Historisch Archief 1877-1940
No. 1351
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Oude Huizen te Utrecht,
door Mr. B. MULLEE Fz., met
afbeeldingen door G. DE Hooo Hz.
Overdruk uit het Bouwkundig
Tijdschrift, 1902. Met 20 platen. 4°.
I.
Utrecht heeft voorwaar geen reden om
te klagen over gemis aan belangstelling
bij de Maatschappij tot Bevordering der
Bouwkunst, waar het in korten tijd niet
minder dan drie malen in de maatschap
pelijke uitgaven ter-sprake kwam. In het
Bouwkundig Weekblad behandelde de heer
A. W,. Weissman Oud-Utrecht, in het
Bouwkundig Tijdschrift schreven de
heeren F. J. Nieuwenhuis, gemeente-architect
en mr. 8. Muller Fzn., archivaris,
onderscheidelijk over den Dom en de oude
huizen der stad.
Van de laatstgenoemde studie werd een
overdruk afzonderlijk uitgegeven en in
den handel gebracht. Deze publikatie mag
men .beschouwen als nummer drie van
eene reeks zelfstandige uitgaven die werd
ingezet door Tutein Nolthenius'
»0udZutfen", gevolgd door Mulock Houwer's
»Oud-Deventer".
Het past niet hier van advies te willen
dienen en dit ligt dan ook geenszins in
de bedoeling. Toch wensch ik, met
het oog op de belangrijkheid van deze en
dergelijke, zoo voorafgegane als eventueel
volgende uitgaven het jammer te noemen,
dat zij niet nóg ruimer opgevat en door
een tekst in vreemden taal ook toegankelijk
gemaakt zijn voor buitenlandsche belang
stellenden.
Van enkele steden in den vreemde be
staan dergelijke uitgaven van meer of
minder uitgesproken architektonisch ka
rakter. Zulke boekjes zouden er veel toe
kunnen bijbrengen om de vaak zoo bui
tengewoon interessante bouwkunst onzer
te weinig bezochte kleine steden in steeds
ruimer kring bekendheid en waardeering
te doen vinden.
Mr. Mulder leverde echter niet een
algemeen architektonisch overzicht van
Utrecht in den geest der zooeven genoemde
beschrijvingen van Oud-Zutfen en
OudDeventer. Eene inleiding schetst het ont
staan en de ontwikkeling der stad en
beschrijft haar type. De eigenlijke studie
is slechts aan een zeer begrensd onderdeel
van de oude bouwkunst gewijd de oude
huizen en omvat daarvan nog slechts
het middeleeuwsche tijdperk. Dit echter
reikt bij ons te lande, indien wij het wat
de bouwkunst betreft vereenzelvigen met
den gothischen stijl, tot diep in de zes
tiende eeuw.
Niettegenstaande een zoo speciaal en
begrensd onderwerp besproken wordt en
dit nog wel in alle details, zal men niet
den indruk krijgen dat er eene mate van
aandacht aan gewijd werd, die buiten
verhouding stond tot de belangrijkheid.
Die huizen hebben wat te vertellen; het
is vaak als hadden hunne wanden oog en oor
gehad en spraken nu hunne steenen van wat
zij in den loop der eeuwen opvingen. In
hunne lotgevallen weerspiegelt zich de ge
schiedenis der stad; de woningen deelen de
wederwaardigheden der geslachten, die ze
betrokken. Wij zien ze opkomen en bou
wen ; bloeien en vergrooten; naderhand
ook de nadagen aanbreken voor familie
en huis te zelfder tijd. Het eene werd
eene drukkerij het andere een herberg;
verkoop 'voor schuld verschillende
der aanzienlijke huizingen is dit in den
loop der tijden overkomen maakte van
de »Fresenburch" de brouwerij van Gerrit
Fransz. Wtenbogaert.
De geschiedenis van die «Fresenburch",
het, oudste en ook het merkwaardigste van
alle Utrechtsche huizen, eigendom van
het machtige geslacht Freze (ook De
Vriese) verplaatst ons reeds aanstonds
naar de onrustige dagen van omstreeks
1300. De Vlamingen met heer Jan van
Renesse gaven te Utrecht den toon aan
en hadden bisschop Guy als gevangene
weggevoerd. Daarvan dachten Lambrecht
Frese en zijne partij gebruik te maken
om de hun vijandige Lichtenbergen op
zijde te schuiven. Heer Jacob Lichtenberg,
die eertijds zelf bisschop Willem een jaar
lang had gevangen gehouden in zijn vast
huis binnen Utrecht, werd opgelicht en
gevoerd naar den »Fresenburch", waar
eenige zijner partijgenooten hem gezelschap
kwamen houden.
En als we dan lezen hoe »op een don
keren nacht Jacob van Lichtenberch met
zijn vriend Wernaer heeren Vrederixsone
MiiiiiiitHiinruiiiMMiim
Tentoonstelling yan beeldhouwwerk in Leiden.
Wanneer den hongei'-noot met spijze wert verdreven
Verandert druck in vreucht, d'anstaende doot int leve
Dit heeft dees stadt beprouft tot goodts eer haer geluck
Gelijck gij siet ten deel in dit geschildert stuck."
Aldus luidt het onderschrift van eene ge
schilderde voorstelling van het ontzet van
Leiden, te zien in het Stedelyk Museum te
Leiden, al waar voor korten tjjd eene tentoon
stelling van beeldhouwwerk en
pottebakkers?werk werd gehouden. Of de exposanten den
hongernoot" nabjj waren denk ik wel niet;
maar dat de bezoekers bij sommigen druck
in vreucht" hebben veranderd is wel mogelyk.
Er is aardig wat verkocht op deze tentoon
stelling, vooral geëmailleerd aardewerk van
Brouwer en geëmailleerde beeldjes van Mendes
da Costa.
De producten van Brouwer, die ik op de
tentoonstelling zag, dragen een cachet van
grooten, natuurleken eenvoud, zonder gekun
de achterdeur van Fresenburch werd uit
geleid en door den tuin naar het
Catharijneveld gevoerd waar beiden het leven
lieten," dan maken wij kennis met eene
episode uit een bloedigen burgertwist, als
door velen misschien alleen mogelijk geoor
deeld was in het
middeleeuwsch Italië,
in Rome bijv. toen de "
Orsini's en Colon- -:----.
na's er om den voor
rang streden.
Het is evenwel
niet alleen de groote
geschiedenis, die
ontrold wordt.
«Paushuize" o ironie
van het toeval! de
woning welke
Adriaen Floriszoon, kar
dinaal en oud-regent
van Spanje, welhaast
paus, zich als een
'buen-retiro had laten
bouwen
«Paushuize" geeft aanlei
ding tot een hartig
stuk Utrechtsche
»chronique
scandaleuse".
Mr. Mulder ver
haalt en spint uit
hoe in het begin der
zeventiende eeuw dit
huis in opspraak
kwam door de betrek
kingen, die zijn be
woner, jhr. Daniël
d'Ablaing, onder
hield met zijne nicht
jes de freules Oriana
en Margaretha van
Liesvelt, welke zijne
vrouw bij zich in huis
had genomen. Deze
geschiedenis is uit het oogpunt van de bescha
vingsgeschiedenis wel in zooverre wetens
waardig, als er uit blijkt, wat alles de Utrecht
sche publieke opinie verdroeg van dezen
hoogen rechterlijken ambtenaar en
vvaardigen maarschalk van het O?erkwartier,
die zijn vrouw een blauw oog sloeg wijl
zij het bed van freule Oriana niet had
willen doen verwarmen.
Wat de illustraties betreft, die op twintig
losse platen den tekst, waarin nogmaals
vijf afbeeldingen, vergezellen, is »oude
huizen te Utrecht" over het algemeen eene
reeks restauratieplannen, gevolgd naar af
beeldingen uit den Topographischen Atlas
der Stad Utrecht. Slag op slag moet echter
doorMr.Mulder van deze voorbeelden getuigd
worden dat zij onbetrouwbaar,onnauwkeurig
of onvolledig zijn. De volgende methode
werd nu toegepast om toch tot een be
vredigende slotsom te komen.
Door de best geachte oude afbeelding
aan de restauratie ten grondslag te leggen
en dit hoofdgegeven aan te vullen met
behulp van andere afbeeldingen, die ouder
of in eenig opzicht nauwkeuriger waren,
verkreeg mr. Muller tot eindresultaat
teekeningen, wier waarschijnlijkheid z. i.
aan zekerheid grenst. Ik schrijf hier
mr. Muller, maar hij zelf verklaart in zijn
voorwoord het werk niet te hebben aan
gedurfd, zonder de hulp van den heer De
Hoog Hz., die als teekenaar «de sinds jaren
gezochte intelligente hand" bleek, welke
met nauwkeurigheid en kunstvaardigheid
ten papiere bracht wat mr. Muller aangaf
en aan wiens kennis der gothieke bouw
kunst de schrijver zijne konklusies toetste.
De platen moeten dus hun beider arbeid
heeten.
Er is vooral in de negentiende eeuw,
die begon met den afbraak van stadswege
van het eerwaardige Bisschopshof in 1803,
duchtig huisgehouden in de oude bouw
werken der stad; zij zijn afgebroken,
gemoderniseerd en ook, niettegenstaande
in dit geval de aanwezigheid der beste
bedoelingen mag worden ondersteld, ver
minkt door verkeerde restauratie (het Huis
»Oudaen", thans Oude Mannen- en Vrou
wenhuis, verkeert volgens mr. Muller in
dit geval).
Restaureeren is steeds een uitermate
gevaarlijk werk en blijft dit ook al staan
talrijke gegevens ten dienste. De schijnbaar
schranderste kombinaties daaruit afgeleid,
kunnen, de ervaring leert het, elk
oogenblik te schande gemaakt worden. Wie het
begrip restauratie streng opvat en den
oorspronkelijken toestand zóó volkomen
juist herstellen wilde, dat deze in alle
opzichten opnieuw kon gelden als een
absoluut betrouwbaar dokument voor de
vaardigheid en opvatting van een tijdperk
of persoon, zoo iemand zal zich voor eene
onmogelijkheid gesteld zien. Een architekt
zou in dien zin zijn eigen werk van eenige
jaren niet meer kunnen restaureeren ; de
»Paushnize'.
meerdere ervaring en studie zou zich niet |
kunnen, misschien ook niet willen, ver
loochenen.
Mr. Muller heeft bij zijne restauraties
vele moeilijkheden moeten overwinnen;
enkele kwesties evenwel konden niet tot
oplossing gebracht worden. Hij is daarbij,
wat helaas niet van alle restauratoren
mag getuigd worden, eerlijk gebleven en
Het huis «Koeckenkelnaer". Afb. 2.
wijst bij eiken gevel getrouwelijk aan op
welke punten zijne fantasie de leemten
der bronnen moest aanvullen. Meer nog:
de koetspoort in den zijgevel van
«Paushuize" ziet zich, hoewel mr. Muller haar
ontsierend acht en hij aan hare oorspron
kelijkheid niet gelooft, niettemin gehand
haafd, wijl voor hare vervanging geene
bepaalde gegevens bestaan. (Zie af b. 1).
Een sterk en zeldzaam staal van
loffelijken restauratoren-deemoed.
Nu moge de fantasie gesteund worden
door studie en kennis, het blijft niettemin
een feit dat restau
ratieplannen, met
haar hulp ontstaan,
-?i.--;;; _--?- >^ ondanks al hun
:?^ ?'??- eventueele waar
schijnlijkheid toch
_ niet volkomen
authentiek behoeven
?_. te zijn. Het is dan
- ook zeer jammer dat
~~ juist bij een enkele
der fraaiste en
merkwaardigste ge
vels, met name die
van het curieuze huis
»Groenewoude", de
gegevens mr. Muller
in den steek lieten
waar het zeer opmer
kelijke gedeelten
betrof.
Een enkele opmer
kingvan algemeenen
aard is m. i. den
auteur ergens in te
absoluten vorm aan
de pen ontglipt. Hij
schrijft: »dat het
onaannemelijk
klinkt, dat een
architekt van 1633,
zelfs als hij een aan
bouw maakte aan
een bestaand gothiek
huis, daarvoor den
^^ j destijds zoo verach
ten stijl der middel
eeuwen zou hebben
gebruikt.Kunstb.istorische piëteit was vreemd aan dat geslacht."
Hier staat tegenover dat de beslist
klassiek gezinde Jacob van Campen er
wel degelijk naar streefde om zich in
dit geval bij de gothiek aan te sluiten,
zijne ontwerpen voor een toren der Nieuwe
kerk te Amsterdam bijv. bewijzen het.
De afbeeldingen zijn meer als typen te
beschouwen. Dat geen der huizen volledig
is voorgesteld spijt ons in het bijzonder
naar aanleiding van »Paushuize" (thans
woning van den commissaris der koningin).
Meerdere teekeningen en een platte grond
hadden ons niet alleen een helderder inzicht
gegeven van de beteekenis van dit fraaiste
huis der stad, maar tevens van de
opvatt'ngen uit het begin der zestiende eeuw,
volgens welke «Paushuize" eene inderdaad
vorstelijke woning heette.
De maten zijn uit den aard der zaak
meest globaal; details ontbreken, behalve .
van «Zoudenbalch" en van de restauraties
van «Fresenburch", dat gelukkig voor zijne
afbraak in teekening was gebracht. Deze
omstandigheden echter hebben als goede
zijde, dat het weinig hindert als de losse
platen, misschien door de gevolgde repro
ductie-methode zich ietwat grof en zwaar
van lijn voordoen.
Naar bepaalde kunstwaarde streeft
slechts het kleinste deel der gebouwen:
sFresenburch", met zijn machtigen gevel
van veelkleurigen baksteen, zijn
raamnissen en traceeringen van profielsteen; het
«Keizerrijk"; «Zoudenbalch"; «Paushuize"
vooral. Het Bisschopshof daarentegen had
voor de Utrechtsche bouwkunst niet de
beteekenis welke men van dit gebouw op
grond zijner bestemming zou meenen te
mogen verwachten.
Is van het uitwendige der afgebeelde
huizen op eene enkele uitzondering na
niets noemenswaardig bewaard geble
ven, het inwendige trof geen beter lot. De
afgebeelde zaal in »Proeysenburgh," wier
oude balkenzoldering bij toeval onder een
modern plafond te voorschijn kwam, biedt
niets van bijzonder belang; de gevonden
tegelvloeren zijn eenvoudig en' de afge
beelde plafondschilderingen uit het
Begijnhuis van St. Agnes en uit een
Klaustraalhuis van den Dom, behooren evenmin tot
de meesterstukben van hun genre.
Dat echter inwendig het Bisschopshof
door den prachtlievenden Bourgondiër
bisschop David, rijk was versierd, bewijst
de afgebeelde schoorsteenboezem voldoende.
Ook de zaal uit het huis «Zoudenbalch"
wekt herinneringen aan voormalige luxe,
in den tijd toen keur van tapijten en huis
raad haar sierden; dit laatste is verdwe
nen ; de schoorsteen en het met St. Maarten
steldheid; zij zagen er frisch en prettig uit,
eene groote verscheidenheid biedend van juist
gevoelde vormen, kleurencombinaties en ver
sieringen. Stijlvol en smaakvol passen zij in
een goed modern interieur, en vinden zij zich j
op hun gemak naast mooie voorwerpen uit
vroegere tyden, ofschoon dan toch het meer
verfijnde, vrouwelijk moderne, wel eenigezins
zal contrasteeren met het meer forsche en
kloeke der antieke gebruiksvoorwerpen. Zy
houden het midden tusschen luxe- en gebruiks
voorwerpen, zy vormen de brug tusschen het
heden en de toekomst; ook de prijzen houden
met dezen overgang goeden tred, zy zijn billijk
en men kan hier ten minste een gebruiks
voorwerp koopen, dat smaakvol en mooi is, dat
wat den pr\js aangaat, concureeren kan met
de prulluxe waarmede de menschen voortgaan
hunne huizen vol te stoppen, en die met wagon
ladingen uit het buitenland worden aangevoerd.
Een schotel met het inschrift het geld", met
geel en rood email, tooverde my plotseling de
middeleeuwen met hare ridders en edelvrouwen
op aardewerk voor myne oogen, in den vorm
van schoorsteen-, keuken- en gangversieringen,
hoe en op welke wyze, moeten de ovens van
Brouwer maar duidelyk maken.
Ofschoon ik Brouwer niet ken, komt hy my'
sympathiek voor, hij lijkt mij iemand die leeft
en opgaat in zijn werk; ik laat hier copie van
zijn adreskaart volgen, die ik naast zyn werk
zag liggen: Willem C. Brouwer, fabrikant in
aard- en vaatwerk, is verhuisd van Gouda
naar Leiderdorp, levert voortaan zeer billy'k
en goedkoop degelijk aardewerk.
Mendes da Costa is ook zoo'n zoeker, die op
den goeden weg is, ook een, die met pleizier
werkt, en die, naarmate hy de technische
moeilykheden by de uitvoering van zyne pro
ducten overwint, ook beter zyn doel bereikt.
Doet het werk van Brouwer aan de middel
eeuwen denken, Mendes da Costa schijnt te
gast te zyn geweest by de Japanners, de oude
Egyptenaren en de Romeinen; z\jne kleine
beeldjes, menschenfiguren en dieren zyn hier
van sprekende getuigen, ofschoon zy toch het
stempel dragen van een zeer persoonlyke over
tuiging en visie.
?Zyne Amsterdamsche jodent j pen, geschiewes,
op sabbath, de doove, van de markt, zyn
leuk geobserveerde straattooneelen bij het
caricaturale af; het zyn aardige geëmailleerde
beeldjes, die, wanneer zy een beetje
goedkooper worden, zeker wel de prulbeeldjes van
de galanteriewinkels uit onze interieurs zullen
verdrijven. Zijne dieren zyn misschien nog
wel zoo goed als zyne menscheriflguurtjes; daar
waren bepaald uitstekend geslaagde afbeel
dingen, o. m. een orang-oetan in een deken
gehuld en neergezeten als een oude Peruaan
in zyn graf Verder een humoristische Biby"
in den vorm van een aap, een prachtige St.
Nicolaassurprise voor een kinderloos paar.
Nog moet ik melding maken van een paar
naaktfiguurtjes, waarfan het eene iets minder
naakt dan het andere, terwy'l by het andere
bovendien nog nadruk gelegd wordt op het
gedacht van een overigens onmiskenbaar
vrouwely'k type, en wel door een kinderachtig
indrukje in de klei. Het eene kostte ? 35 en
het andere ? 65, beide figuurtjes werden ver
kocht. Dat indrukje was misschien wel modern
rein", maar de Romeinen waren royaler op
dat gebied en minder rein van bedoeling, maar
dan waren hunne pornografische beeldjes breed
geboetseerd en deden zy groot al waren zy
klein van afmeting, wat nu niet bepaald gezegd
kan worden van bedoelde beeldjes.
Mejuffrouw Minca de Bosch Rsitz (mevrouw
Verster), Dupuis en Texeira de Mattos hadden
beeldhouwwerk ingezonden. Dupuis, welbekend
te paard in laat-gothische-omlijsting prij
kende dessus-de-porte, bleven achter. Nu
was «Zoudenbalch" een van de voornaamste
huizen der stad. Heer Evert Zoudenbalch,
thesaurier ten Dom en proost van Maastricht
had zich deze woning paleis ware juister
naam gesticht van buitengewone afme
ting en met vorstelijke weelde ingericht.
Het is mr. Muller niet recht duidelijk
waartoe een celibatair zich zulk een verblijf
bouwde. Heer Evert immers had toen juist
een einde gemaakt aan zyne voor een
geestelijke inderdaad ietwat compromittante
verhouding met Wyllantgen Jansdochter,
deze zijne concubine voorzien van een bruid
schat en haar vervolgens uitgehuwelijkt.
Heer Evert was echter niet alleen en be
woonde het groote huis met hun zoon
mr. Hendrick.
De geslachten huisden als overal ook
te Utrecht in versterkte, alleenstaande
steenen huizen. «Fresenburch", «Oudaen",
»Rutenburch", «Lichtenbergh'' zagen er nog
het krijgshaftigst uit, maar de omstandig
heid, dat ook de straatverdiepingen door
breede vensters doorbroken zijn, en niet
massief gelijk elders («Nassauer-Huis" te
Neurenberg, om een zeer bekend voorbeeld
uit vele te noemen; het ligt niet op mijn
weg om hier meer uitvoerig de aandacht
te vestigen op de overeenkomst van
deze huizen met gelijktijdige en oudere,
bijv. Romaansche huizen te Keulen en
Metz) het geval placht te wezen, ont
neemt hun alle grimmigheid. In lateren
tijd schijnen de kanteellijsten die de gevels
bekronen, bovendien meer van dekoratieve
dan van praktische militaire bedoeling.
Den laatsten ernstigen dienst bewezen de
«hooge huysen1' »Oudaen",»Fredenburch" en
«Blanckenburch" bij het beleg van het door
de Spanjaarden bezette kasteel Vredenburg
(Dec. 1576). Op de genoemde huizen, op
den toren van de St. Jacobskerk en op het
kruistorentje der St. Marie werden kleine
kanonnetjes geplaatst om het kasteel te
bestoken. De oude huizen weerstonden die
beproeving hunner soliditeit evenals het
terugschieten der belegerden.
Nevens en om die steenen woningen
der voornamen woonden de burgers in hou
ten huizen, die zich in Utrecht zeer lang
handhaafden, niettegenstaande alle moge
lijke straf- en verbodsbepalingen.
De strijd der o verheid tegen het houten huis
behoort tot de merkwaardigste episodes in
de geschiedenis onzer vaderlandsche
architektuur en het feit dat herhaaldelijk dezelfde
bepalingen moesten worden uitgevaardigd,
bewijst hunne krachteloosheid tegenover
de gewoonte en de gehechtheid.
Is ooit philosophischer beschouwing aan
een wet verbonden dan deze verzuchting
van «Mijne Heeren van den Gerechte" te
Amsterdam, toen zij, den 12n Julij 1613
op nieuw eene keur betreffende «gevelen
en wanden" uitvaardigende daarbij
konstateerden, dat ondanks alle voorgaande
bepalingen:
nochtans by experientie wort be
vonden/ dat de selve keuren
allenthalve sijn genegligeert/ ende
notoirlijcken gevioleert/ ende oock te
bevreesen staet; hoe langer hoe meer
in verachtinge ende misbruyck sullen
gebrocht worden.
Dit is een tooneel uit den strijd die
eindigde met het ten lange leste schier totaal
verdwijnen van het houten huis.
Het huis «Koeckenkelnaer,'; hierbij afge
beeld (zie af b. 2) en de parel der kollektie
genoemd, behoorde tot de oudste der stad
en ook tot de eigenaardigste «met zijn
rondloopend balkon, zijn gothischen pina
kel met smeedwerk, zijn snijwerk aan de
kap, zijn droogrek en zijn uithangbord
met gesmeed ijzeren hanger." Ook deze
houten huizen kenmerken zich volgens de
restauratieplannen oordeelend, niet door
bijzondere kunstwaarde. Als monsieur De
Monconys in 1665 te Utrecht dan ook
verwonderd opmerkt «plusieurs maisons
n'estant que de bois a la maniere de celles
de Picardie" dan kan deze uitlating ons
geene fraai gebeeldhouwde gevels, als men
ginds soms aantreft, ter vergelijking voor
oogen roepen.
J. H. W. LELIMA.N.
(Slot volgt). Bouwk. Ingenieur.
werk, vroeger geëxposeerd op de
groepententoonstelling in Pulchri. Van Teixeira de Mattos,
de bustes van Bisschop en van Van de Sande
Bakhuyzen. Zekere goede eigenschappen in de
gelykenis en de expressie kan ik niet mis
kennen in deze buste»; maar de uitvoering is
zoo knoeierig en onbeholpen dat men twyfelt
of de boetseerder gewerkt heeft met de vette,
veerkrachtige klei, die zich zoo leent tot een
strak vast modelé, of dat hy met eene natte
modderspecie gewerkt heeft, die van zyne
vingers niet los wilde laten.
Het is eene dwaling van den kunstenaar te
meenen, dat de door hem gevolgde techniek
zyn werk ten goede komt.
De inzending van mej Minca Bosch Reitz geeft
wel aanleiding tot eenige opmerkingen, zoowel
over het werk, als over de plaatsing. De zaal
zooals die daar is, leent zich niet goed tot
expositie van beeldhouwwerk, vooral niet voor
groote groepen zooals die van moeder en kind.
De opstelling van het beeldhouwwerk me: een
groote vulkachel als pièce de milieu', deugde
niet; dat was zoo smakeloos, zoo rommelachtig
als men maar wenschen kan, het trof dan ook
ongelukkig, dat het kacheltyd was. Zoo'n zaal
is niet geschikt ter expositie van groote
beelden