Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1354
debiteur op onnoodige kosten te jagen.
Het mag bij de deurwaarders door het
geheele land toch van bekendheid worden
geacht, dat men te Amsterdam, ja verre
weg bij de meeste kantongerechten, niet
kan volitaan met na de dagvaarding op
de zitting de hoofdsom zonder de kosten
te deponeeren.
Nog komt het herhaaldelijk voor, dat
een deurwaarder, die de dagvaarding heeft
uitgebracht en aan wien later het vonnis
ter executie wordt gezonden vooral
wanneer de crediteur of zijn raadsman
elders woont en dus niet zoo'n scherp
toezicht op de zaak kan houden een
voudig den debiteur toestaat bij hem in
termijnen te betalen, zelfs in gevallen
dat deze best in eens kan afdoen en verlof
tot termijnbetaling den debiteur vóór de
dagvaarding juist geweigerd is.
Deze staaltjes, gegrepen uit de practijk,
«ouden nog met vele andere vermeerderd
kunnen worden. De aangehaalde spreken
echter voldoende en mogen doen zien, dat
een deurwaarder, die
zaakwaarnemerspractijk uitoefent in strijd kan komen met
lijn plicht als ambtenaar, althans in de
verzoeking geraakt dien plicht te verzaken.
Of de zaakwaarnemerij dan maar
dadelijk zonder nadere regeling aan
deurwaardera verboden moet worden? Ik zal
de laatste zijn om die vraag thans reeds
bevestigend te beantwoorden. Neen, de
onpartijdigheid gebiedt te erkennen, dat
voorloopig de deurwaarder, als zaakwaar
nemer, althans wat het platte land betreft,
nog niet gemist kan worden. De deur
waarder is daar meestal de eenige per.«oon
die bijstand in rechten kan verleenen.
Advocaten wonen niet in kleine
kantonplaatsen en souden trouwens vooor
kantonzaken veel te duur zijn. Wel geeft
daar de notaris adviezen, maar ook deze
is wat duur en hij treedt 4och niet voor
het kantongerecht op. De gemeente secre
tarie, waarheen -in kleine gemeenten het
publiek zich ook wel wendt om advies,
staat met de bepalingen van privaat-recht
en proces-recht, waarop 't in kantonzaken
juist aankomt, nog al eens op gespannen
voet en is dus ook al niet 't beste kantoor
Voor rechtsbijstand. Alleen in de groote
steden waar practizijns gevestigd zijn is
't niet noodig, dat de deurwaarder als
zaakwaarnemer optreedt, temeer waar de
deurwaarders practijk hem daar een vol
doend bestaan oplevert.
Met het oog op een en ander meen ik
dus te mogen constateeren, dat ondanks
alle grieven, die men tegen den deur
waarder-zaakwaarnemer moge hebben het
niet aangaat den deurwaarders van kleine
kantons de-zaak waarnemers-practijk thans
reeds zonder nadere regeling te verbieden,
omdat men hun geen deel van hun in
komsten, die hier en daar toch al schraal
zijn, mag ontnemen.
Gaat de regeering over tot eene wette
lijke regeling der zaakwaarnemerij met
verbod aan. den deurwaarder om zaak
waarnemers-practijk uit te oefenen en stelt
zij geëxamineerde en beëedigde practizijns
in elk arrondissement aan (kanton-procu
reurs) onder disciplinair toezicht, dan zal
zij tevens voor de deurwaarders, althans
voor die ten platten lande, eene nieuwe
regeling moeten trtffen, opdat hun bestaan
als ambtenaar verzekerd blijve en, waar
noodig, verbeterd worde.
GERAKD G. LENSELINK.
Nood in Indramajoe.
II. (Slof).
Wat in 1883 voorkwam, heeft zich thans
herhaald: de bevolking der beide landen
verhuisde in grooten getale naar de aan
grenzende Pamanoeka- en Tjiasem-landen
in Krawang, waar door den landheer Hof
land menschelijker werd gehandeld ; en
naar het Gouvernementsgebied. Thans
vermeldt de heer Hoekendijk in zijn laatste
schrijven verhuizing naar Krawang en
Soemedang.
Wig herhalen, het wordt hoog tijd dat
GESCHEIDEN.
VERTELLING
VAN
ROSE R A N N A U.
Ze zat voor haar eenvoudige schrijftafel ;
onafgebroken bewoog zich de pen, die ze
tusschen de slanke vingers hield, vliegensvlug over
het voor haar liggend papier. Haar wangen
gloeider, alles aan haar tintelde van ingespan
nen \jver, om toch geen ty'd te verliezen, nu
ze zich zoo ftïospireerd voelde. Want ze wist
by ondervinding, dat, als ze in die stemming
verkeerde, het geschrevene goed was, haar werk
het deed," zooels men zegt. Ze had kunnen
juichen van heilig- bly'de vreugde, zooals die
alleen gevoeld wordt door hen, die zoo weten
te schry'veri als zij. Even hield ze cp, leunde
achterover in haar Stoel ea met vroolyken
glimlach rond den mond en tevreden glanzende
oogen keek ze eenige oogenblikken voor zicb,
zonder echter oog te hebben voor hetgeen om
haar heen gebeurde. A's ze zoo met hart ea
ziel bezig was, zag ze alleen haar eigen inwen
dig ,ik. En dat ze baar schryftafel aldu? by'
hét raten had geplaatst, dat haar bukken by
ieéferen oogopsftfënttat buiten moesten staren,
dit was gétctóed, omdat het gezicht op d«
groote, dichtbegroeide boomen voor haar in
bet boE-ch haar met de schoonste gedachten
bezielde, wanneer ze zich tot werken" neer
zette . . .
Ook thans dwaalden haar blikken naar buiten
en vestigden zicli op de reeds met een herfst
tint gekleurde bladeren der haar zoo lief
geworden boomen. Ze zag echter op dit oogen
blik niet, hoe schoon alles was, het verleden
nam voor een enkele maal al haar gedachten
in beslag en ee bleef staren en peinzen.
omtrent de toestanden op die particuliere
landen licht opga, en terecht besluit d au
ook de heer H. met krachtig aan te dringen
op onderzoek.
Thans weten we niet veel meer dan wat
ons door den heer Faes bericht wordt.
TJit een particulier schrijven citeert hij:
»De indruk welke dat gedeelte van
Kandanghauer hetwelk ik bezocht en de
bevolking op mij gemaakt heeft, is zeer
treurig. Nimmer zag ik in de residentiën
Proboïinggo, Kediri, Bagelen, Kedue,
B*tavia en Cheribon zulk een desolate streek.
De dessa's zien er slecht onderhouden en
vervallen uit. In sommige staan de huizen
tuaschen hoog opgeschoten onkruid en is
er geen spoor van erven of wegen waar
te nemen."
Verder lezen we over talrijke over
blijfselen van geheel verlaten kampongs
nabij de grens van Krawang en over
buitengewone verspreiding van allerlei
ziekten. Ten slotte:
»Het gevolg der onthouding van de
eigenaren van Indramajoe-w« sten Kandang
hauer, maar vooral van laatstgemeld land,
om iets in het belang van de opgezetenen
van hun land te doen, is natuurlijk dat
die bevolking voor een groot gedeelte is
gedemoraliseerd geraakt, en haar moreel
gehalte nu verre beneden het peil staat
van dat der aangrenzende
gouvernementslanden." 1)
* *
*
In 1868 reeds kwam een deputatie der
bevolking van Kandanghauer, 300 man
groot, naar Indramajoe, om bij den
assistentlesident over de onwillige heffingen van
den landheer te klagen. Zonder resultaat.
Het volgend jaar kwamen ze weer, toen
de Resident zich ter plaatse bevond, en
volgden dezen zelfs naar Cheribon. De
Resident beloofde de zaak te doen onder
zoeken, maar dit onderzoek liep alleen
over de vraag of hun woordvoerder, de
Amboinees Kalamata, hen tot klagen had
aangespoord.
Thans, zou men meenen, heeft het Be
stuur een betere opvatting zijuer taak ? Laat
ons zien.
Als de redactie van het Bataviaasch
Nieuwsblad den eersten brief van zendeling
Hoekendijk leest, seint ze onmiddellijk
naar Indramajoe, wat daarvan waar is.
En het Bestuur seint dit in vele opzichten
merkwaardig antwoord:
»Van hongersnood in Indramajoe is bij het
bestuur tiets bekend. Bij een deel der bevolking
van de particuliere landerijen is schaarschte aan
padi wegens mis-ogst reeds in de vorige jaren
geconstateerd. Er is geen bijzondere sterfte
onder de bevo'king.
»Houtdiefs'allen komen van ouisher op de
particuliere landerijen voor, omdat de bosschen
daar onbewaakt zijn. Van het feit, dat kinderen
voor een. maal eten verkocht zijp, heeft men
hier nooit vernomen.
»De bevolki'g is thais bezig hare sawahs
te bewerken. Koelies zijn mreilijk te verkrijgen.
In ds kolonie van den zecdeling weiden
aanvankelijk maar 43 lieden van I dramajoe
opgenomen en tiet meer van Kandanghauer.
fThiES verblijven er volgens berichten slechts
enke'e beroepsbedelaars.
»De gehesle schüderirg is onjuist en opge
schroefd, en blijkbiar van Chineesche zijde in
gegeven."
Dit antwoord is zeer voorzichtig gesteld.
Geheel ontkennen ging niet, waar de
assistent-resident persoonlijk de pogingen
van den heer Hoekendijk tot leniging der
ellende gesteund had. Maar de Resident,
die dadelijk was overgekomen, en het ant
woord klaarblijkelijk goedkeurde, achtte het
beter den nood «schaarschte" te noemen.
Bij zooveel onbekendheid rijst de vraag:
hoe weet het Bestuur wél, dat er geen
bijzondere sterfte is onder de bevolking?
Daarvan bestaan immers, voor de parti
culiere landen althans, volstrekt geen ge
gevens.
Het aantal «beroepsbedelaars" was in
de hoofdplaats tot 140 gestegen. »Ze lagen,
schrijft de zendeling, zoo maar aan den
rivierkant. Daar werden kinderen geboren
1) T. a. p., bl. 1333, 1300-61.
«IftllllmlIllllltlllllllltllllHlllltllmlIltllllllltllllfmitlllllllllllllUIIIINiMI
Plotseling schrikte ze op, ze voelde iets als
een pynlyken steek in 't hart en ze keerde
weder terug tot de werkelykheid. Een harde
trek vormde zich eemklaps om den
fraaigevormden mond; in de straks nog vroolykglan
zende oogen lag een hardvochtige koude uitdruk
king, haar geheele gestalte kenmerkte koelheid
en trots. Wit ging baar die man aan, die daar
langzaam over de afgevallen ritselende bladeren
schreed V Wat hoefde zij zich om hem te be
kommeren ? Za stond op en trok zich tot ver
achter in de kamer terug. Z; was bang, dat
hy de oogen opslaan, naar het venster kijken
en h.iar zien zou. Daar ging hij voorby, vlak
langs het raam... Neen, moe en met neerge
slagen oogen liep by voort, zonder ook maar
nmaal om te zien, precies ak had hij dezen
weg reeds meermalen geloopen. Misschien wel
heel dikwy'ls, al had ze er ook niet het mir.ste
besef van gehad. Hy' wist dus nu, waar ze
woonde; men had hem verteld, waarheen ze
zich begeven hid desty^s, het was hem
gelukt, de schuilplaats te ontdekken, wa»r ze
zich zoo veilig waande. Met de handen voor
het gelaat, als wilde zij een slag afweren, dien
zy' bang was, dat haar trtfifrn zou, ging zij nog
verder achteruit.
Dcch wat hoefde zy' eigenlek te vreezen ?
De bewy'zen lag-sa toch immers in de geheime
l&de van haar echiijftafel; was ze niet wettig"
gescheiden ?
Vijf jaren waren er nu verloopen, sinds zy
h«m voor 't laatst had gezien. In geen vy'f
JMCB h«d zy' iets van hem gehoord, 't Eenige
wat ze wist ea dat had ze in de courant ge
lezen, was, dat hy als echeepsdokter naar het
buitenland was vertrokken.
Als hy' nu eens onverwacht naar de kinde
ren toeging en zich aan hen bekend maakte
als hun vader ? Wat zouden de kinderen zeggen
van den leugen, dien ze verzonnen had, door
hun te vertellen, dat vader heel ver van huis,
op zee, ziek geworden en gestorven was ?
't Was een noodlengen geweest, nu ja, masr
ook het egoïsme had haar dien leugen op de
en daar stierven er zonder dat er een haan
naar kraaide/' Hun toestand werd een
voudig toegeschreven aan «indolentie van
den Inlander," en daarmede uit. In
zijne kolonie nam de heer H. 100 per
sonen op.
De laatste zin van het bestuursbericht
bevat een dier insinuaties, waarvan men
zich in Indiëmaar al te veel bedient,
maar waarvan hooggeplaatste ambtenaren
zich stellig moesten onthouden. Wel moet
het bitter zijn voor iemand, die al zijne
krachten inspant om iets te lenigen van
zoo bitteren nood, op zulke wijze verdacht
gemaakt te worden. Als uitleg werd later
in een Indisch blad medegedeeld dat men
het schrijven van den zendeling toeschreef
»aan den invloed van een Chinees, die
zich door bestaande toestanden dacht te
dekken tegen zijne verplichtingen.'* De
heer H. verklaart, zelfs geen flauw ver
moeden te hebben, welken Chinees men
bedoelt.
Maar het ergste moet nog komen. Uit
den laatsten brief van den zendeling
(N. E. Ct. van 20 Mei) blijkt, dat het
Bestuur evenzeer als in 18G9 de zaak heeft
willen »toetoepen" (in den doofpot stoppen);
een niet alleen in ladiëgebruikelijke,
maar daar toch bijionder beminde handel
wijze.
De leden der kolonie, door den heer
H. gesticht, werden voortdurend door de
politie lastig gevallen en ook de Patih
(onder-regent) trachtte schrik onder hen te
brengen, wat maar al te zeer gelukte,
zoodat velen vertrokken. De Javaan is bang
voor zijne hoofden en voor de politie. Ten
slotte bezocht ook de resident, de kolonie
en liet een lijst opmaken van alle kolo
nisten, waarop de last volgde, de meesten
weg te zenden, voor zoover ze niet te voren
al heengezonden waren. Eerst mochten
de zieken blijven, maar daarna kwam bevel,
dat ook van deze eenige moesten vertrekken
en anders met geweld zouden worden weg
geleid. Op zijne vraag wat hem in dezen
te doen stond, antwoordde de assistent
resident den zendeling zakelijk het vol
gende :
»Er mogea geen bedelaars zijn. Ieder
dessaInofd moet zorgen, dat de menschen in zijn
dessa voedsel ea werk hebben. Hebben zij dat
niet, dan zal het hoofd gestiaft worden. Menschen
van elders, om eten vragende, zullen onverwijld
naar hun desa» teruggezonden worden. Op
menschen uit deze afdeelirg zal de wet van
landlooperij en bedelarij toegepast worden, d. i.:
worden ze in hun dessa vragetde aangetroffen,
dan krj'gen ze 14 dagen tot 3 maanden dwarg.
arbeid ; worden ze buiten hun dessa aangetr, ffen,
dan zil de Landraad hen verwrdeelen tot dwang
arbeid van O maanden tot 2 jaar." Dat wilde
dus met endere woorden zeggen, dat de kolonie
oogenblikkelijk moest opgedoekt worden. Daarom
berichtte de heer H:ckendijk dan cok aan den
ass.-resident: ,/lk hef bij deze de kolonie epen
maak alle inwonenden tot mijn bedienden, waar
door ze dus buiten de termen vallen \an als
latdloopers en bedelaars beschouwd te worden."
De schuld werd thans op de dorps
hoofden geworpen, die niet hadden ge
rapporteerd, dat zich in hunne dessa's
oran/j kalaparan (hongerlijders) bevonden.
Men vraagt vanzelf: was deze hun
plicht dien hoofden wel behoorlijk
ingescherpt? wisten ze wel zeker dat het
Europeesch bestuur zulke berichten van
hen verwachtte en op prijs zou stellen?
En vooral vraagt men: Geldt die last ook
voor de dorpshoofden op de particuliere
lauden ? En als deze allen zwijgen, zijn
de Europeesche ambtenaren dan gerust en
kunnen ze 't met ambtsplicht en geweten
o vereen b re n gen de rapporten der inianders
af te wachten, de oogen te sluiten voor
de ellende om zich heen en te seinen: ons
is niets bekend?
Waarlijk, hier valt iets te onderzoeken.
Niet dat personen gezocht moeten worden
het is het stelsel, dat niet deugt.
Het laatste Koloniaal Verslag deelt
mede: »De bij Gou?. B t. 24 Juli 1890
No. 5 ingestelde commissie tot het indienen
van voorstellen tot herziening van het
reglement op de particuliere landerijen
bewegten de jimanoek, is bij Gouv. Bt.
lippen gelegd, 't Was immers veel makkelijker
als de kinderen in de meening waren, dat hun
vader dood was. Ze stond dan niet voor het
feit, lastige vragen te moeten beantwoorden.
Alles loste zich als van z«It en harmonisch op
in dien eenen leugen, die niemand schaadde...
En nu ...?
Bevend trad zy van uit haar schuilplaats
naar voren en toen zij weer midden in de kamer
stond, keek ze, zich op de teenen oprichtende,
behoedzaam nog eens naar buiten.
Ja, daar stond hij w?er, den rug geleund
tegen een boomstam, de oogen onafgebroken
op haar vensters gericht. Gele bladeren woeien
af, zweefden langs zy'n hoofd naar omlaag. Op
eenmaal schudde hy langzaam het hoofd, wierp
een laatiten blik als om afscheid te nemen,
op datgene, waarop hij zoo lang bad gestaard
en toen, zich haastig omkeerende, liep bij met
afgswend gelaat voort in de richting van bet
statior, welks rooda dakpannen door de reeds
half ontbladerde boomen duidelyk zichtbaar
begonnen te worden. Ha i zy het gosd gezien ?
Waren zy'n haren werkelijk gry's geworden, of
waren baar oogen door een wazig floers be
neveld V
Met eon zucht van verlichting zag ze hem
al verder en verder zicii verwijderen. Doch
een gevoel van smart, zooals ze in langen,
langen ty'd niet gekend had, was by dit onver
wacht wederzien plotseling in haar hart bin
nengeslopen. Ze had er nooit aan gedacht, dat
hij den een of anderen dag zou terugkeerea
en gebruik maken van zyn recht, de kir deren
af en toe te komen opzoeken. Zou hy de
kinderen gezien hebben ? Maar 't was baast
ciet denkbaar, dat hy ze herkend bad. Henk
was desty'ds pas vier en kleine Grete nog geen
twee jaar geweest.
Maar <tls hy nu eens weeromkwam ? Het
kon toch gebeuren. Een koortsachtige angst
greep haar aan, haar wangen gloeiden, haar
slapen bonsden, alles aan haar trilde. Ze dacht
voorgoed met het verleden gebroken te hebben ;
't leven lag weer 200 heel kalm, zoo vredig
28 Aug. 1902, No. 32, onder dankbetuiging
voor de wjjze waarop ze zich van hare
taak gekweten heeft, ontbonden."
Een herziening van dat reglement kan
eenige verbetering brengen, maar afdoende
zal die niet zijn. Afdoende zal alleen z\jn
de terugkoop door den Staat van de parti
culiere landerijen, die nooit verkocht hadden
mogen worden, althans voor zoover er in
ianders woonden. Want aan de dessa's
behoorde de grond, niet aan den Staat.
Verbetering zal vooral moeilijk zijn in
de toestanden der landerijen van Batavia,
waar Caineezen de bevolking knevelen tot
vlak naast de erven der hooge waardigheids
bekleders, in de hoofdstad van ons Indisch
rijk woonachtig. Zal beleven moeilijk blijken
voor de niet minder achterlijke landen van
Cheribon, waar in 1903 weer hongersnood
was ? Men kan het niet gelooven, wanneer
men de in den Regeeringsalmanak ver
melde namen der in Nederland woonachtige
eigenaars leest. Deze eigenaars, eenmaal
op den nood gewezen, zullen zich er stellig
niet toe willen bepalen, hun administrateurs
last te geven, de bevolking tegemoet te
komen. Het Koloniaal Verslag van 1892
het eenige waarin de economische toe
stand der residentiën kortelijk is beschreven
vermeldt, hoe goede zaken ze maken
in goede oogstjaren. Ongetwijfeld zullen
ze zich thans, na de kwade jaren, zelve
willen gaan overtuigen, dat al het mogelijke
gedaan wordt om de bevolking te helpen
en op te heffen. Zézullen Ierland in
dachtig zijn, waar ook de verwijdering der
eigenaren van hunne landen de treurigste
toestanden heeft gekweekt.
En waar hunne krachten te kort schieten,
moge de Regeering gaan inzien dat hare
onderdanen op de verkochte landen even
zeer recht hebben op hare zorg als hunne
buren op gouvernementsgrond.
J. F. NlERMEI.TER.
KischinewDe dagbladen hebbeu ots de ijzingwekkende
verbalen gedaan, van eene di;r woedende
koortsen van Russisch barbarisme, gelijk we
dat zelfs uit dat land niet hadden verwacht,
dat zij in onzen tijd zouden kunnen woeden.
Men kent de détails en men heeft ook gelezen,
dat er nu voor deze slachtcff;rs, die tallo^ze
gewonden, geschondenen, verminkten, kreupelen,
have- en dakloozen, oproepingen worden ge
daan om geld. Nu, wie 't kan, geve! Mits
niemand nu maar denke, dat daarmede de zaak
is afgedaan. Want aan menigeen zal zich de
vraag hebben opgedrorgen, of nu die joden
daar, voor goed zullen zijn geholpen, zelfs al
vloeien de giften bij honderdduizenden, ja bij
millioenen toe.
Neen, die joden zijn aief geho'p^n met dat
geld, ze'fs niet met al 't geld van de wereld,
zou ik haast zeggen; en zij kannen ook niet ge
holpen worden.
In deze russisch-poolsch-rumenische
jodenkwestie, culmineert z'ch het groote conil kt
tusscaen hst Oostersch-barbarisme en de be
grippen van humaniteit, die der westersche
beschaving langzamerhand eigen zijn geworden.
Trouwens, men zag het met de gebeurtenissen
in Finland, hoe Rusland spot met alle begrip
van moderne beschaving en volkenrecht.
Men vraagt zich af, zullen die joden daar
nu moeten fjlijne/t, of is nu eindelijk de ware
tijd niet gekomen, om hen allen, desnoods op
de grootst mogelijke schaal, naar het, een of
andere oord te doen emigreerea, bijv. naar een
deel van Palestina, Zuid-Amerika etc. Met
andere woorden, zal men nu niet eindeiijk eens
uitvoering kunnen geven aan de plannen der
Zionisten ?
Ik voor mij, sta tegenover die plannen zér
sceptisch; de groote quaestie is deze, dat men
naar geen enkel oord ter wereld, althans van
de beschaafde wereld, zulke groote massa's joden
kan doei emigreeren, dat cYuirJoor aan die
verschrikkelijke joden-ellende, een behoorlijk
einde zou kunnen gemaakt worden.
a Engelatd c i Noord-Amerika zinnen reeds
lang op praktische maatregelen, om de immi
gratie van behoeftige joden te keeren.
Inderdaad valt het niet te on1 kennen, dat
deze grcepan van menschep, in het a!gem»,en
genomen waar zij z:ch vestigen geen sociaal
voordeel, maar eerder een nadeel opleveren. En
al zal ik de laatste zijn, om daarmede maat
regelen tè.rea tien gerechtvaardigd te achten,
ik moet toch dok erkennen, dat er veel voor te
iiitiiiiiiiitiitiiiMiniililliililiiiiiiiiiliiiiiiiilil*
vóór haar naar 't scheen en als door een
tooverslag was eensklaps alles anders geworden,
voelde ze verdriet en tweestry'd weder haar
deel zijn.
Ze zag om zich heen. Al het haar
omrin-gende behoorde laar toe. Ze had bet zelf
verdiend met haar pen. Wel had ze zich de
minste genoegens moeten ontzeggen, om het
zoover te brengen, wel had ze menigmaal haar
nachtrust er voor moeten opofferen, maar ze
had haar doel bereikt. Alles, wat ze bezat,
kon ze thans het hare noemen. En de kinderen,
die waren ook haar eigendom. Nu, na verloop
van vy'f jaar, zou hij, zoo meende ze, toch geen
recht meer op hen hebben. Haar kinderen ! !
Een vochtige nevel kwam haar voor de oogen,
een paar tranen rolden haar langs de wangen
bij de gedachte aan hen.
Daar weerklonken een paar vroolijk lachende
kinderstemmen, een paar vriendelijke
kindergezichtjas tuurden even door het venster naar
binnen en een minuut later stormden Henk en
Greta de kamer binnen. Dilt wisten ze, als
ze uit school kwamen on half n en om half
vijf, dan zette moeder geen letter meer op
't papier, dan was al haar tijd voor hen. Met
een onstuimig gebaar begroetten ze hunne
moeder, die ha&r lievelingen vriendelyk toe
lachte, heden mogelijk nog iets hartelijker dan
anders.
2e streek Gre'a's blonde krullen, die telkens
weer ontspiongen aan den ronden kam, die ze
in bedwang moest houden, van het voorhoofd
en bij deze beweging dacht ze, voor den eersten
keer sinds langen, langen tyd, aan een ander
voorhoofd, dat baar zoo lief was geweest en
?waarvan ze ook zoo menigmaal met zachte
band een weerbarstige lok had weggeitreken.
O, moeder, wij kragen een nieuwen
latynscben meester !" riep Henk eensklaps op opge
wonden toon uit. We hebben vandaag b\j twee
onderwyzers laiy'n gehad; de een vroeg, hoe
of we alles gewend waren en de andere zei,
hoe ie doen moest. Neen, 't is werkehjk waar,
u hoeft er niet om te lachen. 't Is ecbt, daar
zeggfn valt. Vooral als men in aanmerking
neem^, dat de regeeringen, door de groote toe
name van hun eigin proletariaat, «enigszins
beducht beginnen te worden, voor een vreemd
pauparUrae, aU hetwelk de groote invoer van
Russisch-Poolsche jsden, noodwendig ten ge
volge moet hebben.
Dat overigens sedert meer dan een eeuw ra
de plechtige proclamatie van de «Rechten van
den Metsch", er nog een land, en zelfs meer
dan een is, waar die rechten niet alleen niet
erkend, maar waar groote groepen menschep,
dagtl(jks aan uitbarstingen vaa meusohelijke
dolheid ten prooi kunnen vuile», mogen »ij
bejammeren en betreuren, het is evenwel ruet
anders.
Als zelfs het land waar die »R?ehten", hoe
zeer ook niet geboren, toch het eerst over de
hoofden van het middeneeuwsche bebond' ge
slingerd zijn, met die groote fungerende iracht
van revolutionair enthousiasme, voor n luttel
aantal jaren ons het 'schouwspel- op kon leveren
van een ȟff*ire Dreyfus"', met al den aankleve
van dien, zou men zich dan verwonderen, dat
de geheel- barbaarsche Ris, de met een vernisje
van europcërachtigheid bestreken Tartaar,
gelijk eenmaal een kenner van de Russen zich
uitdrukte, zich nog zóó te buiten ian gaan?
Inderdaad, onze beschaving is vergevorderd,
zou men oppervlakkig zrggen! En wie zou er
haast niet vertwijfelen, bij het aanschouwen van
dingen en feiten als wij nog in onze twintigste
eeuw mogen waarnemen P
Met dat allef, zijn echter de Russifche joden
niet geholpen, hoor ik zeggen. Neen, waarde
vrienden, zy' zijn niet te belpen, althans niet in
het groot genomen. Die nallioenen Joden, dia
zieh daar op sommige punten, in z,g.p.
«andedlurgs-rayon?," looals de Regeering dat voor
eenige jaren geleden bepaalde, samenptkkec, zij
zjjn niet te helpen, omdat Rusland zelf niet is
te helpen.
Dat .groote, maar in zyn inwendig lichaam
verrotte land, moet uiteer, dat zal de toe
komst moeten zijc. Ba eerst uit-een-geslagep,
in zijn deelen verbrokkeld, kan er sprake zijn
van «e in voering van meer beschaafde
legeering»vormen in die landen; kan de hand geslagen
worden aan het euroj-ëaniseeren van Rus'and.
Noch Peter de Groote, noch Katharina, aoch
de verschillende AUxinders, is het mogen ge
lukken, zelfs maar in de verte niet, datgene
daar te s! ellen in Rusland, wat zij beoogden.
Men bestudeere RuslaQct'a geschiedenis van af
dien tijd maar eens. En ook, het kon niet anders.
Immers, wat zij in 't algemeen beoogden, was
niet door a menscb, WM zelfi niet door dtu
goeden wil van ganscbe groepen van menschen
te verkrijgen. Sinds een paar eeuwen werken
de omstandigheden, en ook economische,
tgrariesche, industrieele en politiike ontwikkelingen,
langzaam, maar zeker aan Rusland'» ondergang.
Ea zelfs zijn in de laatste twintig, vijfentwintig
jaren die ondergrondsche werkingen, zoo hevig,
dat het verrottiogsproces, het stadium van
akuutheid is ingetreden, waaruit het niet ligt verlost
komt. Wat Ni'iilisten e. d. niet hebben bereikt,
dat bereikt de economische revolutie van de
laatste kwarteeuw, zonder gedruUcb, maar zeker
der. Alleen daaraan zullen dan ook de joden.
het kunnen te danken hebben, als zij eenmaal.
daar waar zij geboren zijn en in massa wel
zullen motlen sterven, als vrije menscben zullen
worden erkend.
*
«Het zal wel voor elkeen duide'ijk zijn te
begnjper, dat de jodenkwestie in Ruslatd nog
ingewikkelder is, dan die in welk ander land
ook. Zij is daar niet alleen een economische
en een politieke, zij is daar bovetdien een
kwestie van hisloritchen aard. En deze faktoren
te zamen, loopen zoo ineen, dat het moeielijk
is om na te gaan, welke van hen de doorslag
gevende zijn.
Als wij bijv. zien, dat de joden in Polen
en Lithauen in de 14e eeuw reeds in een veel
gunstiger conditie waren, dan ooit; dat zij in
dien tijd, onder het schutspatronaat der vorsten,
alle privilegiën bezaten en daardoor grooten
politieken en economischen invloed konden uit
oefenen, daar moet men erkennen, dat de tegen
woordige toestand in aile opzichten bij die in
de Middeneeuwen ten achter staat.
En wat dau ook het gevolg was van dezen
vroeger zoo gunitigen toestand, dat was, evenals
bijna overal waar men de joden evenveel vrij
heid en evenveel rechten als de christenen toe
stond, steeds plaats had, de verkregen gelijkheid
bevorderde in hooge mate hunne sociale assimi
latie met de ingeboren bevolking
Maar aan 't einde van de 151e eeuw waren
de Joden wederom het objekt van het
<x-!lusivisme en het piiticularisme der opkomende stad
en gildeburgers geworden. Ea in 1493 volgde
hunne verbanning. Na dien tijd werden zij wel
weder toegelaten, maar het was uit met het
zich oplossen, in de beschaving van de bevol
king waaronder zij verkeerden.
heeft u m'n hand er op." Dat was voor Henk
altyd het sprekend bewy's van de waarheid
van iemands woorder.
Moederij*, ik moet je wat vertellen, maar
zult u niet boos worden," vleide Greta, ik ben
met rekenen verder mocht Henk het niat
hooren twee cy'fers achteruitgegaan. Emma
Vink ook. Zy zei, dat ik het niet vertellen
moest thuis, want dat zij het ook niet deed.
Maar ik zeg het u toch. Waarom zou ik anders
een mammie hebben, hé'?". . . O, dat waren
haar gelukkigste oogenblikken, a!s ze haar
kinderen in hun oprechte, lieve
aanhankely'kheid om zich heen had, oogenblikken die haar
ruimschoots vergoedden het gemis van zoovee),
wat anders haar deel had kunnen zyn.
Heden echter was ze vfrre van gel ikkig Beel
den uit het verleden doemden voor baar op,
duidelijk en klaar ; herinneringen aan lang
vervlogen dagen, de eene nog levendiger dan de
andere, doorkruisten haar brein ; gedachten aan
wat geweest was en wat ze gemeend had, voor
altyd aan de vergetelheid te hebben
pry'sgegeven, verdrongen zich als om stry'd in haargeest.
Toen de klederen weder naar school en zij
alleen achtergebleven was, liet zij haar gedach
ten den vrijen loep. Hoe pijnly'k helder stond
hij haar weer voor den geest, die gewichtige
dag van v\jf lange jaren geleden. Ze bad bet
niet durven wagen een blik op hem te richter,
dien dag, bevreesd als ze was, te zillen wan
kelen in haar besluit. Met gesloten oogen
doorleefde ze nog eens, wat ze toen had door
leefd ; duidelijk zag ze weer het groene, ver
sie' en, met inktvlekken bemorste tafelkleed;
den ring vai den rechter, den zonnestraal, die
vroolyk lichtte door een reet van 't gordy'n,
beschijnend nu raar, dan hém, als wa*e by'
een gouden draad, die hen weder voor eeuwig
aan elkander verbinden zou. Alles, alles bad
ze opgemerkt en gezien, alleen naar téna had
ze ciet durven opzien. Ze wist bet immers
maar al te goed, hoe verdrietig h\j er uil zag ;
toen, even als hedenochtend onder de bocmen,
stond z\jn gelaat souber en neerslachtig als