Historisch Archief 1877-1940
1352
DE AMSTERDAMMER
. 1903
WEEKBLAD YOOE NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracl.t 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 11-81 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar * mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12 /»
Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dei Capneine* tegenover het Brand Café, te Pary».
Zondag 24 Mei.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel ? ....:?0.40
Annonces uit DuitacMand, Oostenrijk en Zwitserland worden n tsliiitend aangenomen do«r
de firma KUDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O 17 Ds
VAN VEBRE EN VAN NABIJ: West-Indië, door
P. C. C. Hansen -ir. Andrew Oarnegie's [schen
king aan bet Haagsche Hof van Arbitrage, II, door
dr. H. C. Muller. Wik- en weegloon, door K.
Beyne. De lichting 1902, door Een milicien der
lichting 1902. Rnsland en Mandschoerije
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De stichting
der JDnitsche Sociaaldemi kratie, op 23 Mei 1863,
(Ing.), door D. B. T. KUNST EN LETTEEEN:
Opstanding, door Henri Borel. Een wraak of
de Nieuwe Beurs van ' msterdam, door Jacobus
Donker, beoordeeld door Henri Dekking. -
Patriotiame en Zionisme, door dr. Max Nordau, beoor
deeld door O. A. P. FEUILLETON: Uit 'n
jongensleren. Oorspronkelijke schets, door F. de Sinclair.
BECLAMES. VOOB DAMES: Veldarbeid van
vrouwen, I. Verbruikerabonden, door Elise A.
Haighton. Volledige handleiding voor het modern
kunstborduurwerk, door Johanna W. A. Naber.
Een Mohamedaansche jmist over de
Mohamedaansche vrouw, door E. Knnst-Hejjnneman.
Allerlei, door Caprice. BOUWKUNST: Ouda
Huizen te Utrecht, II, (Slot), door mr. S. Muller Fz.,
met afbeeldingen door G. de Hoog Hz., beoordeeld
door J. H. W. Leliman. KUNST: Tentoon
stelling in Arti II, door W. Steenhoff. UIT DE
NATUUB, door E. Heimans. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter.?PEN- EN POTLOODKBASSEN.
INGEZONDEN. ADVEETENTIEN.
MlllllllllllllllllltlllllMIIMIIIIIimid
West-Indië.
Reeds tal van jaren vormen de berichten
uit die kolonie een onafgebroken reeks van
jammerklachten over de treurigeètoestanden
aldaar.
Suriname, dat naar het oordeel van
velen rijk is aan delfstoffen en door bodem
en klimaat als aangewezen voor het
produceeren van een overvloed van vruchten,
landbouwprodukten en andere voortbreng
selen van het plantenrijk, lijdt een kwijnend
bestaan, terwijl de toestand op de eilanden
nog veel meer te wenschen overlaat en dat
niet alleen op economisch maar ook op
politiek gebied.
De West-Indische eilanden leveren een
voortdurend politiek gevaar op, want bij
gebrek aan hetgeen voor eene verdediging
daarvan noodig is, kan geen sprake wezen
van een handhaven der neutraliteit. Indien
dus bij een oorlog tusschen twee vreemde
mogendheden een der oorlogvoerende par
tgen zich weinig bekommert om onze
verzoeken, niet gesteund dooreen voldoende
macht, en zich handelingen veroorlooft,
welke wij, als strijdig met de neutraliteit,
niet hadden mogen toelaten, dan wordt
daardoor zijn tegenstander het rechtgegeven,
hetzij dadelijk dan wel later na afloop
van den strijd, ons land aansprakelijk te
stellen. Misschien worden ons dan de
West-Indische eilanden afgenomen, maar
evengoed zouden wij als gevolg Suriname
of een deel van Oost Indiëkunnen verliezen.
Ons bij voorbaat tegen zulke treurige
gevolgen te vrijwaren door de handhaving
onzer neutraliteit op de West-Indische
eilanden, door middel van een voldoend ver
sterken en bezetten, beter te verzekeren, zou
nochtans aanzienlijke sommen vorderen,
welke uitgaven slecht te verdedigen waren
nu vele economische behoeften onzer kolo
niën zoo dringend voorziening eischen.
Suriname biedt minder kans om aanlei
dingtot verwikkelingen te geven en wanneer
eenig rijk uit pure veroveringszucht zich
van dat vasteland zou willen meester
maken, dan zou zeker de Monroe-leer
tusschenbeiden komen. Voor Suriname kan
daarom alleen quaestie zijn van een ver
overing door de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika. Bij de haast onuitputte
lijke hulpmiddelen, welke ter beschikking
staan van deze Republiek, die ook veel
dichter bij West-Indiëligt dan Nederland,
zou echter een aanschaffen van verdedi
gingsmiddelen en het onderhoud van een
troepenmacht in Suriname met het oog op
een conflict met Noord-Amerika een schro
melijk geld verknoeien wezen. Door die
sommen te gebruiken voor den aanleg van
spoor- en tramwegen en voor den aanvoer
van geschikte kolonisten, dus voor de
economische ontwikkeling van het land,
zal het behoud van Suriname heel wat
beter gewaarborgd worden.
Het kan niet worden ontkend dat onze
West achterlijk is op velerlei gebied en
Suriname slechts door een krachtigen
financieelen steun is te helpen, terwijl de toe
standen op de eilanden zóó treurig zijn,
dat afdoende verbetering daarvan wel on
doenlijk zal wezen voor de zwakke krachten
van Nederland, dat nimmer vergeten mag
dat Oost-Indië, hetwelk zoovele jaren batige
sloten afstond, oneindig meer aanspraken
kan doen gelden op financieele hulp, nu
bet zelf in nood verkeert.
De treurige omstandigheden, waarin zich
onze West bevindt, waren wel eens oorzaak
dat stemmen opgingen om West-Indiëte
verkoopen. Die daad zou evenwel slecht
te verantwoorden zijn tegenover degenen
in-Nederland, die genceg ondernemingsgeest
bezaten om zich geldelijk bij zaken in die
Kolonie te interesseeren. Immers het is te
verwachten dat het land, hetwelk zich de
hooge uitgaaf voor aankoop getroost, niet
nalaten zal zich door verschillende maat
regelen de voordeelen voor eigen industrie
en nijverheid te verzekeren.
Voor een verkoopen der West-Indische
eilanden aan de Vereenigde Staten is
daarentegen veel aan te voeren, mits het
geld geheel kome ten bate van Suriname
en niet door de Hollandsche schatkist
wordt opgeslokt, die echter van den ver
koop het voordeel zou genieten dat dan
in den vervolge geen subsidie meer noodig
is tot steun van de West- Indische kolonie.
Naar alle waarschijnlijkheid zullen de
Vereenigde Staten zich toch vroeg of laat
het bezit verzekeren van die eilanden,
welke door ons niet verdedigd kunnen
worden, terwijl het bezwaar dat voor
Denemarken gold bij den verkoop zijner
Antillen, voor Nederland niet bestaat,
want Holland behoudt een uitgestrekt
vastland, het nabijgelegen Suriname, dat
die bewoners onzer West-Indische eilanden,
welke onder de Hollandsche vlag wenschen
te blijven, ruimschoots plaats en gelegen
heid tot vestiging biedt. O ver het algemeen
is zelfs de bodem in Suriname vrucht
baarder dan op die eilanden, zoodat, als
ook het voor den verkoop te ontvangen
geld aan te nemen op een vijftig
millioen 1) geheel ten bate van Suriname
besteed wordt, die landverhuizers zich
werkelijk niet te beklagen zullen hebben.
Voor overtocht en bij wijze van tegemoet
koming zou hun bovendien een zeker be
drag verstrekt kunnen worden, want
Suriname, dat zoo gebrekkig bevolkt is,
zou door die immigranten een flink eind
vooruitkomen.
Overigens zouden voor die vijftig millioen
f uiden de verkeerswegen van Suriname
rachtig onder handen genomen kunnen
worden, en wanneer voor die werkzaam
heden gebruik gemaakt werd van gehuwde
Javanen of andere van elders aangevoerde
arbeiders, geschikt en bereid om zich blij
vend als landbouwer !H de Kolonie te ves
tigen, dan zou zulks belangrijk bijdragen
om de vele woeste terreinen tot welvarende
landstreken te doen worden.
Slechte verkeerswegen en te geringe
bevolking zijn de voornaamste nooden van
het voorheen zoo welvarende Suriname en
daarin kan alleen voorzien worden als
ruime geldmiddelen ten dienste staan.
Belangrijk zijn hieromtrent de woorden
indertijd gesproken door den heer Van
Embden bij het aanvaarden van het voor
zitterschap der Koloniale Staten: »De
financieele afhankelijkheid, waarin Suri
name verkeert, het subsidie, dat het jaar
lijks behoeft, is het groote beletsel voor
Suriname, om zich uit zijn staat van
kwijning en verval op te heffen. Een be
trekkelijk aanzienlijke som zal er toch
vereischt worden om het weder op den
weg van vooruitgang te brengen, en om
zijne vele bronnen van welvaart te ont
wikkelen, waardoor het intusschen, 't is
aan geen twijfel onderhevig, tot bloei zal
f eraken, terwijl een noodzakelijk gevolg
iervan zal zijn, dat de kolonie de kosten
harer huishouding zelf geheel zal kunnen
bestrijden en nog genoeg voor meerdere
ontwikkeling overhouden. Het thans gel
dende regeeringsbeginsel is echter dat,
zoolang Suriname subsidie behoeft, alleen
in de dringende behoeften mag worden
voorzien; wij blijven daardoor in een cirkel
rondloopen, totdat wij uitgeput zullen
neerstorten."
Er worden op hpt oogenblik atappen
gedaan om Suriname te helpen, maar
Nederland lijdt zelf aan geldgebrek en
mag bovendien niet vergeten dat het den
moreelen plicht heeft Oost-Indii: kracht
dadig bij te staan, na vroeger jarenlang
uit die Kolonie aanzienlijke sommen te
hebben getrokken. Is onder deze omstan
digheden een verkoopen der West-Indische
eilanden; ten einde met die gelden Suri
name over het doode punt en tot bloei
te brengen, niet de beste oplossing ?
Het valt immers moeilijk te ontkennen
dat voor Nederland een bloeiend Suriname
zonder eilanden van oneindig grooter
waarde is dan een kwijnend West Indië,
waarvan de eilanden buitendien licht aan
leiding kunnen worden tot hoogst nood
lottige verwikkelingen, vooral later, wan
neer de voltooiing van het Panama-kanaal
niet zal nalaten die eilanden een minder
gewenschte belangstelling van sommige
groote mogendheden te bezorgen.
Tegen dit laatste tijdig maatregelen te
1) De koopsom der Deensche Antillen, groot
ongeveer 5.60 vierkante mijlen, was 1154 mil
lioen. Onze W. I. eilanden zijn 20.43 vierkante
mijlen groot.
nemen en b.v. Curacao in duchtigen staat
van tegenweer te brengen, daarvoor heeft
Nederland, zooals hierboven reeds werd
gezegd, waarlijk geen gelden te missen,
zoolang in Oost-Indiënog zoo oneindig
veel door gebrek aan geld wordt nagelaten.
Dit alles in aanmerking nemend, ver
dient de verkoop der West-Indische
eilanden ernstige overweging. Wanneer
tot dien verkoop wordt overgegaan en dan
na eenige jaren Suriname, dat bijna vier
maal grooter is dan het Nederlandsche
Rijksdeel in Europa, tot nieuw leven ge
wekt, een ruim arbeidsveld aanbiedt voor
de Hollandsche ondernemingsgeest en tot
een gewichtig afnemer is geworden van de
Hollandsche industrie, dan zal niemand
in Nederland meer spijt gevoelen over het
verlies van eenige eilanden, die een last
post waren en wier verkoop het geld ver
schafte, waardoor al dat goeds tot stand
kwam.
P. C. C. HANSEN JR.
Andrew Carnegie's schenking
aan het Haagsche Hof van
Arbitrage.
II.
Het is, bij zulk eene belangrijke schenking
tot bereiking van zulk een belangrijk doel,
zeer de moeite waard kennis te maken
(al kan het niet geschieden in den letter
lijken zin des woords, wij kunnen den man
leeren kennen uit zijne pennevruchten, dat
is: zijn denkbeelden) met den persoon,
van wien zij afkomstig is. Dat schijnt bij
den heer Carnegie vrij gemakkelijk, want
hij woont in een glazen huisje. In de
»Mannen van Beteekenis in onze dagen"
is reeds vóór eenigen tijd eene levensbe
schrijving verschenen, die omtrent hem het
voornaamste meedeelt; ik wil mij hier ter
plaatse beperken tot zijn werk over den
vooruitgang der Vereenigde Staten, over
»De Zegevierende Republiek," hierboven
aangehaald. De geest die er ademt in dit
boek is ongetwijfeld ook het karakter en
de geest van den schrijver. Wanneer de j
Democratie (zegt hij, t. a. p. blz. 192) over !
de geheele aarde de macht in handen
heeft, zullen de natiën vrienden en broeders j
worden, in plaats van, als thans, de prooi
van aristocratische, heerschende klassen te
zijn en altijd elkaar te beoorlogen; staande
legers en oorlogsschepen zullen tot het
verledene behooren en men zal dan be
ginnen de kantoren van in- en uitvoer
rechten als overblijfselen van een bar- \
baarsche eeuw te verwoesten." Zulk eene
uiting laat geen twijfel over betreffende de ?
algemeene geestesrichting van een schrijver.
Elders zegt hij dan ook, in hetzelfde werk, j
dat de Republiek der Vereenigde Staten ;
noch staand leger, noch vloot noodig heeft, j
en dat hierin haar grootste roem en hare j
macht ligt. De Amerikaansche burger !
zoo roept hij uit die voor zijn land, i
wanneer dit wordt aangevallen, niet vechten .
wil, is dien naam niet waardig, evenmin
als de Amerikaansche burger, die zich laat ;
overhalen deel te nemen aan een aan- i
vallenden oorlog. Gelukkig bestaat zulk
een man niet" (t. a. p. blz. G).
Zeer sterk doet hij het verschil uitkomen
tusschen »de denkbeelden en leerwijzen
»der democratie en die der Engelsche
aristocratie." De eerste zoo zijn zijne
woorden streeft steeds naar de op
voeding der menigte, de laatste tracht
steeds, naar hare natuurlijke gezindheid,
de opvoeding aan slechts enkelen deel
achtig te doen worden, omdat zij goed
begrijpt dat voorrechten uitsterven als
kennis zich verspreidt. Het was hoogst
gevaarlijk een slaaf te leeren lezen. De
aandrift, die den slavenhouder aanspoorde
zijn slaaf in onwetendheid te laten, was
zeer natuurlijk. Onderricht den mensch en
zijne ketenen vallen. Men kan vertrouwen
dat vrije opvoeding iederen hinderpaal
verbrijzelt, die den weg der democratie
naar haar doel, de gelijkheid van den j
burger, belemmert, en dit zal zij rustig ;
en zonder geweld bereiken, evenals het i
jonge boompje zich allengskens ontwikkelt, j
«Stemming, geen kogels," is het motto van i
het opgevoed republikeinsch beginsel, en
«gehoorzaamheid aan de wet" zijn eerste
eisch" (t. a. p. blz. 92).
Gaarne zou ;k uit Carnegie's boek nog
veel meer aanhalen, maar ik wil mij liever
bepalen tot hetgeen hij nog over n punt,
het zoogenaamde strafrecht, zegt. »Op geen
gebied in Amerika heeft de geest der
menschlievendheid een grootere verbetering
aangebracht dan in de behandeling van
de rondzwervende en misdadige klassen.
Hoe den onwetenden en misleiden over
treder te straffen, daarover wordt niet zoo
ernstig beraadslaagd als wel over de wijze
waarop men hem zal behoeden voor het
opgroeien in onwetendheid en zonde; even
min staat de vraag »hoe den schuldige te
straffen" gelijk met het veel belangrijker
vraagstuk »hoe bet mogelijk zal zijn, hem
te verbeteren." Dit zijn zonder twijfel
gulden woorden en verlichte beginselen.
Terecht gaat dan ook, terzelfder plaatse,
onze Amerikaarjgcbe millionair aldus voort:
»De beschaving van een volk kan geschat
worden naar gelang van het karakter zijner
straffen. Hoe zachter deze zijn, des te
beschaafder is de natie, evenals het huis
gezin, waar het mildste stelsel van ouderlijk
gezag wordt uitgeoefend, waar eene ver
maning wordt toegediend in den zachtst
mogelijken vorm en toch voldoende is, als
het beste in bet geheele land kan worden
aangemerkt. Aan dezen maatstaf getoetst,
doorstaat de Democratie de proef met het
gunstigste gevolg" (t. a, p. blz. I 21?122) 1).
Doch genoeg over Carcegie's persoon
van wien (waarschijnlijk als anecdote, als
courantenverzinsel) tevens verteld wordt
dat hij in ernst aan Zijne Majesteit den
Keizer van Duitschland het voorstel
heeft gedaan, het initiatief te nemen tot
het stichten der Vereenigde Staten van
Europa. Ook zulke anecdoten zijn in elk
geval teekenend. Men zou er van kunnen
zeggen : Se non vero, ben trovato.
Maar liever wil ik nog eenige woorden
wijden aan het uitdrukkelijke doel der
millioenenschenking zelve.
Zij is, naar verluidt, het tot stand bren
gen van een (nieuw) gebouw en bibliotheek
voor het Internationale Hof van Arbitrage,
en nu zal iedereen toegeven dat het stichten
van een fraaien tempel des vredes in onze
reeds zoo bezienewaardige en fraaie resi
dentiestad »Die Haghe", en dat het bij
eenbrengen en uitbreiden eener volledige
bibliotheek van staats-, volken- en oorlogs
recht (drie zeer verwante begrippen) niet
genoeg kan worden toegejuicht. Het kan
strekken tot roem van ons kleine landje,
wanneer zulk een plan, overgelaten aan
onze Regeering, op schitterende wijze wordt
uitgevoerd. Waar mannen van beteekenis
als de ethische geleerde A. F. de Savornin
Lohrnan, de scherpzinnige jurist T. M. C.
Asser, voor Nederland lid uitmaken van
dat Arbitrage- Hof, daar kan ook de schep
ping van een grootsch gebouw tot dien
roem krachtig medewerken, afgezien nog
van het feit dat hier alweer voor onze
bouwmeesters, tegenover onze schilders en
andere kunstenaars vaak wat miskend,
een gelegenheid openstaat hunne kunst,
die zoo innig met wijsbegeerte samenhangt,
op waardige wijze te toonen. 2)
Ook eene goed ingerichte en zoo volledig
mogelijke bibliotheek voor het volkenrecht
(welks laatste tijdperk moet zijn de volledige
ontwikkeling van internationale arbitrage,
of scheidsrechterlijke beslechting van alle
geschillen tusschen de naties), wellicht ge
paard met openbare leeszalen en geregelde
voorlezingen, cursussen over volkenrecht,
en dgl., kan niet anders dan indirect
strekken tot volkswelvaart, en rechtstreeks
tot voortdurend grootere volksontwikkeling,
eeu der stevigste grondslagen van
nationalen en internationalen vrede. De te
's Hage bestaande vereeniging «Vrede door
Recht", die ook een lezenswaard populair
blaadje uitgeeft, is reeds naar vermogen
in zulk eene richting werkzaam. Op den
dag dat ik dit schrijf houdt zij eene avond
vergadering ter herdenking der
Vredesconferentie, die door een der Nestoren
onzer juristen, den schrijver van het be
langrijke werk over »Onze Constitutie", de
Savornin Lohman, zal worden gepresi
deerd. Een groote bibliotheek met uitge
breide leeszalen, bijzonder aan het volken
recht gewijd (een ander voorbeeld eener
speciale boekerij in Nederland is de zoo
nuttige Buma-bibliotheek te Leeuwarden),
zou volkomen passen in het vaderland
van Hugo de Groot, van zoovele
vrijheidlievende Oranjevorsten, van de De Witt's
en van Spinoza, het vaderland van
burgerlijke en godsdienstige vrijheid, van
het Protestantsche beginsel van verdraag
zaamheid.
(Mot volyt).
H. C. MULLER.
1) Het spreekt wel vanzelf dat men, bij al
zulke uitspraken, toch steeds uit eigen oogen
moet blijven zien, en nooit blind mag zijn voor
het groote verschil in geschiedenis, in ontwik
keling, in ras, klimaat, voedsel enz. tusschen
oude en nieuwe wereld, tusschen de verschil
lende volkeren onderling, enz. Op de schaduw
zijden en gevaren eener (verkeerd toegepaste)
ydemokratie" heeft reeds Spinoza met nadruk
gewezen. In mijne Themisartikelen heb ik zoowel
zijne meening daarover als die van andere jroote
denkers voortdurend aangehaald. Omtrent het
ultra-praktische en dus eenzijdige karakter der
Vereenigde Staten leze men den Amerikaanschen
jurist G. C. Lee na, die zelf erkent dat:
»scientific jurisprudence has been a thing unknown
to the majority" (Histor. Jurisprudence,
NewYork 1900, blz. VIII). Zulke feiten geven te
denken.
2) Terecht wordt in ^Architecture" van Zat.
9 Mei en vlg., een weekblad van architecten,
een begin gemaakt met een reeks artikelen
waarin Schopenhauer's denkbeelden over bouw
kunst en wijsbegeerte worden uiteengezet.
Wetenschap, wijsbegeerte en kunst, thans ge
scheiden, moeten weer ten innigste samen wor
den verbonden.
Wik- en weegloon.
Een raadscommissie, bestaande uit de
heeren H. J. Vonk, mr. J. P. Kraakman,
J. de Lange C.Jzn., M. Uitenbosch en
mr. Cohen Stuart, allen leden van den
Alkmaarechen gemeenteraad, heeft overeen
komstig haar opdracht rapport uitgebracht
over de heffing van wik- en weegloonen
daar ter plaatse. Het rapport is in druk
verschenen en wordt me door de redactie
ter bespreking toegezonden, aan welke
uitnoodiging gaarne wordt voldaan.
Dit als inleiding en tevens als verkla
ring, waarom hier niet opnieuw de wik- en
weegloon heffing in den breede wordtgetoetst
aan wet en recht, maar alleen wordt vol
staan met een beschouwing over een paar
grondslagen der heffing, welke deze heffing
dan zouden rechtvaardigen. Trouwens, het
geschrift der commissie maakt deze reserve
noodzakelijk. Het rapport toch is geheel
en al philosqphisch van opzet en polemisch
van uitwerking, een paar eigenschappen,
die ik uit deze bespreking liefst geheel wil
weren en die ook het zij met bescheiden
heid opgemerkt eigenlijk in een stemmig
commissoriaal rapport niet thuishooren.
Philosopheeren mogeietwateen vermakelijke
bezigheid zijn, het geschilpunt ligt zoo geheel
binnen de lijnen der eenvoudige
leverspractijk, dat elke wiisgeerige bespiegeling
nuttelooze franje is. En polemiseeren ? Och
zoo'n hanengevecht met drukinkt is niet
onaardig en misschien zouden de buiten
staanders er nog wel eens pleizier van
kunnen hebben, wanneer ik n voor n
inging op de 9 notities, welke de commissie
zoo vriendelijk is aan mijn «geschrijf" (de
Groene van l en 8 Februari, l en 15 Maart 11.)
te wijden. Maar de eerste voorwaarde tot
een vruchtbare polemiek ontbreekt, nu de
geschriften zich richten tot geheel andere
, lezerskringen en alleen door uitvoerige uit
treksels de meeningen duidelijk kunnen
worden gemaakt. In het Alkmaarsche rap
port moet ik dati maar blijven prijken met
alle de kwaliteiten, welke men mij heeft
toegekend, 'k Hoop het te boven te komen.
Zoo blijve dan rusten het 9 tal notities,
alsook de bespiegeling over de eerste en
tweede «Alkmaarsche thesis" en de oproeping
der geesten van het voorgeslacht tot bewijs
voering van het historisch recht.
beschouwingen over de dankbaarheid en
over gebreken in de zuivelproductie, moeten
deze wijsheden vruchteloos dienst doen om
de armoede aan wik- en weegloon-argu
menten te verbergen. Aangestipt worde
alleen dat de commissie zich (blz. 9) het
overbluffend bescheiden doel stelt »een stokje
te steken voor het geschrijf" over deze
quaestie en eens voor al een einde te maken
aan het even heftige als ongemotiveerde ana
thema, dat telkens opnieuw over Alkmaar
wordt uitgesproken.
En hoe denkt ze dat te doen?
De raadscommissie heeft opgemaakt een
vrij volledige rekening van inkomsten en
uitgaven en naasteen vermelding der gewone
jaarlijksche onkosten ten behoeve der markt
geeft ze een opgaaf van allerlei uitgaven,
die de stad Alkmaar zich heeft getroost,
en waarvoor het wik- en weegloon een billijke
compensatie heet te zijn. Voor die opgaven
worde der commissie dank gebracht; was
men voorheen door de geslotenheid der
Alkmaarsche autoriteiten verplicht zich tot
taxatie te bepalen, thans zijn er wat meer
gegevens beschikbaar en behoeft men
althans wat de laatste jaren betreft niet
meer yeronderstellenderwijs te spreken en
te schrijven.
De rekening van onkosten wordt dan
aldus opgemaakt:
a. Rente van kapitaal door
Alkmaar voor de kaasmarkt
beschikbaar gesteld, n.l. voor
aanleg en vergrooting der markt,
benevens voor aanleg van ver
schillende toegangswegen tot de
stad, tezamen ? 303.318.82, waar
van 4 pCt. rente ? 12.133.
b. Waarde van het
waaggebouw taxatie ?180.000.?waar
van 4 pCt. rente » Y200.
c. Kosten rekening der markt,
n.l. onderhoud aan waaggebouw
en salaris van personeel, gemid
deld over 25 jaren per jaar . . » 5694.
d. Onderhoud der sub a. ver
melde wegen, gemiddeld over
5 jaren per jaar » 2610.
Tezamen ?"276377
Hier tegenover staat geboekt (behalve
het ruim ? 13.000 besommend draagloon,
dat de commissie maar gemakshalve van
deze rekening uitsluit!) voor het jaar 1902
een ontvangst van ? 37288.08. Volgens
haar eigen becijfering heeft Alkmaar dus
te veel ontvangen ? 9651.08 en dit bedrag
geringschattende roept de commissie pathe
tisch uit: Hinc illae lacrimae! Vandaar
al dat geweeklaag!
In 't midden latende of ook niet reeds
een overschrijding van 't door de gemeen
tewet veroorloofd bedrag met bijna 10 mille
per jaar zou rechtvaardigen het verzet der
belanghebbenden, stem ik toe dat men dat
verzet overdreven zou kunnen noemen,
wanneer er niet veel meer op het spel
stond. Haar de Alkmaarsche rekening is
onjuist, niet in n maar in veilerl-i opzicht.
Tot goed begrip dien e dat het weegrecht
in 1557 door Philips II aan de stad werd
toegekend. Van af dat oogenblik beginnen
hare uitgaven tot aanleg en yererooting
der markt en heeft er dus uitschot van
kapitaal plaats. Een tweede kostenrekening
werd geopend in 1700 toen de stad voor
hare rekening een weg liet maken tusschen