Historisch Archief 1877-1940
N'. 1353
DE AMSTEEDAMMEE
A°. 1903
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar » mail 10.
Afeonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad i» verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard de» Capoeiuw tegenover h«t Grand Café, te Parijs.
Zondag 31 Mei.
Advertentiën van \?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonce» uit Duiteculand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen do*r
de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I K H O H Di
VAN VERBE EN VAN NABIJ: Charles Boissevain's
verklaring ten opzichte van v. d. Goes. Nood
in Indramajoe, I, door J. P. Niermeyer. Ia piam
memoriam, (met poriret), door Pastoor Eaag.
Andrew Oarnegie's schenking aan het Haagsche
Hof van Arbitrage, III, (Slot), door H. O. Muller.
Onder de Vroede Mannen, door N. v. H. Het
landwctsontwerp voor Ierland. SOCIALE
AANQELEÖENHEDEN: De nieuwe Arbeidswet, I,
door 8. KUNST EN LETTEREN: Mnziek in
de Hoofdstad, door Ant. Avcrkamp. In Preyer's
kunsthandel, door J. W. N. De drie Salons"
te Parijs, door H. W. Romeinsche Sonnetten,
door Louis Couperus beoordeeld door C. Th K.
Rapsodie, door J. Tersteeg, beoordeeld door Otto
Knaap. Het Christelijke Barbarendom in Europa,
door P. W. Drijver. FEUILLETON: De gestolen
waggon. Naar het Dnitsch, van Paul Block.
BECLAME8. - VOOR DAME8: Veldarbeid van
vrouwen, II. Kinderspeeltninen. door Vera.
Het belang en de waarheid, door W. A. W. Moll.
Allerlei, door Caprice. Een kijkje in de
Haarlemsche Huishoudschool, door S. Kalff. De
Internationale Tentoonstelling van oude en nieuwe
kunstwerken in het Mnseum van Kunstnijverheid
te Haarlem, door Eüs. M. Eogge SCHAAK
SPEL. PINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. Vreemde woorden,
door Saggittarius. De Bondsdag, door Oor.
Schippers. Om Londen te zien. INGEZON
DEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
Charles Boissevain's verklaring
ten opzichte van v. d. Ooes.
Zeker is er hier te lande in langen tijd
niet een rechtszaak aanhangig geweest,
die meer algemeen de aandacht heeft ge
trokken, dan de aanklacht tegen den heer
F. v. d. Goes, als opruier van militairen
tijdens de woelige dagen van Febr.jl., en
de daarop gevolgde veroordeeling tot vier
maanden gevangenisstraf
Wat bij deze gelegenheid in het bijzonder
velen ten zeerste getroffen heeft, het was
de gemakkelijke wijs, waarop de ambte
naar van het O. M. zich afmaakte van
zijn plicht om het overtuigend bewijs te
leveren, dat de heer v. d. Goes inderdaad
met opzet zijn woorden zóó had gekozen,
dat insubordinatie van militairen daar het
gevolg van kon zijn.
Gelijk men weet heeft de heer v. d.
Goes in zijn Memorie van Verdediging
het tegendeel verzekerd, en een, o. i. zeer
duidelijke uiteenzetting gegeven van den
zin zijner woorden, welke in zijn mond
niets opruiends konden hebben; geheel
in overeenstemming met hetgeen hij in
zijn schrijven aan de N. R. Cl., daags na
het houden zijner rede had medegedeeld;
een interpretatie ten nauwste verband hou
dende met de ook door de Verdediging in
het licht gestelde beginselen der
hedendaagsche internationale sociaal-democratie.
Maar welke waren dan de argumenten
die het O. M. gebruikte om de rechters
aan het verstand te brengen, dat de aan
geklaagde niet anders dan een opruier
kon zijn ?
»Het O. M." zoo lezen wij in het ver
slag van het Handelsblad »Mr. Boecb van
Oud-Amelisweerd, achtte het verleden van den
beklaagde, zijn stijl enz. geheel buiten deze zaak
staande. Hij vindt de houding van den heer
Van der Goes uiterst treurig. Van hem, den
vader van btt tegenwoordige socialisme, had
spr. iets anders verwacht. Men mag en moet
veronderstellen, dat een wetenschappelijk man
niet. zoo itconsf quett zou hebbeu gehandeld.
Uen volgenden dag zond de heer Vau der
Goes aan de N. R. Cl. een authentieke inter
pretatie van zijn woorden. Toen weer een. Op
deze zitting volgde de vierde interpretatie. Wan
neer men aan het hoofd staat van een partij,
is eene andere houding zeker gewenscbt."
Nu zoude deze opmerking zeker betee
kenis hebben, als de heer Mr. B. v. O. A.
zich de moeite had gegeven en er in
geslaagd ware aan te toonen, dat de vier
interpretaties, waarvan hij spreekt, niet ge
heel in overeenstemming met elkander en
met het door den heer v. d. Goes bij de
rede ingenomen standpunt konden geacht
worden; m. a. w. dat de heer v. d. Goes,
zooals men dat noemt, uit verlegenheid
nu eens dit en dan weder d at had gezegd;
maar juist aangaande datgene, waarop het
hier aankomt, geen enkel woord, wel echter
de conclusie als ware ten opzichte van
dit hoofdpunt het bewijs optima forma
geleverd de conclusie: dat de aange
klaagde een draaier was, die als partij
hoofd een misselijk figuur had gemaakt.
Na deze voorstelling komt dan nog tot
verder betoog de verklaring: »De uitingen
(in van der Goes' rede) xyn niet vatbaar
voor dubbelzinnige (tweeërlei) uitlegging."
En even goed als »vier interpretaties",
zonder nadere toelichting, v. d. Goes als
een onbetrouwbaar individu moeten doen
kennen, wordt, zonder een zweem van
bewijs, tegen elk getuigenis ten dezen
opzichte in, als vaststaand aangenomen,
dat tweeërlei uitlegging en opvatting van
de geïncrimineerde woorden eenvoudig
onmogelijk is. Maar als dan toch die
mogelijkheid door den verdediger glashelder
is aangetoond en, nietwaar, op die
mogelijkheid van een opruienden en van
een niet-opruienden zin aan de woorden
te kunnen hechten, komt alles aan welnu,
dan verschijnt het O. M. met zijn eerste,
met zijn eenig argument: »Nu mogen
getuigen il décharge verklaard hebben,
dat de woorden van den beklaagde in zijn
stijl wat anders beteekenen, de Van Dag
tot Dag-sehrijver van het Algemeen Han
delsblad schreef:
»Als dit niet beteekent: Miliciens, loopt
tot de oproerlingen over en strijdt tegen uw
kameraden, dan verstaan wij geen
Hollandsch."
Dat deze uitspraak van den heer
Boissevain voor het Openb. Min. als een be
wijs kon gelden, begrijpen wij zeer goed.
Men kan Van juristen met een zeer drukke
ambtspraktijk niet verwachten, dat zij
een bijzondere studie zullen hebben ge
maakt van het theoretisch socialisme; en
hoe ligt het dan voor de hand, dat zij
geneigd zullen zijn volkomen te vertrou
wen op de verzekering van een journalist
als de heer Boissevain, die jaren lang
met de socialisten heeft overhoop gelegen
en dus gecenseerd moet worden, geen
vreemdeling in hun geschriften en
gedachteleven te zijn. Waar dus Boissevain
slechts n opvatting mogelijk oordeelde, en
dit met zooveel zekerheid, dat hij ver
klaarde geen Hollandsch te verstaan, zoo
hij aan die woorden een andere
beteekenis wilde hechten moest de heer Bosch
van Oud-Amelisweerd zich wel verantwoord
achten, ook waar hij in v. d. Goes
den man zag, die zich door een valsche
interpretatie uit de moeilijkheid trachtte
te redden.
Maar wat gebeurt?
Boissevain neemt zijn woorden terug.
Hij beaamt de verdediging door
Alberdingh Thrjm gegeven.
»Want na gelezen en herlezen te hebbeu wat
de heer Van der Goes tot zijn eigen verdedi
ging gezegd heeft, ben ik diep overtuigd ge
worden dat het zijn bedoeling NIET geweest is
op te ruien.
Hij heeft zich buitengewoon onhandig
uitgegadrukt, toen hij, niet voorbereid om te spreken,
eensklaps bet woord moest voeren. Hij is blijk
baar verward geworden in zijn betoog. Ik geloof
hem ten volle als bij verklaart dat wat hij heeft
wille» zeggen, luidt:
.rWij willen nheid ook met het leger, doch
de militairen moeten niet meenen dat onze
propaganda hen wil overhalen tot dienstweige
ring in eenigen vorm. Wat wij wenscben is het
leger als geheel te zien worden een machts
middel in de hand van het proletariaat, gelijk
het thans een is in de hand van de bourgeoisie.
Daarom moet dezelfde eenheid die thans de
groepen van het proletariaat onderling verbindt,
ook tot stand komen tusschen leger en prole
tariaat. Zoover noodig is met wspjnen te vechten,
hopen wij de pattij te worden die over het
leger beschikt. Doch, daarvoor moet bet leger
niet een bandelooze hoop worden die wellicht
de contra-revolutie volgt. En om dit te
voorkomer, moet reeds vroeg bij de jonge mannen
de socialistische propaganda worden begonnen.
Het is thans zoo moeilijk nitt meer die propa
ganda onder hen te voeren. Hunne socialistische
gezindheid zal hen getrouw doen blijven aan de
regeering, ook wanneer die in de macht zal zijn
van onze partij".
Mij klinkt dit allts vrij onbestemd en ver
ward, vooral indien men deiikt aan het
oogenblik, dat hij koos voor de uiting van die
wenschen.
Volkomen waar is toch de op nerking van
den heer Karel Alberdingk Thijm dat door den
heer Van der Gois gesproken is op een tijden
bij een gelegenheid, die allerminst geschikt wa
ren tot het houden van een leerstellig socialis
tisch betoog en een uiteenzetting der socialisti
sche theorieën.
Maar ik beu ua liet lezen van de verdedi
gingsrede van den heer Van der Goes en van
het eerlijke, openhartige betoog van
VanDey-sel er zeker van geworden, dat het de bedoeling
van den heer Van der Goes niet was de in de
zaal aanwezigen tot ongehoorzaamheid aan hun
officieren aan te sporen".
Wij mogen niet nalaten den heer Bois
sevain den lof te geven, die hem toekomt,
nu hij zoo ridderlijk de gevolgen van een
al te snel uitgebracht en onbillijk getui
genis tracht te keeren. Opmerkelijk ge
noeg, dat de Pers van dit feit zoo weinig
notitie heeft genomen; immers het
rehabiliteeren van een eenmaal verongelijkten
tegenstander is ook bij haar geen dagelijksch
werk. Doch wat zal nu de heer Bosch van
Oud-Amelisweerd tot steun voor zijn be
weren: dat slechts n opvatting en uit
legging mogelijk is, bijbrengen?
En toch, de onmogelijkheid van tweeër
lei opvatting dient bewezen, zal het
O. M. op een uitspraak in zijn geest bij
het Hof kunnen hopen. Immers, zoo er
zou moeten worden uitgemaakt of de aan
geklaagde zijn woorden in practisch op
ruienden, dan wel in theoretis?h
bespiegelenden zin heeft uitgesproken, welke
rechter zou iemand zóó in het hart kunnen
zien, dat bij met voldoende zekerheid het
schuldig durfde uitspreken; en dat te
meer waar de persoon, die terecht staat,
de schrijver, de filosoof£de privaat-docent,
gedurende zijn geheele leven vóór 23
Februari j.L nog nooit iemand heeft op
geruid, maar, we zouden zeggen haast van
de schoolbanken af de neiging heeft ge
openbaard, dialectisch van asrd, te
analyseeien, te filosofeeren en te theoretiseeren.
* *
*
£? Daar is bovendien in het door den heer
Boissevain geschrevene iets, dat bijzonder
de aandacht verdient, wijl het ook van meer
algerneene strekking is, al betreft het
geval v. d. Goes.
«Hiervoor kom openlijk uit omdat ik die
zijn tegenstander was van den aanvang van zijn
optreden af hem thans bedreigd zie met iets
ergers dan gevangenisstraf. Het onduldbaarst
toch zou ik voor hem vinden, als de
overtuigirg ^ich vestigde, dat hij den moed zijner
overtuiging miste en om straf te ontduiken zijn
woorden verbloemde en verdraaide.
»Het is mijn plicht op de ernstigste wijze
dezen mijn tegensttnder, wiens sociale politiek
ik een groot gevaar voor ons vaderland blijf
achten, maar dien ik uit zijn geschriften leerde
kennen als een eerlijk over'uigd man, volkomen
vrij 1e pleiten van deze lafhartigheid."
Wij hebben al eens bij een vroegere
gelegenheid geschreven over het recht (het
recht der gewoonte) het Openb. Min. toe
gekend, om, vóór dat de rechtbank zelve
uitspraak heeft gedaan, de persoon tegen
wie het straf vraagt in openbare terecht
zitting, dus ook in het publiek, als een
zedelijk-min waardige berispingen toe te
dienen. Zoo missen we ook in het verslag
gelijk wij reeds zeiden, elk betoog ten op
zichte der vier interpretatiën, die elkaar
niet zouden dekken, maar krijgen daar
voor in de plaats de gratuite verzekering,
dat v, d. Goes' houding «uiterst treurig" is
geweest, met de bijvoeging, dat, als men
aan het hoofd van een partij staat, een
andere houding zeker gewenscht is.
Zulk soort van qualificaties die het O. M.
in volle vrijheid mag gebruiken, ofschoon
zij voor de rechters, die'zeJf de conclusies
hebben te trekken, aan de waarde van het
bewijsmateriaal niets afdoet, missen alvast
hunne werking buiten de rechtszaal niet.
Zij klinken, ook al volgt er een schrijven
als dat van Boissevain, of zelfs al mocht
zij te niet worden gedaan door een vrij
spraak bij het Hof, lang na.
Het O. M. dat in zijn qualiteit natuur
lijk meest met boeven te doen heeft, ge
went zich allicht aan een wijze van straf
zaken behandelen, waarbij het onwille
keurig van het besef zijner zedelijke meer
derheid getuigenis aflegt.
Doch nu waarschijnlijk het aantal poli
tieke misdrijven, althans misdrijven die
min of meer met politiek samenhangen,
zal toenemen, is het, dunkt ons,
wenschelijk, dat het O. M. zich daarbij streng
tot het zakelijk betoog bepale en zich
onthoude van karakter-waardeering; daar
juist de politiek, die bij dergelijke gedingen
onmogelijk buiten de deur kan gehouden
worden, zoo licht een misleidend element
ter moraliteits-taxatie bevat. Hier zij het
O. M. geen censor, maar uitsluitend man
van de wet.
Nood in Indramajoe.
l.
Er is in dit voorjaar hongersnood ge
weest in Indramajoe op de particuliere
landerijen 1) Kandang hauer (haoer) en
Indramajoe west.
De eerste keer was dat niet. Het mis
lukken van den rijstoogst is periodiek op
die landen, doordat de meeste sawahs er
of zeer gebrekkig bevloeid worden of van
den regen afhankelijk zijn.
Gewoonlijk echter hoort men van zulken
nood niet veel. De Nederlandsche ambte
naren hebben met de particuliere lande
rijen, Staatjes in den Staat, zeer weinig
bemoeienis en zoo is in de Koloniale
Verslagen, die misgewas in de
gouvernementslanden wel vermelden, weinig over
hen te lezen. Liggen ze in de nabijheid
van groote steden, als Batavia en
Semarang, dan ondervindt de bevolking wel
eens de belangstelling der pers, of van
een of anderen bezoeker. Maar wie komt
naar een uithoek als Indramajoe, zonder
natuurschoon, en zoo moeilijk te bereiken.
Evenwel, een enkele maal wordt de
onbekende duisternis een oogenblik ver
licht. Zoo in 1883, toen de ontslagen resi
dent van Cheribon, Faes, zijne bevindingen
in den Indischen Gids te boek stelde. Hij
had in 1883 in zijne rapporten aan den
Gouverneur-Generaal s'Jacob »een treurig
tafereel opgehangen omtrent den toestand
van de vrije landen Kandang hauer en
Indramajoe west en beweerd dat binnen
eenige maanden daar gebrek voor de deur
stond." De Gouverneur-Generaal s'Jacob
wilde daar eerst niet van hooren en schreef
aan den Minister van Bloemen Waanders,
»dat die rapporten zeer overdreven waren
en getuigden dat de resident met de locale
toestanden op die landen niet bekend
was." Enkele maanden later echter scheen
de Gouverneur-Generaal beter ingelicht
en verzocht den Minister de in Nederland
wonende »eigenaren van Kandang hauer
aan te zeggen, dat er gebrek aan voe
dingsmiddelen op dat land bestond en
hun te verzoeken, de beheerders op Java
uit te noodigen, de bevolking tegemoet te
komen" 2).
Of tusschen 1883 en 1903 »gebrek aan
voedingsmiddelen" op de genoemde landen
heeft geheerscht is onbekend. Gewoonlijk
echter zijn de perioden, waarin slechte
oogsten in dergelijke streken van Java
wederkeeren, korter dan twintig jaren.
Ditmaal is niet de resident voor de
ongelukkige bevolking op de bres gespron
gen, maar de zendeling. De heer C. J.
Hoekendijk, te Indramajoe, zendeling der
Nederlandsche Zendingsvereeniging, zond
aan het bestuur van die vereeniging een
schrijven, dat in de N. Rott. Ot. van 8
Maart werd opgenomen; van de daarin
genoemde feiten, aangevuld in latere brieven
(N. Rott. Ct. van 12 en 20 Mei), geven
wij de voornaamste kortelijk weer.
Reeds twee jaar is de oogst in de
afdeeling Indramajoe mislukt, althans op de
beide particuliere landen. De rijst raakte
op, en men voedde zich met zemelen en
pisangstruiken, wilde wortels en bladen;
terwijl het gebruik van ampo (»eetbare"
aarde) toenam. Duizenden verkochten
hunne woningen voor afbraak, tegen
enkele guldens. Vrouwen kwamen in de
hoofdplaats hunne kinderen te koop aan
bieden voor een kleinigheid, soms voor
een maal eten. Velen werken voor de
Chineezen vóór 5 et. per dag, soms voor
2 et.; maar anderen, die voor dien arbeid
te zeer verzwakt waren, konden niets ver
dienen. Een groote bedelaars-kolonie ves
tigde zich ten slotte in de hoofdplaats.
De heer H. besloot, zich het lot der pau
pers aan te trekken en stichtte eene kolonie
in een kerk, waarbij hij van Europeanen
en Chineezen veel geldelijken steun ont
ving.
In de Indische Gids van April werd
door den redacteur, den heer J. C. de
Meyier, oud-directeur der Burgerlijke Open
bare Werken in Nederlandsch-Indië, twijfel
aan de betrouwbaarheid der voorstelling
van den zendeling uitgesproken. Dit trof
te meer, omdat de heer De Meyier Indra
majoe uit aanschouwing kent. Evenwel,
het wil mij toeschijnen, dat de beschuldi
ging van «kortzichtigheid'1 door meer af
doende redeneering gesteund had moeten
worden om indruk te maken. De heer
Hoekendijk moge op een enkel punt hebben
misgetast, datzelfde doet de heer De Meyier
op meerdere :
Als teeken der armoede had de
zeijdeling het toenemen der houtdiefstallen ge
noemd. De heer De M. acht het onmogelijk,
dat »het tegenwoordig zoo overstrenge
boschwezen" op groote schaal zou worden
om den tuin geleid en vergeet dus,
dat het boschwezen met de wouden der
particuliere landen geen bemoeienis heeft.
«Houtdiefstallen, verklaart later de assis
tent-resident van Indramajoe, komen op
de particuliere landerijen van oudsher voor,
omdat de bosschen daar onbewaakt zijn."
Eetbare aarde, schrijft de heer De M.,
wordt overal op Java in de warongs ver
kocht. Zeker, in bepaalden vorm en als
lekkernij gegeten, vooral door kraam
vrouwen. Maar is dit niet iets anders, dan
wanneer verzwakte wezens als 't eenig
gerecht van hun maaltijd er de maag
mee vullen ?
Nu de hoofdzaak. De grond in Indra
majoe, zoo schrijft de redacteur, bestaat
uit zoo zware klei, dat ze zonder water
in den oostmoeson haast niet te bewerken
is. Vandaar dat op de meeste velden geen
tweede gewas (mais, cassave, boonen,enz.)
wordt gekweekt. »Is nu van den rijstoogst
van het vorig jaar te weinig overgebleven
of te veel verkocht, dan is er, als het
nieuwe gewas nog niet rijp is, wel eens
gebrek aan rijst en worden allerlei dingen
gezocht om zich te voeden. Dat verschijn
sel is niet nieuw en de bevolking is er
blijkbaar aan gewoon." En dan volgt het
zeer gewone verwijt: de inlanders geven
't geld, dat ze voor hunne rijst krijgen,
aan dessa-feesten uit, en sparen niet voor
den kwaden dag.
De algemeene vraag : of men den
inlander moet leeren, pas feest te gaan vieren,
wanneer hij aan 't einde van 't oogstjaar
een overschot heeft, willen we hier "niet
behandelen. Tegenover geen bevolking van
Java schijnt ze ons minder gepast dan
tegenover de menschen van Indramajoe.
Immers de hongersnood wordt hier nog
door gansch andere oorzaken dan door
dessa-leesten bewerkt, zooals we zien zullen.
De heer De Meyier kent de afdeeling
Indramajoe uit aanschouwing, al is het
lang {geleden. Hij heeft er in de jaren
1876 81 de Rambatan-overlaat gebouwd.
waardoor de scheep vaar t >r eg verbeterde,
maar ook de bevloeiing van een deel der
Tji Manoek-delta gebaat werd. Het is
jammer, bij het weinige wat we van de
economische toestanden der afdeeling weten,
dat hij deze gelegenheid niet heeft gebruikt
om ons wat uitvoeriger in te lichten.
Zien wij wat er bekend is. De rivier ver
deelt de vlakte in twee helften: de linker
vormt de landen Kandang hauer en In
dramajoe west, de rechter is gouvernements
gebied. In 1902 is in de laatsteeen
irrigatiewerk voltooid, dat door twee leidingen uit
de Tji Manoek het slibhoudend water dier
rivier in ruimen overvloed op de sawahs
brengt, de Sindopradja- en
Doetamatileidingen. Een gebied vafl 270 K.M2 kan
daardoor worden bevloeid. De ingenieur
E. Gerst, laatstelijk chef der werken, zegt
in welsprekende woorden welk een zegen
door hen zal worden gebracht:
»Zonder het minste feestvertoon, zonder
officieele speeches of zelfs maar zonder het
stukslaan van een flesch champagne tegen
de frontmuren der inlaatsluis, is een in
richting in werking gebracht, die belooft
gedurende onafzienbare tijden een reeks
van elkaar opvolgende geslachten welvaart
te brengen en zorg en kommer te bespa
ren. ... Doch feest is er geweest en is er
nog, nl. in het hart van den eenvoudigen
Javaanschen landbouwer, die thans geen
vrees behoeft te koesteren voor zijn te velde
staand gewas en die met een dankbaar
gemoed het rijke slib der Tjimanoek op zijne
velden ziet bezinken. In verheffing doet het
schouwspel van de rustige tevredenheid van
den zoogenaamden kleinen man niet ondsr
voor dat van de schoonste
inwiidingsplechtigheid." 3) J * r
Zoo zal dan de Tji Manoek welvaart
gaan scheiden van armoede en tevreden
heid van wrok, gelijk zij thans reeds een
land van onafgebroken sawahs, met een
dichte bevolking, afscheidt van streken,
waar tusschen en om de rijstvelden uitge
strekte bosschen, riet- en gras wildernissen
en moerassen zijn gelegen. Want zoo is
't gesteld aan de overzijde van den stroom,
op de particuliere landen. Slechts kleinere
waterwerken zijn hier aangelegd, het meest
nog op Indramajoe west, dat zich langs
den hoofdstroom strekt. Maar de laatste,
die ruimschoots water bevat voor het
gansche gebied, blijft bijna ongebruikt. Om
haar ook aan deze zijde der delta vrucht
baarheid te doen brengen, zou een grooter
werk, een flinke stuwdam noodig zijn, en
daarvoor hebben de heeren der particuliere
landen geen geld. Het gouvernement, als
wij weten, heeft met die landen geen be
moeienis.
Zoo leett er op deze landen een veel
geringer bevolking dan ze zouden kunnen
voeden bij beter cultuur; vooral op Kan
dang hauer, dat op een grootte, weinig
minder dan die der provincie Utrecht,
75,000 inwoners telt, wat voor Java zeer
weinig is. Utrecht heeft er 250,000. In
goede rijstj aren komen er handen te kort
en trekken arme lieden uit naburige stre
ken tijdelijk erheen. Want door de ge
ringheid der bevolking kan veel rijst wor
den verkocht en uitgevoerd.
Indramajoerijst is een der beste soorten. Alleen van
hier en uit Batavia gaat rijst naar Ne
derland.
Men zou dus zeggen: in goede jaren
moet de bevolking een flinke geldsom voor
haar overschot van rijst in handen krijgen.
Op de gouvernementslanden is dat ook zoo.
Hoe het op de particuliere landen toegaat,
is niet bekend. Nog altijd rusten op de
eigenaren dier landen de beschuldigingen,
door de resident Faes tegen hen ingebracht,
die nooit door hen zijn weerlegd, en die
opnieuw beteekenis verkrijgen nu zooveel
ellende wederom blijkt geleden te zijn.
De heer Faes concludeerde na uitvoerige
berekeningen dat de bevolking op het land
Kandang hauer voor de verschuldigde tjoek
de rijstschatting aan den landheer, die
niet meer mag bedragen dan hoogstens
'A van het gewas meer dan tweemaal
zooveel opbrengt als waarop de landheer
volgens de wet aanspraak heeft, terwijl
dit ook voor een deel op Indramajoe-west
het geval is; en driemaal zooveel als van
de bevolking der gouvernemenflslanden in
1883 aan landrente werd geheven.
De resident meldde dan ook aan de
regeering, dat hij den zorgvollen toestand
der bevolking van de particuliere landen,
1) Particuliere lauierijen zijn de landen iu
den Compagnies-tijd en order het Engelsche
tnsschenbestuur verkocht in vollen eigendom
en met belangrijke rechten tegenover de be
volking. Zij vormen o. a. de geheele residentie
Bafavia, binnen hare oude grenzen. De grootste
liggen m de voormalige residentie Krawang t n
in de residentie Cheribon.
2) Ind. (Jidt, Se Jaarg. Dl. IL (1886), bh.
1348 toot.
3) De Sindopradja-werken in gebruik ge
nomen (De Ingenieur, 1901, No. 8, blz. 125).