Historisch Archief 1877-1940
m
l
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1353
alles wat hjj doet. In Beethoven's concert was
de wijze van voordragen echter niet zooals wij
dit noemen in den sty°l. Enkele fragmenten uit
het eerste Allegro maakten den indruk van
ietwat schielijk gespeeld te zijn en het geheele
Adagio miste de stemming, de poëzie, de raat,
welke de charme uitmaken van een
Beethovensch Adagio. Nergens openbaarde zich zulks
meer dan by°het begin, na het heerlijke vredige
voorspel voor orchest.
Toen in het tweede deel Kubelik met
Paganini's concert voor den dag kwam, was hij
in zjjn ware element. Zóó gespeeld kan men
de leegheid van de compositie nog eens over
het hoofd zien en verbaast men zich over
de gemakkelijkheid, waarmede de grootste
moeilijkheden overwonnen worden, maar tevens
over de levensvatbaarheid van een werk het
welk op minder virtuose wy'ze gespeeld, ten
doode zou opgeschreven wezen.
Het Carnaval Rnsse van Wieniawski is
eveneens een stuk waarby' de virtuositeit troe
is. Hier echter is het maakwerk zoo armzalig
dat zelfs het voortreffelijke spel van den solisi
niet in staat was over het vervelende der ver
schillende variatiën heen te zien. En Ave
Maria van Schubert had Kubelik hier niet
moeten spelen. Er z\jn nog wel oorspronkelijke
vioolstukken waarmede hjj zijn G snaar en zijn
warmen toon had kunnen doen bewonderen.
Zooals men ziet heb ik dos groote bewon
dering gevoeld voor den jeugdigen virtuoos.
En toch is er een ding, dat my in zijn voor.
dracht mishaagt en waarvoor ik geen veront
schuldiging kan vinden in zy'n jeugd. Ik meen
het gemis aan schakeering in de kleur van zyn
toon. Het is waar het passagespel by' Kubelik
is zóó kernachtig en krachtig als men het
slechts zelden aantreft. Doch een mooien, fijnen
pp. aanzet heb ik slechts zelden gehoord. Over
het algemeen pakt Kubelik zyn prachtigen
Stradiyarius te robust aan, en dat is jammer;
want juist in de verscheidenheid van toon ligt
het geheim dat ick en weet niet wat", dat de
klove, welke zich tuaschen virtuoos en kunste
naar bevindt, schijnt te overbruggen. Dit neemt
echter niet weg dat Kubelik zich voor het
talrijke publiek (een zeldzame overwinning der
reclame en dat in de laatste dagen van Mei)
een reusachtig succes gespeeld heeft en dat hij
zeker wel spoedig tot ons zal wederkeeren.
Door het orchest werd de derde ouverture
Leonore van Beethoven gespeeld op de wijze
zooals wij die van den heer Mengelberg en
dit orchest kennen. Een irish Rhapsodie, the
lament for the son of Oasian" van Villiers
Stanford was nieuw voor ons.
Vermoedelijk wordt dit werk door ons orchest
in Engeland gespeeld, anders toch zou het
menigeen een raadsel zyn, waarom aan dit
werk «als manuscript" reeds een uitvoering ten
deel valt. De motieven toch zijn tamelijk on
beduidend en pover; en als die compositie een
jammerklacht moet beteekenen van Stanford
over den dood van den zoon van Schotlands
grootsten Bard, dan zou men meenen dat de
componist door het feit niet al te zeer geroerd
is geweest. Hier en daar kan men eea interes
sante orchestkleur waarnemen en in dit opzicht
steekt het werk gunstig af by een vroeger ge
speelde symphonie van den componist, welke
daartegenover, naar ik meen, meer beteekenis
had in de vinding.
En zoo ben ik met Stanford tevens aange
land by de Londensche reis, die ons orchest
op het punt staat te ondernemen. Naar men
weet zal in Albions hoofdstad een cyclische
uitvoering van Strauss' werken plaats vinden.
In den laatsten ty'd zyn al die werken uitge
voerd op de verschillende Zondag- en
Donderdag.concerten. Met uitzondering van het
Liebesdnett uit Feuersnoth" waren al deze werken
ons van vroeger bekend. En hoewel het
nu reeds lang geleden is dat AIso sprach
Zarathustra" en Macbeth" uitgevoerd zyn,
acht ik het toch niet noodzakelijk daar
over afzonderlijk te refereeren. Wel wil. ik
onzen landgenooten toewenschen, dat zy' zich
in Londen die zelfde waardeering mogen ver
werven, die hun vroeger reeds is ten deel
gevallen als zy zich in het buitenland lieten
hooren en dat ook de banden van sympathie
die hen verbinden aan den sympathieken
toondichter Richard Strauss en tengevolge waarvan
ons orchest de onderscheiding is ten deel ge
vallen te worden uitgenoodigd tot dit Festival"'
nog nauwer mogen worden toegehaald.
ANT. AVEKKAMP.
HiiiHiHiiiiHinfiinitiiiiiiiiiHiimiHiHt
In Preyer's tetaflel.
Te zelfder ty'd, dat in Engelands hoofdstad
een ? schat van moderne Hollandsche kunst
zoozeer de aandacht bezig houdt, doet zich
het zeldzame geval voor, dat de keurcollectie
van een Engelschen verzamelaar haar weg
hierheen vindt en onzen landgenooten de
gelegenheid zal bieden door aaikoop de her
inneringen aan het groote ty'd vak te ver
meerderen.
De kleine verzameling, die de heer Preyer
in zyn kunstzaal ter bezichtiging stelt en
waaraan, zoo ik meen, enkele stukken zyn
toegevoegd, bestaat bijna uitsluitend uit werk
van de allerbesten: de Marissen, Mauve, Israëls,
Bosboom, Weissenbruch e. a. Het meest van
belang is wel hetgeen er van Jaap Maris is.
Een zeldzaam sterk zeegezicht, waarin een
heerlijk intens blauw de hoofdtoon vormt in
dat vaste verband van zuivere, ry'ke kleuren.
die men in paarlmoer vindt. Behalve dit is
er nog een meesterwerk van hem »de Baker",
dat zwaar doorzwoegde schilderij met zyn
diepe, ernstige kleuren en daarnaast, heel
curieus, een licht elegant riviergezichtje uit
zy'n Franschen ty'd, dat toch weer in de wy'ze,
waarop de gebroken Jy'ntjes der boomtakken
tegen de lichte lucht zyn aangebracht zoo
veel verwantschap met bet werk van Tüy'g
Maris vertoont; dan is er nog een mooie avond
van hem en een paar pinken op het strand waar
van een van vroegen datum. Genoeg dus om weer
eens opnieuw te doen gevoelen, hoe reusach
tig de afmetingen va i dit talent toch waren.
Van Willem is er ook mooi werk. Een zeer
rijke aquarel, een melkbocht; een schilderijtje
uit den ty'd als het vroege werk in de verza
meling van Lijnden, maar zwaarder in de
verf gebleven, een echt overgang werk maar
als zoodanig juist interessant, een paar latere
stukjes met koeien aan den slootkant, zooals
we er zoo heel veel al zagen en een aquarel
van bleeke, haast on-Hollandsche kleur, zeker
ook van heel wat jaren terug.
Er is n werk van Thys Maris, een yry
groote fantasie, by'na grys maar met nog iets
meer kleurtoevoeging dan in zyn laatste wer
ken. De statig oprijzende kathedraal tegen de
zilverblanke lucht voert ons weer in het
tooverland waarvan deze phantast ons in zyn
heerlijke uitingen zooveel schoons vertellen kan.
Van Mauve zagen we, behalve een paar kleine
stukjes, meer studies, een prachtig doorwerkt
schildery', een stukje land met een paar koeien
en een boer er by'. Maar in dit doodgewone
geval is weer zoo'n innige liefde voor de
natuur te vinden, alles en alles in dit schilderij
getuigt van het zich overgeven aan dóórdrin
gende bewondering van elk detail en de rustige
eenheid in dit schilderij is daarom zoo van
zelf gekomen, zoo zonder eenigen toeleg ont
staan, dunkt me, doordat de schilder by' het
doorwerken van elk onderdeel de voeling met
stemming van het geheel geen oogenblik ver
loor, 't Is een van die schilderyen, waarvan
niet alleen te genieten, maar zoo onschatbaar
veel te leeren valt.
Uit den ty'd en in het kleurengamma van
zyn «Goede Buren" dat in het Stedelijk
Museum hangt, vinden we hier van Israëls
een boerendeel met een vrouw by het vuur,
maar meer dan dit schilderij trof ons het
kleine stukje naast Maris' zeegezicht, waarmee
het wel sterk contrasteert, maar dat ons juist
weer leert op hoe oneindig verscheiden wijzen
het schoone kan worden weergegeven. Er is
in dit kleine interieurtje iets van de klare
stemming, die we in de Hoogh's binnenhuizen
vinden en tegen zyn gewoonte in is de entou
rage van de moeder die het kind voert weinig
ondergeschikt aan do figuren.
Blommers vinden we ook door een heel
mooi stukje vertegenwoordigd, een meisje in
de deurpost, dat naar buiten ziet;
oogenschynlyk weer uit een later tydperk dan zyn fijne
schilderijtjes van groote uitvoerigheid, zooals
dat in Suasso, wat losser en atmosfeeriger,
maar even zuiver gehouden.
Noemen we nog een belangrijke teekening
van Bosboom, verscheidene goede werken van
Neuhnys, een paar sappige aquarellen en een
aardige olieverfstudie van [het eiland Marken
van Weissenbruch, twee geen bizondere Kevers
en een Gabriel, een schildery' nog half traditie
maar waarin, vooral in het verschiet, de open
baring van het zelf gevoelde natuurschoon met
zoo'n bly'de kracht zich begint te doen gelden,
dan moeten we ten slotte nog de aandacht
vragen voor een zeer ry'p schilderijtje van
Poggenbeek, wilgen met eendjes, dat velen
wellicht al kennen van de laatste veiling in de
Brakke grond. De andere Poggenbeek is van
vroeger datum, een landschap, wat onvast van
samenstel, waarin echter nog wel mooie stuk
jes te vinden zyn.
Behalve een matte Mesdag en een de Bock,
niet zoo'n kwaad schildery', maar dat
de nabyheid van Maris' zeegezicht nu een
maal niet verdragen kan, terwQl het tot verge
lijking aanleiding geeft, is er in dit kunst
zaaltje niets, dat het hooge genot verstoort en
ik kan ieder ten sterkste aanraden zyn hart
te gaan ophalen aan het schoons, dat deze
exquise verzameling biedt; de gelegenheden
om zooveel kunst van hoo e orde by elkaar
te zien doen zich werkely'k niet veelvuldig
meer voor.
J. W. N.
De drie Salons" te Parijs.
In L'Oeuvre heeft Zola het wreede spel zoo
precies verteld, dat er met den
grootaangelegden Claude gespeeld wordt door de offieele
wereld der Parysche schilders.
Hy loopt in den grooten Salon rond en vindt
zyn eigen (uit bloed en tranen geboren!) werk
tenauwernood terug in den eindeloozen optocht
van karakterloos academisch ge verf.
Twee of drie dames lachen.... hy wankelt
op zyn beenen, het is zyn arm schilderijtje!
Er komen meer menschen vóór te staan, het
wordt de béte lach van een kreupelbosch
stommerikken.
Maar schilders, die hem hebben nagedaan,
die zyn nieuwe natuur-gezicht salon- iahig
hebben gemaakt, die zyn ziel hebben gepro
stitueerd, zie eens wat ze een ky'kers trekken,
wat ze de «jonge generatie" uithangen en
den gebraden haan.
De Claude's, d.w.z. de Impressionnisten, ze
hangen thans in een klein zaaltje van 't
Luxembourg, in zooverre zyn ze tenminste
erkend", al lachen ook nu nog dagelijks
een mud burgerjuffrouwen.
Maar de nadoeners, de futlooze volgers der
echte Jonge Generatie", ze vieren nog maar
alty'd feest in de officeele Salons. Zij zyn de
Modernen". De rest is niet zóó mooi...
De twee Salons, die Parijs nu telijkertyd heeft,
om van te praten. Daar ik toevallig voor het
eerst met deze monsters van onze samenleving
kennis maak, is mijn indruk frisch, en ik kan
er dus zoo van vertellen, versch van de plaat.
De Salon waarvan Rodin de oprichter is
héft, laten wy dit dadelijk zeggen, een twintig
tal heel goede nummers Maar... op dertien
honderd zes en vyftig, en de Salon van
Bougereau n ... op bijna achtien honderd !
Achtienhonderd doeken en paneelen af te
zien, nummer na nummer, en zeventienhonderd
negenennegentig decepties. .. ik zet het u.
De gevoelens waarmee men na twee ver
moeiende middagen dezen jammerlyken rom
mel verlaat zyn die van haat, droefheid en
verbazing.
Ook van verbazing.
Hoe is het in Godsnaam mogelijk, vraagt gy
uzelf af, dat Parys, het hart van de wereld.de
stad van grootste deugden en grootste zonde,
de stad met zyn volk van kinderen en artiesten,
Pary's waar men het leven het heftigst leeft,
hoe is het mogelijk, dat u daar achttienhonderd
schilderyen gepresenteerd worden, geestloos, suf
en beroerd, te vreeselijk om aan te zien ?
Het schildery van Alexander Struys, een Belg !
is het eenig werk van bizondere verdienste, dat
Bougereau heeft geherbergd.
Ik zei, dat in den anderen Salon een twintigtal
op de dertienhonderd waarde hadden. Maar
iets buitengewoons gaf alleen n artiest. . .
een Spanjaard.
Hel is I. Zuloaga
Hy is de heel-nieuwe en schittrende poëet
van de guitige Spaansche meisjes, die met haar
pittige en hittige oogjes en met haar
koperroode lipjes in de poeierige maan van haar
lachende facie de wereld te grappig en te heerlyk
vinden om er niet de stiekemste, joligste pret
in te vinden.
Zuloaga is hier de nige groote, de nige
mensen om hem stormachtig aan je hart te
drukken.
Eerbied heeft men ook voor Cottet, die in
zyn oude paard op de wei" naar de tragedie
reikt, verder is er een bravoerig portret van
Villon, daarna komt alle goeds van Polen,
Sussen en Vlamen.... en dat dan nog niet
meer dan twintig doeken l
Maar ik wil er niet van schryven l Ik wil den
wofdindruk geen seconde vergeten, den droevigtn
"ndruk van een vreeselijken poespas
Ik ken de jaarly'ksche en halfjaarlyksche
;entoonstellingen van Arti" en van Lucas".
Ik weet dat ook daar 't geduld op de proef wordt
jesteld.. maar nu heb ik ze met zoeten weemoed
lerdacht! al was 't alleen om hun bescheidener
voorkomen, hun kleicere zaaltjes l en wat
drommel toch ook om hun percentsgewys veel
beter gehalte. Waar is de Bauer onder de
achttienhonderd van Bougereau's salon? de
Verster, de Veth, de Israëls?
Zuloaga is de nige op meer dan drie
duizend nummers die naast Israëls mag worden
genoemd. En dan hebben we in Holland toch
zooveel anderen nog, kleiner in hun streven,
maar beminnelijk en achtenswaardig.
Deze twee salons zyn roor my' de incorpo
ratie van wat kunst voortbrengt, als ze offi
cieel is, zelfs in een artiestenland als Frankrijk.
Er is voor jonge en open e zielen geen
verpestender atmosfeer dan deze weeïg.onbe
duidende en te dikwijls laag-ginnelijke
kunstkraam.
Er is nog een andere salon, liever gezegd
hy' was er: Le salon des Indépendants, de
Tentoonstelling der Onafhankelyken.
Onafhankelijken, omdat ieder in kan sturen
tegen betaling van een klein bedrag.
Het was een wonderlijk gezicht.
Kinderkrabbels en monsterlijke mislukkingen
hingen naast zér gevoelige schilderyen, naast
uitloopers van impressionisme, naast uitingen
van kunstyolle van-Lotje-getiktheid. Het zotste
was er niet te zot, het innigste was er soms
verscholen onder een lappengoed van slechte
techniek. Maar het was allemaal levend. Je
liep de zalen door of je door de harten ging
van echte menschen.
Daar waren er die niet duidelijker spraken
dan een wurm in de wieg, er waren stotteraars
met dozy'nen, aanstellers, artistiekerige
kwibussen.... met dozy'nen, totaal gedege
nereerde, geestely'k veralcoholiseerde naturen...
met dozy'nen. Maar het waren menschen.
Ik heb schetsjes gezien, onbeholpen schetsjes,
maar zoo lief in hun angstvallig zo aken naar
de uiting van een gratie, van een droefheid,
dat het was of een stem klonk.
Maar was er ook iets geslaagds ?
Neen: Van Rysselberghe en nog een paar,
meer niet.
Maar wat doet dat V l Het volk was er, dat
de straten en boulevards bewandelt l in die
uitingen van kunst en wankunst leefde het volk
van Pary's !
Dat was de waarde; de kostbare inhoud van
déze tentoonstelling. Dat was haar tegenstelling
met de duffe doeken de officieele salons. En 't
is haar bestaansrecht. Hier geen technische
knapheden als dooie kosters op krukken overeind
gehouden, hier een levende stad vol aardige
en ook rare menschen, menschen om te haten
en om van te houden. Ik hoop dat de officieele
salons mogen groeien en bloeien l opdat ze de
afvoerput blyven van de knappe schilders" en
ik alty'd mijn lieve half-garen en mooie
wildebrassen in hun eigen huis vind l
Parij s. H. W.
Romeinsche bonnetten, door Louis COUPE
RUS. (»Groot-Nederland/' aflev. van Mei.)
Mijn kunst is als een lijn-geslepen kelk
Van klaar krysial, waarin een purpren wijn
Als vol robijnen fonkelt ....
heeft Couperus zelf een jaar of 16 geleden
gezegd (Orchideeën.) Had hy toen in de toe
komst kunnen zien, hij had zich misschien
anders uitgedrukt. Het is niet by' den purpren
wyn gebleven. Couperus heeft ons allerlei wijn
geschonken. Vele fijne en geurige merken heb
ben in de krystallen kelk gefonkeld, dikwijls
uit vreemde landen ingevoerd, althans van
druiven uit Zuider-streken geperst. Meest voor
fijnproevers was die wy'n. Zy die zich liever
aan 't schuimende bier van eigen bodem be
dwelmden hadden voor die wyn geen smaak.
Ook de zeer velen, die zich by' de vaderlandsche
koffie hielden, letterlievende afschaffers, hadden
geen trek in wat Couperus hun voorzette.
Daarbij kwam dat hy wel eens een heel enkele
keer geen klare wyn schonk. Hiermee is
daarom nog niet gezegd, dat er ook onder de
fijnproevers niet gevonden werden, die niet
hielden van deze kunst.
Maar, zelfs de spuitwater-kunstminners
zullen 't moeten toegeven, Couperus schonk
ons velerlei. Hy is een veelzijdig kunstenaar,
ofschoon hy weinig afwykt van zyn eigenaar
dige, hem kenmerkende wy'ze van schryven;
hy is kunstenaar van den bloede ondanks
zwakke oogenblikken. Hij is een prisma, waar
door het goddelijk licht in steeds weer andere
kleuren wordt gezien. Zoo toont hij ons ook
nu weer een geheel nieuwe zijde van zijn
talent in deza Romeinsche sonnetten. En ook
zyn eigen ziel keert zich met die nieuwe zyde
naar ons toe. »Myn ziel is twee" klinkt het in
de Ie van zyn Dionyzos-studiën, wordt hot in
het Ve sonnet nog eens herhaald. Twee levens
ademen in hem : de Germaan, kind van het
Noorden, tot bespiegelen geneigd, die zich n
voelt »met grauwe lucht en zee."
Miuir als de schemer vizioenen vluchten
Na 't kleurloos schaadweii duistrer kleinen 'eed.
Slaak! zij naar blauwe lucht ha,ir jubelkrert.
Hiermee brengt de dichter ons op de hoogte
van zyn bedoeling. Als motto staat boven dit
sonnet: »Na de Kleine Zielen en voor
Dionyzos" ... 't geen de tweede der aangehaalde
regels verduidelijkt. Maar verder is het aan
gehaalde eigenlyk het motto voor het
sonnettentwaalftal, dat Dior.yzos-studieën is betiteld.
(?Vooraf gaan er twee onder den tital Eros"
en vier genaamd »Alba".) Dionyzos is het, dien
de dichter zich als 't ware tot patroon ge
kozen heeft; niet alleen als »druivenperser", als
,, Du «ijngod. die bij ilitit
Ku rvmbel 't sprankelend leven drinkt als in
Ken volle sehaal, ..."
wiens >sterke levenswellust"' hem nu' gaat
bekoren:
ik zoek U slechts, ik zoek ('K ruige salers!
.Mijn xinnen smachten naar hun dolle sehater».
Mijn heet hart hijgt naar mver faunen/ang ..."
niet alleen zóó echter; want
'k Vermoed, dat gij een eeiller wezen duidt;
Ook 't .enthoeziaste medelijden1', de
weldaadge liefde die wil troost bireiden" zijn in
Dionyzos verpersoonlijkt.
Dionyzos, de naakte, baardelooze jongeling
is hem liever, dan de gebaarde, in breede
mantelplooien gehulde figuur op de zegekar ;
Dionyzos, zoon van den aloverwinnenden Zeus
en van Semela, die verbrandde,
,,/oodra haar Zeus in open bliksems nader
Zich openbaarde. ..."
is voor Couperus niet enkel de feestende
wy'ngod ; hy ve_rgeet niet hoe hy' Ariadne, door
Theseus op Naxos eenzaam achtergelaten, tot
zijn vrouw maakte. Hy ziet in zyn god een
fijngevoelig mensch; in den »broeder", den
>menschelijke kameraad'' de godheid, die in
vervoering brengt.
Met hém zich willend vereenzelvigen, schudt
hy' 't verledene van zich en zoekt hij «nieuw
genot":
Ik wil geheel u in mij voelen trillen,
Mij voelen zoo in u, of samen willen
We ons beider ziel aan eneu dronk verspillen".
Couperus?Dionyzos geeft ons inderdaad een
nieuwen ky'k op zyn veelzijdige kunstenaars
talent. Veel is er frisch en krachtig in; de
sonnetten I, III, V, XI en XII zyn beslist mooi.
Ieder oordeele zelf, aanhalen is verminken;
twee, I en III der Dionyzos-stndieën wil ik
hier overnemen, het is te verleidelijk:
I.
O, Diouyzos druivenpcrser god.
Dien ik gedenk, wanneer miju morgens dwalen
Langs lange marmergodeiivolle zalen,
Na 't seheemren veler kleiner /ielen lot ;
O, Dionyzos, laat uw lach en spot
En spel en sterke levenawelluat stralen.
Hel glanzend goud vol zuider-idealen,
En schenk mij in uw schalen 't nieuw genot !
Mijn ziel is twee: een kind van noovdewee,
Drinkt zij deemcedig onder noordeluchten
En voelt zich n met grauwe lucht ea zee.
Maar als de schemervizioeneu vluchten
Na 't kleurloos schaadwen dnistrer kleinen leed,
Slaakt zij naar blauwe lacht haar jubelkreet.
III
Nu, lachend, speuren mijn begeerige oogen
Naar iedren sater, dien ik, marmer, zie,
Beschonken, neergezonken op n knie,
Den wijnzak drukkende ; dra zat gezogen,
Loert naar een uymf hij met zijn scheel gespie :
Zijn dronken vingers bootsen, Instgebogen,
Krampbevende haar lichaam na ; gedoogen
Zal hij het nooit, dat zij hem snel ontvlie.
Zijn lach grijnst breed ; zijn spitse ooren trillen,
Zijn lippen, droeseuirood nog, zouden willen
Haar lippen bijten met zijn dronken zoen.
In 't marmer is zijn wil veronverwrikbaard :
Hij weet en van voldoening spitst zijn sikbnard
Dat Dionyzos haar geen hulp zal doeu.
Men bewondere in het Ille hoe 't
marmerbeeld als 't ware voor ons oprijst, hoe, 't geen
de dichter er in moet hebben gezien: 't tref
fende der beweging, door den beeldhouwer
zoo juist in 't marmer weergegeven, ook in
dit sonnet het kenmerkende is.
Toch echter is er wel iets in deze sonnetten
dat my leely'k of verkeerd toeschijnt: b.v.b.
«weemoeds noodlot- wiel," dat ik geen mooi
beeld vind ; »open bliksems" en »glorensfelle
dader" evenmin; dan «onbeseffen" dat ik niet
begrijp ; moet 't »niet beseffende" beteekenen ?
Maar hdt is moeilyk kritiek te oefenen op
verzen; het is zulk een persoonlijke, zulk een
teere kunst. Zoo is er in het Ie sonnet van
»Alba" (aan Pier Pander opgedragen) ook iets
dat ik niet dadelyk begreep : *Dauwteêr rag,
daagde als een oorspronglicht om 't kind van
klei'' en iets dat ik niet mooi vind: »uit wie
spat stralend 's levens vlam !"; spatten en stralen
lijken my althans eenigszins met elkaar in
tegenspraak komende begrippen. Dan: spat
een vlam ?
Overigens is ook dit viertal sonnetten van 't
goede soort. En, om dan met het begin te
eindigen, de beide eersten (Eros), doen my'
weer heel aangenaam aan ; mooi van stemming,
gly'dend van rythme en zacht van toon, zijn
ze een goede inleiding voor deze, meestal
klankvolle, «Romeinsche sonnetten" waarmede
een herboren Couperus bij ons verwachtingen
heeft opgewekt, welker vervulling wy hoopvol
tegemoet zien.
15 Mei 1903. C. TH. K.
Rapsodie, door J. TERSTEEG (Schryver van
van Marianne"). Amsterdam, H. J. W
Becht, 1902.
Om met de deur in huis te vallen; ik houd
van dit boek, omdat het zoo oprecht is.
Ik weet niet, of de heer Tersteeg veel ge
lezen heeft van hetgeen er zoo al door
schry'fsters, voornamelijk Fransche, over de liefde van
den man is geschreven. Leerzaam ten opzichte
van der mannen zelfkennis is bijvoorbeeld het
geen Ninon de LenclOs, George Sand, Sophie
Gay, madame de Lambert en vele andere vrou
welijke auteijrs, die in gestadige aanraking met
de sterkere sekse zyn geweest, hebben geuit
over de mannelijke hartstochten. Onder het
lezen van Rapsodie schoot my de volgende
uitspraak van madame Gatti de Gamond te
binnen: Lorsque les hommes sont entièrement
sürs de notre amour, il se reposent sur cette
idee, et nous en aiment moins, et, lorsqu 'ils
perdent l'idée de notre supérioritésur eux,
iis s'enorgueillissent de la leur, et sont toujours
prêts a nous fouler aux pieds". En verder:
En amour, chez 1'homme, il n'y a jamais la
nióme générositéque chez la femme. Tous les
jours, il demande de nouveaux sacrifices; il
nous fait renoncer a toutes nos sociétés, a nos
goüts, a nos habitudes, et il est a remarquer
que plus on lui accorde, plus il exige. On ne Ie
satistait jamais entièrement, ou bien, lorsqu'on
l'a satistait, son amour diminue en proportion
du calme qu'on lui a donné'"
Het boek van den heer J. Tersteeg lijkt
wel eene uitwerking, in min of meer
romantischen vorm, van bovenaacgehaalde stellingen.
En deze man schryft met onmiskenbare zelf
kennis en onpartydigheid over den man in
zijne verhouding tot de vrouw.
Het is een boek van droefenis
Een jeugdige musicus, gelauwerd en beroemd,
reist in den vreemde, ttr ontspanning. Hij
trekt van stad tot stad, zoekenda naar de
liefde. Maar wel vindt hij liefde, echte liefde
in de vrouw, doch niet in zichzelf Hij verheelt
het zich niet, dat hy in zichzelf weinig meer
onderkent dan lichamelijke begeerte en egoïsme.
En als hij eindely'k meent, iets van het heilige
gevoel in zich ontdekt te hebben, is het te
laat. Want in de vrouw, wier wezen hem heeft
vermogen te louteren, is alle liefde reeds
uitgestorven.
O, de starre vertwijfeling in haar ogen toen
ik gesproken bad, de brandende traan die op
haar handen drupte, de martel-scherpe zeker
heid van haar stem, dat er niets zijn kon, dat
niets blijven zou, dat er niets was, niets .. . . !
Tien jaren lagen tussen ons, lagen tussen
haar dode verlangen en mijn voor 't laatst
opstuipende begeren.
Dood was haar ziel, en afgestorven haar
verlangen; en gebroken waren nu ook myn
zielevleugels in hun laatste vlucht omhoog,
geschroeid waren de moede vleugels in de
iuisteretraling van dit nieuwe glorielicht.
Onze lente was gekomen, en we wisten dat
zij gestorven was.
Het lag voor ons, ongehinderd, het lang
verwachte en we zagen dat het te laat was
om het te bezitten ...."
De styl van het gansche boek is als van dit
fragment: beeldrijk, allegorisch, pathetisch.
Valsch pathos is er gelukkig weinig in, dank
zij de gewetensvolle zelfaanschouwing van den
schrijver. Het werk sluit zich in het geheel
niet aan by de hedendaagsche straf-realistische
boeken.
Aan het slot doet de heer Tersteeg den lezer
kond, dat zyn boek in 1897 te Gouda geschreven
is. Waartoe? Het werk is in 1902 uitgegeven.
Wil de schry'ver wellicht te kennen geven, dat
Rapsodie een geestesprodukt uit zyne
Jugendzeit'' is en bij sedert litterair gegroeid ia ? My
dunkt, dat iemand op het oogenblik, waarop
hij een werk uitgeeft, dat jaren geleden is
geschreven, zyn vroeger produkt assimileert
aan zijn tegenwoordig kunnen.
De heer Tersteeg is Kollewyniaan. Hoe
mpeielyk het is, die spellingswijze vol te houden,
bly'kt uit het feit, dat hij sensaatsit, dékoraatgie
spelt naast posisie, eksplikasie, garantie,
IconfidensieSfemosioneertjeiihiepnosetfassineeren,
siesteem, sinies naast champagne, chinese. Voorts
schrylt hy' herhaaldelijk sielhoeët, terwy'l toch
niemand de h daarin uitspreekt.
OTTO KNAAP.
Het CMstelijfce BaiDareniloin in Europa.
Onder dezen opzien bareuden titel gaf dr.
Louis Ba h l er, predikant te Oosterwolde, een
Hollandsche vertaling van een oorspronkelijk
door een Boeddhistisch priester geschreven en
later door Franz Hartmann, med. dr. en re
dacteur van Lotosblüthen in het Duitsch over
gebracht geschrift. De inhoud is weinig vleiend
voor de «barbaren van het Westen", die zich
Christenen noemen: deze Christelijke horden
zyn afgodendienaars zoo staat er heusch
te lezen die zich door hun lusten laten
beheerschen, omdat zij gelooven dat hun ver
lossing verzekerd is door voor waar te houden,
dat voor 1800 jaar een Boeddha vleesch werd
en dan door de vijanden der waarheid ge
kruisigd werd, welke kruisiging hun vergiffe
nis van zonden en onsterfelijkheid zou geven.
De grondslag van hun godsdienst is vrees voor
straf en de tempels dezer Christelijke heidenen
dienen minder tot stichting dan tot
ty'dverdry'f. Deze barbaren voeden zich met de lijken
van dieren, berooven zich van verstand door
bedwelmende dranken, hun vrouwen zyn niet
in tel, hun kinderen worden niet tot menschen
gevormd.
Op zyn zachtst uitgedrukt, kan men zeggen,
dat hier door den Lama een hoogst opper
vlakkig oordeel wordt uitgesproken in dit pro
paganda geschrift voor het Boeddhisme, waar
van het my' nog niet duidelyk is, waarom een
Christen leeraar het meende te moeten ver
talen. Is hy' ook al de meeniog toegestaan,
dat de Boeddhistische godsdienst?eigenlijk een
contradictio in terminis boven den
Christelyken staat ? Het tegendeel zou gemakkelijk
te bewyzen zyn! Het «wees volmaakt" en
»heb uw naaste lief' is toch ook de groote
eisch geweest van den Stichter van 't Christen
dom. Dat niet alle Christenen zich aan dien
eisch hielden, kan nooit op rekening van onzen
godsdienst gezet worden. Het wil my voor
komen, dat Bahler zich ergert over het gedrag
van velen der onzen en hy daarom dit geschrift
meende te moeten helpen verspreiden. En
zeker, er staat meer dan n hard verwijt in,
dat niet ongegrond of onverdiend is, er staat
meer dan n ernstig vermaan in, dat ter
harte dient genomen, b.v. waar er op aange
drongen wordt dat wy' het goddelyke ideaal
door daden in ons tot werkelijkheid moeten
brengen; maar dit alles had op andere wy'ze
beter gezegd kunnen worden. Door te schry'ven,
zooals Bahler schryft, wordt het waarachtig
Christendom miskend en onrecht gedaan aan
zyn grootsten Profeet en aan allen, die in zyn
voetspoor zyn getreden. Mogen wy niet aan
nemen dat Biihler zich aan moedwil heeft
schuldig gemaakt, dan toch .zeker in hooge
mate aan onbezonnenheid. Hy houde my' dit
oordeel ten goede!
F. W. DRIJVER.
TRADEMARK
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhandelaars ee
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS A BRUINIER,
Wjjnhandelaars te Amsterdam
Hoofd-Depot
Vil»
Dr. JAEGER'S ORIB.
Normal-ffllartiblei
K F. DEUSOKLK-BBNOR*
Amsterdam, Kalverstr. lü,
Eenig specialiteit in ds*
artikelen in geheel NefUt
Rijwielen zyn de beste voor /125
met 2 jaar garantie.
Vraagt geïllustreerden Prijscourant aan de
Hoofdagenten
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. Z. Voorburgwal 242 en 248 b/d Damstraat.
BISCUITS
zjjn de fijnste.
Piano-, Qrpl- en Mnzieta
HEYROOS A KALSHOYEH.
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in
Hui.Beparetran Stemmen Ruilen.