit den
aard der zaak over zooveel krachtiger hulp
middelen beschikt om ze te neutraliseeren.
Zander vormen geen tucht. Doch hoe onmis
baar, ze mogen niet in vormelykheid ontaarden
en zoodoende het wezen der zaak voor het oog
verbergen. Ook nüj hindert het,- als ik by onze
soldaten eene zekere slungelachtijheid waar
neem, die vooral onder een uniform misstaat.
Maar aan wien de schuld ? Zeker niet aan het
individu. Kan hy het helpen, dat hu in lichaams
houding en bewegingen zoo onbeholpen en
leely'k doet; of de Staat, die hem de lichame
lijke opvoeding onthield, zonder welke van
bouw, gestalte en kracht dikwy'ls niet veel
terecht komt ? Terwy'1 deze zijne miljoenen
verbruikt aan nooit te voltooien metsel werk,
verwaarloost h\j het kostbaarste, dat hij bezit:
den mensen. Hoe wil hy' in de dagen van ge
vaar op zijne burgers rekenen, als hy in ge
breke blijft, hen tot hunne taak op te leiden ?
Het kwaad zoekende, waar het niet is, strek
ken wij den hand uit naar gevaarlijke middelen
of maken ons wijs, dat in de na&perij van
vreemden schijn groote kracht schuilt. Het
leger, dat den kogel noodig acht om de tucht
te handhaven, heeft zich zelf geoordeeld. Hoe
sterker de middelen, hoe slechter de tucht.
Nooit misschien was de legertucht in Frankrijk
slechter dan onder Napoleon III, toen op de
minste vergrijpen onevenredig zware straffen
stonden. En wat voor goeds hebben de lijf
straffen bij onze marine uitgewerkt ? Zoo gaat
het ook in 't burgerlijke leven. Ruwheid en
hardheid kunnen tijdelijk overweldigen,
beheerschen kunnen zij op den duur niet.
Als we zien, wat 't duitsche leger is, dan
ligt het voor de hand, dat men geneigd is,
daaraan 't een en ander te ontleenen ter ver
sterking van eigen kracht. Men zy' evenwel
voorzichtig l De duitsche tucht is een gewas
van vreemden bodem, dat niet zoo maar
overgeplant kan worden. Zy is het resultaat van
een arbeid, die zich ovor vele geslachten uit
strekt, een stuk van 't volksleven, zouals zich
dat in den loop der tijden heeft ontwikkeld.
Het is de geest van gelaten onderworpenheid
aan zy'n plicht, van trouw en slaafsche toe
wijding, van orde en systeem, die uit het nietige
Brandenburg het machtige Duitscbdand te voor
schijn riep, en die de duitsche wetenschap,
nijverheid en handel tot zoo glansrijke ontwik
keling bracht. Dit is geen artikel, dat by' konink
lijk besluit kan ingevoerd worden. Men kan
iets dergelijks aankweeken, meer niet. Doch
nooit zullen wij hetzelfde verkrijgen; want
lucht en bodem zijn zoo geheel anders bij ons.
Maar de hooggeroemde duitsche tucht sleept
als iedere andere deugd hare ondeugden achter
zich aan: de eerbied voor orde en systeem
wordt licht de vereering van leege vormen en
de zelfverloochenende toewijding kan onbewust
ontaarden in slaafsche onderworpenheid. Streng
gezag wordt dan harda dwinglandy.
Wie nu door den hatelyken dwang van
onbegrepen vormen tot streng gezag wil komen,
ziet de schaal voor den kern aan, het doode
uiterlijk voor 't levenwekkende beginsel. Men
kan trouwens niet ongestraft den ontwikke
lingsgang van een vry volk naar willekeur ver
anderen. Bovendien is tucht geen constante
factor, maar verandert naar tijd en plaat». In
het duitsche leger zelf is zy niet overal gelijk.
Men houdt daar rekening met de verschillende
rassen en behandelt het eene nog lankmoedig,
waar men met strengheid tegenover het andere
optreedt. Het eene is toegankelijk voor vrien
delijkheid en lof, terwy'l het andere dadelijk
berisping en straf aoodig heeft. Het is gevaar
lijk, de menschelyke natuur geweld aan te
doen. De tyd van den plak en de spitsroeden
is voorby. Naarmate zich by den mensen 't
gevoel van eigenwaarde ontwikkelt, zal men
zy'ne persoonlijkheid meer dienen te eerbiedi
gen. Want er is geen welwillende samenwerking,
geen opgewekte ijver en geen zelfverloochenende
toewijding mooglyk, waar de zich zelf bewuste
man wordt neergedrukt en de handelingen van
den meerdere niet de overtuiging wekken, dat
het belang der gemeenschap het eenig doel
van zy'n streven is.
En waartoe zijne kracht zoeken in eene
overmaat van strenge vormen, wanne sr die in
oorlogstijd, als 't er op aankomt te toonen wat
men kan, voor een groot deel worden prijs
gegeven ? Van meer dan n pruisisch officier
hoorde ik indertijd, dat dan de vormendienst
plaats maakt voor den vriendelyken omgang
van goede kameraden, die elkaar tot in den
dood bijstaan, dien zy allen tegemoet snellen.
Onkreukbare rechtvaardigheid en wederzy'dsch
vertrouwen zullen by het levendig besef van
samen te werken aan dezelfde taak de beste
grondbeginselen blijken voor eene gezonde
tucht, zoolang de eischen de grenzen van het
redelijke niet overschrijden en de domme
reglementenwysheid het gezond verstand niet
tot zwijgen brengt.
De beste opvoeding van den soldaat is, naar
my'n inzien, zy'n vertrouwen winnen; zoodat
hy in zijne meerderen niets anders zien kan
als de vriendelijke zy 't ook stengere leiders,
die, in weerwil van hun rang, als krijgsman
n willen zy'n met hem in denken, gevoelen
en handelen. Dit moreel solidariteitsgevoel,
dit wapenbroederschap in den hoogeren zin
van 't woord, is het levende beginsel, waaraan
een leger zijne innerlijke kracht ontleenen
moet. Waar dit ontbreekt, zullen de kunstig
uitgedachte vormen van bedrieglijk vertoon het
in de dagen van gevaar moeilijk voor den
ondergang kunnen behoeden. Wat dit beteekent,
leert ons de smadelijke val van Pruisen rh
1806, toen zy'n leger nog praalde in al den
glans der oude Schneidigkeit", maar door
gebrek aan hart en zelfverloochenende toewij
ding de hoogere kracht miste, die eene m at sa
tot een bezield lichaam maakt.
't Is daarom zeer te betreuren, dat bij ons
nog altijd eene verwijdering bestaat tusschen
leger en volk. Zonder eene poging te wagen
om de betrekkelijke schuld van beide partijen
vast te stellen, kan ik toch moeilijk de opmer
king terughouden, dat van militaire zy'de niet
altyd alles gedaan of gelaten wordt om ver
keerde indrukken te verhoeden of weg te nemen.
Wie van de eer der uniform gewaagt of den
nederlandschen soldaat in den dienst der
Koningin stelt, vergeet, dat wy niet in Pruisen
zyn. In onzen demokratischen tijd is het ver
standig, dergelijke uitdrukkingen achterwege
te laten, ook al zouden ze slechts eene zinne
beeldige voorstelling bedoelen. Wy zijn. te
nuchter en te burgerlijk om iets voor de eer
van een kleed te voelen en te demokratisch
om een persoonlijk bevind te kunnen toejuichen.
Van de Kroon tot den minsten der burgers
dienen wij allen den Staat volgens de wetten,
waarin zich de soevereine wil der gemeenschap
openbaart. De Wet heerscht en allen hebben
zich voor hare majesteit te buigen. Laten wij
allen vermijden, wat dezen grondslag van ons
slaat si e v en kan aantasten l Het komt my zeer
bedenkelijk voor, het volk in de meening te
sterken, dat men in de legerkringen andere
maatschappelijke en politieke idealen nastreeft,
dan in de burgermaatschappij. Alleen dan,
wanneer het leger met het nederlandsche volk
n is in denken, gevoelen en streven, wanneer
het de militaire uiting is van wat in den
boezem der natie leeft en werkt; alleen dan
acht ik de toewijding en samenwerking moge
lijk, waarin de eenige waarborg voor de hand
having onzer onafhankelijkheid te vinden is.
De Onderwijzer in verband iet het
Ver
antwoordelüldieidsgeïoel der Daders.
Het Schetsje Ouderlijke Macht" van Mevr.
Stellingwerf?Jenttnk in no. 1346 van dit Week
blad trok my'n aandacht. De treurige afloop
der geschiedenis van den spijbelaar, den
binksteker, den schartjesmaker, den platlooper, den
stukjesdraaier, kortom van den bengel, die niet
gedwongen wilde worden"; doch vooral ook de van
diep gevoel sprekende vragen aan het slot: Wie
weet er raad op, om vaders en moeders als de
bovengeschetste te doordringen van verantwoor
delijkheidsgevoel ? Wie geeft dezulken een juist
begrip van ouderlijke macht? Hoelang nog zullen
kinderen in plaats van geleid en opgevoed,
verwaarloosd worden en tot misdaad gevoerd,
om daarna te worden verbannen uit het
ouderly'k huis....?" dit alles stemt droevig en
dwingt tot nadenken.
Niet omdat die jongen eenig is en zyn ge
schiedenis nooit ook voor onze oogen werd
afgespeeld, niet omdat dergelijke vragen niet
vroeger reeds zy'n gesteld en overdacht, maar
vooral hierom: is voor dien jongen wel gedaan,
wat gedaan kon worden om hem opnieuw te
brenge'n, of nog lierer: te houden in 't goede
spoor ? Zeker, de Co aamissie tot Wering van
Schoolverzuim heeft ongetwijfeld gedaan, wat
in haar vermogen was; de Voorzitter zal den
vader ernstig hebben toegesproken, hem goeden
raad hebben gegeven en gewaarschuwd voor de
gevolgen, zoo voor zich zelf als voor zyn zoon;
in 't algemeen: de autoriteiten, die met de
uitvoering der Leerplichtwet iets hebben te
maken, van het Hoofd der School tot den Kan
tonrechter, zullen hebben gehandeld naar plicht
en geweten, maar 'wat deed de Onderwijzer
van den jongen in deztn?
Dat in het Schetsje niet wordt gezegd, wat
ft# deed, welke middelen hy beproefde met
meer of minder succes; dat hij niet eens wordt
genoemd, waar sprake is van de afdwaling van
. een schoolkind, dat is in. i. opvallend. Wie is
na den vader meer dan hy de aangewezen per
soon om te trachten, het kind geregeld te doen
komen, waar het behoort te zijn, d. i. in de
school ? Wie is eerder dan hy in de gelegen
heid, de tekortkomingen der leerlingen en ook
die der ouders ten opzichte der school te ont
dekken en hen daar op te wy'zen? Van wien
hooren veel ouders liever een goeden raad dan
van den vriend hunner kinderen ? Kennen zy
den onderwijzer als zoodanig, by zal dikwyls
meer invloed hebben op een moeder, die haar
taak niet begrijpt, op een vader, die zyn- ver
antwoordelijkheid niet gevoelt, dan menig
Commissie-lid, al kan deze dreigen met proces
verbaal, rechter en boete of gevangenisstraf.
Nu wil ik wel aannemen, dat de betrokken
onderwijzer ook in de onderhavige zaak al het
mogelijke heeft gedaan ; en gaarne veronderstel
ik, dat zyn optreden niet wordt genoemd, om
dat het in dezen vergeefsche moeite was, en
geenszins wordt verzwegen ten gevolge van ge
ringschatting van zyn invloed Toch vind ik
hierin aanleiding, in alle bescheidenheid op te
merken: kan als antwoord op de beide eerste
vragen van Mevr. Stellingwerf niet gelden: de
Klasseonderwtfzer ?
O ja, ik weet het, dat men dikwyls te veel
verwacht van den onderwijzer en zyn werk en
vandaar klachten over zyn resultaten, en dat
men dus verkeerd doet, te hoog op te geven
van zy'n kunnen; doch ik weet ook, dat de
tyd, waarin hy na het sluiten der schooldeur
zy'n taak steeds achtte afgeloopen, sedert lang
voorby is, al wordt nog soms zy'n goeden wil
om veel meer te doen verlamd door allerlei
omstandigheden. Hierbij dient echter erkend,
dat menigeen zich in zake de opvoeding der
kinderen nog te weinig bemoeit met de ouders,
omdat men zich van zyn eigen invloed ten
goede niet bewust is.
Wanneer het eerste kind uit een gezin de
school zal binnentreden, dan is de tyd gunstig
om de ouders te bewerken". (Ik heb het oog
op de ouders, die hun kinderen zenden naar
scholen voor o%- en minvermogenden.) Zy
hebben min of meer een gevoel als de vader
en moeder van Gerrit Witse uit de Camera
Obscura, en worden nu wel gaarne gewezen op
plichten en op de gevolgen van verwaarloozing
van deze; in 't kort: als Jantje of Pietje voor
't eerst naar de groote school zal gaan, in een
andere verhouding komt tot zyn omgeving, dan
zy'n vader en moeder het meest ontvankelijk.
By den aanvang van een nieuw schooljaar
! worden daarom de oudera door den onderwijzer
uitgenoodigd om met hem samen te komen in
het schoollokaal.
Daar wordt voor 't eerst kennis gemaakt,
welke kennismaking later by de bezoeken van
den onderwijzer aan de gezinnen afzonderly'k
wordt voortgezet. Daar wordt duidelijk gemaakt,
hoe allen tot een goeden gang van zaken kunnen
medewerken, bewezen het noodzakelijke van
getrouw schoolbezoek, van orde en reinheid, en
aangetoond het gewicht der verantwoordeli
kheid van de ouders. De onderwijzer vermydt
diepzinnige toespraken; liever laat hy de aan
wezigen (slechts een heel enkele zal zyn weg
gebleven !) eens zien, hoe geheel anders de
schoolinrichting nu is dan in hun tyd, en stelt
hy hen in de gelegenheid sommige leermid
delen en hun gebruik te leuren kennen.
Na zoo'n bijeenkomst zullen de meesten, zoo
niet allen, de waarde van goed onderwijs be
seffen, en gevoelen, dat zy' de juffrouw of den
meester zooveel mogelijk in de hand moeten
werken, omdat die het wél meenen met hun
kinderen. Dergelyk schoolavondje werkt lang
na; want al wordt ook door den tijd de indruk
verzwakt en worden de goede voornemens soms
vergeten, er blijft ook by de onverschilligaten
licht wat hangen, dat later weer wordt opge
wekt, als de onderwyjer het in bijzondere ge
vallen noodig oordeelt zy'n invloed uit te
oefenen. Een voorbeeld uit de school of uit
het leven, al naar men het wil noemen, moge
duidelyk maken, hoe ik my' voorstel, dat die
invloed kan worden aangewend.
Er was een jongen, die meermalen een
schooltijd of een dag verzuimde. Nu eens had
hy boodschappen gedaan, dan weer was hy met
moeder den vorigen dag uit geweest en had
zich 's morgens verslapen. Een briefje bracht
Dirk nooit mede Dat ging zoo niet en zijn
onderwijzer zocht de moeder op; zy woonde
in een der steegjes van den Nieuwendyk. Moeder
was thuis, stond meester te woord, beloofde
haar jongen niet meer thuis te zullen houden
en een briefje te zullen meegeven ingeval ver
zuim toch noodzakelijk was. Nu, die briefjes
kwamen. Dirk was ziek geweest, schreef de
moeder telkens. Dirk was echter eerlijker dan
zyn moeder en vertelde meester de waarheid.
Toen moeder wist, dat het bedrog ontdekt was,
schreef ze een anderen keer, dat Dirk op zusje
had gepast, omdat zy' naar den dokter moest;
Dirk verklaarde echter, dat hy zonder verlot
van moeder den geheelen dag op de kermis
was geweest en dat moeder maar geschreven
had van oppassen en dokter, daar meester
anders misschien weer zou komen. Natuurly'k
kwam meester nu toch, maar moeder hield
vol, dat zij de waarheid had geschreven en dat
die ... jongen (vats ! daar ontving hy een klap)
had gelogen. Zelfs een buurvrouw werd als
getuige a décharge opgeroepen. Gelukkig kwam
juist de vader thuis, waarmede wat beter te
redeneeren viel. Het slot was, dat hy verklaarde:
Ja, mynheer, u begrypt, die moeders willen
de zaak wel eens wat verbloemen, maar nu
zal 't uit zyn." Wat vader en moeder na het
vertrek van den onderwijzer nog verhandelden,
weet ik niet; wél, dat Dirk na dien tyd ge
trouw de school bezocht en dat een enkel
briefje, hetwelk nog werd ontvangen, waarheid
behelsde.
Wanneer hier het kwaad niet in zy'n begin
was gestuit nog vóór het wortel had geschoten,
zou ook Dirk dan gee-> gevaar hebben geloopen
een straatslyper en erger te worden ?
Een ander, minder sprekend voorbeeld; 't
geval betreft weer een Dirk. Deze kwam ge
regeld te laat. Als oorzaak werd dikwijls opge
geven: Moeder had geen brood, en nu moest
zy' nog eens vragen by een buumouw en daar
moest ik op wachten." Ook wel: Moeder had
my laten slapen toen zy wegging" ; of: Wy
wisten niet, hoe laat het was; want wy hebben
geen klok" en eens: Ik had geen schoenen,
en nu moesten wy eerst nog de vuilnisbakken
langs om schoenen te zoeken." (Hy had er een
paar gevonden, die zy'n vader beter zoud»n
gepast hebben ) Hier was 't weer noodig, dat
de onderwijzer de ouders bezocht. Zy woonden
in 't Groot Hemelrijk. (Hel zou gepaster naam
zyn voor deze ellendige steeg, met vunze hok
ken van woningen) Het trof: ook de vader,
een sjouwer, was thuis; hy had geen werk.
Het bleek, dat Dirk telkens de waarheid had
gezegd, waaraan de meester trouwens ook niet
had getwijfeld. Maar moeder had nooit geweten,
dat het telaat komen zóó lastig was l (Een
schoolbyeenkomst, zooals boven werd bedoeld,
had zy' nooit bijgewoond.) Vader wist van de
kwestie niets af, die was 's morgens nooit thuis;
hy' zou echter zorgen, dat meester niet weer
te klagen had. En werkelyk: er was verbete
ring merkbaar. Wie vindt Dirk echter
strafschuldig, wanneer hy ook nu nog soms wacht
op een boterham als hy sedert den vorigen
middag niets heeft gegeten !
IJe inrichting der huizen in de
Amsterdamsche volksbuurten is oorzaak, dat buurvrouwen,
die op dezelfde trap" wonen, zich soms be
moeien met een zaak, die haar niets aangaat.
Wat, leerplichtwet ?" zoo werd my door een
groote zuster van een verzuimer, dien ik had
opgezocht, toegevoegd: wat, leerplichtwet?
daar willen ze je nou bang mee maken ; wij
hebben lak aan de leerplichtwet l" En een
buurvrouw van twee-hoog-achter verzekerde,
dat zij daarover ook wel papieren thuis kreeg,
maar er niets om gaf! Daar ik reeds meer
hoofden zag verschynen en weinig lust had het
middelpunt te worden van een standje op de
trap, nam ik verdere liefelyke ontboezemingen
maar voor kennisgeving aan, en vertrok. Een
correspondentie met de ouders volgde, en toen
kort daarop de jongen ziek werd, had ik ten
minste de voldoening, dat de moeder belang
stelling toonde en het persoonlijk kwam
mededeelen.
Sammigen vinden het verschrikkelijk, als de
onderwijzer politie diensten" verricht. Het
komt my echter voor, dat het zy'n plicht is,
zich zooveel mogelyk op de hoogte te stellen
van het gedrag zy'ner leerlingen ook na den
schooltijd, thuis en op straat. De onderwijzer,
die een zy'ner jongens eens op een avond na
negenen nog tusschen de stalletjes op de
Nieuwmarkt zag rondscharrelen, handelde dan m.i.
ook verstandig, toen hij met de moeder over
het ongepaste daarvan ging spreken en haar
bracht tot de erkenning, dat ouders en meesters
elkaar moeten helpen, om van de kinderen
brave marsenen te maken. Mede tengevolge
van dit gesprek stelde de moeder eenigen tyd
later den onderwijzer er van in kennis, dat
haar M. den. vorigen avond was medegenomen
naar het politie-bureau, omdat hy met andere
jongens op diefstal was betrapt. En hiervan
was weer het gevolg, dat meester den jongen
naging, toen hy' hem op een viyen middag
met anderen door de straten zag zwervun en
dat hy zyn stap verhaastte nog vóór er een
slag kon geslagen worden. Deze samenwerking
deed meester den jongen kennen, en alleen in
dit geval kan hy er het zy'ne toe bijdragen
om kwaad te voorkomen. En deze samenwerking
deed ook de moeder middelen aan de hand,
die zy anders allicht niet zou hebben toegepast,
ook omdat zy het gewicht der afdwalingen
niet gevoelde.
Uit het voorgaande, dat nog door tal van
voorbeelden uit de praktijk ware uit te breiden,
moge bly'ken, dat huisbezoek door den onder
wijzer in vele gevallen de ouders kan brengen
tot het besef, dat zy voor hun kinderen nog
oneindig veel meer dienen te doen, dan ze te
voeden en kleeden, en ook: hoe ze dit moeten
doen.
Het is geen verzwakking van dit betoog,
wanneer ik ten elotte erken, dat de pogingen
zelfs van den met den besten wil van de wereld
bezielden onderwijzer in enkele gevallen geheel
schipbreuk zullen lijden, en dat ook de meest
klemmende argumenten soms niets zullen ver
mogen op de rots van armoed*, domheid en
onverschilligheid. Want uitzonderingen zullen er
ook in dezen blyven,en een antwoord op de derde
vraag van Mevr. St.: Hoelang aog zullen kin
deren in plaats van geleid en opgevoed, ver
waarloosd worden en tot misdaad gevoerd, om
daarna te worden verbannen uit het ouderlijk
huis... ?" zal daarom niet verwacht en ook
niet gegeven kunnen worden. Ouders echter,
die nog niet zoo laag staan als die, welke
Mevr. St. schetste, en toch niet hoog genoeg
om geheel zelfstandig als opvoeders op te treden,
zulke vaders en moeders aanvaarden dikwijls
met vreugde den steun hun door den onderwijzer
geboden. En nooit is voor deze het succes
van zyn streven duidelijker, in geen enkel
geval komt het nut van herhaald bezoek aan
de ouders zy'ner leerlingen beter aan den dag
dan juist indien hij optreedt a!s bestrijder van
het schoolverzuim: 1)
J. FABEB.
1) In verband hiermede wy's ik op het nood
zakelijke van kleinere klassen.
Onder de vroede mannen.
Het Ambachtsonderwüs in den Raad.
In de jongste raadszitting werd besloten
tot den bouw van een 3e Ambachtsschool
in het Zuid-Oostelijk deel der stad. Op
deze school zullen 500 leerlingen geplaatst
worden, terwijl ze tevens dienst zal kunnen
doen als avond-teekenschool voor 600 leer
lingen. Vervolgens werd, tegen het advies
van B. en W. en de Commissie voor de
financiën in, de negatieve voordracht van
B. en W., om uit financieele overwegingen
geen avondhulp teekenschool van de 2e
H. B. S. met 3 jarigen cursus aan de
Marnixstraat in te richten, waarop 180 leer
lingen vakteekenonderwijs zullen ontvan
gen, in positieven zin aangenomen. Dit
laatste op voorstel van de heeren De
Sauvage Nolting en Kruseman, nadat een
voorstel van den heer Bruinwold Riedel,
om B. en W. uit te noodigen een nadere
voordracht te geven ter voorziening inde
behoefte aan Avond-vakteekenonderwijs,
was verworpen.
De heer Riedel meende, met een groot
deel van den Raad, dat de gemeente, bij
zoo groote behoefte aan vakteekenonder
wijs voor jongens die reeds op een ambacht
zijn, niet mocht volstaan, met dit onderwijs
slechts aan 180 te verstrekken, in afwach
ting vac de stichting eener 3e
Anabachtsechool, welke bij de opening slechts aan
een deel der nu reeds afgewezen leerlingen
plaats zal kunnen geven.
Wanneer men nu weet, dat alle scholen
waarop vakteekenonderwijs gegeven wordt,
hier ter stede overvuld zijn en blijkens
het adres van Volksonderwijs 1) honderden
werden afgewezen, dat aan de Ambachts
school aan de Weteringschans meer dan
600 jongens de toegang moest worden
geweigerd, dan zal men toegeven, dat het
voorsteï-Riedel verre de voorkeur verdiende
boven het nu aangenomene van de heeren
Nolting en Kruseman; ofschoon voor hun
stelling, waar B. en W. en de Commissie
voor de financiën adviseerden niets te doen,
en dus maar vast te nemen wat te krijgen
was, iets valt te zeggen.
Maar dit is zeker, dat ook zij die voor
deze hulp-avondschool gestemd hebben,
niet tevreden mogen zijn met het geven
van vakteekenonderwijs aan 180 jongens,
waar dit misschien nu reeds door 1200
gevraagd wordt.
* *
#
Het is een hoogst verblijdend verschijnsel
dat de behoefte aan vakteekenonderwijs
en vakopleiding door onze aanstaande
werklieden zoo gevoeld en gevraagd wordt,
dat in een tijdsverloop van sedert 10 jaren,
toen de beide ambachtsscholen veel kleiner
waren en ruimte genoeg boden, de scholen
van Concordia Inter NOS, Patrimonium,
R. K. Volksbond, nauwelijks waren op
gericht en aanvankelijk slecht bezocht, nu
reeds alle inrichtingen gebukt gaan onder
de treurige noodzakelijkheid velen te moe
ten afwijzen.
Indien B. en W. dan ook op de hoogte
waren geweest van de bestaande behoefte
en het groote nut van de vakopleiding en
het vakteekenonderwijs, dan zouden zij
hun voordracht stellig in den geest van
het voorstel-Riedel ingericht hebben.
Bij alle waardeering echter van de po
ging door den secretaris van het Nut om
in de richting van zijn maatschappij in
den Raad werkzaam te zijn, treft hem echter
het verwijt, dat hij, waar hij beter dan zijn
medeleden van deze materie op de hoogte
was, niet tijdiger en beter beslagen, voor
dit onderwijs in den Raad is opgekomen.
Dit te eer, waar hij er de aandacht op
vestigde, dat er op dit gebied twee stroo
mingen werkzaam zijn, waarvan de eene
van de opleiding op de Ambachtsscholen,
de andere aan die op de werkplaats, aan
gevuld met vakteekenonderwijs des avonds
de voorkeur geeft.
Wat dit laatste onderwijs betreft meende
de heer Nolting met succes en het is
bekend, dat vele deskundigen dit zelfde
standpunt innemen.
1) Voor den cursus 1899?1900 moesten vol
gens dit adres aan de Avond'eekenschool voor
handwerkslieden aan de Weteringschans 400,
voor den cursus 19 O?1901 531, voor den
cursus 1901?1902 583 en voor den cursus
1902?1903 zelfs 603 geschikt geachte
adspiranten worden afgewezen. Bovendien werden
voor het, laatste tijdperk aan de Burgeravond
school 46 candidaten, aan de teekenschool voor
kunstambachten 142 candidateu en aan de
avondambaehtsschool voor timmerlieden onder beheer
der vereeniging »Concordia Inter NOS" 60 candi
daten afeewezen, een totaal van plm. 800 leer
lingen. Tegenover dit gebrek aan plaatsruimte
staak slechts een zeer klein aantal open plaatsen:
aan de teekenschool van Handwerkers Vrienden
kring bedraagt dit 5 en aan die der St.
Jozefsgezellen-vereeniging zal dit 15 zijn, wanneer nl.
de Provincie door verhooging van subsidie de
vereeniging in staat stelt een leerkracht meer
aan te stellen.