Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1353
ni de slechte rijstoogsten van 1882 en '83,
grootendeels moest wijten aan den zwaren
druk der lasten, waaraan zij ten behoeve
der landheeren onderworpen is. De regeering
stelde den hoofdinspecteur Heyting in
commissie en in diens rapport werden de
onwettigheden, door den resident geconsta
teerd, bevestigd.
Evenwel zag de regeering af van eei.
vervolging der landheeren omdat »het be
wijs bezwaarlijk zou zijn te leveren dat de
eigenaren gehandeld hebben te kwader
trouw, zoodat een strafvervolging waar
schijnlijk niet tot een veroordeeling zou
kunnen leiden."
De motieven voor dit besluit worden
door den heer Faes zoo toegelicht, dat er
niet veel aan heel blijft 4)
(Slot Volgt). J. F. NlEKMEYER.
4) Ind. Gidi, t. a. p., 1326 v.; 1336?39.
L
In piam memoriam.
handgeklap de geestdrift losbrak van al
het volk.
In die omarming van de geestelijke en
wereldlijke macht vierde het volk en zijn
bisschop zijn hoogste triomf.
Maar was deze bisschop een kerkvorst
aan zijn voorgangers uit de middeleeuwen
geluk, hij was tevens een man van den
modernen tijd, die ofschoon in den beginne
van het woord »democratie" niet willende
weten en hoe stemt dat samen met zijn
hoog houden van het persoonlijk gezag
toch zoo spoedig en zoo goed de
noodzakeJ
Gaspar Joseph Martinua Bottemanne,
Bisschop van Haarlem, is op zijne tvijze
in den dood gegaan.
In zijn tachtigste levensjaar kwam ta
melijk plotseling de ouderdom tot hem om
zonder de hulp eener ziekte hem klaar te
maken voor den dood. En vrij van spijt
en vrees zag hij den dood komen, zich in
den laatsten tijd losscheurend met mannen
moed van alles wat hem aan deze wereld
bond, om enkele oogenblikken voor zijn
dood zijne laatste vermaning te geven aan
zqne kanunniken die om zijn ziekbed
stonden en op hen zijn laatsten zegen uit
te strooien met plechtig, breed gebaar.
Zoo is deze Kerkvorst van ons heen
gegaan.
Ja, een kerkvorst was hij bijna twintig
jaar. Een kerkvorst aan het einde der
negentiende eeuw met het zelfbewustzijn,
met de liefde voor stichten en bouwen, voor
luister en praal, van een bisschop uit de
middeleeuwen; niet alleen hoogepriester
maar ook vorst, die van den beginne af
de kleedij van zijne hoogepriestelyke waar
digheid : zijne toga met borstkruis en
bisschoppelijken hoed nooit aflegde om zich
te kleeden in die wanstaltige straatkleederen
waarin wij gewoon zijn de priesters te zien.
Zijn hooge, statige figuur werd alleen door
zijne sterke kortzichtigheid een weinig ge
bogen.
Een vorst was hij, een regeerder, die altijd
en overal veelen liet dat, volgens het woord
van den Apostel, de Bisschoppen zijn aan
gesteld om de Kerk Gods te besturen. En
ook daarom reeds kon het ons niet ver
wonderen, dat hij in 1895 tot de geloovigen
van zijn bisdom sprak: Wij, die hoe onwaar
dig ook, dat bisschoppelijk ambt te vervul
len hebben, wij die daarom eenmaal, en
wellicht spoedig, aan den almachtigen God
rekenschap van uwe zielen moeten geven,
wij behooren daarom bij het uitvaardigen
van een herdelijk schrijven ons vóór alles
ernstig af te vragen, aan welke vermanin
gen gij, beminde geloovigen, het meeste
behoefte hebt. Als wij nu denken aan den
geest van onrust en ontevredenheid, van
ongehoorzaamheid en weerspannigheid, die
zich luide uitspreekt in de gansche wereld
en ook in ons vaderland, dan gevoelen wij
ons gedrongen daartegen onze stem te ver
heffen en u te herinneren, dat gehoorzaam
heid een der eerste plichten van den katho
lieken christen is.
Een regeerder was hij, maar een regeerder
in rechtvaardigheid die in 1894 den moed
had te zeggen tot allen die over anderen
te bevelen hebben in de kerkelijke en bur
gerlijke maatschappij: gij kunt gemakkelijk
uw gezag en overwicht misbruiken. En
hoe? Door groote gedachte te hebben van
uw verstand, door groote waarde te hechten
aan uw eigen denkbeelden en opvattingen,
komt gij zoo spoedig tot maatregelen van
willekeur en onrechtmatigen dwang, tot
liefdelooze, hardvochtige en onrechtvaardige
handelingen, die wederkeerig de hartstoch
ten uwer ondergeschikten in verzet brengen,
niet alleen tegen u, maar tegen de gansche
maatschappij.
Een regeerder was hij en wij voelden het
meer dan anders zoo dikwerf bij bij plech
tige gelegenheden en soms in vol ornaat
zijne toespraken met die dikwerf herhaalde
woorden begon: Ik uw Bisschop zeg
het u.
Maar nooit heb ik dat beter gevoeld dan
vóór eenige jaren in het Paleis voor
Volksvliit te Amsterdam.
Het was een luistervolle feestavond van
den K. K. Volksbond. Heel de groote zaal
van het Paleis was beneden en boven vol
van menschen, die door welsprekende woor
den en muzikale klanken langzamerhand
in geestdrift waren ontvlamd.
Aan het einde van den avond rees de bis
schop, die daar beneden tot nu toe als een
vader onder zijn kinderen gezeten had, van
zijn gewonen zetel op, en klimmende langs de
breede trappen, stond hij spoedig te midden
van bloemen en vanen aan den voorkant
van het podium, boven de ontzaggelijke
menigte uit.
Met het verschijnen van den bisschop
was de stilte eener kerk gekomen.
En als hij daar stond, scheen hij met
het afleggen van zijn mantel ook alle goed
hartige vaderlijkheid te hebben afgelegd
omx alleen van zijn macht en zijn kracht
te doen blijken, terwijl op forsch geluid zijn
eerste woorden gedragen werden door heel
de zaal. En zich van zij u macht en zijn
kracht bewust in het hoogere leven van die
daar vergaderd waren, denkt hij tegelijker
tijd aan haar die nog jong, nog tenger en
teer, toch ook een draagster is van wereld
lijke macht en kracht, van zijner en aller
geëerbiedigde koningin en wil hij allen
vaster dringen om den koninklijken troon
van Neerlands vorstenhuis. En hoe wel
sprekend deed hij dat l Hij herinnerde allen
aan het historisch feit toen Maria Theresia
in het huis der magnaten van Hongarije
den jongen vorstelijken telg vertoonde om
hen tot gehoorzaamheid en onderwerping
aan den troon te dwingen en de magnaten,
bij den aanblik van dat kind tot geestdrift
vervoerd, eenparig uitriepen: Moriamurpro
rege nostro. Laten wij sterven voor onzen
koning.
Ook te Amsterdam giog er een rilling
door de zaal voor dat in een geweldig
Uit het diepste zijner ziel kwam dan pok
in 1897 zijne vermaning tot ons, als hij in
zijn Vasten brief van de liefde spreekt: >bet
gebod der Christelijke naastenliefde ver
plicht u en dat willen wij u vooral op
het hart drukken ook uwe onkatholieke
landgenooten lief te hebben .... Alle harde
en scherpe woorden moeten derhalve met
zorg vermeden worden; nooit neme men
zijn toevlucht tot spotternijen, die slechts
verbitteren ; wat onze Katholieke vaderen
in vorige eeuwen hebben geleden, brenge
men zonder noodzaak niet in herinnering;
Mgr. BOTTEMANNE op 73-jarigen leeftijd.
(Voor het Weekblad geteekend door den heer HAKT NIBBEIG.)
lijke verheffing van den werkman begreep,
dat hij reeds in 1889 van den Paus mogt
lof vergaren over den R. K. Volksbond, die
een stichting was van hem, en aan wien
hij zoo wijselijk van meet af had verboden
zich als boud te bemoeien met politiek.
Van zijn liefde voor den werkman, zou
ik, indien ik eenigzins onbescheiden wilde
zijn, uit mijn eigen leven eene gebeurtenis
kunnen verhalen, die klaar, als een zomer
sene dag b\j noord-oosten wind, zou laten
zien hoe hij tegen den raad van anderen
in, ook den wat-rood getinten werkman
door zijne welwillendheid wist te bewaren
voor een heilloozen stap.
Maar deze middeleeuwsche bisschop was
pok een voorbeeld van verdraagzaamheid
in den omgang met hen die niet dachten
zooals hij.
Men kon ook niet anders verwachten
van hem, die reeds vóór dertig jaren, op
hoffelijke wijze met groote waardeering
tevens zijne grondige critiek op de kerk
geschiedenis van prof. Moll geschreven had.
en de strijd voor beginselen worde nooit
een strijd tegen personen !
Dat deze bisschop, opgevoed en groot
geworden in andere tijden dan wij beleren,
soms meer afkeerig van het nieuwe was,
dan anderen geloofaen dat noodzakelijk of
zelfs billijk was wie zal het wraken ?
Wie zal het wraken vooral in dezen man
die van boven tot beneden een karakter
was, voor leiden en besturen gemaakt.
Van zijn voorbereiding tot het episcopaat
kan ik gevoegelijk zwijgen omdat dat leven
tamelijk wel in het verborgen geleefd werd,
onder zijne leerlingen als hij professor en
onder zijne parochianen als hij pastoor
eener parochie was.
Maar zijn gansche leven was een leven
van arbeid en van snellen arbeid ook.
Van talmen en traagheid is hij nooit de
vriend geweest.
Na al dien arbeid heeft hij zijn rusten
in vrede wel verdiend.
Pastoor KAAG.
Andrew Carnegie's schenking
aan het Haagsche Hof van
Arbitrage.
III. (Slot).
Als men de geschiedenis der Haagsche
Vredesconferentie nagaat, dan verdienen
met gulden letteren in den gevel van een
vredestempel te worden gegrift de beweeg
redenen, vervat in de «considerans" tot
de oproeping, uitgaande van alle groote
en nagenoeg alle kleine staten:
»Animés de la ferme volontéde
concourir au maintien de la paix générale,
»Résolus ^ favoriser de tous leurs efforts
Ie reglement amiable des conflits
internationaux,
»Reconnaissant la solidaritéqui unit
les membres de la sociétédes nations
civilisées,
»Voulant tendre l'empire du droit et
fortifier Ie sentiment de la justice inter
nationale,
->Convaincus que l'institution permanente
d'une jurisdiction arbitrale, accessible tl
tous, au sein des Puissances indépendantes,
peut contribuer efficacement a ce resultat,
»Estiraant avec l'Auguste Initiateur de
la Conférence Internationale de la Paix
qu'il importe de consacrer dans un accord
international les principes d'équitéet de
droit sur lesquels reposent la sécuritédes
tats et Ie bien tre des peuples." 1)
en dan zoude men het hieronder aange
haalde werk van den heer W. Evans Darby,
doctor in de rechten (L. L. D. Legum Doc
tor) en secretaris van den Vredebond te
Londen, eenigermate als richtsnoer kun
nen gebruiken ten einde de trapsgewijze
ontwikkeling van het arbitragedenkbeeld,
van de oudste tijden tot op heden, in eene
speciaal daarvoor ingerichte bibliotheek te
kunnen bestudeeren. Met een verwijzing
naar dit hoogst nuttige en fraai uit
gevoerde werk, onmisbaar voor elk die
den stand van dit vraagstuk wil overzien,
besluit ik. Allermerkwaardigst is dat ook
hier alweer met de Hellenen, onze
voorloopers en voordenkers in alles, moet wor
den begonnen; hun Raad der
Amphiktyonen is reeds een soort van Vredebond
geweest, en terecht begint dan ook onze
Engelsche geestverwant met omtrent die
oudgrieksche federatie het voornaamste
mede te deelen.
Alle pogingen tot volkerenverbroedering,
in Darby's werk vermeld, kan ik in dit
kort bestek niet aanstippen, maar niet
vergeten mag ik: het «Grand dessein de
Henri IV, 1603" tot een bepaalde nieuwe
verdeeling van Europa (blz. 11 vlg.), later
uitgewerkt door den Abbéde Saint Pierre;
het in alle talen overgebrachte standaard
werk van den geleerdsten Nederlander die
ooit leefde, Hugo Grotius; de geschriften
van Jeremy Bentham, en de reeds ver
melde van zijn tijdgenoot Kant (»Ein
Permanenter Staaten-Congress," blz. 77 vlg.):
de werken over scheidsrechterlijke uitspraak,
volkenrecht, enz. van Mill en vooral van
den edelen Bluntschli; het Tractaat van
Washington van 1871, naar aanleiding der
bekende Alabama-kwestie; ,het Projet de
traite d'arbitrage entre les tats d'Am
rique, geteekend te Washington in 1890
(waarin de oorlog wordt genoemd »le plus
cruel, Ie plus infructueux et Ie plus
dangereux expédient pour l'arrangement des
différends internationaux"); het Projet de
reglement pour la procédure arbitrale inter
nationale, dat door het Institut de Droit
International in 1875 te 's Gravenhage is
aangenomen ; en vele dergelijke ontwerpen
meer, waaronder ook n in de Engelsche
en Fransche taal van den heer W. Evans
Darby zelven. Het laatste gedeelte van
Darby's boek wordt bijna geheel
ingemomen door de Vredesconferentie te 's Hage
van 1899, de desbetreffende officieele stuk
ken, en eenige historische beschouwingen
daarover (blz. 380 485). Ofschoon te mid
den van al deze lichtzijden plotseling voor
ons oog, als een pikzwarte plek, de
ZuidAfrikaansche oorlog opdoemt, met al zijne
onrechtvaardigheden 2), toch werpt zelfs
deze oorlog de geleidelijke ontwikkeling
der vredes- en arbitragedenkbeelden vol
strekt niet geheel omver, want men moet
alle verschijnselen beschouwen zoowel in
het licht van hun tijd als in dat van alle
tijde», men moet voortdurend het onver
anderlijke en blijvende van het voorbij
gaande en veranderlijke trachten te schif
ten, en men moet (last not least) niet ver
geten dat het afdwingen' van arbitrage,
het gedwongen zich onderwerpen aan de
uitspraak van internationale scheidsrech
ters, in casu de verbonden natiën der oude
en nieuwe wereld de kern van het vraag
stuk op den duur nog steeds tot de
vrome wenschen behoort, nog altijd slechts
voor enkele vaststaande gevallen, en voor
geschillen van minder beteekenis en veel
kleiner omvang, verkregen is.
Daaromtrent is bijzonder leerzaam het
aanhangsel van Darby's boek »Instances of
international arbitration sinee the
pacification of 1815" (blz. 486-516), waar een
volledige en zeer nauwkeurige lijst wordt
gegeven van de bekende gevallen van
scheidsrechterlijke beslissing, van af het
verdrag tusschen Engeland en de
Vereenigde Staten van 24 December 1814 (den
eigendom van enkele eilanden betreffende),
tot aan de overeenkomst gesloten tusschen
Engeland, Duitschland en de Vereenigde
Staten van 1899, waarbij schadever
goeding voor verliezen in verband met
Satnoa geregeld is. Natuurlijk zal zulk een
lijst voortdurend worden uitgebreid. En
natuurlijk zegt een meerderheid met den
grooten jurist Von Marlens: »In allen
internationalen Streitigkeiten, bei denen ein
polüisches Moment im Vordergrunde steht,
ist ein schiedsgerichtlicher Ausgleich
unmöglich'' (door mij elders aangehaald, en
helaas! in den Zuid-Afrikaanschen oorlog
praktisch bewaarheid). Maar wat niet
is, kan worden. De dwaasheid van heden
is vaak de wijsheid van morgen. Wij leven
niet voor onzen tijd, maar voor alle tijden.
En wie weet of niet een verre toekomst
de zegepraal zal brengen van beginselen,
thans slechts flauw en vaag, als scheme
rende, vermoed.
Utrecht. H. C. MULLER.
1) Zie W. Evans Darby, Secr. of the Peace
Society, International Arbitration. International
Tribunals. A collection of the various schemes
which have been propounded; and of instances
since 1815, 3d edition. London 1900, blz. 381
en vlg. (Met een fraai portret van Z. M.
Nicolaas den Tweede.)
2) Waaromtrent ik even verwijs naar het ge
schrift van F. Mackaraess //Martial law in the
Cape Colony during 1901", uitvoeriger bespro
ken in mijne Themisverhandeling (2e hoofdstuk),
ook ten bewijze dat niet alle Engelachen de
handelingen hunner Regeering hebben goedge
keurd.
Onder de Vroede Mannen.
Het voorstel tot opheffing
der kweekschool.
Door een vijftal raadsleden is een voor
stel ingediend met een tweeledig doel.
De heeren de Vries, Sterck, Fabius, ter
Haar en Van Dijk stellen den Raad voor
de Gemeen te-kweekschool voor onderwijzers
en onderwijzeressen op te heffen, subsidiair
het schoolgeld van ?30.?op ?80.?per
jaar te brengen, in overeenstemming met
het schoolgeld aan de Gereformeerde kweek
school hier geheven.
De opheffing van de kweekschool zou
volgens de berekening der voorstellers op
den duur de gemeentebegrooting met ruim
?19,000 ontlasten; de verhooging van het
schoolgeld zou den leerlingen die der
gemeente ?125 per jaar kosten en wier
getal pl.m. 160 bedraagt, 160 X ?50 of
?8000 meer doen betalen, waardoor de
kosten op pl.m. ?12,000 zouden worden
teruggebracht.
De bezuiniging die door deze
schoolgeldverhooging verkregen zou worden, maakt
zal men zeggen, op het budget onzer
gemeentebegrooting geen overwegenden in
vloed uit. Dit zij zoo; maar er ligt een
beginsel aan ten grondslag, dat onder de
gegeven financieele omstandigheden onzer
gemeente overwegend schijnt. De voorstellers
argumenteeren n.l. aldus: de gemeente is tot
het houden van een gemeente-kweekschool
niet verplicht, allerminst waar zij in
financieelen nood verkeert. Te minder nu de
Raad besloot uitsluitend onderwijzers met
hoofdacte te benoemen; men mag dus
allerminst van het in financieelen nood
verkeerend Amsterdam verlangen, dat het
ongevraagd en onverplicht een roeping
vervult tegenover het vaderland. Waar
het Rijk voor de opleiding tot de hoofd
acte niets doet is Amsterdam allerminst
geroepen hierin te voorzien.
Wij zouden er onzerzijds bij willen voegen,
vooral niet, waar het Rijk in verhouding
met zijn zorg voor het openbaar onderwijs
van andere gemeenten, Amsterdam zeer
stiefmoederlijk behandelt, is er voor deze
royaliteit geen plaats.
Maar er is meer. De voorstellers toonen
aan, dat er van de kweekschool misbruik
wordt gemaakt en men vooral de meisjes
uit den gegoeden stand naar de kweek
school zendt o n tegen een schoolgeld van
?30.?per jaar een opleiding te ontvangen,
die men voor dat bedrag op een met die
opleiding gelijkstaande inrichting vergeefs
zoeken zou.
De vrouwelijke kweekelingen op onze
kweekschool zijn dan ook overwegend en
bij onderzoek is gebleken, dat aan de
Amsterdamsche scholen slechts een gering
aantal onderwijzeressen geplaatst is, van
de Gem. kweekschool afkomstig.
Van de 162 in functie zijnde onder
wijzeressen in het 7e arrondissement hier
bleken slechts 42 afkomstig van de Gem.
kweekschool, terwijl daarvan 18 reeds in
functie waren vóór l Jan. 1896 toen het
schoolgeld op ?30.?werd gebracht.
Uit die cijfers meenen de voorstellers te
mogen opmaken, dat vele gegoede ouders hun
dochters naar de kweekschool zenden om
de lage onderwijskosten, terwijl een daar
mee gelijkstaande opleiding aan de Hoogere
Burgerschool voor meisjes, van ?60.
tot ?250.?per jaar kost in verhouding
van de vermogens der ouders.
Naar aanleiding van een door den heer
De Sauvage Nolting gemaakte opmerking
bij de vorige begrooting, dat een opheffing
van de kweekschool de gemeente onmid
dellijk zou verplichten tot de oprichting van
een tweede H. B. S. voor meisjes, vragen
de voorstellers dan ook niet zonder spot:
toch niet voor de opleiding van onder
wijzeressen 1
Nu zal men het argument allicht zwaar
doen wegen, dat de gemeente behoefte heeft
aan een opleidingsschool voor onderwijze
ressen en dat men de geschikte onderwijs
krachten uit den on bemiddelden stand
door een verhooging van het schoolgeld
uitsluit.
Dit bezwaar, gesteld dat het noodlijdend
Amsterdam het- mag doen wegen, zou, door
het instellen van eenige beurzen voor
onbemiddelden, te ondervangen zijn, want de
voorstellers zullen bijzonder geschikten,
toch niet willan uitsluiten.
Maar men vergete niet dat, indien men
aldus handelde, die leerlingen weer slacht
offers zouden worden, die ook het leergeld
van ?80 niet geheel kunnen betalen, terwijl
de bezuiniging, bij opheffing van de school,
door de wachtgelden de eerste jaren toch
zou uitblijven.
De vraag is dus of men op geen andere
wijze het doel kan bereiken door de voor
standers beoogt, zonder slachtoffers te
maken. En dan komt het ons voor dat
wat het zwaartste in de motiveering van
dit voorstel weegt is, dat van de gemeente
kweekschool misbruik wordt gemaakt voor
een opleiding waarvoor zij niet werd in
gericht. Dat kan men voorkomen door
een evenredige schoolgeldheffing, waarbij
men hen die niet betalen kunnen doch
van bijzonderen aanleg zijn, gratis, de
overigen in verhouding tot de inkomens
der ouders tot aan den kostenden prijs, d. i.
?125.?laat betalen.
Dan behartigt men de belangen van de
gemeentekas, die van het onderwijs en van
de kweekelingen tevens.
Van opheffing kan aanstonds toch geen
sprake zijn. Immers men kan hen die
aan den loopenden cursus, deelnemen,
billijkheidshalve niet dadelijk het hooger
schoolgeld laten betalen en de leeraren
evenmin het volgend jaar ontslaan.
! De groote grief dat ouders, die bun
j kinderen op de H. B. S. voor meisjes
i zouden kunnen doen, maar om het
school! geld te ontduiken haar op de kweekschool
i plaatsen, zonder dat zij voornemens zijn
| zich aan het onderwijs te wijden, heft men
op, door de invoering van eene venredige
schoolgeldheffing.
N. v. H.
i .... ..=!
i Het landwetsontwerp voor
Ierland.
Het behoort niet tot de uitzonderingen,
dat in Engeland conservatieve ministeriën
hoofdpunten van het liberaal program op
praktische wijze ten uitvoer weten te
brengen. Zoo is het gegaan met de
kiesrechtuitbreiding in meer dan n van de
stadiën welke zij heeft doorloopen; zoo
gaat het nu weder met de agrarische
wetgeving voor Ierland. De
verzoeningsarbeid, die zelfs aan eene zoo machtige
en talentvolle persoonlijkheid als Gladstone
niet mocht gelukken, schijnt door den heer
Balfour en diens ambtgenooten tot een
goed einde te zullen worden gebracht. De
eerste en de tweede lezing van het bedoelde
wetsontwerp hebben in het laatst van Maart
en in het begin van Mei plaats gehad;
daarbij is het beginsel der wet door het
Parlement goedgekeurd. Binnen enkele
dagen komt nu, bij de derde lezing, de
behandeling der afzonderlijke artikelen aan
de orde.
Sedert 20 jaren zijn reeds verschillende
pogingen in het werk gesteld, om de lersche
pachters geleidelijk te maken tot eigenaars
van den door hen bebouwden grond. De
uitkomst van die pogingen was echter niet
zeer bevredigend en is slechts aan 80.000
van de ongeveer 600.000 pachters ten
goede gekomen. De financieele operatie,
die de regeering thans op het oog heeft,
is van heel wat grooter omvang. Zij zou
zich uitstrekken over vier vijfden van de
goederen der lersche landlords en eene
uitgave noodig maken van honderd m il Hoen
pond sterling.
Wij zullen trachten, hier in korte trekken
den hoofdinhoud weer te geven van het
zeer uitgebreide en gecompliceerde wets
ontwerp.
Geen enkel grondeigenaar zal genood
zaakt zijn (door de nieuwe wet namelijk)
tot verkoop van zijn landerijen over te
gaan te gaan. Geen enkel pachter zal
genoodzaakt zijn, den tot dusver door hem
bebouwden grond aan te koopen. Verkoop
en koop zullen beide geheel facultatief
zijn, en de staat zal slechts tusschen beiden
komen, wanneer de beide partijen het eens
zijn over de quaestie van verkoop en koop.
Maar de vaststelling van den prijs blijft
niet aan partijen overgelaten: ddarvoor
zorgt de wet. Zal deze laatste in toepassing
komen, en dus de koopsom door den Staat
aan den pachter worden voorgeschoten en
aan den grondbezitter worden uitbetaald,
dan moet die som niet beneden een zeker
minimum of boven een zeker maximum
komen. Stel, dat de op het oogenblik
door den pachter betaalde, althans jaar
lijks verschuldigde, volgens de wet van
1881 gerechtelijk vastgestelde pacht £ 100
bedraagt, dan verleent de Staat zijn
tusschenkomst slechts dan, wanneer die
pacht, in gemeenschappelijk overleg
tusschen landlord en tenant, minstens 10
pCt. en hoogstens 30 pCt. lager wordt
gesteld, en dus tot hoogstens £ 90 en
minstens £. 70, wordt teruggebracht.
Is deze overeenstemming tusschen land
heer en pachter verkregen, dan wordt de