De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 7 juni pagina 2

7 juni 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1354 debiteur op onnoodige kosten te jagen. Het mag bij de deurwaarders door het geheele land toch van bekendheid worden geacht, dat men te Amsterdam, ja verre weg bij de meeste kantongerechten, niet kan volitaan met na de dagvaarding op de zitting de hoofdsom zonder de kosten te deponeeren. Nog komt het herhaaldelijk voor, dat een deurwaarder, die de dagvaarding heeft uitgebracht en aan wien later het vonnis ter executie wordt gezonden vooral wanneer de crediteur of zijn raadsman elders woont en dus niet zoo'n scherp toezicht op de zaak kan houden een voudig den debiteur toestaat bij hem in termijnen te betalen, zelfs in gevallen dat deze best in eens kan afdoen en verlof tot termijnbetaling den debiteur vóór de dagvaarding juist geweigerd is. Deze staaltjes, gegrepen uit de practijk, «ouden nog met vele andere vermeerderd kunnen worden. De aangehaalde spreken echter voldoende en mogen doen zien, dat een deurwaarder, die zaakwaarnemerspractijk uitoefent in strijd kan komen met lijn plicht als ambtenaar, althans in de verzoeking geraakt dien plicht te verzaken. Of de zaakwaarnemerij dan maar dadelijk zonder nadere regeling aan deurwaardera verboden moet worden? Ik zal de laatste zijn om die vraag thans reeds bevestigend te beantwoorden. Neen, de onpartijdigheid gebiedt te erkennen, dat voorloopig de deurwaarder, als zaakwaar nemer, althans wat het platte land betreft, nog niet gemist kan worden. De deur waarder is daar meestal de eenige per.«oon die bijstand in rechten kan verleenen. Advocaten wonen niet in kleine kantonplaatsen en souden trouwens vooor kantonzaken veel te duur zijn. Wel geeft daar de notaris adviezen, maar ook deze is wat duur en hij treedt 4och niet voor het kantongerecht op. De gemeente secre tarie, waarheen -in kleine gemeenten het publiek zich ook wel wendt om advies, staat met de bepalingen van privaat-recht en proces-recht, waarop 't in kantonzaken juist aankomt, nog al eens op gespannen voet en is dus ook al niet 't beste kantoor Voor rechtsbijstand. Alleen in de groote steden waar practizijns gevestigd zijn is 't niet noodig, dat de deurwaarder als zaakwaarnemer optreedt, temeer waar de deurwaarders practijk hem daar een vol doend bestaan oplevert. Met het oog op een en ander meen ik dus te mogen constateeren, dat ondanks alle grieven, die men tegen den deur waarder-zaakwaarnemer moge hebben het niet aangaat den deurwaarders van kleine kantons de-zaak waarnemers-practijk thans reeds zonder nadere regeling te verbieden, omdat men hun geen deel van hun in komsten, die hier en daar toch al schraal zijn, mag ontnemen. Gaat de regeering over tot eene wette lijke regeling der zaakwaarnemerij met verbod aan. den deurwaarder om zaak waarnemers-practijk uit te oefenen en stelt zij geëxamineerde en beëedigde practizijns in elk arrondissement aan (kanton-procu reurs) onder disciplinair toezicht, dan zal zij tevens voor de deurwaarders, althans voor die ten platten lande, eene nieuwe regeling moeten trtffen, opdat hun bestaan als ambtenaar verzekerd blijve en, waar noodig, verbeterd worde. GERAKD G. LENSELINK. Nood in Indramajoe. II. (Slof). Wat in 1883 voorkwam, heeft zich thans herhaald: de bevolking der beide landen verhuisde in grooten getale naar de aan grenzende Pamanoeka- en Tjiasem-landen in Krawang, waar door den landheer Hof land menschelijker werd gehandeld ; en naar het Gouvernementsgebied. Thans vermeldt de heer Hoekendijk in zijn laatste schrijven verhuizing naar Krawang en Soemedang. Wig herhalen, het wordt hoog tijd dat GESCHEIDEN. VERTELLING VAN ROSE R A N N A U. Ze zat voor haar eenvoudige schrijftafel ; onafgebroken bewoog zich de pen, die ze tusschen de slanke vingers hield, vliegensvlug over het voor haar liggend papier. Haar wangen gloeider, alles aan haar tintelde van ingespan nen \jver, om toch geen ty'd te verliezen, nu ze zich zoo ftïospireerd voelde. Want ze wist by ondervinding, dat, als ze in die stemming verkeerde, het geschrevene goed was, haar werk het deed," zooels men zegt. Ze had kunnen juichen van heilig- bly'de vreugde, zooals die alleen gevoeld wordt door hen, die zoo weten te schry'veri als zij. Even hield ze cp, leunde achterover in haar Stoel ea met vroolyken glimlach rond den mond en tevreden glanzende oogen keek ze eenige oogenblikken voor zicb, zonder echter oog te hebben voor hetgeen om haar heen gebeurde. A's ze zoo met hart ea ziel bezig was, zag ze alleen haar eigen inwen dig ,ik. En dat ze baar schryftafel aldu? by' hét raten had geplaatst, dat haar bukken by ieéferen oogopsftfënttat buiten moesten staren, dit was gétctóed, omdat het gezicht op d« groote, dichtbegroeide boomen voor haar in bet boE-ch haar met de schoonste gedachten bezielde, wanneer ze zich tot werken" neer zette . . . Ook thans dwaalden haar blikken naar buiten en vestigden zicli op de reeds met een herfst tint gekleurde bladeren der haar zoo lief geworden boomen. Ze zag echter op dit oogen blik niet, hoe schoon alles was, het verleden nam voor een enkele maal al haar gedachten in beslag en ee bleef staren en peinzen. omtrent de toestanden op die particuliere landen licht opga, en terecht besluit d au ook de heer H. met krachtig aan te dringen op onderzoek. Thans weten we niet veel meer dan wat ons door den heer Faes bericht wordt. TJit een particulier schrijven citeert hij: »De indruk welke dat gedeelte van Kandanghauer hetwelk ik bezocht en de bevolking op mij gemaakt heeft, is zeer treurig. Nimmer zag ik in de residentiën Proboïinggo, Kediri, Bagelen, Kedue, B*tavia en Cheribon zulk een desolate streek. De dessa's zien er slecht onderhouden en vervallen uit. In sommige staan de huizen tuaschen hoog opgeschoten onkruid en is er geen spoor van erven of wegen waar te nemen." Verder lezen we over talrijke over blijfselen van geheel verlaten kampongs nabij de grens van Krawang en over buitengewone verspreiding van allerlei ziekten. Ten slotte: »Het gevolg der onthouding van de eigenaren van Indramajoe-w« sten Kandang hauer, maar vooral van laatstgemeld land, om iets in het belang van de opgezetenen van hun land te doen, is natuurlijk dat die bevolking voor een groot gedeelte is gedemoraliseerd geraakt, en haar moreel gehalte nu verre beneden het peil staat van dat der aangrenzende gouvernementslanden." 1) * * * In 1868 reeds kwam een deputatie der bevolking van Kandanghauer, 300 man groot, naar Indramajoe, om bij den assistentlesident over de onwillige heffingen van den landheer te klagen. Zonder resultaat. Het volgend jaar kwamen ze weer, toen de Resident zich ter plaatse bevond, en volgden dezen zelfs naar Cheribon. De Resident beloofde de zaak te doen onder zoeken, maar dit onderzoek liep alleen over de vraag of hun woordvoerder, de Amboinees Kalamata, hen tot klagen had aangespoord. Thans, zou men meenen, heeft het Be stuur een betere opvatting zijuer taak ? Laat ons zien. Als de redactie van het Bataviaasch Nieuwsblad den eersten brief van zendeling Hoekendijk leest, seint ze onmiddellijk naar Indramajoe, wat daarvan waar is. En het Bestuur seint dit in vele opzichten merkwaardig antwoord: »Van hongersnood in Indramajoe is bij het bestuur tiets bekend. Bij een deel der bevolking van de particuliere landerijen is schaarschte aan padi wegens mis-ogst reeds in de vorige jaren geconstateerd. Er is geen bijzondere sterfte onder de bevo'king. »Houtdiefs'allen komen van ouisher op de particuliere landerijen voor, omdat de bosschen daar onbewaakt zijn. Van het feit, dat kinderen voor een. maal eten verkocht zijp, heeft men hier nooit vernomen. »De bevolki'g is thais bezig hare sawahs te bewerken. Koelies zijn mreilijk te verkrijgen. In ds kolonie van den zecdeling weiden aanvankelijk maar 43 lieden van I dramajoe opgenomen en tiet meer van Kandanghauer. fThiES verblijven er volgens berichten slechts enke'e beroepsbedelaars. »De gehesle schüderirg is onjuist en opge schroefd, en blijkbiar van Chineesche zijde in gegeven." Dit antwoord is zeer voorzichtig gesteld. Geheel ontkennen ging niet, waar de assistent-resident persoonlijk de pogingen van den heer Hoekendijk tot leniging der ellende gesteund had. Maar de Resident, die dadelijk was overgekomen, en het ant woord klaarblijkelijk goedkeurde, achtte het beter den nood «schaarschte" te noemen. Bij zooveel onbekendheid rijst de vraag: hoe weet het Bestuur wél, dat er geen bijzondere sterfte is onder de bevolking? Daarvan bestaan immers, voor de parti culiere landen althans, volstrekt geen ge gevens. Het aantal «beroepsbedelaars" was in de hoofdplaats tot 140 gestegen. »Ze lagen, schrijft de zendeling, zoo maar aan den rivierkant. Daar werden kinderen geboren 1) T. a. p., bl. 1333, 1300-61. «IftllllmlIllllltlllllllltllllHlllltllmlIltllllllltllllfmitlllllllllllllUIIIINiMI Plotseling schrikte ze op, ze voelde iets als een pynlyken steek in 't hart en ze keerde weder terug tot de werkelykheid. Een harde trek vormde zich eemklaps om den fraaigevormden mond; in de straks nog vroolykglan zende oogen lag een hardvochtige koude uitdruk king, haar geheele gestalte kenmerkte koelheid en trots. Wit ging baar die man aan, die daar langzaam over de afgevallen ritselende bladeren schreed V Wat hoefde zij zich om hem te be kommeren ? Za stond op en trok zich tot ver achter in de kamer terug. Z; was bang, dat hy de oogen opslaan, naar het venster kijken en h.iar zien zou. Daar ging hij voorby, vlak langs het raam... Neen, moe en met neerge slagen oogen liep by voort, zonder ook maar nmaal om te zien, precies ak had hij dezen weg reeds meermalen geloopen. Misschien wel heel dikwy'ls, al had ze er ook niet het mir.ste besef van gehad. Hy' wist dus nu, waar ze woonde; men had hem verteld, waarheen ze zich begeven hid desty^s, het was hem gelukt, de schuilplaats te ontdekken, wa»r ze zich zoo veilig waande. Met de handen voor het gelaat, als wilde zij een slag afweren, dien zy' bang was, dat haar trtfifrn zou, ging zij nog verder achteruit. Dcch wat hoefde zy' eigenlek te vreezen ? De bewy'zen lag-sa toch immers in de geheime l&de van haar echiijftafel; was ze niet wettig" gescheiden ? Vijf jaren waren er nu verloopen, sinds zy h«m voor 't laatst had gezien. In geen vy'f JMCB h«d zy' iets van hem gehoord, 't Eenige wat ze wist ea dat had ze in de courant ge lezen, was, dat hy als echeepsdokter naar het buitenland was vertrokken. Als hy' nu eens onverwacht naar de kinde ren toeging en zich aan hen bekend maakte als hun vader ? Wat zouden de kinderen zeggen van den leugen, dien ze verzonnen had, door hun te vertellen, dat vader heel ver van huis, op zee, ziek geworden en gestorven was ? 't Was een noodlengen geweest, nu ja, masr ook het egoïsme had haar dien leugen op de en daar stierven er zonder dat er een haan naar kraaide/' Hun toestand werd een voudig toegeschreven aan «indolentie van den Inlander," en daarmede uit. In zijne kolonie nam de heer H. 100 per sonen op. De laatste zin van het bestuursbericht bevat een dier insinuaties, waarvan men zich in Indiëmaar al te veel bedient, maar waarvan hooggeplaatste ambtenaren zich stellig moesten onthouden. Wel moet het bitter zijn voor iemand, die al zijne krachten inspant om iets te lenigen van zoo bitteren nood, op zulke wijze verdacht gemaakt te worden. Als uitleg werd later in een Indisch blad medegedeeld dat men het schrijven van den zendeling toeschreef »aan den invloed van een Chinees, die zich door bestaande toestanden dacht te dekken tegen zijne verplichtingen.'* De heer H. verklaart, zelfs geen flauw ver moeden te hebben, welken Chinees men bedoelt. Maar het ergste moet nog komen. Uit den laatsten brief van den zendeling (N. E. Ct. van 20 Mei) blijkt, dat het Bestuur evenzeer als in 18G9 de zaak heeft willen »toetoepen" (in den doofpot stoppen); een niet alleen in ladiëgebruikelijke, maar daar toch bijionder beminde handel wijze. De leden der kolonie, door den heer H. gesticht, werden voortdurend door de politie lastig gevallen en ook de Patih (onder-regent) trachtte schrik onder hen te brengen, wat maar al te zeer gelukte, zoodat velen vertrokken. De Javaan is bang voor zijne hoofden en voor de politie. Ten slotte bezocht ook de resident, de kolonie en liet een lijst opmaken van alle kolo nisten, waarop de last volgde, de meesten weg te zenden, voor zoover ze niet te voren al heengezonden waren. Eerst mochten de zieken blijven, maar daarna kwam bevel, dat ook van deze eenige moesten vertrekken en anders met geweld zouden worden weg geleid. Op zijne vraag wat hem in dezen te doen stond, antwoordde de assistent resident den zendeling zakelijk het vol gende : »Er mogea geen bedelaars zijn. Ieder dessaInofd moet zorgen, dat de menschen in zijn dessa voedsel ea werk hebben. Hebben zij dat niet, dan zal het hoofd gestiaft worden. Menschen van elders, om eten vragende, zullen onverwijld naar hun desa» teruggezonden worden. Op menschen uit deze afdeelirg zal de wet van landlooperij en bedelarij toegepast worden, d. i.: worden ze in hun dessa vragetde aangetroffen, dan krj'gen ze 14 dagen tot 3 maanden dwarg. arbeid ; worden ze buiten hun dessa aangetr, ffen, dan zil de Landraad hen verwrdeelen tot dwang arbeid van O maanden tot 2 jaar." Dat wilde dus met endere woorden zeggen, dat de kolonie oogenblikkelijk moest opgedoekt worden. Daarom berichtte de heer H:ckendijk dan cok aan den ass.-resident: ,/lk hef bij deze de kolonie epen maak alle inwonenden tot mijn bedienden, waar door ze dus buiten de termen vallen \an als latdloopers en bedelaars beschouwd te worden." De schuld werd thans op de dorps hoofden geworpen, die niet hadden ge rapporteerd, dat zich in hunne dessa's oran/j kalaparan (hongerlijders) bevonden. Men vraagt vanzelf: was deze hun plicht dien hoofden wel behoorlijk ingescherpt? wisten ze wel zeker dat het Europeesch bestuur zulke berichten van hen verwachtte en op prijs zou stellen? En vooral vraagt men: Geldt die last ook voor de dorpshoofden op de particuliere lauden ? En als deze allen zwijgen, zijn de Europeesche ambtenaren dan gerust en kunnen ze 't met ambtsplicht en geweten o vereen b re n gen de rapporten der inianders af te wachten, de oogen te sluiten voor de ellende om zich heen en te seinen: ons is niets bekend? Waarlijk, hier valt iets te onderzoeken. Niet dat personen gezocht moeten worden het is het stelsel, dat niet deugt. Het laatste Koloniaal Verslag deelt mede: »De bij Gou?. B t. 24 Juli 1890 No. 5 ingestelde commissie tot het indienen van voorstellen tot herziening van het reglement op de particuliere landerijen bewegten de jimanoek, is bij Gouv. Bt. lippen gelegd, 't Was immers veel makkelijker als de kinderen in de meening waren, dat hun vader dood was. Ze stond dan niet voor het feit, lastige vragen te moeten beantwoorden. Alles loste zich als van z«It en harmonisch op in dien eenen leugen, die niemand schaadde... En nu ...? Bevend trad zy van uit haar schuilplaats naar voren en toen zij weer midden in de kamer stond, keek ze, zich op de teenen oprichtende, behoedzaam nog eens naar buiten. Ja, daar stond hij w?er, den rug geleund tegen een boomstam, de oogen onafgebroken op haar vensters gericht. Gele bladeren woeien af, zweefden langs zy'n hoofd naar omlaag. Op eenmaal schudde hy langzaam het hoofd, wierp een laatiten blik als om afscheid te nemen, op datgene, waarop hij zoo lang bad gestaard en toen, zich haastig omkeerende, liep bij met afgswend gelaat voort in de richting van bet statior, welks rooda dakpannen door de reeds half ontbladerde boomen duidelyk zichtbaar begonnen te worden. Ha i zy het gosd gezien ? Waren zy'n haren werkelijk gry's geworden, of waren baar oogen door een wazig floers be neveld V Met eon zucht van verlichting zag ze hem al verder en verder zicii verwijderen. Doch een gevoel van smart, zooals ze in langen, langen ty'd niet gekend had, was by dit onver wacht wederzien plotseling in haar hart bin nengeslopen. Ze had er nooit aan gedacht, dat hij den een of anderen dag zou terugkeerea en gebruik maken van zyn recht, de kir deren af en toe te komen opzoeken. Zou hy de kinderen gezien hebben ? Maar 't was baast ciet denkbaar, dat hy ze herkend bad. Henk was desty'ds pas vier en kleine Grete nog geen twee jaar geweest. Maar <tls hy nu eens weeromkwam ? Het kon toch gebeuren. Een koortsachtige angst greep haar aan, haar wangen gloeiden, haar slapen bonsden, alles aan haar trilde. Ze dacht voorgoed met het verleden gebroken te hebben ; 't leven lag weer 200 heel kalm, zoo vredig 28 Aug. 1902, No. 32, onder dankbetuiging voor de wjjze waarop ze zich van hare taak gekweten heeft, ontbonden." Een herziening van dat reglement kan eenige verbetering brengen, maar afdoende zal die niet zijn. Afdoende zal alleen z\jn de terugkoop door den Staat van de parti culiere landerijen, die nooit verkocht hadden mogen worden, althans voor zoover er in ianders woonden. Want aan de dessa's behoorde de grond, niet aan den Staat. Verbetering zal vooral moeilijk zijn in de toestanden der landerijen van Batavia, waar Caineezen de bevolking knevelen tot vlak naast de erven der hooge waardigheids bekleders, in de hoofdstad van ons Indisch rijk woonachtig. Zal beleven moeilijk blijken voor de niet minder achterlijke landen van Cheribon, waar in 1903 weer hongersnood was ? Men kan het niet gelooven, wanneer men de in den Regeeringsalmanak ver melde namen der in Nederland woonachtige eigenaars leest. Deze eigenaars, eenmaal op den nood gewezen, zullen zich er stellig niet toe willen bepalen, hun administrateurs last te geven, de bevolking tegemoet te komen. Het Koloniaal Verslag van 1892 het eenige waarin de economische toe stand der residentiën kortelijk is beschreven vermeldt, hoe goede zaken ze maken in goede oogstjaren. Ongetwijfeld zullen ze zich thans, na de kwade jaren, zelve willen gaan overtuigen, dat al het mogelijke gedaan wordt om de bevolking te helpen en op te heffen. Zézullen Ierland in dachtig zijn, waar ook de verwijdering der eigenaren van hunne landen de treurigste toestanden heeft gekweekt. En waar hunne krachten te kort schieten, moge de Regeering gaan inzien dat hare onderdanen op de verkochte landen even zeer recht hebben op hare zorg als hunne buren op gouvernementsgrond. J. F. NlERMEI.TER. KischinewDe dagbladen hebbeu ots de ijzingwekkende verbalen gedaan, van eene di;r woedende koortsen van Russisch barbarisme, gelijk we dat zelfs uit dat land niet hadden verwacht, dat zij in onzen tijd zouden kunnen woeden. Men kent de détails en men heeft ook gelezen, dat er nu voor deze slachtcff;rs, die tallo^ze gewonden, geschondenen, verminkten, kreupelen, have- en dakloozen, oproepingen worden ge daan om geld. Nu, wie 't kan, geve! Mits niemand nu maar denke, dat daarmede de zaak is afgedaan. Want aan menigeen zal zich de vraag hebben opgedrorgen, of nu die joden daar, voor goed zullen zijn geholpen, zelfs al vloeien de giften bij honderdduizenden, ja bij millioenen toe. Neen, die joden zijn aief geho'p^n met dat geld, ze'fs niet met al 't geld van de wereld, zou ik haast zeggen; en zij kannen ook niet ge holpen worden. In deze russisch-poolsch-rumenische jodenkwestie, culmineert z'ch het groote conil kt tusscaen hst Oostersch-barbarisme en de be grippen van humaniteit, die der westersche beschaving langzamerhand eigen zijn geworden. Trouwens, men zag het met de gebeurtenissen in Finland, hoe Rusland spot met alle begrip van moderne beschaving en volkenrecht. Men vraagt zich af, zullen die joden daar nu moeten fjlijne/t, of is nu eindelijk de ware tijd niet gekomen, om hen allen, desnoods op de grootst mogelijke schaal, naar het, een of andere oord te doen emigreerea, bijv. naar een deel van Palestina, Zuid-Amerika etc. Met andere woorden, zal men nu niet eindeiijk eens uitvoering kunnen geven aan de plannen der Zionisten ? Ik voor mij, sta tegenover die plannen zér sceptisch; de groote quaestie is deze, dat men naar geen enkel oord ter wereld, althans van de beschaafde wereld, zulke groote massa's joden kan doei emigreeren, dat cYuirJoor aan die verschrikkelijke joden-ellende, een behoorlijk einde zou kunnen gemaakt worden. a Engelatd c i Noord-Amerika zinnen reeds lang op praktische maatregelen, om de immi gratie van behoeftige joden te keeren. Inderdaad valt het niet te on1 kennen, dat deze grcepan van menschep, in het a!gem»,en genomen waar zij z:ch vestigen geen sociaal voordeel, maar eerder een nadeel opleveren. En al zal ik de laatste zijn, om daarmede maat regelen tè.rea tien gerechtvaardigd te achten, ik moet toch dok erkennen, dat er veel voor te iiitiiiiiiiitiitiiiMiniililliililiiiiiiiiiliiiiiiiilil* vóór haar naar 't scheen en als door een tooverslag was eensklaps alles anders geworden, voelde ze verdriet en tweestry'd weder haar deel zijn. Ze zag om zich heen. Al het haar omrin-gende behoorde laar toe. Ze had bet zelf verdiend met haar pen. Wel had ze zich de minste genoegens moeten ontzeggen, om het zoover te brengen, wel had ze menigmaal haar nachtrust er voor moeten opofferen, maar ze had haar doel bereikt. Alles, wat ze bezat, kon ze thans het hare noemen. En de kinderen, die waren ook haar eigendom. Nu, na verloop van vy'f jaar, zou hij, zoo meende ze, toch geen recht meer op hen hebben. Haar kinderen ! ! Een vochtige nevel kwam haar voor de oogen, een paar tranen rolden haar langs de wangen bij de gedachte aan hen. Daar weerklonken een paar vroolijk lachende kinderstemmen, een paar vriendelijke kindergezichtjas tuurden even door het venster naar binnen en een minuut later stormden Henk en Greta de kamer binnen. Dilt wisten ze, als ze uit school kwamen on half n en om half vijf, dan zette moeder geen letter meer op 't papier, dan was al haar tijd voor hen. Met een onstuimig gebaar begroetten ze hunne moeder, die ha&r lievelingen vriendelyk toe lachte, heden mogelijk nog iets hartelijker dan anders. 2e streek Gre'a's blonde krullen, die telkens weer ontspiongen aan den ronden kam, die ze in bedwang moest houden, van het voorhoofd en bij deze beweging dacht ze, voor den eersten keer sinds langen, langen tyd, aan een ander voorhoofd, dat baar zoo lief was geweest en ?waarvan ze ook zoo menigmaal met zachte band een weerbarstige lok had weggeitreken. O, moeder, wij kragen een nieuwen latynscben meester !" riep Henk eensklaps op opge wonden toon uit. We hebben vandaag b\j twee onderwyzers laiy'n gehad; de een vroeg, hoe of we alles gewend waren en de andere zei, hoe ie doen moest. Neen, 't is werkehjk waar, u hoeft er niet om te lachen. 't Is ecbt, daar zeggfn valt. Vooral als men in aanmerking neem^, dat de regeeringen, door de groote toe name van hun eigin proletariaat, «enigszins beducht beginnen te worden, voor een vreemd pauparUrae, aU hetwelk de groote invoer van Russisch-Poolsche jsden, noodwendig ten ge volge moet hebben. Dat overigens sedert meer dan een eeuw ra de plechtige proclamatie van de «Rechten van den Metsch", er nog een land, en zelfs meer dan een is, waar die rechten niet alleen niet erkend, maar waar groote groepen menschep, dagtl(jks aan uitbarstingen vaa meusohelijke dolheid ten prooi kunnen vuile», mogen »ij bejammeren en betreuren, het is evenwel ruet anders. Als zelfs het land waar die »R?ehten", hoe zeer ook niet geboren, toch het eerst over de hoofden van het middeneeuwsche bebond' ge slingerd zijn, met die groote fungerende iracht van revolutionair enthousiasme, voor n luttel aantal jaren ons het 'schouwspel- op kon leveren van een »üff*ire Dreyfus"', met al den aankleve van dien, zou men zich dan verwonderen, dat de geheel- barbaarsche Ris, de met een vernisje van europcërachtigheid bestreken Tartaar, gelijk eenmaal een kenner van de Russen zich uitdrukte, zich nog zóó te buiten ian gaan? Inderdaad, onze beschaving is vergevorderd, zou men oppervlakkig zrggen! En wie zou er haast niet vertwijfelen, bij het aanschouwen van dingen en feiten als wij nog in onze twintigste eeuw mogen waarnemen P Met dat allef, zijn echter de Russifche joden niet geholpen, hoor ik zeggen. Neen, waarde vrienden, zy' zijn niet te belpen, althans niet in het groot genomen. Die nallioenen Joden, dia zieh daar op sommige punten, in z,g.p. «andedlurgs-rayon?," looals de Regeering dat voor eenige jaren geleden bepaalde, samenptkkec, zij zjjn niet te helpen, omdat Rusland zelf niet is te helpen. Dat .groote, maar in zyn inwendig lichaam verrotte land, moet uiteer, dat zal de toe komst moeten zijc. Ba eerst uit-een-geslagep, in zijn deelen verbrokkeld, kan er sprake zijn van «e in voering van meer beschaafde legeering»vormen in die landen; kan de hand geslagen worden aan het euroj-ëaniseeren van Rus'and. Noch Peter de Groote, noch Katharina, aoch de verschillende AUxinders, is het mogen ge lukken, zelfs maar in de verte niet, datgene daar te s! ellen in Rusland, wat zij beoogden. Men bestudeere RuslaQct'a geschiedenis van af dien tijd maar eens. En ook, het kon niet anders. Immers, wat zij in 't algemeen beoogden, was niet door a menscb, WM zelfi niet door dtu goeden wil van ganscbe groepen van menschen te verkrijgen. Sinds een paar eeuwen werken de omstandigheden, en ook economische, tgrariesche, industrieele en politiike ontwikkelingen, langzaam, maar zeker aan Rusland'» ondergang. Ea zelfs zijn in de laatste twintig, vijfentwintig jaren die ondergrondsche werkingen, zoo hevig, dat het verrottiogsproces, het stadium van akuutheid is ingetreden, waaruit het niet ligt verlost komt. Wat Ni'iilisten e. d. niet hebben bereikt, dat bereikt de economische revolutie van de laatste kwarteeuw, zonder gedruUcb, maar zeker der. Alleen daaraan zullen dan ook de joden. het kunnen te danken hebben, als zij eenmaal. daar waar zij geboren zijn en in massa wel zullen motlen sterven, als vrije menscben zullen worden erkend. * «Het zal wel voor elkeen duide'ijk zijn te begnjper, dat de jodenkwestie in Ruslatd nog ingewikkelder is, dan die in welk ander land ook. Zij is daar niet alleen een economische en een politieke, zij is daar bovetdien een kwestie van hisloritchen aard. En deze faktoren te zamen, loopen zoo ineen, dat het moeielijk is om na te gaan, welke van hen de doorslag gevende zijn. Als wij bijv. zien, dat de joden in Polen en Lithauen in de 14e eeuw reeds in een veel gunstiger conditie waren, dan ooit; dat zij in dien tijd, onder het schutspatronaat der vorsten, alle privilegiën bezaten en daardoor grooten politieken en economischen invloed konden uit oefenen, daar moet men erkennen, dat de tegen woordige toestand in aile opzichten bij die in de Middeneeuwen ten achter staat. En wat dau ook het gevolg was van dezen vroeger zoo gunitigen toestand, dat was, evenals bijna overal waar men de joden evenveel vrij heid en evenveel rechten als de christenen toe stond, steeds plaats had, de verkregen gelijkheid bevorderde in hooge mate hunne sociale assimi latie met de ingeboren bevolking Maar aan 't einde van de 151e eeuw waren de Joden wederom het objekt van het <x-!lusivisme en het piiticularisme der opkomende stad en gildeburgers geworden. Ea in 1493 volgde hunne verbanning. Na dien tijd werden zij wel weder toegelaten, maar het was uit met het zich oplossen, in de beschaving van de bevol king waaronder zij verkeerden. heeft u m'n hand er op." Dat was voor Henk altyd het sprekend bewy's van de waarheid van iemands woorder. Moederij*, ik moet je wat vertellen, maar zult u niet boos worden," vleide Greta, ik ben met rekenen verder mocht Henk het niat hooren twee cy'fers achteruitgegaan. Emma Vink ook. Zy zei, dat ik het niet vertellen moest thuis, want dat zij het ook niet deed. Maar ik zeg het u toch. Waarom zou ik anders een mammie hebben, hé'?". . . O, dat waren haar gelukkigste oogenblikken, a!s ze haar kinderen in hun oprechte, lieve aanhankely'kheid om zich heen had, oogenblikken die haar ruimschoots vergoedden het gemis van zoovee), wat anders haar deel had kunnen zyn. Heden echter was ze vfrre van gel ikkig Beel den uit het verleden doemden voor baar op, duidelijk en klaar ; herinneringen aan lang vervlogen dagen, de eene nog levendiger dan de andere, doorkruisten haar brein ; gedachten aan wat geweest was en wat ze gemeend had, voor altyd aan de vergetelheid te hebben pry'sgegeven, verdrongen zich als om stry'd in haargeest. Toen de klederen weder naar school en zij alleen achtergebleven was, liet zij haar gedach ten den vrijen loep. Hoe pijnly'k helder stond hij haar weer voor den geest, die gewichtige dag van v\jf lange jaren geleden. Ze bad bet niet durven wagen een blik op hem te richter, dien dag, bevreesd als ze was, te zillen wan kelen in haar besluit. Met gesloten oogen doorleefde ze nog eens, wat ze toen had door leefd ; duidelijk zag ze weer het groene, ver sie' en, met inktvlekken bemorste tafelkleed; den ring vai den rechter, den zonnestraal, die vroolyk lichtte door een reet van 't gordy'n, beschijnend nu raar, dan hém, als wa*e by' een gouden draad, die hen weder voor eeuwig aan elkander verbinden zou. Alles, alles bad ze opgemerkt en gezien, alleen naar téna had ze ciet durven opzien. Ze wist bet immers maar al te goed, hoe verdrietig h\j er uil zag ; toen, even als hedenochtend onder de bocmen, stond z\jn gelaat souber en neerslachtig als

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl