Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOORNEDERLAND.
Oude Huizen te Utrecht,
door Mr. S. MULLER Fz., met
afbeeldingen door G. DE HOOG Hz.
Overdruk uit het Bouwkundig
Tijdschrift, 1902. Met 20 platen. 4°.
II. (Slot).
Het middeleeuwsche Utrecht viel in twee
wél te onderscheiden gedeelten uiteen, die
elk hun eigen type bezaten: het Utrecht
der geestelijken en dat der kooplieden.
De welwillendheid waarmede de redaktie
van het Bouwk. Tgdsehrift de beschikking
afstond over eenige kliché's, maakt het
mogelijk de beschrijving aan een paar
afbeeldingen te toetsen.
Het oudste deel der stad was de Burcht
Trecht, die in 722 door Karel Martel aan
den Frieschen aartsbisschop Willebrord
was geschonken. Uitvoerig over te vertellen
hoe hier eerst eene kapel, en toen een
kerk gewijd aan St. Salvator maar over
gedragen aan den Frankischen Heilige St.
Maarten werd gesticht, hoe deze ver
nield werd door de Noormannen en her
bouwd door bisschop Balderik en later
vervangen door den weidschen
Romaanschen dom van bisschop Adelbold, die op
zijn beurt zijn rang afstond aan de
gothische kathedraal, dit alles ligt buiten
ons bereik. Adelbold's opvolger, de
bouwlustige bisschop Bernulf, nam een nieuw
plan ter hand, een denkbeeld van den
bekenden bisschop Meinwerk van
Paderborn. «Evenals de kathedralen van
Paderborn en Munster, werd ook die van Utrecht
omgeven door vier kerken in kruisvorm.
Bernulf zelf stichtte omstreeks het midden
der lle eeuw ten oosten de kapittelkerk
van St. .Pieter, ten noorden die van S t.
Jan, en ten zuiden de abdij van St. Pau
elkander gegroeide gebouwtjes, soms later
verbouwd tot prachtige paleizen, liggen mid
den in groote tuinen en boomgaarden,
ware boerenerven (waarop de koestal en de
hooiberg niet ontbre
ken), omsloten door
hooge muren en van
het plein alleen toe
gankelijk langs een
steenen brug. Waar de
huizen zoover terug
weken van de straat
kan men zich voor
stellen dat die straat
zelve niet zeer leven
dig zal geweest zijn.
Inderdaad waren de
immuniteiten der ka
pittelen nog in de 17e
eeuw groote, stille gras
velden, waarop de
kerken zich verhieven
tusschen hoog geboomte
en aan alle zijden om
ringd door hooge mu
ren, waarachter men
de huizen der kanun
niken slechts kon ver
moeden. Paden, aan
het einde afgesloten
door ijzeren roosters
(later door
draaiboomen en haspels) leid
den naar de poorten
in de muren en naar
de bruggen over de
ringslooten, die de
immuniteiten streng
afscheidden van de
eigenlijke stad."
Deze beschrijving, zoo teekent mr. Mul
ler hier aan:
»Deze beschrijving past alleen voor de
integendeel vol en eng; de huizen en huisjes
verdrongen daar elkaar op het enge terrein,
ze stonden zelfs somtijds achter elkander
zonder afzonderlijke toegangen van de
Gezicht achter den Dom in de 17e eeuw.
straat; het was er donker en benauwd
onder de hooge kerkmuren.
Was dit het weinig vroolijke karakter
aan de stad der geestelijkheid:
Zij bewoonden er aan de gracht sterke
kasteelen, waarin zij niet alleen hunne
koopwaren borgen, maar van waar uit zij
elkander ook beoorloogden. Reeds in 1127
wordt ons verzekerd,
, dat de huizen in het
benedengedeelte der
stad (de wijk Stathe)
«firmiores et
constructiores" waren dan el
ders. Het waren deze
versterkte huizen, die
aan het middeleeuw
sche Utrecht zijn
eigenaardig karakter
verleenden, dat het best
wordt weergegeven op
de hierboven gerepro
duceerde schets van
Jacob van Ruysdael.
De teekening-
dagteekent uit het midden
der 17e eeuw; maar
men ziet, hoe de stad
nog geheel haar
middeleeuwsch karakter heeft
bewaard. Hoog heffen
van afstand tot afstand
de grimmige burgen
(links »Fresênburch",
rechts »0udaen", zie
afb. 5) hunne torens
en kanteelen naar de
lucht; daartusschen ziet
men niets dan eene rij
lage houten huisjes.
De schets verhaalt ons
de geschiedenis van dit
stadsdeel zoo duidelijk
mogelijk. Blijkbaar hebben de groote
erven ter weerszijden dezer burgen oor
spronkelijk daarbij behoord; eerst lang
zamerhand, toen het aanzien en het
verAfb. 3.
en na de aanzienlijke leden van den
stadsadel hof; de groote terreinen daar
achter dienden nog als boerenerven met
stallen en hooibergen voor de huishouding
der heeren. En daarbuiten, voor de huizen,
was het levendig en druk; beneden op
de werven langs de gracht werden de
koopwaren uit de kelders onder de straat
overgeladen in de schepen, die de smalle
grachten vulden; op de straten daarboven,
smal en modderig, met steenen muurtjes
langs den waterkant en kleurige uitstal
lingen op de toonbanken onder de breede
luifels der huizen, zocht de koopman zich
een weg te banen tusschen de handwerks
lieden, die met luider stem de waren aan
prezen, in hun marsjes geborgen. Zoo ging
het op de middeleeuwsche jaarmarkten
van 1127, zoo ging het nog in het begin
der 17e eeuw. Droochsloots gezicht op de
Ganzenmarkt (met het huis «Keizerrijk" in
het centrum, zie afb. 6) geeft een levendig
beeld van het leven op straat in dien tijd.
»Eerst na de Hervorming, toen de geeste
lijke immuniteiten, die vroeger geheel aan
het gezag van den raad onttrokken ge
weest waren, door dezen niet zonder inspan
ning gannexeerd waren, ontstond de ge
legenheid om de beide zoo verschillende
gedeelten der stad met elkaar in verband
te brengen. De raad heeft deze taak, door
de omstandigheden op zijne schouders
gelegd, klaar begrepen en met ijver aan
gevat. De muren en poorten, de grachten
en bruggen der immuniteiten zijn spoedig
geslecht; de draaiboomen zijn weggenomen;
de nauwe gangen en stegen, die toegang
gaven tot de immuniteiten, zijn verbreed.
Op tal van plaatsen zijn ook door den
ondernemingsgeest van bouwlustige
partikulieren, onder aanmoediging van den raad,
nieuwe straten door de huizen gebroken.
Zoo zijn de immuniteiten der kapittelen
Gezicht op de Oude Gracht. Naar eene teekening van J. van Raysdael in het Museum Boymans. Afb. 5.
Gezicht op de Ganzenmarkt. Naar eene schilderij van J. Cz. Droochsloot in het Museum Kunstliefde. Afb. 6.
lus, waarheen hij de monniken overbracht
uit het door zijn voorganger Ansfrid ge
stichte klooster op den Heiligen berg bij
Amersfoort. Maar het duurde nog meer
dan 30 jaren, voordat Bernulfs opvolger
Conrad het door hem begonnen kruis
voltooide door de stichting der St. Maria
kerk, op eenigen afstand ten westen van
den Dom gelegen. Zoo had dus de burg
Trecht, de zetel der geestelijkheid, zijn
stempel gedrukt op zijne omgeving en die
als het ware geannexeerd."
Tusschen en om deze kerken en de
immuniteiten hunner kapittelen verrees
gaandeweg het wereldlijke Utrecht. De
typeering van beide gedeelten behoort tot
de interessantste gedeelten van mr. Muller's
studie. Hem is nu het woord.
«Toen Constantijn Huyghens in 1620
Mainz bezocht, trof hem het ongewone
karakter dier aartsbisschoppelijke stad en
hij wist dezen indruk niet beter weer te
geven dan aldus: »Je tróuvay la ville
grandement solitaire, a petits rues
estroittes, bien qu'en bastiments assez brave,
m ais a l'ecclèsiastique, quasi comme a
Utrecht." Inderdaad, ook een groot deel
van Utrecht moet oog in de 17e eeuw op
den bezoeker een vreemden indruk ge
maakt hebben. Doodsch en eenzaam was
het er in de verlatene hoeken achter de
groote kerken, die met hare bijgebouwen
soms licht en lucht van de klaustrale huizen
(de woningen der geestelijken) wegnamen
(zie het gezicht achter den Dom, afb. 3).
Het best schijnt dit eigenaardige karakter
van een deel van het oude Utrecht weerge
geven te worden op de hierbij afgebeelde
schilderij van Pieter Saenredam: een ge
zicht in de immuniteit van St. Marie. (Zie
afb 4). De huizen der kanunniken, conglo
meraten van kleine, langzamerhand aan
immuniteiten der jongere kapittelen, die
plaats hadden gevonden om zich behoorlijk
uit te breiden en waar de kanunniken
gelegenheid vonden om het zich
gemak»Geheel anders was het karakter van
die gedeelten der stad Utrecht, waar de
vier oversten en de raad der stad het
bevel voerden. Daar waren reeds in de
mogen der burgheeren afnamen, zijn kleine
hoekjes van hun terrein langs de gracht
door hen in erfpacht gegeven aan de
kleine luiden, de handwerkslieden, die
Gezicht op het kerkhof van St. Marie Naar eene schilderij van P. Saenredam in het Museum Boymars. Afb. 4.
lijk te maken. In die van Dom en
Oudmunster, die samen het kleine terrein van
den burg Trecht moesten deelen, was het
12e eeuw de bisschoppelijke dienstlieden
en de kooplieden gevestigd, die ook te
Utrecht de kern der bevolking vormden.
nog geene burgera waren en [die er lang
zamerhand hunne houten huisjes hebben
doen verrijzen. Op de burgen hielden voor
en kloosters allengs met de eigenlijke stad
samengesmolten. De Utrechtsche burger
ziet thans het onderscheid niet meer; maar
de historicus, bekend met de oude toe
standen, vindt nog heden in de immuni
teiten der vijf kapittelen, verscholen achter
moderne huizen, de sporen der oude toe
standen terug."
Met deze algemeene omschrijving vam
het type van het middeleeuwsche Utrecht
beëindigt mr. Muller de inleiding zijner
studie. Het onmiddelijke doel mijner be
spreking was niet eene beoordeeling,
maar om te doen uitkomen hoe belang
wekkend de beschouwing onder den be
scheiden en den niet-bouwkundigen lezer
schijnbaar weinig belovenden titel »oude
huizen te Utrecht" inderdaad is. Ik
spreek de verwachting uit dat deze arbeid
weldra in den vorm van even doorwerkte
beschouwingen over de kerken, de open
bare gebouwen, de vervolgen zal krijgen
waar hij, naar mij voorkomt als het ware
om vraagt.
J. H. W. LELUIAN.
Bouwk. Ingenieur.