De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 31 mei pagina 1

31 mei 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1353 DE AMSTEEDAMMEE A°. 1903 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. Afeonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad i» verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard de» Capoeiuw tegenover h«t Grand Café, te Parijs. Zondag 31 Mei. Advertentiën van \?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonce» uit Duiteculand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen do*r de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I K H O H Di VAN VERBE EN VAN NABIJ: Charles Boissevain's verklaring ten opzichte van v. d. Goes. Nood in Indramajoe, I, door J. P. Niermeyer. Ia piam memoriam, (met poriret), door Pastoor Eaag. Andrew Oarnegie's schenking aan het Haagsche Hof van Arbitrage, III, (Slot), door H. O. Muller. Onder de Vroede Mannen, door N. v. H. Het landwctsontwerp voor Ierland. SOCIALE AANQELEÖENHEDEN: De nieuwe Arbeidswet, I, door 8. KUNST EN LETTEREN: Mnziek in de Hoofdstad, door Ant. Avcrkamp. In Preyer's kunsthandel, door J. W. N. De drie Salons" te Parijs, door H. W. Romeinsche Sonnetten, door Louis Couperus beoordeeld door C. Th K. Rapsodie, door J. Tersteeg, beoordeeld door Otto Knaap. Het Christelijke Barbarendom in Europa, door P. W. Drijver. FEUILLETON: De gestolen waggon. Naar het Dnitsch, van Paul Block. BECLAME8. - VOOR DAME8: Veldarbeid van vrouwen, II. Kinderspeeltninen. door Vera. Het belang en de waarheid, door W. A. W. Moll. Allerlei, door Caprice. Een kijkje in de Haarlemsche Huishoudschool, door S. Kalff. De Internationale Tentoonstelling van oude en nieuwe kunstwerken in het Mnseum van Kunstnijverheid te Haarlem, door Eüs. M. Eogge SCHAAK SPEL. PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Vreemde woorden, door Saggittarius. De Bondsdag, door Oor. Schippers. Om Londen te zien. INGEZON DEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Charles Boissevain's verklaring ten opzichte van v. d. Ooes. Zeker is er hier te lande in langen tijd niet een rechtszaak aanhangig geweest, die meer algemeen de aandacht heeft ge trokken, dan de aanklacht tegen den heer F. v. d. Goes, als opruier van militairen tijdens de woelige dagen van Febr.jl., en de daarop gevolgde veroordeeling tot vier maanden gevangenisstraf Wat bij deze gelegenheid in het bijzonder velen ten zeerste getroffen heeft, het was de gemakkelijke wijs, waarop de ambte naar van het O. M. zich afmaakte van zijn plicht om het overtuigend bewijs te leveren, dat de heer v. d. Goes inderdaad met opzet zijn woorden zóó had gekozen, dat insubordinatie van militairen daar het gevolg van kon zijn. Gelijk men weet heeft de heer v. d. Goes in zijn Memorie van Verdediging het tegendeel verzekerd, en een, o. i. zeer duidelijke uiteenzetting gegeven van den zin zijner woorden, welke in zijn mond niets opruiends konden hebben; geheel in overeenstemming met hetgeen hij in zijn schrijven aan de N. R. Cl., daags na het houden zijner rede had medegedeeld; een interpretatie ten nauwste verband hou dende met de ook door de Verdediging in het licht gestelde beginselen der hedendaagsche internationale sociaal-democratie. Maar welke waren dan de argumenten die het O. M. gebruikte om de rechters aan het verstand te brengen, dat de aan geklaagde niet anders dan een opruier kon zijn ? »Het O. M." zoo lezen wij in het ver slag van het Handelsblad »Mr. Boecb van Oud-Amelisweerd, achtte het verleden van den beklaagde, zijn stijl enz. geheel buiten deze zaak staande. Hij vindt de houding van den heer Van der Goes uiterst treurig. Van hem, den vader van btt tegenwoordige socialisme, had spr. iets anders verwacht. Men mag en moet veronderstellen, dat een wetenschappelijk man niet. zoo itconsf quett zou hebbeu gehandeld. Uen volgenden dag zond de heer Vau der Goes aan de N. R. Cl. een authentieke inter pretatie van zijn woorden. Toen weer een. Op deze zitting volgde de vierde interpretatie. Wan neer men aan het hoofd staat van een partij, is eene andere houding zeker gewenscbt." Nu zoude deze opmerking zeker betee kenis hebben, als de heer Mr. B. v. O. A. zich de moeite had gegeven en er in geslaagd ware aan te toonen, dat de vier interpretaties, waarvan hij spreekt, niet ge heel in overeenstemming met elkander en met het door den heer v. d. Goes bij de rede ingenomen standpunt konden geacht worden; m. a. w. dat de heer v. d. Goes, zooals men dat noemt, uit verlegenheid nu eens dit en dan weder d at had gezegd; maar juist aangaande datgene, waarop het hier aankomt, geen enkel woord, wel echter de conclusie als ware ten opzichte van dit hoofdpunt het bewijs optima forma geleverd de conclusie: dat de aange klaagde een draaier was, die als partij hoofd een misselijk figuur had gemaakt. Na deze voorstelling komt dan nog tot verder betoog de verklaring: »De uitingen (in van der Goes' rede) xyn niet vatbaar voor dubbelzinnige (tweeërlei) uitlegging." En even goed als »vier interpretaties", zonder nadere toelichting, v. d. Goes als een onbetrouwbaar individu moeten doen kennen, wordt, zonder een zweem van bewijs, tegen elk getuigenis ten dezen opzichte in, als vaststaand aangenomen, dat tweeërlei uitlegging en opvatting van de geïncrimineerde woorden eenvoudig onmogelijk is. Maar als dan toch die mogelijkheid door den verdediger glashelder is aangetoond en, nietwaar, op die mogelijkheid van een opruienden en van een niet-opruienden zin aan de woorden te kunnen hechten, komt alles aan welnu, dan verschijnt het O. M. met zijn eerste, met zijn eenig argument: »Nu mogen getuigen il décharge verklaard hebben, dat de woorden van den beklaagde in zijn stijl wat anders beteekenen, de Van Dag tot Dag-sehrijver van het Algemeen Han delsblad schreef: »Als dit niet beteekent: Miliciens, loopt tot de oproerlingen over en strijdt tegen uw kameraden, dan verstaan wij geen Hollandsch." Dat deze uitspraak van den heer Boissevain voor het Openb. Min. als een be wijs kon gelden, begrijpen wij zeer goed. Men kan Van juristen met een zeer drukke ambtspraktijk niet verwachten, dat zij een bijzondere studie zullen hebben ge maakt van het theoretisch socialisme; en hoe ligt het dan voor de hand, dat zij geneigd zullen zijn volkomen te vertrou wen op de verzekering van een journalist als de heer Boissevain, die jaren lang met de socialisten heeft overhoop gelegen en dus gecenseerd moet worden, geen vreemdeling in hun geschriften en gedachteleven te zijn. Waar dus Boissevain slechts n opvatting mogelijk oordeelde, en dit met zooveel zekerheid, dat hij ver klaarde geen Hollandsch te verstaan, zoo hij aan die woorden een andere beteekenis wilde hechten moest de heer Bosch van Oud-Amelisweerd zich wel verantwoord achten, ook waar hij in v. d. Goes den man zag, die zich door een valsche interpretatie uit de moeilijkheid trachtte te redden. Maar wat gebeurt? Boissevain neemt zijn woorden terug. Hij beaamt de verdediging door Alberdingh Thrjm gegeven. »Want na gelezen en herlezen te hebbeu wat de heer Van der Goes tot zijn eigen verdedi ging gezegd heeft, ben ik diep overtuigd ge worden dat het zijn bedoeling NIET geweest is op te ruien. Hij heeft zich buitengewoon onhandig uitgegadrukt, toen hij, niet voorbereid om te spreken, eensklaps bet woord moest voeren. Hij is blijk baar verward geworden in zijn betoog. Ik geloof hem ten volle als bij verklaart dat wat hij heeft wille» zeggen, luidt: .rWij willen nheid ook met het leger, doch de militairen moeten niet meenen dat onze propaganda hen wil overhalen tot dienstweige ring in eenigen vorm. Wat wij wenscben is het leger als geheel te zien worden een machts middel in de hand van het proletariaat, gelijk het thans een is in de hand van de bourgeoisie. Daarom moet dezelfde eenheid die thans de groepen van het proletariaat onderling verbindt, ook tot stand komen tusschen leger en prole tariaat. Zoover noodig is met wspjnen te vechten, hopen wij de pattij te worden die over het leger beschikt. Doch, daarvoor moet bet leger niet een bandelooze hoop worden die wellicht de contra-revolutie volgt. En om dit te voorkomer, moet reeds vroeg bij de jonge mannen de socialistische propaganda worden begonnen. Het is thans zoo moeilijk nitt meer die propa ganda onder hen te voeren. Hunne socialistische gezindheid zal hen getrouw doen blijven aan de regeering, ook wanneer die in de macht zal zijn van onze partij". Mij klinkt dit allts vrij onbestemd en ver ward, vooral indien men deiikt aan het oogenblik, dat hij koos voor de uiting van die wenschen. Volkomen waar is toch de op nerking van den heer Karel Alberdingk Thijm dat door den heer Van der Gois gesproken is op een tijden bij een gelegenheid, die allerminst geschikt wa ren tot het houden van een leerstellig socialis tisch betoog en een uiteenzetting der socialisti sche theorieën. Maar ik beu ua liet lezen van de verdedi gingsrede van den heer Van der Goes en van het eerlijke, openhartige betoog van VanDey-sel er zeker van geworden, dat het de bedoeling van den heer Van der Goes niet was de in de zaal aanwezigen tot ongehoorzaamheid aan hun officieren aan te sporen". Wij mogen niet nalaten den heer Bois sevain den lof te geven, die hem toekomt, nu hij zoo ridderlijk de gevolgen van een al te snel uitgebracht en onbillijk getui genis tracht te keeren. Opmerkelijk ge noeg, dat de Pers van dit feit zoo weinig notitie heeft genomen; immers het rehabiliteeren van een eenmaal verongelijkten tegenstander is ook bij haar geen dagelijksch werk. Doch wat zal nu de heer Bosch van Oud-Amelisweerd tot steun voor zijn be weren: dat slechts n opvatting en uit legging mogelijk is, bijbrengen? En toch, de onmogelijkheid van tweeër lei opvatting dient bewezen, zal het O. M. op een uitspraak in zijn geest bij het Hof kunnen hopen. Immers, zoo er zou moeten worden uitgemaakt of de aan geklaagde zijn woorden in practisch op ruienden, dan wel in theoretis?h bespiegelenden zin heeft uitgesproken, welke rechter zou iemand zóó in het hart kunnen zien, dat bij met voldoende zekerheid het schuldig durfde uitspreken; en dat te meer waar de persoon, die terecht staat, de schrijver, de filosoof£de privaat-docent, gedurende zijn geheele leven vóór 23 Februari j.L nog nooit iemand heeft op geruid, maar, we zouden zeggen haast van de schoolbanken af de neiging heeft ge openbaard, dialectisch van asrd, te analyseeien, te filosofeeren en te theoretiseeren. * * * £? Daar is bovendien in het door den heer Boissevain geschrevene iets, dat bijzonder de aandacht verdient, wijl het ook van meer algerneene strekking is, al betreft het geval v. d. Goes. «Hiervoor kom openlijk uit omdat ik die zijn tegenstander was van den aanvang van zijn optreden af hem thans bedreigd zie met iets ergers dan gevangenisstraf. Het onduldbaarst toch zou ik voor hem vinden, als de overtuigirg ^ich vestigde, dat hij den moed zijner overtuiging miste en om straf te ontduiken zijn woorden verbloemde en verdraaide. »Het is mijn plicht op de ernstigste wijze dezen mijn tegensttnder, wiens sociale politiek ik een groot gevaar voor ons vaderland blijf achten, maar dien ik uit zijn geschriften leerde kennen als een eerlijk over'uigd man, volkomen vrij 1e pleiten van deze lafhartigheid." Wij hebben al eens bij een vroegere gelegenheid geschreven over het recht (het recht der gewoonte) het Openb. Min. toe gekend, om, vóór dat de rechtbank zelve uitspraak heeft gedaan, de persoon tegen wie het straf vraagt in openbare terecht zitting, dus ook in het publiek, als een zedelijk-min waardige berispingen toe te dienen. Zoo missen we ook in het verslag gelijk wij reeds zeiden, elk betoog ten op zichte der vier interpretatiën, die elkaar niet zouden dekken, maar krijgen daar voor in de plaats de gratuite verzekering, dat v, d. Goes' houding «uiterst treurig" is geweest, met de bijvoeging, dat, als men aan het hoofd van een partij staat, een andere houding zeker gewenscht is. Zulk soort van qualificaties die het O. M. in volle vrijheid mag gebruiken, ofschoon zij voor de rechters, die'zeJf de conclusies hebben te trekken, aan de waarde van het bewijsmateriaal niets afdoet, missen alvast hunne werking buiten de rechtszaal niet. Zij klinken, ook al volgt er een schrijven als dat van Boissevain, of zelfs al mocht zij te niet worden gedaan door een vrij spraak bij het Hof, lang na. Het O. M. dat in zijn qualiteit natuur lijk meest met boeven te doen heeft, ge went zich allicht aan een wijze van straf zaken behandelen, waarbij het onwille keurig van het besef zijner zedelijke meer derheid getuigenis aflegt. Doch nu waarschijnlijk het aantal poli tieke misdrijven, althans misdrijven die min of meer met politiek samenhangen, zal toenemen, is het, dunkt ons, wenschelijk, dat het O. M. zich daarbij streng tot het zakelijk betoog bepale en zich onthoude van karakter-waardeering; daar juist de politiek, die bij dergelijke gedingen onmogelijk buiten de deur kan gehouden worden, zoo licht een misleidend element ter moraliteits-taxatie bevat. Hier zij het O. M. geen censor, maar uitsluitend man van de wet. Nood in Indramajoe. l. Er is in dit voorjaar hongersnood ge weest in Indramajoe op de particuliere landerijen 1) Kandang hauer (haoer) en Indramajoe west. De eerste keer was dat niet. Het mis lukken van den rijstoogst is periodiek op die landen, doordat de meeste sawahs er of zeer gebrekkig bevloeid worden of van den regen afhankelijk zijn. Gewoonlijk echter hoort men van zulken nood niet veel. De Nederlandsche ambte naren hebben met de particuliere lande rijen, Staatjes in den Staat, zeer weinig bemoeienis en zoo is in de Koloniale Verslagen, die misgewas in de gouvernementslanden wel vermelden, weinig over hen te lezen. Liggen ze in de nabijheid van groote steden, als Batavia en Semarang, dan ondervindt de bevolking wel eens de belangstelling der pers, of van een of anderen bezoeker. Maar wie komt naar een uithoek als Indramajoe, zonder natuurschoon, en zoo moeilijk te bereiken. Evenwel, een enkele maal wordt de onbekende duisternis een oogenblik ver licht. Zoo in 1883, toen de ontslagen resi dent van Cheribon, Faes, zijne bevindingen in den Indischen Gids te boek stelde. Hij had in 1883 in zijne rapporten aan den Gouverneur-Generaal s'Jacob »een treurig tafereel opgehangen omtrent den toestand van de vrije landen Kandang hauer en Indramajoe west en beweerd dat binnen eenige maanden daar gebrek voor de deur stond." De Gouverneur-Generaal s'Jacob wilde daar eerst niet van hooren en schreef aan den Minister van Bloemen Waanders, »dat die rapporten zeer overdreven waren en getuigden dat de resident met de locale toestanden op die landen niet bekend was." Enkele maanden later echter scheen de Gouverneur-Generaal beter ingelicht en verzocht den Minister de in Nederland wonende »eigenaren van Kandang hauer aan te zeggen, dat er gebrek aan voe dingsmiddelen op dat land bestond en hun te verzoeken, de beheerders op Java uit te noodigen, de bevolking tegemoet te komen" 2). Of tusschen 1883 en 1903 »gebrek aan voedingsmiddelen" op de genoemde landen heeft geheerscht is onbekend. Gewoonlijk echter zijn de perioden, waarin slechte oogsten in dergelijke streken van Java wederkeeren, korter dan twintig jaren. Ditmaal is niet de resident voor de ongelukkige bevolking op de bres gespron gen, maar de zendeling. De heer C. J. Hoekendijk, te Indramajoe, zendeling der Nederlandsche Zendingsvereeniging, zond aan het bestuur van die vereeniging een schrijven, dat in de N. Rott. Ot. van 8 Maart werd opgenomen; van de daarin genoemde feiten, aangevuld in latere brieven (N. Rott. Ct. van 12 en 20 Mei), geven wij de voornaamste kortelijk weer. Reeds twee jaar is de oogst in de afdeeling Indramajoe mislukt, althans op de beide particuliere landen. De rijst raakte op, en men voedde zich met zemelen en pisangstruiken, wilde wortels en bladen; terwijl het gebruik van ampo (»eetbare" aarde) toenam. Duizenden verkochten hunne woningen voor afbraak, tegen enkele guldens. Vrouwen kwamen in de hoofdplaats hunne kinderen te koop aan bieden voor een kleinigheid, soms voor een maal eten. Velen werken voor de Chineezen vóór 5 et. per dag, soms voor 2 et.; maar anderen, die voor dien arbeid te zeer verzwakt waren, konden niets ver dienen. Een groote bedelaars-kolonie ves tigde zich ten slotte in de hoofdplaats. De heer H. besloot, zich het lot der pau pers aan te trekken en stichtte eene kolonie in een kerk, waarbij hij van Europeanen en Chineezen veel geldelijken steun ont ving. In de Indische Gids van April werd door den redacteur, den heer J. C. de Meyier, oud-directeur der Burgerlijke Open bare Werken in Nederlandsch-Indië, twijfel aan de betrouwbaarheid der voorstelling van den zendeling uitgesproken. Dit trof te meer, omdat de heer De Meyier Indra majoe uit aanschouwing kent. Evenwel, het wil mij toeschijnen, dat de beschuldi ging van «kortzichtigheid'1 door meer af doende redeneering gesteund had moeten worden om indruk te maken. De heer Hoekendijk moge op een enkel punt hebben misgetast, datzelfde doet de heer De Meyier op meerdere : Als teeken der armoede had de zeijdeling het toenemen der houtdiefstallen ge noemd. De heer De M. acht het onmogelijk, dat »het tegenwoordig zoo overstrenge boschwezen" op groote schaal zou worden om den tuin geleid en vergeet dus, dat het boschwezen met de wouden der particuliere landen geen bemoeienis heeft. «Houtdiefstallen, verklaart later de assis tent-resident van Indramajoe, komen op de particuliere landerijen van oudsher voor, omdat de bosschen daar onbewaakt zijn." Eetbare aarde, schrijft de heer De M., wordt overal op Java in de warongs ver kocht. Zeker, in bepaalden vorm en als lekkernij gegeten, vooral door kraam vrouwen. Maar is dit niet iets anders, dan wanneer verzwakte wezens als 't eenig gerecht van hun maaltijd er de maag mee vullen ? Nu de hoofdzaak. De grond in Indra majoe, zoo schrijft de redacteur, bestaat uit zoo zware klei, dat ze zonder water in den oostmoeson haast niet te bewerken is. Vandaar dat op de meeste velden geen tweede gewas (mais, cassave, boonen,enz.) wordt gekweekt. »Is nu van den rijstoogst van het vorig jaar te weinig overgebleven of te veel verkocht, dan is er, als het nieuwe gewas nog niet rijp is, wel eens gebrek aan rijst en worden allerlei dingen gezocht om zich te voeden. Dat verschijn sel is niet nieuw en de bevolking is er blijkbaar aan gewoon." En dan volgt het zeer gewone verwijt: de inlanders geven 't geld, dat ze voor hunne rijst krijgen, aan dessa-feesten uit, en sparen niet voor den kwaden dag. De algemeene vraag : of men den inlander moet leeren, pas feest te gaan vieren, wanneer hij aan 't einde van 't oogstjaar een overschot heeft, willen we hier "niet behandelen. Tegenover geen bevolking van Java schijnt ze ons minder gepast dan tegenover de menschen van Indramajoe. Immers de hongersnood wordt hier nog door gansch andere oorzaken dan door dessa-leesten bewerkt, zooals we zien zullen. De heer De Meyier kent de afdeeling Indramajoe uit aanschouwing, al is het lang {geleden. Hij heeft er in de jaren 1876 81 de Rambatan-overlaat gebouwd. waardoor de scheep vaar t >r eg verbeterde, maar ook de bevloeiing van een deel der Tji Manoek-delta gebaat werd. Het is jammer, bij het weinige wat we van de economische toestanden der afdeeling weten, dat hij deze gelegenheid niet heeft gebruikt om ons wat uitvoeriger in te lichten. Zien wij wat er bekend is. De rivier ver deelt de vlakte in twee helften: de linker vormt de landen Kandang hauer en In dramajoe west, de rechter is gouvernements gebied. In 1902 is in de laatsteeen irrigatiewerk voltooid, dat door twee leidingen uit de Tji Manoek het slibhoudend water dier rivier in ruimen overvloed op de sawahs brengt, de Sindopradja- en Doetamatileidingen. Een gebied vafl 270 K.M2 kan daardoor worden bevloeid. De ingenieur E. Gerst, laatstelijk chef der werken, zegt in welsprekende woorden welk een zegen door hen zal worden gebracht: »Zonder het minste feestvertoon, zonder officieele speeches of zelfs maar zonder het stukslaan van een flesch champagne tegen de frontmuren der inlaatsluis, is een in richting in werking gebracht, die belooft gedurende onafzienbare tijden een reeks van elkaar opvolgende geslachten welvaart te brengen en zorg en kommer te bespa ren. ... Doch feest is er geweest en is er nog, nl. in het hart van den eenvoudigen Javaanschen landbouwer, die thans geen vrees behoeft te koesteren voor zijn te velde staand gewas en die met een dankbaar gemoed het rijke slib der Tjimanoek op zijne velden ziet bezinken. In verheffing doet het schouwspel van de rustige tevredenheid van den zoogenaamden kleinen man niet ondsr voor dat van de schoonste inwiidingsplechtigheid." 3) J * r Zoo zal dan de Tji Manoek welvaart gaan scheiden van armoede en tevreden heid van wrok, gelijk zij thans reeds een land van onafgebroken sawahs, met een dichte bevolking, afscheidt van streken, waar tusschen en om de rijstvelden uitge strekte bosschen, riet- en gras wildernissen en moerassen zijn gelegen. Want zoo is 't gesteld aan de overzijde van den stroom, op de particuliere landen. Slechts kleinere waterwerken zijn hier aangelegd, het meest nog op Indramajoe west, dat zich langs den hoofdstroom strekt. Maar de laatste, die ruimschoots water bevat voor het gansche gebied, blijft bijna ongebruikt. Om haar ook aan deze zijde der delta vrucht baarheid te doen brengen, zou een grooter werk, een flinke stuwdam noodig zijn, en daarvoor hebben de heeren der particuliere landen geen geld. Het gouvernement, als wij weten, heeft met die landen geen be moeienis. Zoo leett er op deze landen een veel geringer bevolking dan ze zouden kunnen voeden bij beter cultuur; vooral op Kan dang hauer, dat op een grootte, weinig minder dan die der provincie Utrecht, 75,000 inwoners telt, wat voor Java zeer weinig is. Utrecht heeft er 250,000. In goede rijstj aren komen er handen te kort en trekken arme lieden uit naburige stre ken tijdelijk erheen. Want door de ge ringheid der bevolking kan veel rijst wor den verkocht en uitgevoerd. Indramajoerijst is een der beste soorten. Alleen van hier en uit Batavia gaat rijst naar Ne derland. Men zou dus zeggen: in goede jaren moet de bevolking een flinke geldsom voor haar overschot van rijst in handen krijgen. Op de gouvernementslanden is dat ook zoo. Hoe het op de particuliere landen toegaat, is niet bekend. Nog altijd rusten op de eigenaren dier landen de beschuldigingen, door de resident Faes tegen hen ingebracht, die nooit door hen zijn weerlegd, en die opnieuw beteekenis verkrijgen nu zooveel ellende wederom blijkt geleden te zijn. De heer Faes concludeerde na uitvoerige berekeningen dat de bevolking op het land Kandang hauer voor de verschuldigde tjoek de rijstschatting aan den landheer, die niet meer mag bedragen dan hoogstens 'A van het gewas meer dan tweemaal zooveel opbrengt als waarop de landheer volgens de wet aanspraak heeft, terwijl dit ook voor een deel op Indramajoe-west het geval is; en driemaal zooveel als van de bevolking der gouvernemenflslanden in 1883 aan landrente werd geheven. De resident meldde dan ook aan de regeering, dat hij den zorgvollen toestand der bevolking van de particuliere landen, 1) Particuliere lauierijen zijn de landen iu den Compagnies-tijd en order het Engelsche tnsschenbestuur verkocht in vollen eigendom en met belangrijke rechten tegenover de be volking. Zij vormen o. a. de geheele residentie Bafavia, binnen hare oude grenzen. De grootste liggen m de voormalige residentie Krawang t n in de residentie Cheribon. 2) Ind. (Jidt, Se Jaarg. Dl. IL (1886), bh. 1348 toot. 3) De Sindopradja-werken in gebruik ge nomen (De Ingenieur, 1901, No. 8, blz. 125).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl