De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 24 mei pagina 2

24 mei 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, No.1352 Alkmaar en Znpe, een indirecte bevorde ring van het welzijn der stad, in den loop der geschiedenis nog verscheidene malen herhaald. Nu is 't zdker een bedenkelijke manier van handelen om de aanlegkosten dier wegen geheel te zetten op de kaasmarktrekening, want ook voor andere doeleinden zjjn die wegen nuttig; ze hebben in 't alge meen het verkeer met Alkmaar bevorderd, tengevolge waarvan deze stad kon worden de voornaamste uit Hollands Noorder kwartier. De kosten van aanleg en onder houd geheel op de kaasmarktrekening te stellen is dus principieel onrechtvaardig. Maar er is een tijd geweest dat het zege vierend Alkmaar zich groote offers voor de gemeene zaak getroostte, dit stemt tot erkentelijkheid en daarom worde de wegen rekening dan maar ten laste der kaasmarkt aanvaard. Tot 1865 behield de stad alle vrijheid om naar willekeur een heffing in te stellenen te handhaven. Winst maken was toen het principe, moreele overwegingen moesten daarbij zwijgen; In 't genoemde j aar echter heeft de Gemeentewet de vrijheid van markt-exploitatie aan banden gelegd en sedert zijn de wik- en wees?loonen alleen door uitzonderingswetten veroorloofd. Van toen af heeft de wet (aan welke ieder, ook de Alkmaarder zich heeft te onderwerpen) het maken van winst op de markt-exploi tatie als onrechtvaardig aangewezen. Naar geest en letter der wet mocht het surplus der wik- en weegloonen niet meer voor de eigen huishouding worden aangewend en de uitzonderingswetten zijn alleen in het leven geroepen om de periode van overgang gemakkelijker te maken, niet om daaruit een blijvend recht op winst maken te destilleeren. Aanvaardend dus, gelijk hierboven werd toegegeven, dat niet alleen de directe kosten der markt maar ook de renten van het vroeger beschikbaar gestelde kapitaal uit het marktgeld mogen worden bestreden, dient men echter van af datoogenblik (1865) voor afschrijving van kapitaal te bestemmen al hetgeen als marktgeld werd ge beurd boven die kosten en renten. Dit vooropstellende is de kaasmarkt rekening saam te stellen op de volgende wijze, verdeeld over een drietal perioden. I. Van 1758?1865: a. Uitgaven voor het markt terrein sedert 1557 ? 26.387.65 b. Uitgaven voor wegen enz. sedert 1700 ? 132.358.29 c. Kosten der markt en onderhoud van wegen, zeer hooge taxatie ? 896.832. Totaal ? 1.055.577.94 Hoeveel in dien tijd aan marktgeld is gebeurd is niet bekend, maar wel is bekend dat in die 108 jaren ruim 400 millioen Kg. kaas is aangevoerd, tegen een weegloon van 80 cent dus opbrengend ?3.200.000 Afgezien van de indirecte winsten heeft de markt dus ook groote directe voordeelen gebracht. Het doel >winstmaken" is bereikt, in 108 jaar is de schuld van ruim 300 jaren aangezuiverd en nog een paar millioen bovendien. Historisch recht heeft Alkmaar er dus heelemaal niet op om het uitgeschoten kapitaal aan het na geslacht nog eens in rekening te brengen. Doch geen wet heeft voorheen 't stedelijk bestuur tot afschrijving gedwongen, moreele overwegingen schenen (en schijnen) het ook niet te doen en daarom worde het dubbel en dwars terugbetaalde nog maar eens geboekt op de debetzijde der marktrekening m de volgende periode, toen de gemeentewet het winst maken verbood. II. Van 1865?1874. a. Stamkapitaal (oude schuld ? 158.745.94 b. Kosten der markt en onder houd der wegen volgens taxatie » 74.736. c. Aanleg van wegen (in 1871) » 12.475.18 d. Uitbreiding van het markt terrein »_ nihil. f 245.957.12 In deze periode werd ter markt aange voerd ongeveer 37Vs millioen Kg. kaas, waarvan weegloon f 300.000, een bedrag dus het Stamkapitaal met renten en marktonkosten ver overtreffend. Om de rekening echter geheel zuiver te stellen volge hier onder de staat van rente en afschrijving. Jaar. Stamkapitaal. Rente. Afschrijving. 1866 158.745.94 6.34980 17.346.20 1867 14439974 5.65596 18840.03 1868 125.559.70 502236 16.273.64 1869 109.28606 437144 2492456 1870 84361.50 3.37444 2672136 1871 57.640.14 2.81832 21.87768 1872 48580.38 1943.20 2025280 1873 2833758 1.133.48 22.562.52 1874 5.775.06 231.?26665. In dit laatste jaar is dus voor afschrijving reeds ?20.88994 meer beschikbaar dan het Stamkapitaal bedraagt en de volgende- en laatste periode kan dus aanvangen met dit bedrag op het credit der kaasmarkt rekeningIII. Van 1875-1902. a. Uitgaven voor uitbreiding der markt f 89.215.46 b Uitga ven voor wegenaanleg » 42.539.50 c. Kosten der markt van 1875-1877, tax » 17.082 Kosten der markt van 1878-1902 »142.339 d. Onderhoud van wegen van 1875-'77, tax » 7.830 Onderhoud van wegen van 1878-1902 » 65.250.totaaJ f 364.255.96 Hiertegenover staat voor diezelfde periode echter voor ontvangsten. a. Credit der Kaasmarkt rekening f 20.889.94 b. Weegloon v. 1875-'77, tax.» 101.600.c. Weegloon v. 1878-1902 «925 763 065 tezamen het bedrag der uitgaven dus met bijna 7 ton in 28 jaren overtreffend. Het historisch voorschot der stad Alkmaar is dus niet alleen met rente op rente afbetaald, er is een schuld der stad voor in de plaats ge komen en wanneer de commissie als eerste en grootste post op hare rekening plaatst rente voor Kapitalen, dan zet ze dien post >bij ongeluk" aan de debet- in plaats van aan de creditzijde der marktrekening. Maar, zal misschien worden opgemerkt, in deze rekening der 3 perioden ontbreekt toch nog het Waaggebouw, dat op de hier boven geproduceerde rekening der raads commissie prijkt voor ?180.000. Dat is waar, doch dat waaggebouw heeft zulk een bij zondere, ja zulk een vermakelijke ge schiedenis, dat 't ook wel een afzonder lijke vermelding waard is. In de nota's der raadscommissie vindt men nergens vermeld: stichtingskosten der waag- Het gebouw is dan ook begrepen onder de oudste posten voor aanleg en uitbreiding der markt. Verder is 't voortdurend hersteld, niet ge woon onderhouden, maar in den loop des tijds geworden tot een monumentaal gebouw, de rechtmatige trots van Alkmaar. De hier voor benoodigde sommen zijn gebracht op de post: Uitgaven ten behoeve der markt en onderhoud van gebouwen, welke post in mijne becijfering telkens tot een zeer hooge taxatie voorkomt. Stichtingskosten en onderhoud vormen samen reeds de waarde van 't gebouw. En als de raads commissie dan het Waaggebouw eerst op neemt onder de stichtingskosten, daarna onder de kosten van onderhoud en dan ten slotte nog eens tot een getaxeerde waarde van ? 180 000, dan bewijst die raads commissie daarmee alleen dat de mathesis in Alkmaar bijzonder bloeit, ja, dat men er zelfs met dubbel krijt kan schrijven. Als de commissoriale rekening dan ook wordt herzien, dan kunnen daarvan de twee eerste, tevens de grootste posten vervallen. Doch op die rekening dient men dan te brengen een post voor het draaggeld, dat thans (boven het wik- en weegloon) tot een bedrag van pi. m. ? 13.000 vloeit in de zakken der Kaasdragers. Die dragers vor men met hun «tasman" een bevoorrechte kaste in Alkmaar, de opname hierin is een soort officieele erkenning van burgerdeugd. Bij de antieke waag past misschien een dergelijke antieke instelling, maar dan betale de stad ook zelve nare oudheid kundige schatten. In elk geval zou het wegen en transporteeren der kaas er niet onder lijden, als de gemeente dit liet uit voeren en de kosten ervan op de marktbegrooting stelde. Rekening houdend met de kosten elders (12 et. per 100 kg.) zou ? 7200 per jaar al zeer ruim zijn. Het totaal der jaarlijksche marktkosten zou aldus worden ? 15.504, dus ongeveer vyfendertigduixend gulden beneden de tegenwoordige heffing. Wil men dan nog een som van b.v. ? 5500 in rekening brengen voor het gebruik der markt, geen boer zal er zich over beklagen. Het totaal der heffing zou daarmede dan worden / 21.000, gelijk staande met een wik- en draagioon van 35 et. per 100 kg. kaas. Op merkwaardige wijze wordt zoo, met gebruikmaking der cijfers van de raadscommissie, bevestigd wat ik in Februari over deze aangelegenheid schreef: dat Alkmaar alle jaren minstens dertig duizend gulden te veel heft. Gaat de stad Alkmaar niet in eens, maar geleidelijk over tot verlaging, zonder aftewachten het anders onmisbaar ingrijpen der Regeering, dan zal ze den belasting aanslag der ingezetenen moeten verhoogen. Maar ze zal dan blijven binnen de perken van wet en recht en even victorieuselijck als ze de Spanjaarden heeft afgeslagen, zou ze dan uitwerpen den boozen geldzuchtigen demon, die haar thans er toe brengt om te leven ten koste van het omringend plat teland. Blijkens hare conclusies, in 't eind van het rapport vermeld, wil de raads commissie tot zulk een vrijwillige geleide lijke verlaging niet meewerken, 't Is te hopen dat de gemeenteraad wijzer is. Dit wenschte ik alleen maar op te merken naar aanleiding van het Alkmaarsche rap port. Indien de commissie, welke dit rapport samenstelde, inderdaad nog meent een stokje te hebben gestoken voor het schrijven over de wik- en weegloonen en meent eens voor al een einde te hebben gemaakt aan het uitspreken van een «ongemotiveerd" ana thema over Alkmaar, dan komt het mij voor, dat die commissie haar redeneerkracht en haar argumenten wat al te veel door een vergrootglas heeft bekeken. Haarlem, 30 April 1903. K. REYNE De Lichting 1902. Geachte Redactie. Ofschoon mijne pogingen en die van vele anderen, om de zaak van deze in elk opzicht zoo ongelukkige lichting te bepleiten, tot nu toe vrijwel zonder resultaat zyn gebleven, wil ik toch nog ne poging wagen in de hoop dat invloedrijke mannen, die zich ongetwijfeld in den kring uwer lezers bevinden, zich haar lot zullen aantrekken. Ik acht het onnoodig, de z.g. »ruilquaestie" (het afkoopen van dienst) nogmaals uiteen te zetten: deze zal thans voldoende bekend zyn. Ik kan dus volstaan, met de verschillende nadeelen nog eens te noemen, die de categorieën der lichting hebben geleden en wel: 1. Zij, die een jaar achter elkaar hadden moeten dienen, zullen thans wellicht 6 maanden langer in dienst blijven, dan by de militiewet is bepaald. (26 Maart?half Sept. 1903). 2. Zij, die 4 maanden winterverlof hadden, hebben daarvan slechts 2 genoten en dienen bovendien nog IX maand extra (l Ang.?half Sept. 1903), tezamen dus 4 maanden te lang. 3. Zij, die door ruiling in de Ie ploeg zyn overgegaan en dus gehoopt hadden, met 8 maanden diensttijd klaar te zijn. dienen ruim 7 maanden extra en zyn bovendien de afkoop som kwijt, lijden dus het overwegend grootste nadeel. En hiervoor ontvangt de lichting niets als vergoeding, noch door gedeeltelijke vrijstelling van herhalingsoefeningen (zooals 1900 en 1901), noch door meer vrijen tijd, om hunne zaken nog zooveel mogelijk te behartigen (zooals vóór de staking), noch op welke wijze ook. Vooral door het onlangs ingediende wetsontwerp, om de lichting 1902 nog 4 maanden onder de wapenen te houden na de indiensttreding der lichting 1903, is «$ in elk opzicht de dupe ge worden der gebeurtenissen van den laatsten tijd. Men vraagt hier natuurlijk: »nu ja, maar wat ?wilt ge dan ? Het is toch een door de omstan digheden geboden en dus rechtvaardige maat>regel, waaraan nu eenmaal niets valt te ver«anderen." Ik antwoord hierop: «neen, de ?maatregel is onbillijk en onnoodig." Onbillijk om de buitengewoon groote nadee len, die onverwacht voor de miliciens onzer lichting hieruit voortvloeien en in geen ver houding staan tot die door de lichting 1900 en 1901 geleden, die slechts 3 maanden extra onder de wapenen zijn geweest en wien daarvoor vrijstelling van eene herhalingsoefening wordt verleend. Onnoodig, omdat het africhten der lichting 1903 in veel minder dan 4 maanden kan ge schieden. Dit te bewijzen, is niet wel doenlijk, maar deskundigen zullen het onmiddellijk toegeven en bovendien de feiten zyn er, om het aan te toonen: als het noodig is (in oorlogstijd, enz.) geschiedt de africhting in een minimum van tijd. Bovendien komen de z.g. viermaanders den 19 of 20 dezer onder de wapenen en dit zyn reeda afgerichte soldaten, die onmiddellijk wach'- en cor reediensten kunnen doen. Verder en dit met het oog op den wensen der regeering, om niet meer eene zoo geringe troepenmacht op de been te hebben : de lichting 1903 is buitengewoon (17,500 man, tegen 11,000 der vorige lichtingen en bovendien de twijfelnummers der lichting 1902, waarvan het aantal mij onbekend is). En ten slotte zullen de lichtingen 1897 en 1898 (afgerichte soldaten; binnenkort de legersterkte belangrijk vergrooten juist in den ty'd, dat men hiertoe de lichting 1902 wil gebruiken. Overbodiger maatregel i» niet te nemen. Resumeerende. Noch ter voorziening in den inwendigen en den garnizoensdienst, noch voor de openbare veiligheid is het noodig, dat onze lichting zóó lang (tot Sept. 1903) onder de wapenen blijft. En waar nu deze lichting, die ten volle het praedicaat «ongelukkig" verdient, reeds zooveel achter zich heefc (buitengewoon zwaren zomer dienst, 2 kampen en ongehoord vermoeiende manoeuvres en nu onlangs den geheelen stakingsdieast), daar zou het m. i. toch niet meer dan vanzelf sprekend zyn, dat ze dan ook zoo spoedig, als maar eenigszins mogelijk is, naar huis wordt gezonden. Ze heeft dit het zij in alle bescheidenheid gezegd ten volle verdiend. Maar indien dit van het standpunt der regeering gezien, onmogelijk is, waarom dan niet tenminste gehandhaafd de vóór de staking toegestane «bijzondere permissie", om in den namiddag eigen zaken waar te nemen, waarom deze nu zonder reden ingetrokken ? Omdat het maar de lichting 1902 is ? Waarom ons gedwongen, geheele dagen in de kazerne te verklungelen, terwy'l men ons belet uit te gaan, alsof we dat voor ons genoegen vroegen, waarom ons tot de lichting 1903 opkwam en ook nu weer nog geregeld laten exerceeren, terwijl onze gedachten door voor ons vrij wat belangry'ktr dingen worden beziggehouden ? Als oefening 1 Maar in normale omstandigheden waren we er in 't geheel niet geweest en had den dua ook niet kunnen worden geoefend ! Wanneer we, zooals de regeering het doet voarkomen, werkelijk als reserve worden ge houden, dan kan men ons zeer goed zooveel mogelijk vrijstelling van dienst geven, wat eene groote tegemoetkoming zou zyn voor de mees ten van ons. Wat ik verzoek is dus, voor ons te doen, wat binnen de grenzen van het eigen standpunt der regeering mogelyk is. Is dit te veel gevraagd, lezer ? Aan u de beantwoording dezer vraag. U, my'nhser de Redacteur, myn beleefden dank betuigend voor de afgestane plaatsruimte, noem ik my', Hoogachtend, Een milicien der lichting 1902. Rusland en Mandschoerye. Eenige wekea geleden geleden teekende de Punch een Chineeschen draak, »grouwelijck van aensien", waarvoor de Russische beer zich met angstigen blik uit de voeten maakte. Doch die angst gold niet den draak zelf, die maar een tooneeldraak was, maar de pooten waarop het monster zich voortbewoog. Een Amerikaan, een Engelschman, een Japanner en een Duitscher (?) torschten de grimmige drakenfiguur, en Bruin mompelde: »hij zelf kan mij niet schelen, maar zijn pooten bevallen mij niet." Dat was een Engelsche voorstelling van de Mandschoerijsche quaestie, eene voor stelling waarbij de wensch klaarblijkelijk de vader was van de gedachte. Want de Russische beer is noch voor den draak, noch voor de dragers op den loop gegaan. Men weet, dat Rusland niet op den vooraf bepaalden datum het gedeelte van Mandschoerije (waaronder de stad .Nioetchoeang) heeft ontruimd, dat het beloofd had in de eerste helft van April weder aan de Chineesche regeering te zullen overdra gen. Men vermoedt, en waarschijnlijk zeer terecht, dat de regeering te St. Peterburg aan China nieuwe, en dan natuurlijk ge heel onaannemelijke voorwaarden voor de ontruiming heeft gesteld. En zoo brak de storm los: trouwbreuk was al het minste van de verwijten. Was niet door deze handeling van Rusland het beginsel van de »open deur", van de gelijke rechten en aanspraken der verschillende Europeesche mogendheden met voeten getreden? En moesten niet Engeland, de Vereenigde Staten en Japan zich vereenigen (Duitschland liet men wijselijk buiten spel) om Rusland's overmoed te bestraffen? Inderdaad, de barometer stond op slecht weer, maar de storm bepaalde zich geluk kig tot de pers. De regeeringen vatten de zaak vrij wat kalmer op. In het Engelsche Parlement beantwoordde Lord Cranborne de vraag van een afgevaardige, of hier voor de regeering geen aanleiding bestond voor een gemeenschappelijk optreden met de Vereenigde Staten en Japan, om van Rusland de onverwijlde vervulling van zijne beloften te verkrijgen, met de ver klaring, dat «onafhankelijke en vriend schappelijke mededeelingen" door de Ver eenigde Staten en Engeland aan Rusland waren gedaan. Dat klinkt al zoo gemoede lijk mogelijk. Geen protesten, geen opmer kingen zelfs, alleen maar »mededeelingen". En dan geen zweem van gemeenschappe lijk overleg tusschen de in haar belangen bedreigde mogendheden, inderdaad, »vriendsehappelijker'' kon het niet. De Rus sische regeering had dan ook allervriende lijkst geantwoord, dat de ontruiming van Mandschoerije wel is waar tijdelijk was uitgesteld, maar dat zij voornemens was, hare beloften te houden, dat de vreemde consuls niet zouden worden uitgesloten en dat de buitenlandsche handel vrij gebruik zou kunnen maken van de havenplaatsen. Daarenboven had de Engelsche consul te Nioetchoeang in hoogst eigen persoon ge rapporteerd, dat de berichten omtrent de aan Rusland toegeschreven houding onge grond waren. Er was dus geen reden, om de door den geachten afgevaardigde aanbe volen gedragslijn te volgen. Wel wordt tusschen Rusland en China onderhandeld over de middelen om in Mandschoerije, ook na het aftrekken der Russische troe pen, de rust en de orde te bewaren. Hoe lang die onderhandelingen zullen duren, knnnen de Engelschen misschien beter dan iemand anders uitrekenen. Twintig jaar geleden hebben zij plechtig verzekerd, dat zij Egypte zouden ontrui men, zoodra daar de rust en de orde zouden zijn hersteld. Het is, al sinds vele jaren, in Egypte zoo kalm en zoo rustig' als men maar wenschen kan, en toch denkt John Buil niet aan heengaan, om dat het behoud der macht over Egypte voor hem een economisch belang van de eerste orde is. Rusland heeft alle reden om dit voor beeld ten opzichte van Mandschoerije te volgen. Het heeft een voortreffelijk steun punt voor zijn handel en zijn verkeer in de Trans-Siberische spoorweglijn, en wat het van China eischt en in de toekomst zal eischen, is gemakkelijk te verdedigen met het oog op hetgeen voor dezen grooten verkeersweg wenschelijk, noodig, ja zelfs onmisbaar is. Daarom moet allereerst Nioetchoeang, het eindpunt der lijn, in Russische handen zijn en blijven. En als dit het geval is, heeft China in Mand schoerije niets meer in te brengen. Doch zal de buitenlandsche handel er niet onder lijden, wanneer Rusland in deze groote Chineesche provincie heer en mees ter is? Waarschijnlijk wel, maar wie zal het verhinderen? Rusland is nu een maal gewend, met een beleef d-onschul digen glimlach alle protesten ter zijde te schuiven en kalm zijn gang te gaan. Het is zich volkomen bewust van zijn onweer staanbare expansieve kracht, en in dit bewustzijn laat het den tijd, als zijn besten bondgenoot, voor zich werken. Wie zal zich tegen den kolos verzetten ? Engeland vindt die onderneming klaarblijkelijk te gewaagd: het heeft, vooral in Azië, allerlei zwakke punten, waar het van Rusland alles te vreezen heeft. En daarom houdt het ook zijn onstuimigen Japaanschen bondgenoot in bedwang, die zich niet ten onrechte beklaagt, dat Rusland thans doet, wat Japan, na zijn zegevierenden oorlog met China, door de tusschenkomst der groote mogendheden belet werd te doen. Frankrijk heeft nog steeds alle reden, om de politiek van den Russischen bondgenoot te steunen. Duitschland speelt de rol van den onverschilligen toeschouwer, maar zal wel weten te waken voor zijn economische belangen, om het even wie later in Maudschoerije de lakens uitgeeft. Met de Vereenigde Staten schijnt Rus land afzonderlijk te onderhandelen, en reeds daardoor is veel gewonnen: wie zijn tegen standers weet te verdeelen, heeft de beste kansen voor zich. Zoo is er dus alle kans, dat de Russische gast zich niet zal laten verjagen en daar mede slechts het voorbeeld zal volgen van den Engelschman in Egypte, die van de pyramieden, den Nijl en den sleutel van den zeeweg naar Indiënog maar geen af scheid kan nemen. De stichting der DnMe Sociaalfaoïratie, op 23 Mei 1863. (Ingezonden.) Het is heden 40 jaar geleden, dat de eerste onafhankelijke arbeiderspartij werd gesticht. Dat dit in Duitschland geschiedde, en wel te Leipzig in Saksen, dat het in het begin der zestiger jaren gebeurde, en wel op den 23n Mei 1863, en dat juist Ferdinand Lassalle haar eerste voorzitter werd, dit alles heeft zijn historische redenen, die niet hier in den breede zullen worden uiteen gezet. In dit artikel bepalen wij ons tot een overzicht van de voornaamste gebeur tenissen, die geleid hebben tot de oprichting van de «Algemeene Duitsche ArbeidersVereeniging." Er bestonden wel een aantal arbeidersvereenigingen voordat de «Algemeene" werd opgericht, maar over heel Duitschland was hun aantal gering, en de reaktionair-gods dienstige, vooral de protestantsche, over troffen verre de liberale, die slechts ruim VT van de ongeveer 700 vereenigingen telde. Vermelden wij nu, dat de liberale zich volgens hun statuten meest met politiek niet mochten bemoeien, dan begrijpt men, dat er van een onafhankelijke, eigenaar dige arbeidersbeweging in het jaar 1862 bijv- nauwelijks sprake was. Toch begon het komende leven reeds enkele teekenen te geven. In April van dat jaar hield Lassalle zijn als «Arbeidersprogram" be roemd geworden rede over den bijzonderen samenhang van de tegenwoordige geschiedperiode met de idee van den arbeidersstand. Die idee, volgens Lassalle in de Februarirevolutie van 1848 in Frankrijk voor het eerst aan de staat tot verwezenlijking ten doel gesteld, is, het spreekt van zelf, ver betering van het lot der arbeidende klassen. Een stand van menschen, wier gedachten en bedoelingen de heerschende zullen wor den in de samenleving, dien passen niet meer, zoo sprak Ferdinand Lassalle, de ondeugden der onderdrukken, noch het leege tijdverdrijf der gedachteloozen,_ noch zelfs de onschadelijke lichtzinnigheid der onbeduidenden. Deze trotsche woorden, waren niet bestemd om door de arbeiders dadelijk in hun vollen omvang begrepen te worden. Als middel om tot het doel te komen, stelde Lassalle het Rechtstreeksch en Algemeen Kiesrecht, in tegenstelling tot het middel der burgerij, het CensusKiesrecht. Een ander en zekerder teeken van de beginnende gisting in de lagen der arbeiders was de wensch naar bijeenroeping van een algemeen Duitsch arbeiders,congres, die in drie streken tegelijk opdook, te Berlijn, te Neurenberg en te Leipzig. In eerstge noemde stad werden de arbeiders thans van alle kanten aangehaald. De libe ralen zonden onder grooten ophef enkele werklieden voor hun rekening naar de Londensche Wereldtentoonstelling van 1862. Beter dan de knapste orator het hun had kunnen geven, kregen zij daar eenig idee omtrent den bijzonderen samenhang van de huidige geschiedperiode met het werk van de arbeidersklasse. Frisscherdan zij gegaan waren kwamen deze Duitschers terug, en op de vergadering waar zij ver slag uitbrachten, werd tevens ter sprake gebracht het arbeiderscongres. Onderwijl was Bismarck opgetreden, die in kouflikt met de liberalen, de arbeiders meende te kunnen gebruiken. Ook hij trachtte hen te lokken, en wel met een standsgewijs Algemeen Kiesrecht. Den voorzitter van het kongres-ko'mitéwist hij in zijn dienst te krijgen, en zoo ging deze met Bismarcksche ideeën naar Leipzig, om de ook over een kongres denkende Saksische arbeiders tot anti-liberale gedachten te brengen, niet om hen onafhankelijk, maar om hen van den Pruisischeu jonker afhankelijk te maken. In Saksen was de industrie die van het andere Duitschland een goed eind vooruit. Daarbij kwam. dat de arbeiders en de liberalen reeds eenigszius uit elkaar waren geslagen en de arbeiders juist waren begonnen te denken aan het «helpt u zelf" op politiek gebied. Boven dien wilde men van het Pruisische machtsstreven en van de orthodox-evangelische volkssehool niets weten. Men was er republikeinsch, en velen stelden de leuze: «Beschaving en kennis voor de arbeiders, hqoger dan die der politieke zelfhulp door middel van algemeen kiesrecht. Verre was het ervan, dat men algemeene met Lassalle begreep, dat alleen de macht van het getal met de macht van kennis op zijn nauwst vereenigd, de arbeidende menscbheid de economische en sociale vrijheid zou kunnen brengen. Tweeërlei waren de gevolgen van dezen stand van zaken. Vooreerst vond de voor zitter van het kongres-komitee toen hij in Leipzig kwam daar geen eenheid, doch een zuiver politieke arbeiders vereeniging, onaf hankelijk van de liberalen, naast een»Bildungs"-vereeniging, onder radicaal-libera len invloed. Inden»Bildungsverein" was August Bebel n der voornaamste leden op 19 Februari 1861 woonde hij voor 't eerst van zijn Ie ven een openbare vergadering bij, juist ter ge legenheid der stichting van bovengenoemden «Verein". De politieke vereeniging had zich een jaar later van deze afgescheiden onder aanvoering van Prof. Rossmasler, en de arbeiders, later Rijksdagsleden, Vahlteich en Fritzsche. Ook haar eisch was het alge meen, direkte kiesrecht, en ze was dus vierde in den ongeslqten bond van Lassaüe, de liberalen, en Bismarck, die allen met ver schillend doel en verschillende kracht over hetzelfde spraken, al dachten bijv. de libe ralen geenszins ook aan verwezenlijking van een dergelijk arbeidersrecht. Tweede gevolg van den toestand in Saksen was, dat de politieke arbeiders vol strekt niet negatief alleen, dus anti-liberaal a tout prix en Bismarckiaansch waren, maar vooral arbeiders politiek, dus agitatie voor een verwezenlijking van het Algemeen Kies» recht wenschten. Eichler, zoo heette de voorzitter van het kongres-komitee, moest derhalve wel bij de Leipzigsche arbeiders met xyn grondstellingen bot vangen, en voor . een verrader worden gehouden, wat hij dan ook was. Hij kwam niet voor de arbeiders, maar voor Bismarck, en toen hij vertrokken was,zonden zij de ons reeds bekende Fritzsche en Vahlteich naar Berlijn, om tegen Bis marck en hem te waarschuwen. Zoozeer wantrouwden zij hem, en zoo weinig waren de Saksische arbeiders geneigd juist alleen tegen de liberalen te opponeeren en Bismarck's demagogisch kiesrecht»aanbod als echt te aanvaarden. Afgescheiden van Eichlers plan besloten ook de Leipzigers tot een kongres. De derde aandrang tot het kongres kwam uit Beieren. Daar gold het minder positieve eischen tot verbetering van den arbeiders stand en van de middelen om daartoe te geraken, als wel tegenweer tegen de reac tionaire bedoelingen tot herstel van de gildebepalingen. In elk geval, ook hier wilde men een «Arbeitertag", om de geza menlijke Duitsche arbeiders over hun ge meenschappelijk belang te doen beraad slagen, en zoo werd dan van Leipzig uit het kongres tegen het voorjaar van 1863 voorbereid. De hier thans gevormde kongres-kommissie gaf een eigen geschrift van den reeds genoemde Rossmassler uit, doch verzond ook Lassalle's «Arbeiterprqgramm". Het is kenmerkend in een artikel van Franz Mehring in het thans verschenen «Festschrift der Leipziger Arbeiter" over «Die Gründung der Deutschen Sozialdemokratie" (waaraan ook hier het een en ander is ontleend) te lezen wat de later bekend geworden arbeider Theodor York schreef: «Wat de brochures betreft, ik moet bekennen, dat die van Rossmassler veel meer populair is, en veel zekerder gevolgen kan hebben voor ons doel, dan de andere (die van L.) die door velen heelemaal niet begrepen wordt, en die men nu eenmaal thans nog niet aan de groote massa kan voorzetten". Zoo weinig voelden zelfs de zelfstandig-willende arbeiders van dien tijd voor de betrekkelijk klare uiteenzetting en bedoelingen van Lassalle tegenover de veel minder heldere verklaring en plannen van Prof. Rossmassler, die bijv. de aller belangrijkste vraag, wat dan toch onder een «arbeider" verstaan moet worden en daar kwam het allereerst op aan, niet eens behoorlijk kon beantwoorden. Daarmede wil niets ten nadeele van R's bedoeling of bekwaamheid, slechts de onklaarheid der verhoudingen in dien tijd gekonstateerd worden. Nog stonden in Duitschland arbeiders, meesters en handwerkers niet scherp gescheiden. Praktisch kwam deze pnklaarheid bijv. duidelijk aan den dag in Hamburg, waar sommigen slechts die genen onder arbeiders wenschten te be schouwen en dus naar het kongres te zen den, die bij een ander in loondienst om hun brood werkten. Dit alles evenwel was toch genoeg om den liberalen de lust in dit arbeidersavontuur te ontnemen. Hoezeer veel radicale en Bildungsvereenigingen door hen op sleep touw waren genomen, aan verschillende kapten .werd thans dit touw ontrafeld, dit voelden zij. En zij werkten, de bekende Schultze-Delitzsch vooraan, om den band tusschen hen en de arbeiders te bevestigen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl