De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 14 juni pagina 2

14 juni 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1355 ?sommen" terwijl 't grootste dael van die taak voor den leerling totaal nieuw was, en zonder hulp dikwijls niet te bewerken! Waar ik nu meen dat er overdrijving is in 't streven om den leerling z'n taak gemakkelijker te maken, overdrijving in 't sparen van den leerling tegenover z'n onderwijzers 3), wat ik geen van beide in 't belang acht van z'n xedelyke vorming daar meen ik ook overdrijving te be speuren in wat men meent, dat de taak van de school is tegenover den leerling. De school is m.i. in de allereerste plaats 'n inrichting van onderwijs en dan van op voeding, in zooverre als van de keuze en be handeling der leerstof, van de wijze waarop 't onderwijs gegeven wordt, van de per soonlijkheid van den onderwijzer 'n opvoe dende kracht uitgaat. Wie als onderwijzer of leeraar aan dat onderwijs z'n beste krachten wijdt, dat naar zijn innerlijke overtuiging zoo goed mogelijk tracht te geven en daarvoor ook buiten de school uren geen arbeid schroomt; z'n leerlingen gaarne helpt en inlicht waar zij met hun moeilijkheden tot hem komen, die is, meen ik, z'n plicht in dezen getrouwelijk nagekomen. Hoe die docent den tijd die hem over blijft van z'n ambtsbezigheden, wil gebrui ken is zijn zaak. Wie zich dan geroepen voelt zich bezig te houden met de huiselijke omstandigheden der leerlingen, tot hun lichamelijke verzorging wenscht bij te dra een, hun «uitspanning" hun sport en hun reizen te leiden bij late niet na, te doen wat zijn hand vindt om te doen. De bevrediging die volgt op elke daad, waardoor wij inderdaad »ons leven uitle ven", zal ook hem niet ontgaan. Maar de meening mag niet postvatten die ik hier en daar vooral in L. O.kringen wel eens heb hooren uiten -- dat dezulke, die de taak van armverzorger of mentor naast zijn eigenlijk ambt, aanvaardt, daarom beter onderwijzer zou zijn. Ook hier wachte men zich voor 'n »verflauwing der grenzen". Leeuwarden. A. J. FEHR JE. '1) Wat de vakverdeeling en de resultaten van de 5-jarige betreft sluit ik nnj gaarne aan bij de opmerkingen dienaangaande door dr. T. Raalte gemaakt in den jaarg. 1902 van de Vragen da T$di. (De vijfjarige verdedigd.) 2) Aan de R. H. B. S. te Leeuwarden worden de candidaten twee aan twee 'n half nar in de 5 vakken mondeling ondervraagd met een half nnr pauze. De heele inrichting van 't examen, door onzen directeur ontworpen, vol doet uitstekend. 3) Zie nujn aangeh. artikel in 't Schoolblad. Gemeenteterreinen aan den overkant van het IJ. l. De gemeente Amsterdam bezit sedert jaren aan den overkant van het IJ in den Buiksloter Ham-polder, de Volewijksche landen en den Nieuwendammer Ham, uitgestrekte eigendommen, waarvan zij vroeger jaren door aankoop eigenaresse werd en die thans gedeeltelijk als weiland verhuurd worden. Meermalen werd er op aangedrongen dat deze terreinen, met het oog op de uitbreiding der stad, als bouwterreinen meer rentegevend zouden worden gemaakt. De aanvragen om bouwterrein aan den overkant bleven, tegen de verwachting in dat de koopstad aan het IJ zich in de nabijheid der havens om en nabij den hartader van haar bestaan zou uitbreiden, echter uit. De verwachting dat in verband met het rijzen der grondwaarde in de oude stad, de nijverheid zich naar den overkant, waar goedkooper gronden met meer gemak voor afvoer van de goederen verkrijgbaar waren, zou verplaatsen en nieuwe nijverheidsondernemingen zich daar zouden ves tigen, bleef eveneens onbeantwoord. Intusschen wees de heer Van Nierop in 1890 er op, dat voor de gemeente de tijd gekomen was om ten opzichte van de bedoelde terreinen een beslissing te nemen, vermoedelijk ook om tot een beslissing te komen ten opzichte van den bouw van een brug over het IJ, welk vraagstuk sedert jaren tal van schrijf- en teekenpeunen bezig heeft gehouden. Wilde men ooit tot een exploitatie voor de gemeente komen, zoo oordeelde dit raadslid terecht, dan behoorde de gemeente een plan van exploitatie vast te stellen in verband met deeischen handel,nijverheid en scheepvaart. Ook de Kamer van Koophandel inte resseerde zich voor de zaak en 17 Juni 1901 werd op voorstel van Mr. van Nierop door den Baad een besluit genomen tot het benoemen van een Commissie bestaande uit: den burgemeester, den bevelhebber van de stelling Amsterdam, den Comman dant der Marine, de directeuren der beide spoorwegmaatschappijen, den oud-ingenieur bij Publieke Werken, en de Kamer van Koophandel uit te noodigen zes leden te benoemen; verder daarin op te nemen den directeur van P. W., dien van de gemeentelijke Handelsinrichtingen en dien van het Bouw- en Woningtoezicht. Aan de Commissie werd de vrijheid ge geven onder goedkeuring van B. en W. leden te assumeeren en haar secretaris te benoemen. De Commissie werd als volgt samenge steld : Mr. W. P. van Leeuwen, voorzitter, generaal-majoor P. C. Kool, Schout-bij nacht P. Zegers Veeckens, A. K.P.F.R. van Hasselt, Mr. J. P. Sprenger van Eijk, J. G. van Niftrik, C. Lely, Hugo Muller, G. A. Baron Tindal, A. M. J. Hendrichs, S. P. van Eeghen, Dr. H. P. R. Hubrecht, J. van Hasselt en J. W. C. Tellegen, leden, terwijl de hoofdcommies Mr. H. J. Koenen als secretaris optrad. De Commissie verdeelde zich aanstonds in 4 sub-commissies, die hadden te onderzoeken: l een mogelijke noordwaartsche verlegging van het groot-scheepsvaarwater door het IJ, (het oude plan-van Niftrik); 2 de vraag of van het terrein benoorden het IJ een gedeelte gereserveerd moest worden a voor den aanleg van havens ten behoeve van den algemeenen handel, b voor een marinewerf; 3 de vraag op welke wijze het ter rein benoorden het IJ met het spoorwegnet moest worden verbonden en 4 de vragen betreffende het verkeer te land en te water, de voorziening van drinkwater en verlich ting, afvoer van faecaliën, hoogte van be bouwing en aanleg van parken. Den I4en April jl. 1902 vergaderde de Commissie in pleno om het rapport vast te stellen en thans is dat rapport bij de firma Gebr. J. en H. van Langenhuysen te 'i-Hage verschenen en hebben de dag bladen in groote uittreksels de conclusies der Commissie medegedeeld. De Commissie heeft bij de behandeling der voor Amsterdam zoo belangrijke zaak de volgende 4 belangen in het oog ge houden : die van de industrie, die van den algemeenen handel, het beschikbaar krijgen van terreinen voor woningbouw en het finantieel belang der gemeente. De conclusies waartoe de Commissie komt zijn: A. Het is niet noodig en niet wenschelijk, dat de terreinen aan de overzijde van het IJ ten deele bestemd worden voor den aanleg van havens ten behoeve van den algemeenen handel. B. Genoemde terreinen (met uitzondering van die in den Noorder-I Jpolder, welke de tegenwoordige bestemming kunnen be houden, als zijnde bij de ontworpen plan nen niet betrokken) behooren bestemd te worden, gedeeltelijk voor de vestiging van industrieele ondernemingen, gedeeltelijk voor den aanleg van woonkwartieren ; dit laatste in het bijzonder met de bedoeling, dat daar gelegenheid zal bestaan voor het bouwen van arbeiderswoningen en wonin gen ten dienste van de kleine burgerij. C. Als regel moet worden aangenomen, dat welke bestemming eenig terrein, aan de overzijde van het IJ gelegen, ook moge krijgen de beschikking daarover niet duurzaam door de gemeente wordt afgestaan (erfpacht dus). Het is echter wenschelijk bij het vaststellen der erfpachtsvoorwaarden zooveel mogelijk faciliteiten te verleenen en bij het bepalen van den canon zekere mildheid te betrachten, vooral in den aanvang. D. Ter verkrijging van zekerheid omtrent de bestemming van vele verschillende onderdeelen voor het beschikbare terrein, ware het wenschelijk, dat zoolang geen volledig uitbreidingsplan voor het noorde lijk deel der gemeente wordt vastgesteld althans een beslissing werd genomen, of de gemeenteraad zich in hoofdzaak kan vereenigen met het plan, gelijk het door deze Commissie is opgemaakt, zoodat dit plan het gemeentebestuur in het ver volg, bij het nemen van beslissing, welke de overzijde direct of indirect betreffen, tot leiddraad zal strekken. E. Ten einde de uitvoering zooveel mogelijk voor te bereiden stelt de Commissie de wenschelijkheid, dat B. en W. wor den uitgenoódigd (vermoedelijk door den Raad) om een begin te maken door met de regeering in onderhandeling te treden over den bouw van een brug over de oostelijke invaart van het N.-H. kanaal nabij het sluishoofd, de demping van de westelijke invaart (die bij het Tolhuis) en den aankoop van het rijk der gronden tusschen de beide sluizen, idem met de colleges en besturen omtrent wijzigingen in den waterstaatstoestand; trachten de perceelen die in het plan noodig zijn voor de gemeente aan te koopen; door zoo spoedig mogelijk voorstellen te doen tot aanvankelijke ver betering van de verkeerswegen ; voorstellen te doen tot aanleg van land- en water wegen in het gedeelte ten Oosten van het N.-H. kanaal, tot ophooging van de ter reinen aan die wegen en ten slotte ter kennis van belanghebbenden te brengen dat het in de bedoeling ligt van het ge meentebestuur, een deel der aan de ge meente in eigendom toebehoorende ter reinen aan de overzijde van het IJ tegen een billijken jaarlijkschen canon voor de vestiging van industrieelen beschikbaar te stellen. De Commissie is het over deze voorstellen eens, behalve de oud-ingenieur van P. W., van Niftrik, die zich sedert 30 jaren met dit vraagstuk bezig houdt, en van oordeel is, dat men het denkbeeld, om door ver legging van het groot-scheepsvaarwater een vaste verbinding tusschen de beide IJoevers mogelijk te maken, niet mag prijs geven. De heer Van Niftrik heeft zijn denk beelden in een nota met bijbehoorend uit breidingsplan uiteengezet en deze zijn bij het rapport aan B. en W. overgelegd. Zij liggen ter inzage voor den Raad. De burgerij schijnt voorloopig, tenzij een der raadsleden op publicatie mocht aan dringen, wat zeer wenschelijk is de meen'ng van den heer Van Niftrik niet behoeven te weten. Tenzij de Commissie meent, dat men de denkbeelden van den oud-ingenieur wel kent. Misschien kan de mededeeling van invloed zijn, dat ondergeteekende die de gemeente-aangelegenheden, ook de ver schillende plannen tot overbrugging van het IJ, sedert 20 jaar volgde, zelfs niet genoeg zaam op de hoogte van die denkbeelden is, om ze tegenover die van de Commissie, die hem wat duur voorkomen, te kunnen beoordeelen. (Slot volgt.) N. v. H. Het Perskantoor van het Algent, Nederl. Verbond. 'En algemeen belang. Velen weten hoe dapper tijdens de goud oorlog het Perskantoor te Dordrecht heeft meegewerkt tot het doden van al de leugens over onze stamverwanten verspreid, door 'en gemene pers, en tot het bekend maken van de ware stand van zaken. Menigeen rekent dat werk nu afgelopen en ontkent mischien zelfs het nut ervan, omdat het toch misgelopen is- Dit nu is .volkomen onjuist: immers door dat Perskantoor mag de oorlog wel niet gekeerd zijn, onze betrekkingen tot de Afrikaanders zijn er des te inniger door geworden. En ook nu noch kan het in die richting veel doen. Maar hoevele kleinmoedigen zyn er niet, hoeveel teleurgestelden voor wie deze illuzies over Zuid-Afrika niets dan prik kels tot ontevredenheid zijn. Voor hun heeft Z.-Afrika afgedaan; daar moet je maar niet meer over spreken; daar komt toch niets van te recht enz. Nu, men kan zelf blijven geloven, omdat eigen temperament er toe brengt de lichtpunten te zien, maar daarom noch niet in staat zijn anderen dat geloof te geven. En zo zou dan ook het Pers kantoor 'en kwijnend bestaan gaan voeren als het niet met z'n praktjes werken voor ons eigen volk zich 'en ruimere werkkring verschafte. Zo redeneerde dr. Kiewiet de Jonge op de laatste vergadering van Groep A (Nederland) van het Alg. Ned. Verbond. En de hele vergadering beaamde dat. Zijn plan was het volgende: Ons land staat tegenwoordig bloot aan 'en welwillende (?) belangstelling van het buitenland. Ons kolonieaal bezit is 'en schandvlek op de aarde, zegt 'en Ameri kaans tijdschrift; de Duitsers waar schuwen ons voor Engeland en omgekeerd de beminnelike Engelse pers voor de Duitsers. Kortom, het Nederlandse volk moet 'en gevoel krijgen, alsof men leeft tussen liefhebbende rovers. Spot, ironie, alles is goed genoeg om onze goede naam te bederven en wij Kunnen wel protesteren in onze bladen, maar wie leest die daar ? En welk van die beminnelike bladen neemt onze verdediging over! Er moet 'en andere taktiek gevolgd worden, anders gaat het ons net als de Boeren in de Z.-Afr. Repu bliek : eerst werd hun goeie naam bedorven, zó, dat niemand het voor hun durfde op nemen, toen het menslievend (?) Engeland goed vond om daar schoonmaak te houden. Kwade ziekten eisen harde middelen en zo zag men rustig toe in de wereld dat daar 'en 25000 vrouwen en kinders wer den doodgehongerd of door ziekten, die men had kunnen voorkomen, vermoord, ja werden vergiftigd. D.w z. de volken hin derde dat wel, maar de staten speelden dief en diefjesmaat en dan moet je niet zo nauw zien. De verrotte to_estand daarginds moest in de grond gezuiverd worden. Zo maakt men eerst iemand zwart en vilt hem daarna om hem weer blank te krijgen. En bij villen stroomt altijd bloed, dat spreekt. Om dat zwart maken nu te voorkomen of liever, de zwarte vlekken dadelik af te wassen, moet het Perskantoor in de verschil lende delen van de wereld vrienden - van - naam van Nederland zoeken, bereid om het voor ons op te nemen. Prof v. d. Vlugt ons nieuw lid van het Hoofdbestuur kent er genoeg, sedert de Finse zaak aan de orde is. Maar zij zullen dat eerst goed kunnen doen, als Nederlandse geleerden en deskundigen genegen zijn om dadelik alle werk, waar zij mee bezig zijn, neer te leggen en de gegevens te verschaffen waar die gewenst zijn om lasteringen tegen te gaan. Als genoemde buitenlandse vrienden weten, dat zij zich maar naar Dordrecht, adres Perskantoor, hebben te wenden om zo gauw mogelik van inlichtingen rijkelik voor zien te worden, en noch wel in hun eigen taal, dan zullen zij daarvoor des te eerder worden gevonden. Nu zijn de kosten voor deze uitbreiding van de taak van het Perskantopr natuurlijk niet zo heel groot: met 'en duizend gulden of zeven, acht per jaar valt heel veel te doen, maar dat moet er dan toch ook zijn voor reiskosten l men moet vaak met de Engelse, Franse of Duitse vriend zelf de betrokken zaak bespreken; verder voor telegraaf en post, loon van vertalers enz. En nu is dit 'en algemeen Nederlands belang, bij uitstek prakties. Het moet de belangstelling hebben van onze Indiese kultuurmannen. Immers, zij kunnen niet onverschillig blijven, nu het gelaster van de buitenlandse pers over kan gaan in ver lies van onze kolonieën, waar zij onder onze regering zo rustig hun schatten ver dienen. Het moet de aandeelhouders van die Indiese ondernemingen opwekken om mee te doen. Hun belangen zijn er eveneens mee gemoeid. Het raakt daarmee het hele Nederlandse volk, want hoevelen zijn er niet die dierekt of indierekt voordeel hebben van het Nederlands-zijn van onze bezit tingen ; en dan, raakt het ook die allen, die daar geldelik hoegenaamd niet in be trokken zijn, omdat het om ons volksbestaan gaat en wij als volk niet vernietigd willen worden. Voor betrekkelik weinig geld kan het Perskantoor, dat nu eenmaal 'en goedenaam heeft gekregen, op die manier veel doen en het ligt nu aan de Nederlanders of zij dat willen. De geleerden en deskundigen kun nen met hun talenten, hun ijver helpen; de anderen met hun morele en geldelike steun. Alle krachten van het Nederlandse volk, welk geloof', welke stand hun pok verdeelt of bindt, horen in dit opzicht eensgezind te zijn. Het ligt nu op de weg van het Algemeen Nederlands Verbond, dat zich ten doel stelt instandhouding van de Nederlandse stam en handhaving en verbreiding van de Nederlandse taal om daarvoor te zorgen; maar wij, Nederlanders, hebben er voor te zorgen dat het dat kan. Tot noch toe heb ben maar 2300 Nederlandera in Nederland het hoge belang ingezien van dat Verbond. Het bleef wat te veel zweven boven het alledaagsse belang. Door het Perskantoor is het op vaste grond terecht gekomen en daar staat het nu stevig op z'n benen. Maar nu moeten dan ook de 2300 er 23000 worden op z'n minst en degenen die noch lid zijn volgens het oude tarief van ?1.50 mogen er wel aan gaan denken die jaarlikse bijdrage te verhogen. Terwijl er onder de massa's Nederlanders die niet in staat zyn om jaarliks ? 2.50 minstens te betalen (het nieuwe tarief voor gewone leden) allicht tallozen gevonden zullen worden die, als ze 't maar eenmaal weten, zelf bepalen wat zij dan wel willen en kunnen afdragen. Zij worden dan buitengewoon lid en kun nen zich bij elkaar aansluiten voor het lezen van ons tijdschrift «Neerlandia". Zo kunnen dus b v. 2, 3, 4 of 5 buitengewone leden, die samen ? 250 betalen zich aan melden voor l Neerlandia, dat dan aan n van hun wordt toegezonden. Als begunstiger (voor minstens ? 25), als beschermend lid (voor minstens ? 5) als gewoon lid (voor minstens ? 2.50) of als buitengewoon lid voor 'en zelf vast te stellen bedrag kan men deze zaak steunen. Maar het beste zou zijn als enige van onze geldmannen verklaarden: >zie zo; voor dat edele doel hebben wij jaarliks 'en flinke som over. Dat is prakties werken". Immers, dan behoefde niet meer voor te komen, dat het verbond verklaren moest dat de geldmiddelen om het Nederlands onderwijs in Z. Afr. te steunen al heel gering waren. Ook deze taak is zo dringend mogelik. Daar valt alles te verliezen voor de Nederlandse taal en ook, als wij allen meehelpen, alles te winnen. Laat toch de Pers meedoen en deze zaken bekend maken l Men moet vooral nu bedenken: Helpt nu u zelf zo helpt u God. En dan vooral dit: Rept fluks uw vrome handen. Haarlem, 24 Mei 1903. J. B. SCHEPERS. De revolutie in Serrië. De revolutie in Serviëverplaatst ons terug in de tijden der ergste barbaarschheid. Dat de troon van den jongen koning Alexander zeer wankelend was, kon aan niemand onbekend zijn, die van de Ser vische toestanden eenigszins op de hoogte is. Maar dat het einde zoo spoedig zou komen, dat het een zoo bloedig en gruwelijk einde zou zijn, wie had het kunnen denken ? Onder deze omstandigheden doet zich allereerst een gevoel van medelijden gel den voor den jongen koning. Hij heeft een beklagenswaardige jeugd gehad, tus schen een beginselloozen, lichtzinnigen vader en eene trotsche, stugge moeder, die hare gerechtvaardigde grieven hooger stelde dan hare plichten als koningin, en haren echtgenoot geen vernedering heeft bespaard. Van kindsbeen af is Alexander van Servië, de eenige zoon van Milan Obrenowitch en Natalie Keschko, getuige ge weest van daden van willekeur en van staats grepen. Hij is opgevoed in de school van een gewetenloozen speler en al mogen voor hem zelf de kaarten, in letterlijken zin, niet de aantrekkelijkheid hebben ge had, die zij voor zijn vader bezaten, hij heeft niet eens, maar herhaaldelijk in staatszaken alles op ne kaart gezet en zich vertrouwd gemaakt met het régime der coups d'état. De wijze waarop hij, nog geen achttien jaren oud, zich zelf meerderjarig verklaarde en zijn voogden, de regenten, zonder plichtplegingen uit hnn ambt ontzette, was een veelbelovend begin. En nog slechts weinige weken ge leden ontdeed hij zich op even inconstitutioneele en willekeurige wijze van eene lastige grondwet en eene minder volgzame vertegenwoordiging. Koning Milan had, in zjjn goede jaren, iets flinks en innemends in zijn voorkomen; Koningin Natalie was eene schoone, statige vrouw. Alexander had in dit opzicht niets van zijn ouders geërfd. Hij maakte, lichame lijk, den indruk van een »uit zijn kracht gegroeiden" knaap; het kleine hoofd met het lage voorhoofd en de bijziende oogen getuigden allerminst van geestkracht en intelligentie. Het gelaat had een uitdruk king van schuwheid en koppigheid tegelijk. Naast de treurige erfenis, die koning Alexander van zijne ouders aanvaardde, is zijn grootste ongeluk zeker geweest zijn huwelijk met de veel oudere ingenieurs weduwe Draga Maschin. Wij zullen van deze vrouw, die zoo gaarne als koningin gevierd en geëerd wilde worden, maar voor wie zelfs Montenegrijnsche prinsesjes, om van Oostenrijksche aartshertoginnen en Russische grootvorstinnen niet te spreken, den neus optrokken, niets kwaads zeggen nu zij het bloedig lot van haren jongen echtgenoot heeft gedeeld. Hare tekort komingen, haar eerzucht, hebben haar slechts teleurstellingen en grievende ver nederingen opgeleverd, en zij heeft ze met een tragisch einde moeten boeten. De pretendent Peter Karageorgewitch, die nu door het leger als koning van Servi is geproclameerd, is een schoonzoon van den vorst van Montenegro, en men mag dus verwachten, dat hij geheel in Russisch vaarwater zal komen. In hoever hij de hand gehad heeft in den aanslag, waarvan de jonge koning en de koningin de slacht offers zijn geworden, blijkt uit de eenigs zins verwarde en elkaar in vele opzichten tegensprekende telegrammen nog niet. Men zou echter uit de mededeelingen van een der broeders van den pretendent moeten opmaken, dat de familie Karageorgewitch door de jongste gewelddaden waarvan behalve de koning en de koningin nog een aantal andere personen de slachtoffers zijn geworden in het minst niet verrast is. De revolutie is, naar het heet, uitgegaan van het leger. Wie het nieuwe ministerie heeft benoemd, waarvan de namen reeds door den telegraaf zijn medegedeeld, en waaronder wij enkele bekende Servische staatslieden aantreffen, wordt niet ver meld. Het is ook nog niet bekend, of Peter Karageorgewitch zich tijdens den aanslag te Belgrado bevond. IMIIIIIIIIIIIHIIIIII De nien?e Arbeidswet. n. In het eerste artikel over dit onderwerp (zie het No. van 31 Mei) hebben we ken nis gemaakt met het samenstellen vaneen aantal gansch nieuwe bepalingen voor onze Arbeidswet, genaamd het »leer-contract," waarvan de bedoeling bleek, in bepaalde bedrijven de jongens-exploitatie te beperken, en den patroons den welomschreven plicht op te leggen, hun leerlingen pok te keren. Dat ontwerp leer contract is tevens het eerste hoofdstuk in het ontwerp-Arbeidswet. Het tweede hoofdstuk houdt zich eveneens bezig met hen, die den arbeid mogen ver richten. Allereerst komt daarbij de bepa ling, dat voortaan de schoolplichtige leeftijd zal worden verhoogd van 12 op 13jaren. Nog niet lang geleden heb ik op deze plaats betoogd, hoe gewenscht het zou zijn, de kinderen mér dan thans aan den fabrieksarbeid te onttrekken. En het ligt dus voor de hand, dat ik dezen stap, een der belangrijkste in het heele ontwerp, met instemming begroet. Maar ik voeg er aan toe, het was ook wel het minimum van wat verwacht mocht worden l Reeds in 1886, toen er voor het eerst door het Alg. Ned. Werkl.-Verbond en den Soc. Democratischen Bond voor bescherming der «fabriekskinderen" werd gedemonstreerd werd als minimum-eisch gesteld: verbod van fabrieksarbeid tot het 14e jaar. Sedert zijn 17 jaren voorbijgegaan, en is de volbrachte 12 jarige leef tijd steeds aangenomen als voldoende om vanaf dat oogenblik alle kinderen lichamelijk en verstandelijk bestand te achten tegen den industrieelen arbeid. Thans, in een ontwerp welks fundamenteele bepalingen wellicht weer bestemd zijn om jaren en jaren te functioneeren, wordt pas de 13 jarige leeftijd ingevoerd.Ik herhaal: den vooruitgang erken en aanvaard ik gaarne. Maar hij is te gering! Hier ware de invoering van den 14 jarigen leeftijd als grens tusschen school en fabriek of veld waarlijk wel noodig! En wie in de praktijk met den arbeid van arbeiderskinderen, op fabrieken en werk plaatsen, in aanraking komt, en aan den lichamelijken en verstandelijken toestand dier kinderen eenige aandacht schenkt, die zal wel niét mij overtuigd zijn, dat hier eene verhopging van den 13den tot den 14den leeftijdsgrens in het werkelijk belang zou zijn van duizenden kinderen, en de vruchten van het onderwijs oneindig beter merkbaar zouden zijn l Ware het dan ook, dat de 14 jarige leeftijdsgrens niet in n, maar in twee termijnen werden ingevoerd : eerst de 13-jarige, en b.v. over een of twee jaren de 14-jarige. Het thans voorgestelde komt mij inderdaad onvoldoende voor. Laat mij er bijvoegen, dat naar aanleiding van een onlangs geuite klacht uit Ambt Almelo, ook in dit blad besproken, thans ook wordt voorgesteld in de Arbeids wet op te nemen de bepaling, dat het verbod van arbeid, ook bij bereiking van het 13e jaar, zoolang van kracht blijft, als niet aan de vereischten van de leerplichtwet is voldaan. # # * Verder is het een stap in de goede richting, dat het verbod van kinder-arbeid (onder «jongens" en «meisjes" verstaat dit ontwerp alle arbeids-personen die hun 17e jaar nog niet voleind hebben; thans is het 16 jaar) zich in dit ontwerp ook wil gaan uitstrekken op den veld- en veenarbeid. Jongens en meisjes mogen in de veenderij en op het veld geen arbeid ver richten, bestaande in het trekken, duwen of dragen van een last, »welke kenlijk de krachten van dien persoon te boven gaat." Hier blijkt misschien de goede wil van den wetgever, maar daarmede houdt het ook op. Want de uitdrukking is zóó vaag, en voor het landbouwbedrijf zóó enorm moeilijk te controleeren, dat het, bij toe passing, eenvoudig een humane bepaling op papier zou blijven. Beslister, en toe te juichen, is het verbod voor zulke jongens om zelfstandig als stoker of machinist op te treden. Dat zal aan vele, en soms ge vaarlijke, misbruiken een einde maken. Voor de steenfabrieken wordt het arbeidsverbod voor gehuwde vrouwen in dit ontwerp absoluut voorgesteld, en voor de jongens en meisjes aan strenge beperking onder worpen. In dit hoofdstuk wordt, eveneens voor het eerst een begin er mee gemaakt om de schaduwzijde der huis-industrie te berperken, door (in art. 18) te verbieden dat jongens en meisjes bepaalden arbeid (nader aan te wijzen) verrichten in lokalen, wanneer die lokalen tevens dienst doen als woonen slaapvertrek, 't Zal er nu maar aan liggen, welke werkzaamheden in dat verbod zullen worden opgenomen. Het confectie bedrijf valt daarvoor, m.i. allereerst en allermeest in de termen. # * * In het volgende hoofdstuk (IV is saamgevat de huidige Veiligheidswet, die dus voortaan een onderdeel van ons «Wetboek op den Arbeid" zal fungeeren. Toch is ook deze wet belangrijk omgewerkt, aan gevuld en vereenvoudigd. Bouw en steigerwerken zijn er in opgenomen, helaas zoo vaag, dat ze nauwelijks bescherming kunnen heeten. »De steigers met toebehooren moeten voldoen aan den eisch van goed en veilig werk". Alles goed en wel; maar aan deze bepaling is in het minst geen houvast voor de arbeiders! Er moeten doelmatige be schuttingen zijn aangebracht, «indien zulks, ter voorkoming van gevaar wenschelijk is". Van dergelijke algemeenheden wemelt het ontwerp, en de geschiedenis onzer Arbeids wet heeft toch geleerd, dat er voor de inspectie en voor de werklieden geen lastiger bepalingen zijn dan die, waarvan de goede bedoeling door de vaagheid volkomen wordt geneutraliseerd. * * Met mér belangstelling nemen we kennis van den inhoud van het volgende hoofd stuk (V), waarin minister Kuyper zijne bedoelingen over de wettelijke beperking van den arbeidsduur heeft neergelegd. Daaruit moet blijken wat onze eerste minister op dat belangrijke gebied der arbeidswetgeving beoogt in te voeren. Tot nu toe bestaat er geen andere beperking dan die omschre ven in art. 5 der Arbeidswet, waarbij, be

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl