De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 31 mei pagina 4

31 mei 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

m l DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1353 alles wat hjj doet. In Beethoven's concert was de wijze van voordragen echter niet zooals wij dit noemen in den sty°l. Enkele fragmenten uit het eerste Allegro maakten den indruk van ietwat schielijk gespeeld te zijn en het geheele Adagio miste de stemming, de poëzie, de raat, welke de charme uitmaken van een Beethovensch Adagio. Nergens openbaarde zich zulks meer dan by°het begin, na het heerlijke vredige voorspel voor orchest. Toen in het tweede deel Kubelik met Paganini's concert voor den dag kwam, was hij in zjjn ware element. Zóó gespeeld kan men de leegheid van de compositie nog eens over het hoofd zien en verbaast men zich over de gemakkelijkheid, waarmede de grootste moeilijkheden overwonnen worden, maar tevens over de levensvatbaarheid van een werk het welk op minder virtuose wy'ze gespeeld, ten doode zou opgeschreven wezen. Het Carnaval Rnsse van Wieniawski is eveneens een stuk waarby' de virtuositeit troe is. Hier echter is het maakwerk zoo armzalig dat zelfs het voortreffelijke spel van den solisi niet in staat was over het vervelende der ver schillende variatiën heen te zien. En Ave Maria van Schubert had Kubelik hier niet moeten spelen. Er z\jn nog wel oorspronkelijke vioolstukken waarmede hjj zijn G snaar en zijn warmen toon had kunnen doen bewonderen. Zooals men ziet heb ik dos groote bewon dering gevoeld voor den jeugdigen virtuoos. En toch is er een ding, dat my in zijn voor. dracht mishaagt en waarvoor ik geen veront schuldiging kan vinden in zy'n jeugd. Ik meen het gemis aan schakeering in de kleur van zyn toon. Het is waar het passagespel by' Kubelik is zóó kernachtig en krachtig als men het slechts zelden aantreft. Doch een mooien, fijnen pp. aanzet heb ik slechts zelden gehoord. Over het algemeen pakt Kubelik zyn prachtigen Stradiyarius te robust aan, en dat is jammer; want juist in de verscheidenheid van toon ligt het geheim dat ick en weet niet wat", dat de klove, welke zich tuaschen virtuoos en kunste naar bevindt, schijnt te overbruggen. Dit neemt echter niet weg dat Kubelik zich voor het talrijke publiek (een zeldzame overwinning der reclame en dat in de laatste dagen van Mei) een reusachtig succes gespeeld heeft en dat hij zeker wel spoedig tot ons zal wederkeeren. Door het orchest werd de derde ouverture Leonore van Beethoven gespeeld op de wijze zooals wij die van den heer Mengelberg en dit orchest kennen. Een irish Rhapsodie, the lament for the son of Oasian" van Villiers Stanford was nieuw voor ons. Vermoedelijk wordt dit werk door ons orchest in Engeland gespeeld, anders toch zou het menigeen een raadsel zyn, waarom aan dit werk «als manuscript" reeds een uitvoering ten deel valt. De motieven toch zijn tamelijk on beduidend en pover; en als die compositie een jammerklacht moet beteekenen van Stanford over den dood van den zoon van Schotlands grootsten Bard, dan zou men meenen dat de componist door het feit niet al te zeer geroerd is geweest. Hier en daar kan men eea interes sante orchestkleur waarnemen en in dit opzicht steekt het werk gunstig af by een vroeger ge speelde symphonie van den componist, welke daartegenover, naar ik meen, meer beteekenis had in de vinding. En zoo ben ik met Stanford tevens aange land by de Londensche reis, die ons orchest op het punt staat te ondernemen. Naar men weet zal in Albions hoofdstad een cyclische uitvoering van Strauss' werken plaats vinden. In den laatsten ty'd zyn al die werken uitge voerd op de verschillende Zondag- en Donderdag.concerten. Met uitzondering van het Liebesdnett uit Feuersnoth" waren al deze werken ons van vroeger bekend. En hoewel het nu reeds lang geleden is dat AIso sprach Zarathustra" en Macbeth" uitgevoerd zyn, acht ik het toch niet noodzakelijk daar over afzonderlijk te refereeren. Wel wil. ik onzen landgenooten toewenschen, dat zy' zich in Londen die zelfde waardeering mogen ver werven, die hun vroeger reeds is ten deel gevallen als zy zich in het buitenland lieten hooren en dat ook de banden van sympathie die hen verbinden aan den sympathieken toondichter Richard Strauss en tengevolge waarvan ons orchest de onderscheiding is ten deel ge vallen te worden uitgenoodigd tot dit Festival"' nog nauwer mogen worden toegehaald. ANT. AVEKKAMP. HiiiHiHiiiiHinfiinitiiiiiiiiiHiimiHiHt In Preyer's tetaflel. Te zelfder ty'd, dat in Engelands hoofdstad een ? schat van moderne Hollandsche kunst zoozeer de aandacht bezig houdt, doet zich het zeldzame geval voor, dat de keurcollectie van een Engelschen verzamelaar haar weg hierheen vindt en onzen landgenooten de gelegenheid zal bieden door aaikoop de her inneringen aan het groote ty'd vak te ver meerderen. De kleine verzameling, die de heer Preyer in zyn kunstzaal ter bezichtiging stelt en waaraan, zoo ik meen, enkele stukken zyn toegevoegd, bestaat bijna uitsluitend uit werk van de allerbesten: de Marissen, Mauve, Israëls, Bosboom, Weissenbruch e. a. Het meest van belang is wel hetgeen er van Jaap Maris is. Een zeldzaam sterk zeegezicht, waarin een heerlijk intens blauw de hoofdtoon vormt in dat vaste verband van zuivere, ry'ke kleuren. die men in paarlmoer vindt. Behalve dit is er nog een meesterwerk van hem »de Baker", dat zwaar doorzwoegde schilderij met zyn diepe, ernstige kleuren en daarnaast, heel curieus, een licht elegant riviergezichtje uit zy'n Franschen ty'd, dat toch weer in de wy'ze, waarop de gebroken Jy'ntjes der boomtakken tegen de lichte lucht zyn aangebracht zoo veel verwantschap met bet werk van Tüy'g Maris vertoont; dan is er nog een mooie avond van hem en een paar pinken op het strand waar van een van vroegen datum. Genoeg dus om weer eens opnieuw te doen gevoelen, hoe reusach tig de afmetingen va i dit talent toch waren. Van Willem is er ook mooi werk. Een zeer rijke aquarel, een melkbocht; een schilderijtje uit den ty'd als het vroege werk in de verza meling van Lijnden, maar zwaarder in de verf gebleven, een echt overgang werk maar als zoodanig juist interessant, een paar latere stukjes met koeien aan den slootkant, zooals we er zoo heel veel al zagen en een aquarel van bleeke, haast on-Hollandsche kleur, zeker ook van heel wat jaren terug. Er is n werk van Thys Maris, een yry groote fantasie, by'na grys maar met nog iets meer kleurtoevoeging dan in zyn laatste wer ken. De statig oprijzende kathedraal tegen de zilverblanke lucht voert ons weer in het tooverland waarvan deze phantast ons in zyn heerlijke uitingen zooveel schoons vertellen kan. Van Mauve zagen we, behalve een paar kleine stukjes, meer studies, een prachtig doorwerkt schildery', een stukje land met een paar koeien en een boer er by'. Maar in dit doodgewone geval is weer zoo'n innige liefde voor de natuur te vinden, alles en alles in dit schilderij getuigt van het zich overgeven aan dóórdrin gende bewondering van elk detail en de rustige eenheid in dit schilderij is daarom zoo van zelf gekomen, zoo zonder eenigen toeleg ont staan, dunkt me, doordat de schilder by' het doorwerken van elk onderdeel de voeling met stemming van het geheel geen oogenblik ver loor, 't Is een van die schilderyen, waarvan niet alleen te genieten, maar zoo onschatbaar veel te leeren valt. Uit den ty'd en in het kleurengamma van zyn «Goede Buren" dat in het Stedelijk Museum hangt, vinden we hier van Israëls een boerendeel met een vrouw by het vuur, maar meer dan dit schilderij trof ons het kleine stukje naast Maris' zeegezicht, waarmee het wel sterk contrasteert, maar dat ons juist weer leert op hoe oneindig verscheiden wijzen het schoone kan worden weergegeven. Er is in dit kleine interieurtje iets van de klare stemming, die we in de Hoogh's binnenhuizen vinden en tegen zyn gewoonte in is de entou rage van de moeder die het kind voert weinig ondergeschikt aan do figuren. Blommers vinden we ook door een heel mooi stukje vertegenwoordigd, een meisje in de deurpost, dat naar buiten ziet; oogenschynlyk weer uit een later tydperk dan zyn fijne schilderijtjes van groote uitvoerigheid, zooals dat in Suasso, wat losser en atmosfeeriger, maar even zuiver gehouden. Noemen we nog een belangrijke teekening van Bosboom, verscheidene goede werken van Neuhnys, een paar sappige aquarellen en een aardige olieverfstudie van [het eiland Marken van Weissenbruch, twee geen bizondere Kevers en een Gabriel, een schildery' nog half traditie maar waarin, vooral in het verschiet, de open baring van het zelf gevoelde natuurschoon met zoo'n bly'de kracht zich begint te doen gelden, dan moeten we ten slotte nog de aandacht vragen voor een zeer ry'p schilderijtje van Poggenbeek, wilgen met eendjes, dat velen wellicht al kennen van de laatste veiling in de Brakke grond. De andere Poggenbeek is van vroeger datum, een landschap, wat onvast van samenstel, waarin echter nog wel mooie stuk jes te vinden zyn. Behalve een matte Mesdag en een de Bock, niet zoo'n kwaad schildery', maar dat de nabyheid van Maris' zeegezicht nu een maal niet verdragen kan, terwQl het tot verge lijking aanleiding geeft, is er in dit kunst zaaltje niets, dat het hooge genot verstoort en ik kan ieder ten sterkste aanraden zyn hart te gaan ophalen aan het schoons, dat deze exquise verzameling biedt; de gelegenheden om zooveel kunst van hoo e orde by elkaar te zien doen zich werkely'k niet veelvuldig meer voor. J. W. N. De drie Salons" te Parijs. In L'Oeuvre heeft Zola het wreede spel zoo precies verteld, dat er met den grootaangelegden Claude gespeeld wordt door de offieele wereld der Parysche schilders. Hy loopt in den grooten Salon rond en vindt zyn eigen (uit bloed en tranen geboren!) werk tenauwernood terug in den eindeloozen optocht van karakterloos academisch ge verf. Twee of drie dames lachen.... hy wankelt op zyn beenen, het is zyn arm schilderijtje! Er komen meer menschen vóór te staan, het wordt de béte lach van een kreupelbosch stommerikken. Maar schilders, die hem hebben nagedaan, die zyn nieuwe natuur-gezicht salon- iahig hebben gemaakt, die zyn ziel hebben gepro stitueerd, zie eens wat ze een ky'kers trekken, wat ze de «jonge generatie" uithangen en den gebraden haan. De Claude's, d.w.z. de Impressionnisten, ze hangen thans in een klein zaaltje van 't Luxembourg, in zooverre zyn ze tenminste erkend", al lachen ook nu nog dagelijks een mud burgerjuffrouwen. Maar de nadoeners, de futlooze volgers der echte Jonge Generatie", ze vieren nog maar alty'd feest in de officeele Salons. Zij zyn de Modernen". De rest is niet zóó mooi... De twee Salons, die Parijs nu telijkertyd heeft, om van te praten. Daar ik toevallig voor het eerst met deze monsters van onze samenleving kennis maak, is mijn indruk frisch, en ik kan er dus zoo van vertellen, versch van de plaat. De Salon waarvan Rodin de oprichter is héft, laten wy dit dadelijk zeggen, een twintig tal heel goede nummers Maar... op dertien honderd zes en vyftig, en de Salon van Bougereau n ... op bijna achtien honderd ! Achtienhonderd doeken en paneelen af te zien, nummer na nummer, en zeventienhonderd negenennegentig decepties. .. ik zet het u. De gevoelens waarmee men na twee ver moeiende middagen dezen jammerlyken rom mel verlaat zyn die van haat, droefheid en verbazing. Ook van verbazing. Hoe is het in Godsnaam mogelijk, vraagt gy uzelf af, dat Parys, het hart van de wereld.de stad van grootste deugden en grootste zonde, de stad met zyn volk van kinderen en artiesten, Pary's waar men het leven het heftigst leeft, hoe is het mogelijk, dat u daar achttienhonderd schilderyen gepresenteerd worden, geestloos, suf en beroerd, te vreeselijk om aan te zien ? Het schildery van Alexander Struys, een Belg ! is het eenig werk van bizondere verdienste, dat Bougereau heeft geherbergd. Ik zei, dat in den anderen Salon een twintigtal op de dertienhonderd waarde hadden. Maar iets buitengewoons gaf alleen n artiest. . . een Spanjaard. Hel is I. Zuloaga Hy is de heel-nieuwe en schittrende poëet van de guitige Spaansche meisjes, die met haar pittige en hittige oogjes en met haar koperroode lipjes in de poeierige maan van haar lachende facie de wereld te grappig en te heerlyk vinden om er niet de stiekemste, joligste pret in te vinden. Zuloaga is hier de nige groote, de nige mensen om hem stormachtig aan je hart te drukken. Eerbied heeft men ook voor Cottet, die in zyn oude paard op de wei" naar de tragedie reikt, verder is er een bravoerig portret van Villon, daarna komt alle goeds van Polen, Sussen en Vlamen.... en dat dan nog niet meer dan twintig doeken l Maar ik wil er niet van schryven l Ik wil den wofdindruk geen seconde vergeten, den droevigtn "ndruk van een vreeselijken poespas Ik ken de jaarly'ksche en halfjaarlyksche ;entoonstellingen van Arti" en van Lucas". Ik weet dat ook daar 't geduld op de proef wordt jesteld.. maar nu heb ik ze met zoeten weemoed lerdacht! al was 't alleen om hun bescheidener voorkomen, hun kleicere zaaltjes l en wat drommel toch ook om hun percentsgewys veel beter gehalte. Waar is de Bauer onder de achttienhonderd van Bougereau's salon? de Verster, de Veth, de Israëls? Zuloaga is de nige op meer dan drie duizend nummers die naast Israëls mag worden genoemd. En dan hebben we in Holland toch zooveel anderen nog, kleiner in hun streven, maar beminnelijk en achtenswaardig. Deze twee salons zyn roor my' de incorpo ratie van wat kunst voortbrengt, als ze offi cieel is, zelfs in een artiestenland als Frankrijk. Er is voor jonge en open e zielen geen verpestender atmosfeer dan deze weeïg.onbe duidende en te dikwijls laag-ginnelijke kunstkraam. Er is nog een andere salon, liever gezegd hy' was er: Le salon des Indépendants, de Tentoonstelling der Onafhankelyken. Onafhankelijken, omdat ieder in kan sturen tegen betaling van een klein bedrag. Het was een wonderlijk gezicht. Kinderkrabbels en monsterlijke mislukkingen hingen naast zér gevoelige schilderyen, naast uitloopers van impressionisme, naast uitingen van kunstyolle van-Lotje-getiktheid. Het zotste was er niet te zot, het innigste was er soms verscholen onder een lappengoed van slechte techniek. Maar het was allemaal levend. Je liep de zalen door of je door de harten ging van echte menschen. Daar waren er die niet duidelijker spraken dan een wurm in de wieg, er waren stotteraars met dozy'nen, aanstellers, artistiekerige kwibussen.... met dozy'nen, totaal gedege nereerde, geestely'k veralcoholiseerde naturen... met dozy'nen. Maar het waren menschen. Ik heb schetsjes gezien, onbeholpen schetsjes, maar zoo lief in hun angstvallig zo aken naar de uiting van een gratie, van een droefheid, dat het was of een stem klonk. Maar was er ook iets geslaagds ? Neen: Van Rysselberghe en nog een paar, meer niet. Maar wat doet dat V l Het volk was er, dat de straten en boulevards bewandelt l in die uitingen van kunst en wankunst leefde het volk van Pary's ! Dat was de waarde; de kostbare inhoud van déze tentoonstelling. Dat was haar tegenstelling met de duffe doeken de officieele salons. En 't is haar bestaansrecht. Hier geen technische knapheden als dooie kosters op krukken overeind gehouden, hier een levende stad vol aardige en ook rare menschen, menschen om te haten en om van te houden. Ik hoop dat de officieele salons mogen groeien en bloeien l opdat ze de afvoerput blyven van de knappe schilders" en ik alty'd mijn lieve half-garen en mooie wildebrassen in hun eigen huis vind l Parij s. H. W. Romeinsche bonnetten, door Louis COUPE RUS. (»Groot-Nederland/' aflev. van Mei.) Mijn kunst is als een lijn-geslepen kelk Van klaar krysial, waarin een purpren wijn Als vol robijnen fonkelt .... heeft Couperus zelf een jaar of 16 geleden gezegd (Orchideeën.) Had hy toen in de toe komst kunnen zien, hij had zich misschien anders uitgedrukt. Het is niet by' den purpren wyn gebleven. Couperus heeft ons allerlei wijn geschonken. Vele fijne en geurige merken heb ben in de krystallen kelk gefonkeld, dikwijls uit vreemde landen ingevoerd, althans van druiven uit Zuider-streken geperst. Meest voor fijnproevers was die wy'n. Zy die zich liever aan 't schuimende bier van eigen bodem be dwelmden hadden voor die wyn geen smaak. Ook de zeer velen, die zich by' de vaderlandsche koffie hielden, letterlievende afschaffers, hadden geen trek in wat Couperus hun voorzette. Daarbij kwam dat hy wel eens een heel enkele keer geen klare wyn schonk. Hiermee is daarom nog niet gezegd, dat er ook onder de fijnproevers niet gevonden werden, die niet hielden van deze kunst. Maar, zelfs de spuitwater-kunstminners zullen 't moeten toegeven, Couperus schonk ons velerlei. Hy is een veelzijdig kunstenaar, ofschoon hy weinig afwykt van zyn eigenaar dige, hem kenmerkende wy'ze van schryven; hy is kunstenaar van den bloede ondanks zwakke oogenblikken. Hij is een prisma, waar door het goddelijk licht in steeds weer andere kleuren wordt gezien. Zoo toont hij ons ook nu weer een geheel nieuwe zijde van zijn talent in deza Romeinsche sonnetten. En ook zyn eigen ziel keert zich met die nieuwe zyde naar ons toe. »Myn ziel is twee" klinkt het in de Ie van zyn Dionyzos-studiën, wordt hot in het Ve sonnet nog eens herhaald. Twee levens ademen in hem : de Germaan, kind van het Noorden, tot bespiegelen geneigd, die zich n voelt »met grauwe lucht en zee." Miuir als de schemer vizioenen vluchten Na 't kleurloos schaadweii duistrer kleinen 'eed. Slaak! zij naar blauwe lucht ha,ir jubelkrert. Hiermee brengt de dichter ons op de hoogte van zyn bedoeling. Als motto staat boven dit sonnet: »Na de Kleine Zielen en voor Dionyzos" ... 't geen de tweede der aangehaalde regels verduidelijkt. Maar verder is het aan gehaalde eigenlyk het motto voor het sonnettentwaalftal, dat Dior.yzos-studieën is betiteld. (?Vooraf gaan er twee onder den tital Eros" en vier genaamd »Alba".) Dionyzos is het, dien de dichter zich als 't ware tot patroon ge kozen heeft; niet alleen als »druivenperser", als ,, Du «ijngod. die bij ilitit Ku rvmbel 't sprankelend leven drinkt als in Ken volle sehaal, ..." wiens >sterke levenswellust"' hem nu' gaat bekoren: ik zoek U slechts, ik zoek ('K ruige salers! .Mijn xinnen smachten naar hun dolle sehater». Mijn heet hart hijgt naar mver faunen/ang ..." niet alleen zóó echter; want 'k Vermoed, dat gij een eeiller wezen duidt; Ook 't .enthoeziaste medelijden1', de weldaadge liefde die wil troost bireiden" zijn in Dionyzos verpersoonlijkt. Dionyzos, de naakte, baardelooze jongeling is hem liever, dan de gebaarde, in breede mantelplooien gehulde figuur op de zegekar ; Dionyzos, zoon van den aloverwinnenden Zeus en van Semela, die verbrandde, ,,/oodra haar Zeus in open bliksems nader Zich openbaarde. ..." is voor Couperus niet enkel de feestende wy'ngod ; hy ve_rgeet niet hoe hy' Ariadne, door Theseus op Naxos eenzaam achtergelaten, tot zijn vrouw maakte. Hy ziet in zyn god een fijngevoelig mensch; in den »broeder", den >menschelijke kameraad'' de godheid, die in vervoering brengt. Met hém zich willend vereenzelvigen, schudt hy' 't verledene van zich en zoekt hij «nieuw genot": Ik wil geheel u in mij voelen trillen, Mij voelen zoo in u, of samen willen We ons beider ziel aan eneu dronk verspillen". Couperus?Dionyzos geeft ons inderdaad een nieuwen ky'k op zyn veelzijdige kunstenaars talent. Veel is er frisch en krachtig in; de sonnetten I, III, V, XI en XII zyn beslist mooi. Ieder oordeele zelf, aanhalen is verminken; twee, I en III der Dionyzos-stndieën wil ik hier overnemen, het is te verleidelijk: I. O, Diouyzos druivenpcrser god. Dien ik gedenk, wanneer miju morgens dwalen Langs lange marmergodeiivolle zalen, Na 't seheemren veler kleiner /ielen lot ; O, Dionyzos, laat uw lach en spot En spel en sterke levenawelluat stralen. Hel glanzend goud vol zuider-idealen, En schenk mij in uw schalen 't nieuw genot ! Mijn ziel is twee: een kind van noovdewee, Drinkt zij deemcedig onder noordeluchten En voelt zich n met grauwe lucht ea zee. Maar als de schemervizioeneu vluchten Na 't kleurloos schaadwen dnistrer kleinen leed, Slaakt zij naar blauwe lacht haar jubelkreet. III Nu, lachend, speuren mijn begeerige oogen Naar iedren sater, dien ik, marmer, zie, Beschonken, neergezonken op n knie, Den wijnzak drukkende ; dra zat gezogen, Loert naar een uymf hij met zijn scheel gespie : Zijn dronken vingers bootsen, Instgebogen, Krampbevende haar lichaam na ; gedoogen Zal hij het nooit, dat zij hem snel ontvlie. Zijn lach grijnst breed ; zijn spitse ooren trillen, Zijn lippen, droeseuirood nog, zouden willen Haar lippen bijten met zijn dronken zoen. In 't marmer is zijn wil veronverwrikbaard : Hij weet en van voldoening spitst zijn sikbnard Dat Dionyzos haar geen hulp zal doeu. Men bewondere in het Ille hoe 't marmerbeeld als 't ware voor ons oprijst, hoe, 't geen de dichter er in moet hebben gezien: 't tref fende der beweging, door den beeldhouwer zoo juist in 't marmer weergegeven, ook in dit sonnet het kenmerkende is. Toch echter is er wel iets in deze sonnetten dat my leely'k of verkeerd toeschijnt: b.v.b. «weemoeds noodlot- wiel," dat ik geen mooi beeld vind ; »open bliksems" en »glorensfelle dader" evenmin; dan «onbeseffen" dat ik niet begrijp ; moet 't »niet beseffende" beteekenen ? Maar hdt is moeilyk kritiek te oefenen op verzen; het is zulk een persoonlijke, zulk een teere kunst. Zoo is er in het Ie sonnet van »Alba" (aan Pier Pander opgedragen) ook iets dat ik niet dadelyk begreep : *Dauwteêr rag, daagde als een oorspronglicht om 't kind van klei'' en iets dat ik niet mooi vind: »uit wie spat stralend 's levens vlam !"; spatten en stralen lijken my althans eenigszins met elkaar in tegenspraak komende begrippen. Dan: spat een vlam ? Overigens is ook dit viertal sonnetten van 't goede soort. En, om dan met het begin te eindigen, de beide eersten (Eros), doen my' weer heel aangenaam aan ; mooi van stemming, gly'dend van rythme en zacht van toon, zijn ze een goede inleiding voor deze, meestal klankvolle, «Romeinsche sonnetten" waarmede een herboren Couperus bij ons verwachtingen heeft opgewekt, welker vervulling wy hoopvol tegemoet zien. 15 Mei 1903. C. TH. K. Rapsodie, door J. TERSTEEG (Schryver van van Marianne"). Amsterdam, H. J. W Becht, 1902. Om met de deur in huis te vallen; ik houd van dit boek, omdat het zoo oprecht is. Ik weet niet, of de heer Tersteeg veel ge lezen heeft van hetgeen er zoo al door schry'fsters, voornamelijk Fransche, over de liefde van den man is geschreven. Leerzaam ten opzichte van der mannen zelfkennis is bijvoorbeeld het geen Ninon de LenclOs, George Sand, Sophie Gay, madame de Lambert en vele andere vrou welijke auteijrs, die in gestadige aanraking met de sterkere sekse zyn geweest, hebben geuit over de mannelijke hartstochten. Onder het lezen van Rapsodie schoot my de volgende uitspraak van madame Gatti de Gamond te binnen: Lorsque les hommes sont entièrement sürs de notre amour, il se reposent sur cette idee, et nous en aiment moins, et, lorsqu 'ils perdent l'idée de notre supérioritésur eux, iis s'enorgueillissent de la leur, et sont toujours prêts a nous fouler aux pieds". En verder: En amour, chez 1'homme, il n'y a jamais la nióme générositéque chez la femme. Tous les jours, il demande de nouveaux sacrifices; il nous fait renoncer a toutes nos sociétés, a nos goüts, a nos habitudes, et il est a remarquer que plus on lui accorde, plus il exige. On ne Ie satistait jamais entièrement, ou bien, lorsqu'on l'a satistait, son amour diminue en proportion du calme qu'on lui a donné'" Het boek van den heer J. Tersteeg lijkt wel eene uitwerking, in min of meer romantischen vorm, van bovenaacgehaalde stellingen. En deze man schryft met onmiskenbare zelf kennis en onpartydigheid over den man in zijne verhouding tot de vrouw. Het is een boek van droefenis Een jeugdige musicus, gelauwerd en beroemd, reist in den vreemde, ttr ontspanning. Hij trekt van stad tot stad, zoekenda naar de liefde. Maar wel vindt hij liefde, echte liefde in de vrouw, doch niet in zichzelf Hij verheelt het zich niet, dat hy in zichzelf weinig meer onderkent dan lichamelijke begeerte en egoïsme. En als hij eindely'k meent, iets van het heilige gevoel in zich ontdekt te hebben, is het te laat. Want in de vrouw, wier wezen hem heeft vermogen te louteren, is alle liefde reeds uitgestorven. O, de starre vertwijfeling in haar ogen toen ik gesproken bad, de brandende traan die op haar handen drupte, de martel-scherpe zeker heid van haar stem, dat er niets zijn kon, dat niets blijven zou, dat er niets was, niets .. . . ! Tien jaren lagen tussen ons, lagen tussen haar dode verlangen en mijn voor 't laatst opstuipende begeren. Dood was haar ziel, en afgestorven haar verlangen; en gebroken waren nu ook myn zielevleugels in hun laatste vlucht omhoog, geschroeid waren de moede vleugels in de iuisteretraling van dit nieuwe glorielicht. Onze lente was gekomen, en we wisten dat zij gestorven was. Het lag voor ons, ongehinderd, het lang verwachte en we zagen dat het te laat was om het te bezitten ...." De styl van het gansche boek is als van dit fragment: beeldrijk, allegorisch, pathetisch. Valsch pathos is er gelukkig weinig in, dank zij de gewetensvolle zelfaanschouwing van den schrijver. Het werk sluit zich in het geheel niet aan by de hedendaagsche straf-realistische boeken. Aan het slot doet de heer Tersteeg den lezer kond, dat zyn boek in 1897 te Gouda geschreven is. Waartoe? Het werk is in 1902 uitgegeven. Wil de schry'ver wellicht te kennen geven, dat Rapsodie een geestesprodukt uit zyne Jugendzeit'' is en bij sedert litterair gegroeid ia ? My dunkt, dat iemand op het oogenblik, waarop hij een werk uitgeeft, dat jaren geleden is geschreven, zyn vroeger produkt assimileert aan zijn tegenwoordig kunnen. De heer Tersteeg is Kollewyniaan. Hoe mpeielyk het is, die spellingswijze vol te houden, bly'kt uit het feit, dat hij sensaatsit, dékoraatgie spelt naast posisie, eksplikasie, garantie, IconfidensieSfemosioneertjeiihiepnosetfassineeren, siesteem, sinies naast champagne, chinese. Voorts schrylt hy' herhaaldelijk sielhoeët, terwy'l toch niemand de h daarin uitspreekt. OTTO KNAAP. Het CMstelijfce BaiDareniloin in Europa. Onder dezen opzien bareuden titel gaf dr. Louis Ba h l er, predikant te Oosterwolde, een Hollandsche vertaling van een oorspronkelijk door een Boeddhistisch priester geschreven en later door Franz Hartmann, med. dr. en re dacteur van Lotosblüthen in het Duitsch over gebracht geschrift. De inhoud is weinig vleiend voor de «barbaren van het Westen", die zich Christenen noemen: deze Christelijke horden zyn afgodendienaars zoo staat er heusch te lezen die zich door hun lusten laten beheerschen, omdat zij gelooven dat hun ver lossing verzekerd is door voor waar te houden, dat voor 1800 jaar een Boeddha vleesch werd en dan door de vijanden der waarheid ge kruisigd werd, welke kruisiging hun vergiffe nis van zonden en onsterfelijkheid zou geven. De grondslag van hun godsdienst is vrees voor straf en de tempels dezer Christelijke heidenen dienen minder tot stichting dan tot ty'dverdry'f. Deze barbaren voeden zich met de lijken van dieren, berooven zich van verstand door bedwelmende dranken, hun vrouwen zyn niet in tel, hun kinderen worden niet tot menschen gevormd. Op zyn zachtst uitgedrukt, kan men zeggen, dat hier door den Lama een hoogst opper vlakkig oordeel wordt uitgesproken in dit pro paganda geschrift voor het Boeddhisme, waar van het my' nog niet duidelyk is, waarom een Christen leeraar het meende te moeten ver talen. Is hy' ook al de meeniog toegestaan, dat de Boeddhistische godsdienst?eigenlijk een contradictio in terminis boven den Christelyken staat ? Het tegendeel zou gemakkelijk te bewyzen zyn! Het «wees volmaakt" en »heb uw naaste lief' is toch ook de groote eisch geweest van den Stichter van 't Christen dom. Dat niet alle Christenen zich aan dien eisch hielden, kan nooit op rekening van onzen godsdienst gezet worden. Het wil my voor komen, dat Bahler zich ergert over het gedrag van velen der onzen en hy daarom dit geschrift meende te moeten helpen verspreiden. En zeker, er staat meer dan n hard verwijt in, dat niet ongegrond of onverdiend is, er staat meer dan n ernstig vermaan in, dat ter harte dient genomen, b.v. waar er op aange drongen wordt dat wy' het goddelyke ideaal door daden in ons tot werkelijkheid moeten brengen; maar dit alles had op andere wy'ze beter gezegd kunnen worden. Door te schry'ven, zooals Bahler schryft, wordt het waarachtig Christendom miskend en onrecht gedaan aan zyn grootsten Profeet en aan allen, die in zyn voetspoor zyn getreden. Mogen wy niet aan nemen dat Biihler zich aan moedwil heeft schuldig gemaakt, dan toch .zeker in hooge mate aan onbezonnenheid. Hy houde my' dit oordeel ten goede! F. W. DRIJVER. TRADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars ee bij de vertegenwoordigers KOOPMANS A BRUINIER, Wjjnhandelaars te Amsterdam Hoofd-Depot Vil» Dr. JAEGER'S ORIB. Normal-ffllartiblei K F. DEUSOKLK-BBNOR* Amsterdam, Kalverstr. lü, Eenig specialiteit in ds* artikelen in geheel NefUt Rijwielen zyn de beste voor /125 met 2 jaar garantie. Vraagt geïllustreerden Prijscourant aan de Hoofdagenten A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 248 b/d Damstraat. BISCUITS zjjn de fijnste. Piano-, Qrpl- en Mnzieta HEYROOS A KALSHOYEH. Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hui.Beparetran Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl