Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
No.1352
Alkmaar en Znpe, een indirecte bevorde
ring van het welzijn der stad, in den loop
der geschiedenis nog verscheidene malen
herhaald. Nu is 't zdker een bedenkelijke
manier van handelen om de aanlegkosten
dier wegen geheel te zetten op de
kaasmarktrekening, want ook voor andere doeleinden
zjjn die wegen nuttig; ze hebben in 't alge
meen het verkeer met Alkmaar bevorderd,
tengevolge waarvan deze stad kon worden
de voornaamste uit Hollands Noorder
kwartier. De kosten van aanleg en onder
houd geheel op de kaasmarktrekening te
stellen is dus principieel onrechtvaardig.
Maar er is een tijd geweest dat het zege
vierend Alkmaar zich groote offers voor
de gemeene zaak getroostte, dit stemt tot
erkentelijkheid en daarom worde de wegen
rekening dan maar ten laste der kaasmarkt
aanvaard.
Tot 1865 behield de stad alle vrijheid om
naar willekeur een heffing in te stellenen
te handhaven. Winst maken was toen het
principe, moreele overwegingen moesten
daarbij zwijgen; In 't genoemde j aar echter
heeft de Gemeentewet de vrijheid van
markt-exploitatie aan banden gelegd en
sedert zijn de wik- en wees?loonen alleen
door uitzonderingswetten veroorloofd. Van
toen af heeft de wet (aan welke ieder, ook
de Alkmaarder zich heeft te onderwerpen)
het maken van winst op de markt-exploi
tatie als onrechtvaardig aangewezen. Naar
geest en letter der wet mocht het surplus
der wik- en weegloonen niet meer voor
de eigen huishouding worden aangewend
en de uitzonderingswetten zijn alleen in
het leven geroepen om de periode van
overgang gemakkelijker te maken, niet om
daaruit een blijvend recht op winst maken
te destilleeren. Aanvaardend dus, gelijk
hierboven werd toegegeven, dat niet alleen
de directe kosten der markt maar ook de
renten van het vroeger beschikbaar gestelde
kapitaal uit het marktgeld mogen worden
bestreden, dient men echter van af
datoogenblik (1865) voor afschrijving van kapitaal te
bestemmen al hetgeen als marktgeld werd ge
beurd boven die kosten en renten.
Dit vooropstellende is de kaasmarkt
rekening saam te stellen op de volgende
wijze, verdeeld over een drietal perioden.
I. Van 1758?1865:
a. Uitgaven voor het markt
terrein sedert 1557 ? 26.387.65
b. Uitgaven voor wegen enz.
sedert 1700 ? 132.358.29
c. Kosten der markt en
onderhoud van wegen, zeer
hooge taxatie ? 896.832.
Totaal ? 1.055.577.94
Hoeveel in dien tijd aan marktgeld is
gebeurd is niet bekend, maar wel is bekend
dat in die 108 jaren ruim 400 millioen Kg.
kaas is aangevoerd, tegen een weegloon
van 80 cent dus opbrengend ?3.200.000
Afgezien van de indirecte winsten heeft
de markt dus ook groote directe
voordeelen gebracht. Het doel >winstmaken"
is bereikt, in 108 jaar is de schuld van
ruim 300 jaren aangezuiverd en nog een
paar millioen bovendien. Historisch recht
heeft Alkmaar er dus heelemaal niet op
om het uitgeschoten kapitaal aan het na
geslacht nog eens in rekening te brengen.
Doch geen wet heeft voorheen 't stedelijk
bestuur tot afschrijving gedwongen, moreele
overwegingen schenen (en schijnen) het ook
niet te doen en daarom worde het dubbel
en dwars terugbetaalde nog maar eens
geboekt op de debetzijde der marktrekening
m de volgende periode, toen de gemeentewet
het winst maken verbood.
II. Van 1865?1874.
a. Stamkapitaal (oude schuld ? 158.745.94
b. Kosten der markt en onder
houd der wegen volgens taxatie » 74.736.
c. Aanleg van wegen (in 1871) » 12.475.18
d. Uitbreiding van het markt
terrein »_ nihil.
f 245.957.12
In deze periode werd ter markt aange
voerd ongeveer 37Vs millioen Kg. kaas,
waarvan weegloon f 300.000, een bedrag
dus het Stamkapitaal met renten en
marktonkosten ver overtreffend. Om de rekening
echter geheel zuiver te stellen volge hier
onder de staat van rente en afschrijving.
Jaar. Stamkapitaal. Rente. Afschrijving.
1866 158.745.94 6.34980 17.346.20
1867 14439974 5.65596 18840.03
1868 125.559.70 502236 16.273.64
1869 109.28606 437144 2492456
1870 84361.50 3.37444 2672136
1871 57.640.14 2.81832 21.87768
1872 48580.38 1943.20 2025280
1873 2833758 1.133.48 22.562.52
1874 5.775.06 231.?26665.
In dit laatste jaar is dus voor afschrijving
reeds ?20.88994 meer beschikbaar dan het
Stamkapitaal bedraagt en de volgende- en
laatste periode kan dus aanvangen met
dit bedrag op het credit der kaasmarkt
rekeningIII. Van 1875-1902.
a. Uitgaven voor uitbreiding
der markt f 89.215.46
b Uitga ven voor wegenaanleg » 42.539.50
c. Kosten der markt van
1875-1877, tax » 17.082
Kosten der markt van
1878-1902 »142.339
d. Onderhoud van wegen van
1875-'77, tax » 7.830
Onderhoud van wegen van
1878-1902 »
65.250.totaaJ f 364.255.96
Hiertegenover staat voor diezelfde periode
echter voor ontvangsten.
a. Credit der Kaasmarkt
rekening f 20.889.94
b. Weegloon v. 1875-'77, tax.»
101.600.c. Weegloon v. 1878-1902 «925 763 065
tezamen
het bedrag der uitgaven dus met bijna 7
ton in 28 jaren overtreffend. Het historisch
voorschot der stad Alkmaar is dus niet
alleen met rente op rente afbetaald, er is
een schuld der stad voor in de plaats ge
komen en wanneer de commissie als eerste
en grootste post op hare rekening plaatst
rente voor Kapitalen, dan zet ze dien post
>bij ongeluk" aan de debet- in plaats van
aan de creditzijde der marktrekening.
Maar, zal misschien worden opgemerkt,
in deze rekening der 3 perioden ontbreekt
toch nog het Waaggebouw, dat op de hier
boven geproduceerde rekening der raads
commissie prijkt voor ?180.000. Dat is waar,
doch dat waaggebouw heeft zulk een bij
zondere, ja zulk een vermakelijke ge
schiedenis, dat 't ook wel een afzonder
lijke vermelding waard is. In de nota's der
raadscommissie vindt men nergens vermeld:
stichtingskosten der waag- Het gebouw is
dan ook begrepen onder de oudste posten
voor aanleg en uitbreiding der markt.
Verder is 't voortdurend hersteld, niet ge
woon onderhouden, maar in den loop des
tijds geworden tot een monumentaal gebouw,
de rechtmatige trots van Alkmaar. De hier
voor benoodigde sommen zijn gebracht op
de post: Uitgaven ten behoeve der markt
en onderhoud van gebouwen, welke post
in mijne becijfering telkens tot een zeer
hooge taxatie voorkomt. Stichtingskosten
en onderhoud vormen samen reeds de
waarde van 't gebouw. En als de raads
commissie dan het Waaggebouw eerst op
neemt onder de stichtingskosten, daarna
onder de kosten van onderhoud en dan
ten slotte nog eens tot een getaxeerde
waarde van ? 180 000, dan bewijst die raads
commissie daarmee alleen dat de mathesis
in Alkmaar bijzonder bloeit, ja, dat men
er zelfs met dubbel krijt kan schrijven.
Als de commissoriale rekening dan ook
wordt herzien, dan kunnen daarvan de twee
eerste, tevens de grootste posten vervallen.
Doch op die rekening dient men dan te
brengen een post voor het draaggeld, dat
thans (boven het wik- en weegloon) tot
een bedrag van pi. m. ? 13.000 vloeit in de
zakken der Kaasdragers. Die dragers vor
men met hun «tasman" een bevoorrechte
kaste in Alkmaar, de opname hierin is een
soort officieele erkenning van burgerdeugd.
Bij de antieke waag past misschien een
dergelijke antieke instelling, maar dan
betale de stad ook zelve nare oudheid
kundige schatten. In elk geval zou het
wegen en transporteeren der kaas er niet
onder lijden, als de gemeente dit liet uit
voeren en de kosten ervan op de
marktbegrooting stelde. Rekening houdend met
de kosten elders (12 et. per 100 kg.) zou
? 7200 per jaar al zeer ruim zijn.
Het totaal der jaarlijksche marktkosten
zou aldus worden ? 15.504, dus ongeveer
vyfendertigduixend gulden beneden de
tegenwoordige heffing. Wil men dan nog
een som van b.v. ? 5500 in rekening brengen
voor het gebruik der markt, geen boer zal
er zich over beklagen. Het totaal der heffing
zou daarmede dan worden / 21.000, gelijk
staande met een wik- en draagioon van 35 et.
per 100 kg. kaas. Op merkwaardige wijze
wordt zoo, met gebruikmaking der cijfers
van de raadscommissie, bevestigd wat ik in
Februari over deze aangelegenheid schreef:
dat Alkmaar alle jaren minstens dertig
duizend gulden te veel heft.
Gaat de stad Alkmaar niet in eens, maar
geleidelijk over tot verlaging, zonder
aftewachten het anders onmisbaar ingrijpen
der Regeering, dan zal ze den belasting
aanslag der ingezetenen moeten verhoogen.
Maar ze zal dan blijven binnen de perken
van wet en recht en even victorieuselijck
als ze de Spanjaarden heeft afgeslagen, zou
ze dan uitwerpen den boozen geldzuchtigen
demon, die haar thans er toe brengt om
te leven ten koste van het omringend plat
teland. Blijkens hare conclusies, in 't eind
van het rapport vermeld, wil de raads
commissie tot zulk een vrijwillige geleide
lijke verlaging niet meewerken, 't Is te
hopen dat de gemeenteraad wijzer is.
Dit wenschte ik alleen maar op te merken
naar aanleiding van het Alkmaarsche rap
port. Indien de commissie, welke dit rapport
samenstelde, inderdaad nog meent een
stokje te hebben gestoken voor het schrijven
over de wik- en weegloonen en meent eens
voor al een einde te hebben gemaakt aan
het uitspreken van een «ongemotiveerd" ana
thema over Alkmaar, dan komt het mij
voor, dat die commissie haar redeneerkracht
en haar argumenten wat al te veel door
een vergrootglas heeft bekeken.
Haarlem, 30 April 1903. K. REYNE
De Lichting 1902.
Geachte Redactie.
Ofschoon mijne pogingen en die van vele
anderen, om de zaak van deze in elk opzicht
zoo ongelukkige lichting te bepleiten, tot nu
toe vrijwel zonder resultaat zyn gebleven, wil
ik toch nog ne poging wagen in de hoop dat
invloedrijke mannen, die zich ongetwijfeld in
den kring uwer lezers bevinden, zich haar lot
zullen aantrekken.
Ik acht het onnoodig, de z.g. »ruilquaestie"
(het afkoopen van dienst) nogmaals uiteen te
zetten: deze zal thans voldoende bekend zyn.
Ik kan dus volstaan, met de verschillende
nadeelen nog eens te noemen, die de categorieën
der lichting hebben geleden en wel:
1. Zij, die een jaar achter elkaar hadden
moeten dienen, zullen thans wellicht 6 maanden
langer in dienst blijven, dan by de militiewet
is bepaald. (26 Maart?half Sept. 1903).
2. Zij, die 4 maanden winterverlof hadden,
hebben daarvan slechts 2 genoten en dienen
bovendien nog IX maand extra (l Ang.?half
Sept. 1903), tezamen dus 4 maanden te lang.
3. Zij, die door ruiling in de Ie ploeg zyn
overgegaan en dus gehoopt hadden, met 8
maanden diensttijd klaar te zijn. dienen ruim
7 maanden extra en zyn bovendien de afkoop
som kwijt, lijden dus het overwegend grootste
nadeel.
En hiervoor ontvangt de lichting niets als
vergoeding, noch door gedeeltelijke vrijstelling
van herhalingsoefeningen (zooals 1900 en 1901),
noch door meer vrijen tijd, om hunne zaken
nog zooveel mogelijk te behartigen (zooals vóór
de staking), noch op welke wijze ook. Vooral
door het onlangs ingediende wetsontwerp, om
de lichting 1902 nog 4 maanden onder de
wapenen te houden na de indiensttreding der
lichting 1903, is «$ in elk opzicht de dupe ge
worden der gebeurtenissen van den laatsten tijd.
Men vraagt hier natuurlijk: »nu ja, maar wat
?wilt ge dan ? Het is toch een door de omstan
digheden geboden en dus rechtvaardige
maat>regel, waaraan nu eenmaal niets valt te
ver«anderen." Ik antwoord hierop: «neen, de
?maatregel is onbillijk en onnoodig."
Onbillijk om de buitengewoon groote nadee
len, die onverwacht voor de miliciens onzer
lichting hieruit voortvloeien en in geen ver
houding staan tot die door de lichting 1900
en 1901 geleden, die slechts 3 maanden extra
onder de wapenen zijn geweest en wien daarvoor
vrijstelling van eene herhalingsoefening wordt
verleend.
Onnoodig, omdat het africhten der lichting
1903 in veel minder dan 4 maanden kan ge
schieden. Dit te bewijzen, is niet wel doenlijk,
maar deskundigen zullen het onmiddellijk
toegeven en bovendien de feiten zyn er, om
het aan te toonen: als het noodig is (in
oorlogstijd, enz.) geschiedt de africhting in een
minimum van tijd.
Bovendien komen de z.g. viermaanders den
19 of 20 dezer onder de wapenen en dit zyn
reeda afgerichte soldaten, die onmiddellijk
wach'- en cor reediensten kunnen doen.
Verder en dit met het oog op den wensen
der regeering, om niet meer eene zoo geringe
troepenmacht op de been te hebben : de
lichting 1903 is buitengewoon (17,500 man,
tegen 11,000 der vorige lichtingen en bovendien
de twijfelnummers der lichting 1902, waarvan
het aantal mij onbekend is).
En ten slotte zullen de lichtingen 1897 en
1898 (afgerichte soldaten; binnenkort de
legersterkte belangrijk vergrooten juist in den ty'd,
dat men hiertoe de lichting 1902 wil gebruiken.
Overbodiger maatregel i» niet te nemen.
Resumeerende. Noch ter voorziening in den
inwendigen en den garnizoensdienst, noch voor
de openbare veiligheid is het noodig, dat onze
lichting zóó lang (tot Sept. 1903) onder de
wapenen blijft.
En waar nu deze lichting, die ten volle het
praedicaat «ongelukkig" verdient, reeds zooveel
achter zich heefc (buitengewoon zwaren zomer
dienst, 2 kampen en ongehoord vermoeiende
manoeuvres en nu onlangs den geheelen
stakingsdieast), daar zou het m. i. toch niet meer
dan vanzelf sprekend zyn, dat ze dan ook zoo
spoedig, als maar eenigszins mogelijk is, naar
huis wordt gezonden. Ze heeft dit het zij
in alle bescheidenheid gezegd ten volle
verdiend.
Maar indien dit van het standpunt der
regeering gezien, onmogelijk is, waarom dan
niet tenminste gehandhaafd de vóór de staking
toegestane «bijzondere permissie", om in den
namiddag eigen zaken waar te nemen, waarom
deze nu zonder reden ingetrokken ? Omdat
het maar de lichting 1902 is ? Waarom ons
gedwongen, geheele dagen in de kazerne te
verklungelen, terwy'l men ons belet uit te gaan,
alsof we dat voor ons genoegen vroegen, waarom
ons tot de lichting 1903 opkwam en ook nu
weer nog geregeld laten exerceeren, terwijl
onze gedachten door voor ons vrij wat
belangry'ktr dingen worden beziggehouden ? Als
oefening 1 Maar in normale omstandigheden
waren we er in 't geheel niet geweest en had
den dua ook niet kunnen worden geoefend !
Wanneer we, zooals de regeering het doet
voarkomen, werkelijk als reserve worden ge
houden, dan kan men ons zeer goed zooveel
mogelijk vrijstelling van dienst geven, wat eene
groote tegemoetkoming zou zyn voor de mees
ten van ons.
Wat ik verzoek is dus, voor ons te doen,
wat binnen de grenzen van het eigen standpunt
der regeering mogelyk is.
Is dit te veel gevraagd, lezer ?
Aan u de beantwoording dezer vraag.
U, my'nhser de Redacteur, myn beleefden
dank betuigend voor de afgestane plaatsruimte,
noem ik my',
Hoogachtend,
Een milicien der lichting 1902.
Rusland en Mandschoerye.
Eenige wekea geleden geleden teekende
de Punch een Chineeschen draak,
»grouwelijck van aensien", waarvoor de Russische
beer zich met angstigen blik uit de voeten
maakte. Doch die angst gold niet den
draak zelf, die maar een tooneeldraak was,
maar de pooten waarop het monster zich
voortbewoog. Een Amerikaan, een
Engelschman, een Japanner en een Duitscher (?)
torschten de grimmige drakenfiguur, en
Bruin mompelde: »hij zelf kan mij niet
schelen, maar zijn pooten bevallen mij niet."
Dat was een Engelsche voorstelling van
de Mandschoerijsche quaestie, eene voor
stelling waarbij de wensch klaarblijkelijk
de vader was van de gedachte. Want de
Russische beer is noch voor den draak,
noch voor de dragers op den loop gegaan.
Men weet, dat Rusland niet op den
vooraf bepaalden datum het gedeelte van
Mandschoerije (waaronder de stad
.Nioetchoeang) heeft ontruimd, dat het beloofd
had in de eerste helft van April weder aan
de Chineesche regeering te zullen overdra
gen. Men vermoedt, en waarschijnlijk zeer
terecht, dat de regeering te St. Peterburg
aan China nieuwe, en dan natuurlijk ge
heel onaannemelijke voorwaarden voor de
ontruiming heeft gesteld. En zoo brak de
storm los: trouwbreuk was al het minste
van de verwijten. Was niet door deze
handeling van Rusland het beginsel van
de »open deur", van de gelijke rechten en
aanspraken der verschillende Europeesche
mogendheden met voeten getreden? En
moesten niet Engeland, de Vereenigde
Staten en Japan zich vereenigen
(Duitschland liet men wijselijk buiten spel) om
Rusland's overmoed te bestraffen?
Inderdaad, de barometer stond op slecht
weer, maar de storm bepaalde zich geluk
kig tot de pers. De regeeringen vatten de
zaak vrij wat kalmer op. In het Engelsche
Parlement beantwoordde Lord Cranborne
de vraag van een afgevaardige, of hier
voor de regeering geen aanleiding bestond
voor een gemeenschappelijk optreden met
de Vereenigde Staten en Japan, om van
Rusland de onverwijlde vervulling van
zijne beloften te verkrijgen, met de ver
klaring, dat «onafhankelijke en vriend
schappelijke mededeelingen" door de Ver
eenigde Staten en Engeland aan Rusland
waren gedaan. Dat klinkt al zoo gemoede
lijk mogelijk. Geen protesten, geen opmer
kingen zelfs, alleen maar »mededeelingen".
En dan geen zweem van gemeenschappe
lijk overleg tusschen de in haar belangen
bedreigde mogendheden, inderdaad,
»vriendsehappelijker'' kon het niet. De Rus
sische regeering had dan ook allervriende
lijkst geantwoord, dat de ontruiming van
Mandschoerije wel is waar tijdelijk was
uitgesteld, maar dat zij voornemens was,
hare beloften te houden, dat de vreemde
consuls niet zouden worden uitgesloten en
dat de buitenlandsche handel vrij gebruik
zou kunnen maken van de havenplaatsen.
Daarenboven had de Engelsche consul te
Nioetchoeang in hoogst eigen persoon ge
rapporteerd, dat de berichten omtrent de
aan Rusland toegeschreven houding onge
grond waren. Er was dus geen reden, om de
door den geachten afgevaardigde aanbe
volen gedragslijn te volgen. Wel wordt
tusschen Rusland en China onderhandeld
over de middelen om in Mandschoerije,
ook na het aftrekken der Russische troe
pen, de rust en de orde te bewaren.
Hoe lang die onderhandelingen zullen
duren, knnnen de Engelschen misschien
beter dan iemand anders uitrekenen.
Twintig jaar geleden hebben zij plechtig
verzekerd, dat zij Egypte zouden ontrui
men, zoodra daar de rust en de orde
zouden zijn hersteld. Het is, al sinds vele
jaren, in Egypte zoo kalm en zoo rustig'
als men maar wenschen kan, en toch
denkt John Buil niet aan heengaan, om
dat het behoud der macht over Egypte
voor hem een economisch belang van de
eerste orde is.
Rusland heeft alle reden om dit voor
beeld ten opzichte van Mandschoerije te
volgen. Het heeft een voortreffelijk steun
punt voor zijn handel en zijn verkeer in
de Trans-Siberische spoorweglijn, en wat
het van China eischt en in de toekomst
zal eischen, is gemakkelijk te verdedigen
met het oog op hetgeen voor dezen grooten
verkeersweg wenschelijk, noodig, ja zelfs
onmisbaar is. Daarom moet allereerst
Nioetchoeang, het eindpunt der lijn, in
Russische handen zijn en blijven. En als
dit het geval is, heeft China in Mand
schoerije niets meer in te brengen.
Doch zal de buitenlandsche handel er
niet onder lijden, wanneer Rusland in deze
groote Chineesche provincie heer en mees
ter is? Waarschijnlijk wel, maar wie
zal het verhinderen? Rusland is nu een
maal gewend, met een beleef d-onschul
digen glimlach alle protesten ter zijde te
schuiven en kalm zijn gang te gaan. Het
is zich volkomen bewust van zijn onweer
staanbare expansieve kracht, en in dit
bewustzijn laat het den tijd, als zijn besten
bondgenoot, voor zich werken. Wie zal
zich tegen den kolos verzetten ? Engeland
vindt die onderneming klaarblijkelijk te
gewaagd: het heeft, vooral in Azië, allerlei
zwakke punten, waar het van Rusland
alles te vreezen heeft. En daarom houdt
het ook zijn onstuimigen Japaanschen
bondgenoot in bedwang, die zich niet ten
onrechte beklaagt, dat Rusland thans doet,
wat Japan, na zijn zegevierenden oorlog
met China, door de tusschenkomst der
groote mogendheden belet werd te doen.
Frankrijk heeft nog steeds alle reden, om
de politiek van den Russischen bondgenoot
te steunen. Duitschland speelt de rol van
den onverschilligen toeschouwer, maar zal
wel weten te waken voor zijn economische
belangen, om het even wie later in
Maudschoerije de lakens uitgeeft.
Met de Vereenigde Staten schijnt Rus
land afzonderlijk te onderhandelen, en reeds
daardoor is veel gewonnen: wie zijn tegen
standers weet te verdeelen, heeft de beste
kansen voor zich.
Zoo is er dus alle kans, dat de Russische
gast zich niet zal laten verjagen en daar
mede slechts het voorbeeld zal volgen van
den Engelschman in Egypte, die van de
pyramieden, den Nijl en den sleutel van
den zeeweg naar Indiënog maar geen af
scheid kan nemen.
De stichting der DnMe Sociaalfaoïratie,
op 23 Mei 1863.
(Ingezonden.)
Het is heden 40 jaar geleden, dat de eerste
onafhankelijke arbeiderspartij werd gesticht.
Dat dit in Duitschland geschiedde, en wel
te Leipzig in Saksen, dat het in het begin
der zestiger jaren gebeurde, en wel op den
23n Mei 1863, en dat juist Ferdinand
Lassalle haar eerste voorzitter werd, dit
alles heeft zijn historische redenen, die niet
hier in den breede zullen worden uiteen
gezet. In dit artikel bepalen wij ons tot
een overzicht van de voornaamste gebeur
tenissen, die geleid hebben tot de oprichting
van de «Algemeene Duitsche
ArbeidersVereeniging."
Er bestonden wel een aantal
arbeidersvereenigingen voordat de «Algemeene" werd
opgericht, maar over heel Duitschland was
hun aantal gering, en de reaktionair-gods
dienstige, vooral de protestantsche, over
troffen verre de liberale, die slechts ruim
VT van de ongeveer 700 vereenigingen telde.
Vermelden wij nu, dat de liberale zich
volgens hun statuten meest met politiek
niet mochten bemoeien, dan begrijpt men,
dat er van een onafhankelijke, eigenaar
dige arbeidersbeweging in het jaar 1862
bijv- nauwelijks sprake was. Toch begon
het komende leven reeds enkele teekenen
te geven. In April van dat jaar hield
Lassalle zijn als «Arbeidersprogram" be
roemd geworden rede over den bijzonderen
samenhang van de tegenwoordige
geschiedperiode met de idee van den arbeidersstand.
Die idee, volgens Lassalle in de
Februarirevolutie van 1848 in Frankrijk voor het
eerst aan de staat tot verwezenlijking ten
doel gesteld, is, het spreekt van zelf, ver
betering van het lot der arbeidende klassen.
Een stand van menschen, wier gedachten
en bedoelingen de heerschende zullen wor
den in de samenleving, dien passen niet
meer, zoo sprak Ferdinand Lassalle, de
ondeugden der onderdrukken, noch het
leege tijdverdrijf der gedachteloozen,_ noch
zelfs de onschadelijke lichtzinnigheid der
onbeduidenden. Deze trotsche woorden,
waren niet bestemd om door de arbeiders
dadelijk in hun vollen omvang begrepen te
worden. Als middel om tot het doel te
komen, stelde Lassalle het Rechtstreeksch
en Algemeen Kiesrecht, in tegenstelling tot
het middel der burgerij, het
CensusKiesrecht.
Een ander en zekerder teeken van de
beginnende gisting in de lagen der arbeiders
was de wensch naar bijeenroeping van een
algemeen Duitsch arbeiders,congres, die in
drie streken tegelijk opdook, te Berlijn, te
Neurenberg en te Leipzig. In eerstge
noemde stad werden de arbeiders thans
van alle kanten aangehaald. De libe
ralen zonden onder grooten ophef enkele
werklieden voor hun rekening naar de
Londensche Wereldtentoonstelling van
1862. Beter dan de knapste orator het hun
had kunnen geven, kregen zij daar eenig
idee omtrent den bijzonderen samenhang
van de huidige geschiedperiode met het
werk van de arbeidersklasse. Frisscherdan
zij gegaan waren kwamen deze Duitschers
terug, en op de vergadering waar zij ver
slag uitbrachten, werd tevens ter sprake
gebracht het arbeiderscongres. Onderwijl
was Bismarck opgetreden, die in kouflikt
met de liberalen, de arbeiders meende te
kunnen gebruiken. Ook hij trachtte hen
te lokken, en wel met een standsgewijs
Algemeen Kiesrecht. Den voorzitter van
het kongres-ko'mitéwist hij in zijn dienst
te krijgen, en zoo ging deze met
Bismarcksche ideeën naar Leipzig, om de ook over
een kongres denkende Saksische arbeiders
tot anti-liberale gedachten te brengen,
niet om hen onafhankelijk, maar om hen
van den Pruisischeu jonker afhankelijk te
maken.
In Saksen was de industrie die van
het andere Duitschland een goed eind
vooruit. Daarbij kwam. dat de arbeiders
en de liberalen reeds eenigszius uit
elkaar waren geslagen en de arbeiders
juist waren begonnen te denken aan het
«helpt u zelf" op politiek gebied. Boven
dien wilde men van het Pruisische
machtsstreven en van de orthodox-evangelische
volkssehool niets weten. Men was er
republikeinsch, en velen stelden de leuze:
«Beschaving en kennis voor de arbeiders,
hqoger dan die der politieke zelfhulp door
middel van algemeen kiesrecht. Verre was
het ervan, dat men algemeene met Lassalle
begreep, dat alleen de macht van het getal
met de macht van kennis op zijn nauwst
vereenigd, de arbeidende menscbheid de
economische en sociale vrijheid zou kunnen
brengen.
Tweeërlei waren de gevolgen van dezen
stand van zaken. Vooreerst vond de voor
zitter van het kongres-komitee toen hij in
Leipzig kwam daar geen eenheid, doch een
zuiver politieke arbeiders vereeniging, onaf
hankelijk van de liberalen, naast
een»Bildungs"-vereeniging, onder radicaal-libera
len invloed.
Inden»Bildungsverein" was August Bebel
n der voornaamste leden op 19 Februari
1861 woonde hij voor 't eerst van zijn Ie ven
een openbare vergadering bij, juist ter ge
legenheid der stichting van bovengenoemden
«Verein". De politieke vereeniging had zich
een jaar later van deze afgescheiden onder
aanvoering van Prof. Rossmasler, en de
arbeiders, later Rijksdagsleden, Vahlteich
en Fritzsche. Ook haar eisch was het alge
meen, direkte kiesrecht, en ze was dus vierde
in den ongeslqten bond van Lassaüe, de
liberalen, en Bismarck, die allen met ver
schillend doel en verschillende kracht over
hetzelfde spraken, al dachten bijv. de libe
ralen geenszins ook aan verwezenlijking
van een dergelijk arbeidersrecht.
Tweede gevolg van den toestand in
Saksen was, dat de politieke arbeiders vol
strekt niet negatief alleen, dus anti-liberaal
a tout prix en Bismarckiaansch waren, maar
vooral arbeiders politiek, dus agitatie voor
een verwezenlijking van het Algemeen Kies»
recht wenschten. Eichler, zoo heette de
voorzitter van het kongres-komitee, moest
derhalve wel bij de Leipzigsche arbeiders met
xyn grondstellingen bot vangen, en voor .
een verrader worden gehouden, wat hij dan
ook was. Hij kwam niet voor de arbeiders,
maar voor Bismarck, en toen hij vertrokken
was,zonden zij de ons reeds bekende Fritzsche
en Vahlteich naar Berlijn, om tegen Bis
marck en hem te waarschuwen. Zoozeer
wantrouwden zij hem, en zoo weinig waren
de Saksische arbeiders geneigd juist alleen
tegen de liberalen te opponeeren en
Bismarck's demagogisch kiesrecht»aanbod als
echt te aanvaarden. Afgescheiden van
Eichlers plan besloten ook de Leipzigers
tot een kongres.
De derde aandrang tot het kongres kwam
uit Beieren. Daar gold het minder positieve
eischen tot verbetering van den arbeiders
stand en van de middelen om daartoe te
geraken, als wel tegenweer tegen de reac
tionaire bedoelingen tot herstel van de
gildebepalingen. In elk geval, ook hier
wilde men een «Arbeitertag", om de geza
menlijke Duitsche arbeiders over hun ge
meenschappelijk belang te doen beraad
slagen, en zoo werd dan van Leipzig uit
het kongres tegen het voorjaar van 1863
voorbereid. De hier thans gevormde
kongres-kommissie gaf een eigen geschrift van
den reeds genoemde Rossmassler uit, doch
verzond ook Lassalle's «Arbeiterprqgramm".
Het is kenmerkend in een artikel van
Franz Mehring in het thans verschenen
«Festschrift der Leipziger Arbeiter" over
«Die Gründung der Deutschen
Sozialdemokratie" (waaraan ook hier het een en
ander is ontleend) te lezen wat de later
bekend geworden arbeider Theodor York
schreef: «Wat de brochures betreft, ik moet
bekennen, dat die van Rossmassler veel
meer populair is, en veel zekerder gevolgen
kan hebben voor ons doel, dan de andere
(die van L.) die door velen heelemaal niet
begrepen wordt, en die men nu eenmaal
thans nog niet aan de groote massa kan
voorzetten". Zoo weinig voelden zelfs de
zelfstandig-willende arbeiders van dien tijd
voor de betrekkelijk klare uiteenzetting
en bedoelingen van Lassalle tegenover de
veel minder heldere verklaring en plannen
van Prof. Rossmassler, die bijv. de aller
belangrijkste vraag, wat dan toch onder
een «arbeider" verstaan moet worden en
daar kwam het allereerst op aan, niet eens
behoorlijk kon beantwoorden. Daarmede
wil niets ten nadeele van R's bedoeling of
bekwaamheid, slechts de onklaarheid der
verhoudingen in dien tijd gekonstateerd
worden. Nog stonden in Duitschland
arbeiders, meesters en handwerkers niet
scherp gescheiden. Praktisch kwam deze
pnklaarheid bijv. duidelijk aan den dag
in Hamburg, waar sommigen slechts die
genen onder arbeiders wenschten te be
schouwen en dus naar het kongres te zen
den, die bij een ander in loondienst om
hun brood werkten.
Dit alles evenwel was toch genoeg om
den liberalen de lust in dit
arbeidersavontuur te ontnemen. Hoezeer veel radicale en
Bildungsvereenigingen door hen op sleep
touw waren genomen, aan verschillende
kapten .werd thans dit touw ontrafeld, dit
voelden zij. En zij werkten, de bekende
Schultze-Delitzsch vooraan, om den band
tusschen hen en de arbeiders te bevestigen,