De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 24 mei pagina 7

24 mei 1903 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOORNEDERLAND. Oude Huizen te Utrecht, door Mr. S. MULLER Fz., met afbeeldingen door G. DE HOOG Hz. Overdruk uit het Bouwkundig Tijdschrift, 1902. Met 20 platen. 4°. II. (Slot). Het middeleeuwsche Utrecht viel in twee wél te onderscheiden gedeelten uiteen, die elk hun eigen type bezaten: het Utrecht der geestelijken en dat der kooplieden. De welwillendheid waarmede de redaktie van het Bouwk. Tgdsehrift de beschikking afstond over eenige kliché's, maakt het mogelijk de beschrijving aan een paar afbeeldingen te toetsen. Het oudste deel der stad was de Burcht Trecht, die in 722 door Karel Martel aan den Frieschen aartsbisschop Willebrord was geschonken. Uitvoerig over te vertellen hoe hier eerst eene kapel, en toen een kerk gewijd aan St. Salvator maar over gedragen aan den Frankischen Heilige St. Maarten werd gesticht, hoe deze ver nield werd door de Noormannen en her bouwd door bisschop Balderik en later vervangen door den weidschen Romaanschen dom van bisschop Adelbold, die op zijn beurt zijn rang afstond aan de gothische kathedraal, dit alles ligt buiten ons bereik. Adelbold's opvolger, de bouwlustige bisschop Bernulf, nam een nieuw plan ter hand, een denkbeeld van den bekenden bisschop Meinwerk van Paderborn. «Evenals de kathedralen van Paderborn en Munster, werd ook die van Utrecht omgeven door vier kerken in kruisvorm. Bernulf zelf stichtte omstreeks het midden der lle eeuw ten oosten de kapittelkerk van St. .Pieter, ten noorden die van S t. Jan, en ten zuiden de abdij van St. Pau elkander gegroeide gebouwtjes, soms later verbouwd tot prachtige paleizen, liggen mid den in groote tuinen en boomgaarden, ware boerenerven (waarop de koestal en de hooiberg niet ontbre ken), omsloten door hooge muren en van het plein alleen toe gankelijk langs een steenen brug. Waar de huizen zoover terug weken van de straat kan men zich voor stellen dat die straat zelve niet zeer leven dig zal geweest zijn. Inderdaad waren de immuniteiten der ka pittelen nog in de 17e eeuw groote, stille gras velden, waarop de kerken zich verhieven tusschen hoog geboomte en aan alle zijden om ringd door hooge mu ren, waarachter men de huizen der kanun niken slechts kon ver moeden. Paden, aan het einde afgesloten door ijzeren roosters (later door draaiboomen en haspels) leid den naar de poorten in de muren en naar de bruggen over de ringslooten, die de immuniteiten streng afscheidden van de eigenlijke stad." Deze beschrijving, zoo teekent mr. Mul ler hier aan: »Deze beschrijving past alleen voor de integendeel vol en eng; de huizen en huisjes verdrongen daar elkaar op het enge terrein, ze stonden zelfs somtijds achter elkander zonder afzonderlijke toegangen van de Gezicht achter den Dom in de 17e eeuw. straat; het was er donker en benauwd onder de hooge kerkmuren. Was dit het weinig vroolijke karakter aan de stad der geestelijkheid: Zij bewoonden er aan de gracht sterke kasteelen, waarin zij niet alleen hunne koopwaren borgen, maar van waar uit zij elkander ook beoorloogden. Reeds in 1127 wordt ons verzekerd, , dat de huizen in het benedengedeelte der stad (de wijk Stathe) «firmiores et constructiores" waren dan el ders. Het waren deze versterkte huizen, die aan het middeleeuw sche Utrecht zijn eigenaardig karakter verleenden, dat het best wordt weergegeven op de hierboven gerepro duceerde schets van Jacob van Ruysdael. De teekening- dagteekent uit het midden der 17e eeuw; maar men ziet, hoe de stad nog geheel haar middeleeuwsch karakter heeft bewaard. Hoog heffen van afstand tot afstand de grimmige burgen (links »Fresênburch", rechts »0udaen", zie afb. 5) hunne torens en kanteelen naar de lucht; daartusschen ziet men niets dan eene rij lage houten huisjes. De schets verhaalt ons de geschiedenis van dit stadsdeel zoo duidelijk mogelijk. Blijkbaar hebben de groote erven ter weerszijden dezer burgen oor spronkelijk daarbij behoord; eerst lang zamerhand, toen het aanzien en het verAfb. 3. en na de aanzienlijke leden van den stadsadel hof; de groote terreinen daar achter dienden nog als boerenerven met stallen en hooibergen voor de huishouding der heeren. En daarbuiten, voor de huizen, was het levendig en druk; beneden op de werven langs de gracht werden de koopwaren uit de kelders onder de straat overgeladen in de schepen, die de smalle grachten vulden; op de straten daarboven, smal en modderig, met steenen muurtjes langs den waterkant en kleurige uitstal lingen op de toonbanken onder de breede luifels der huizen, zocht de koopman zich een weg te banen tusschen de handwerks lieden, die met luider stem de waren aan prezen, in hun marsjes geborgen. Zoo ging het op de middeleeuwsche jaarmarkten van 1127, zoo ging het nog in het begin der 17e eeuw. Droochsloots gezicht op de Ganzenmarkt (met het huis «Keizerrijk" in het centrum, zie afb. 6) geeft een levendig beeld van het leven op straat in dien tijd. »Eerst na de Hervorming, toen de geeste lijke immuniteiten, die vroeger geheel aan het gezag van den raad onttrokken ge weest waren, door dezen niet zonder inspan ning gannexeerd waren, ontstond de ge legenheid om de beide zoo verschillende gedeelten der stad met elkaar in verband te brengen. De raad heeft deze taak, door de omstandigheden op zijne schouders gelegd, klaar begrepen en met ijver aan gevat. De muren en poorten, de grachten en bruggen der immuniteiten zijn spoedig geslecht; de draaiboomen zijn weggenomen; de nauwe gangen en stegen, die toegang gaven tot de immuniteiten, zijn verbreed. Op tal van plaatsen zijn ook door den ondernemingsgeest van bouwlustige partikulieren, onder aanmoediging van den raad, nieuwe straten door de huizen gebroken. Zoo zijn de immuniteiten der kapittelen Gezicht op de Oude Gracht. Naar eene teekening van J. van Raysdael in het Museum Boymans. Afb. 5. Gezicht op de Ganzenmarkt. Naar eene schilderij van J. Cz. Droochsloot in het Museum Kunstliefde. Afb. 6. lus, waarheen hij de monniken overbracht uit het door zijn voorganger Ansfrid ge stichte klooster op den Heiligen berg bij Amersfoort. Maar het duurde nog meer dan 30 jaren, voordat Bernulfs opvolger Conrad het door hem begonnen kruis voltooide door de stichting der St. Maria kerk, op eenigen afstand ten westen van den Dom gelegen. Zoo had dus de burg Trecht, de zetel der geestelijkheid, zijn stempel gedrukt op zijne omgeving en die als het ware geannexeerd." Tusschen en om deze kerken en de immuniteiten hunner kapittelen verrees gaandeweg het wereldlijke Utrecht. De typeering van beide gedeelten behoort tot de interessantste gedeelten van mr. Muller's studie. Hem is nu het woord. «Toen Constantijn Huyghens in 1620 Mainz bezocht, trof hem het ongewone karakter dier aartsbisschoppelijke stad en hij wist dezen indruk niet beter weer te geven dan aldus: »Je tróuvay la ville grandement solitaire, a petits rues estroittes, bien qu'en bastiments assez brave, m ais a l'ecclèsiastique, quasi comme a Utrecht." Inderdaad, ook een groot deel van Utrecht moet oog in de 17e eeuw op den bezoeker een vreemden indruk ge maakt hebben. Doodsch en eenzaam was het er in de verlatene hoeken achter de groote kerken, die met hare bijgebouwen soms licht en lucht van de klaustrale huizen (de woningen der geestelijken) wegnamen (zie het gezicht achter den Dom, afb. 3). Het best schijnt dit eigenaardige karakter van een deel van het oude Utrecht weerge geven te worden op de hierbij afgebeelde schilderij van Pieter Saenredam: een ge zicht in de immuniteit van St. Marie. (Zie afb 4). De huizen der kanunniken, conglo meraten van kleine, langzamerhand aan immuniteiten der jongere kapittelen, die plaats hadden gevonden om zich behoorlijk uit te breiden en waar de kanunniken gelegenheid vonden om het zich gemak»Geheel anders was het karakter van die gedeelten der stad Utrecht, waar de vier oversten en de raad der stad het bevel voerden. Daar waren reeds in de mogen der burgheeren afnamen, zijn kleine hoekjes van hun terrein langs de gracht door hen in erfpacht gegeven aan de kleine luiden, de handwerkslieden, die Gezicht op het kerkhof van St. Marie Naar eene schilderij van P. Saenredam in het Museum Boymars. Afb. 4. lijk te maken. In die van Dom en Oudmunster, die samen het kleine terrein van den burg Trecht moesten deelen, was het 12e eeuw de bisschoppelijke dienstlieden en de kooplieden gevestigd, die ook te Utrecht de kern der bevolking vormden. nog geene burgera waren en [die er lang zamerhand hunne houten huisjes hebben doen verrijzen. Op de burgen hielden voor en kloosters allengs met de eigenlijke stad samengesmolten. De Utrechtsche burger ziet thans het onderscheid niet meer; maar de historicus, bekend met de oude toe standen, vindt nog heden in de immuni teiten der vijf kapittelen, verscholen achter moderne huizen, de sporen der oude toe standen terug." Met deze algemeene omschrijving vam het type van het middeleeuwsche Utrecht beëindigt mr. Muller de inleiding zijner studie. Het onmiddelijke doel mijner be spreking was niet eene beoordeeling, maar om te doen uitkomen hoe belang wekkend de beschouwing onder den be scheiden en den niet-bouwkundigen lezer schijnbaar weinig belovenden titel »oude huizen te Utrecht" inderdaad is. Ik spreek de verwachting uit dat deze arbeid weldra in den vorm van even doorwerkte beschouwingen over de kerken, de open bare gebouwen, de vervolgen zal krijgen waar hij, naar mij voorkomt als het ware om vraagt. J. H. W. LELUIAN. Bouwk. Ingenieur.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl