De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 21 juni pagina 1

21 juni 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

-H*. 1356 DE AMSTERDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEHA & WARENBORF, Heeren^racht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 10. Afeonderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad U verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard d«t Capucinoi tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 21 Juni. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonce* uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dow de firma RUDOLF MOSSE te Keulen eu door alle filialen dezer firma. I N n O U Di VAN VEBKE EN VAN NABIJ: Gebrek aan moed. H. Ms. gezondheid. Het kind van de rekening. Een woord van protest, I, door T. H. J. Belonjé. Gemeenteterrefnen aan den over kant van het IJ, II, (Slot), door N. v. H. De verkiezingen voor den Dnitschen Brjksclag. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Het ontwerpArbeidswet, III, (Slot), door S. KUNST EN LETTEREN : Tijdschrift voor Bouw- en Sierknnst, beoordeeld door B. W. P. Jr. Oude kunst uit de veiling Frederik Maller & Co in Arti, door J. W. N. Een kijkje op de tentoonstellling Den Haag" in de XIX eeuw, in het voormalig paleis Bui tenrust, I, door Piet Moreelse. Een WinterIdyll von Karl Stieler, beoord. door Dudo Jaarsma. De volksvoeding en de accijns op suiker, door prof. O. A. Pekerharing, beoordeeld door dr. G. W. B. Yacantie-lectunr door F. J. van Uildriks. FEUILLETON: ODZ?" dichter, door Jeannette Nyhuis BECLAMES. VOOB DAMES De Eeuw van het kind, door W. A W. Moll. Hand leiding bv het ondeiwijs in de nuttige handwer ken op de lagere school, door mevr. J. C. A. Wiersma?Van Roosendaal, beoordeeld door G. O. Stellingwerf?Jentink. Interna1 ionale kinder litteratuur, door N. van Hichtnm. Allerlei, door Caprice. KUNSTNIJVERHEID: De Kunst inrichting van L. van Leer & Co. te Amsterdam, II, (Slot), door F. C. J. Scheurleer. UIT DE NATDUB, do»r E. Heimans. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI.?INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBAS8EN. ADVEBTENTIEN. Gebrek aan moed. De Soc. dem. arb. partij is na haar Pink stercongres nog niet geheel tot rust geko men. Wel werd met algemeene stemmen op n na, eene motie aangenomen, maar, gelijk te verwachten was, over de beteekenis dezer motie, en dus ook over de zuiverheid der stemming openbaarde zich eenig verschil van meenjng. Diéheeren Gorter, v. d. Gfbës en mevr. Roland Holst hadden zich op dit stand punt geplaatst: Verzet tot het uiterste (tegen de inge diende wetten) was noodzakelijk. Zou de Regeering de overwinning be halen dan moest dat zijn «alleen over de lijken onzer broeders en zusters heen." «Wij hadden geen andere keuer. Er viel niets anders te doei, dan het werk te staken." «Z»ker, wij hadden een agitatie gevoerd tegen de wetten en tegen hen die haar hielpen tot stand brengen met een opwekking om hen niet weer te kiezen. Maar wij weten toch dat voar zeer vele arbeiders dit eenvoudig geen actie is. Wat onze mannen in de Kamer zeggen, dringt nog tot zeer velen niet door. Voor hen is het eenig protest de werkstaking." »Nu zullen wij natuurlijk er voortdurend op aandringen dergelijke wanhopige en vaak ondoel matige middelen niet wanneer het niet anders kan, te gebruiken. Maar wij moeten niet ver geten, dat wij zelveu vaak niet zoozeer leiding en bevelen gaven in die dagen, maar het ont vingen van de arbeiders zelf." »Met hen zullen wij, hopelijk niet op deze wijs, nog honderd malen in den strijd gaan en ten slotte overwinnen." «Bewondering" voor die mannen (stakers) past ons. «Zoo is tevens de houding van het partij bestuur goedgekeurd. «De vraag is gesteld : wijkt gij dan niet af van uw beginsel ? Maar het program nnch de geschiedenis der partij verzet er zich tegen. Ea er is het hoogere beginsel, dat elk verzet goed is dat gaat tegen iets waartegen inderdaad verzet noodig is. Spr. wenschte de partij met die taktiek geluk, al hoopte hij niet dat de partij ooit weer in de noodzakelijkheid gebracht zou zijn om een strijd te voeren met te zwakke middelen." Men heeft van de Bussumsche motie, aldus toegelicht door den heer v. d. Goes, niet veel willen weten. Daarvoor was zij te weinig anti-anarchistisch. Men wenschte voor zichzelf en de bui tenwereld eens duidelijk te verklaren, dat men nooit weer zich in zulk een «anarchistisch avontuur" zou steken. En daarvoor leverde Amsterdam III de for mule, als volgt: «Het kongres: «overwegende, dat de jongste beweging tegen de dwangwetten de arbeidersbeweging is overvallen ; «dat de arbeiders, indien zij het algemeen kiesrecht hadden bezeten, daarin een wapen hadden gehad om zich te verweren en ia dat geval niet hun toevlucht tot een politieke werk staking ter verdediging hunner bedreigde rechten hadden genomen ; «dat zij wegens gemis aan eensgezind klasse inzicht en gebrek aan organisatie nog niet in staat zijn gebleken dergelijke groote bewegingen met succes te voeren en dat de^e gebreken tijdens de beweging zelve niet waren te ver helpen ; «keurt de houding goed van het Partijbestuur, dat zich in dezen strijd der vakorganisatie tot handhaving harer rechten met deze solidair heeft getoond eu daardoor aan de arbeiders het bewijs heeft geleverd, dat zij ook in de hachelijkste oogenblikken op de 8. D. A. P. kunnen rekenen; «herinnert de partijgenooten aan bun plicht om onder de arbeiders het soc.-dem. inzicht en de orgatisatie te versterken en neemt zich voor den strijd voor het alge meen kiesrecht met verdubbelde kracht te voeren." Waaraan nog werden toegevoegd de woorden, ontleend aan de Bussumsche motie: ,Ziet in de uitvoering der werkstaking door bet proletariaat het verblijdende en hoopvolle teeken van den moed en de offervaardigheid van vele Nederlandsche arbeiders, die zich de brutale aanranding van hunne meest onmisbare vrijheden niet lieten welgevallen, zonder de uiterste poging van verweer." De heer Tak, de inleider van boven staande motie, stelde prijs op klaarheid. De lange verdediging door Troelstra in eigen zaak gehouden, had hem niet van de wijs gebracht. «Troelstra", zoo lezen wij in 't verslag, «had de leelijke anarchistische staking tot een mooie sociaal-democratische staking omgepraat. Het was een goochelaar. Zoo stond er nog een glas water onder een koker en na wat hokus pokus was het een citroen." ,Nu is er geen zweem van wantrouwen. Maar erkend moest noodzakelijk worden dat er ge faald was" en na deze overwegingen kwam de antianarchistische motie tot stand, zoo helder en frisch als men ze hier boven heeft kunnen lezen. Wat de arbeiders zelf, die van de sociaal-democratie niet veel begrijpen, en die volgens Van der Goes geen ander protest kenden dan werkstaken, uit al die zinnetjes zullen leeren, weten wij niet. Wij hopen er het beste van. Als het hun nu maar duidelijk begint te worden: lo. dat zij met wat meer eensgezind klasse inzicht en organisatie (weldra) «dergelijke groote bewegingen met succes zullen kun nen voeren", waartoe zij DU »nog niet in staat zijn gebleken"; 2o. dat de houding van het sociaal-democratisch partijbestuur goedgekeurd behoort te worden ook al omdat het den arbeiders het bewijs heeft geleverd, »hoe deze ook in de hachelijkste oogenblikken op de S. D. A. P. kunnen rekenen", wijl de S. D. A. P. zelfs in het hachelijkste oogenblik de waarheid verzwijgt; en zij dan 3o. tevens niet voor bijzien, dat de S. D. A. P. een open oog heeft voor den moed en de offervaar digheid van hen, die met hun hoofd tegen den muur zijn geloopen;... een zoo «ver blijdend en hoopvol teeken"! Over dit «verblijdend en hoopvol teeken" bestaat nu eenig verschil onder de broederen. De heer Van der Goes, de inleider der Bussumsche motie, waaraan die woorden ontleend zijn, wees er in het Volk op, dat uit deze alinea dan toch blijkt, hoe de vergadering zoowel de houding der S. D. A. P, als die der stakende arbeiders heeft goedgekeurd. Hierop oordeelde de heer Tak het noodig te constateeren, dat de vergadering alleen heeft willen uitspreken hartelijke sym pathie met de daad der «stakers, die de voorschriften hunner besturen volgden," maar niet uit de Bussumsche conclusie heeft overgenomen de instemming met »het beleid der besturen" en de aanmoediging van soortgelijke bewegingen in de toekomst. Hoe echter hier mee te rijmen de volstrekte uitdrukkelijke goedkeuring van de houding van het partijbestuur, dat zich solidair betoonde met hen die een verzet organi seerden, hetwelk «onder de huidige omstan digheden met zekerheid op een nederlaag moest uitloopen", is minder duidelijk. Intusschen, wij laten het gaarne aan de socialisten over verder de beteekenis hunner motie vast te stellen. Ons schijnt zij een voor beeld van dubbelzinnigheid; een verlegenheidsformule, zooals men op openbare poli tieke vergaderingen er zoo vaak smeedt, om zich tegenover de buitenwereld een nette houding te geven. Men miste den moed om de motie, door Gerhard gesteld en door Fortuyn ingediend, de eenige motie, die be antwoordde aan de kritiek door de ver gaderden geoefend, zelfs maar voldoende te ondersteunen, opdat zij een pnnt van beraadslaging kon worden. Het congres keurt het af, dat het, Partij. bestuur, eenmaal in het Comitévau Verweer plaats genomen hebbende, niet van het begin af aan z.ch krachtig en onomwonden tegen de algemeene werkstaking heeft verzet of althans zijn houding te dien opzichte niet heeft gere serveerd, of wel niet van zijn afkeuring in het openbaar heeft doen blijken." Natuurlijk, had er nog wel iets meer kunnen worden afgekeurd maar het overige viel hierbij licht te denken. Zoo had men tenminste klaren wijn ge schonken. Edoch de vergadering, die, na al het gebeurde, voor de partij zulk een behoefte moest gevoelen aan een eerlijke bekentenis; aan een rondborstig spreken, na zoo schuldig en noodlottig zwijgen kroop liever onder dat ne gladgestreken, hier en daar gedeukte hoedje. * * * Nu deed zich op het Congres het vol gende merkwaardig geval voor. De heeren beraadslaagden, alsof dit het eenige, in elk geval het hoogste , wag; over de taktiek; maar de eigenlijke kwestie, deprincipieele, de moreele, werd steeds eerbiedig uit den weg gegaan. Toch had Bussum die wel degelijk in de toelichting aan de orde gesteld. Immers volgens de verklaring van den heer van der Goes, had men niet te vragen: zal de werkstaking doel betrefien, het was voldoende er van over tuigd te zijn, werkstaking, als uiterst verzet, is noodig: men mocht de Regeering geen vrij spel geven, men behoorde haar alleen de overwinning te laten over de lijken der broeders "en zusters heen .... Hun, die op dit standpunt stonden, een standpunt dat wij hun allerminst be nijden kon men natuurlijk niet ver wijten, dat zij er toe hadden medegewerkt zooveel menschen ongelukkig te maken. Voor hen was juist dat ongelukkig maken zij 't dan ook met een droef gemoed, ??plichtsvervulling geweest. Maar men mag, naar het gesprokene op het Congres, aannemen, dat de overgroote meerder heid der sociaal-democraten geenszins dit standpunt aanvaard had. Zij erkenden dat de partij zich had geleend tot het mede werken aan een anarchistisch avontuur; zij waren, de een vroeger misschien dan de ander, overtuigd geweest, dat een verschrik kelijke nederlaag moest volgen, en met hun fedoogen honderden of duizenden zouden oeten voor dit onzinnig bedrijf. Zij plaat sten zich tegenover het Bussumsche stand punt; en welke uitspraak gaven zij nu ovar eigen en anderer gedrag? In ons nummer van 10 Mei schreven wij: «Hoe toch is het te verklaren, dat niet a der socialistische hoofdmannen zich zulk een man van karakter heeft betoond, dat hij met een «hier sta ik, ik kan niet anders" dat dolle bedrijf heeft durven weerstaan ? «Hierin zien wij de grootste nederlaag voor een AernorHiinysp&rli]. «Dit achten wij het droevigste vac a)." Welnu waar was de man, die zich als held had gedragen? Fortuyn hij had onmiddellijk nadat het comitévan verweer was opgetreden aan j het Volk geschreven: wij zijn op den ver keerden weg, wij zijn op sleeptouw van , de anarchisten ; zijn briefje werd niet l geplaatst en hij heeft de zaak laten j loopen. | Mendels had na het verschijnen van j Troelstra's artikel: Wat nu ? het Partij- j bestuur gesommeerd zich uit te spreken, i maar het partijbestuur bleef zwijgen j en Mendels verder ook. | Troelstra bracht het in zijn artikel, i Wat nu ? tot de erkentenis, dat de groote politieke werkstaking niet behoorde te wor den gevoerd en terecht zag Fortuyn in dat artikel een blijk van terugkeer van gezond verstand en zedelijken moed maar hij was te zwak om aldus voort te gaan. En Tak Troelstra zei: «Tak heeft over de details gesproken, maar niet ge zegd, wat hij zelf dan had gewild." Noch op deze congres-vergadering, noch en dat zou eerst waarde hebben gehad vóór het tot die jammerlijke staking was gekomen. Ook de besten der partij bleven, toen het tijd was en men van hen een krachtig optreden had mogen verwachten, achter de schermen. Deze ontstentenis van moed, dat zwijgen waar luid spreken mannenplicht zou zijn geweest het is o. i. het droevigste der geheele historie. Welnu in overeenstemming met die houding vóór en tijdens de staking was ook nu de motie, waaraan elk har telijk woord ontbreekt een diplo maten stukje, in zijn wezen niets anders dan een proefje van taktiek. Zoo ooit dan was het thans het oogenblik geweest een gemeenschappelijke schuld te erkennen, nu men, wetende aan welk een lot men een groot aantal huisgezinnen waagde, ten einde toe had mee gewerkt om de ongelukkigen te drijven tot dit rampzalig verdeer. Dit feit, dat de moraliteit raakt, en na al hetgeen de heeren hebben los gelaten, niet meer te ontkennen valt, was op geen enkele manier te verduisteren, ook niet door de onbeduidende motie. Inte gendeel, juist die onbeduidendheid wijst er op, hoe men de hoofdzaak heeft trachten te verbergen. Maar welk een indruk zou het niet in den lande, zoowel op de goede elementen in de S. D. A. Partij, als op de felste tegenstanders hebben gemaakt, wan neer in waardige taal de zedelijke misslag ware erkend ? Want wat heeft men nu ter verdediging kunnen en moeten bij brengen ? Men leest het in Troelstra's woorden: «De critici van thans hebben niet van te voren gewaarschuwd. Fortuijn waarschuwde, toen wij eenmaal meegingen, dus te laat. Tak echter bijv. heeft, vóór het besluit viel, niets vaa zich doen hooren. Meedoen was onze proletarische plicht. Ons bestaan ais arbeiderspartij was er mee gemoeid, niet om de arbeiders te vrierd te houden of uit lafheid, maar om onzen plieht, de arbeiders te dienen. Waarschuwingen zouden niets hebben gebaat, er zou zijn gezegd, en met alle rec!it: gij vreest om bij de burgerij in een slecht licht te komen ; gij zijt parlementairen, en vreest, als een revolutionnaire daad wordt vereiscbt, u met de arbeiders te encanailleerep. Allen invloed zouden wij hebhen verloren, terecht zou ons zijn verweten: gij hebt ons in den steek gelaten. Bij groote actie is onze plicht, de organisatoren en agitatoren te levereu. Waren wij er buiten gebleven, de arbeiders waren even goed ia den strijd gegaan, maar zonder de hulp van onze krachten ; He nederlaag zou nog veel grooter zijn geweest; de christenen zouden hebben gezegd : wat is de arbeidersbsweging in NederJanrl, de soc.-dem. doen Liet eens met u mee!" Kan het duidelijker gezegd worden: zelfs het slechtste middel is ons goed, als wij onze partij er maar mee versterken, of er door redden kunnen. Bij groote actie, ook al zien wij in, dat die actie een ruïne moet worden voor velen, en ingaat tegen onze overtuiging, willen wij agitatoren en organisatoren zijn. Waar de brand uitslaat, doen wij dienst als blaasbalg. ? Ah, welk een opvatting van plicht en belang I Waarlijk, zulk een mengeling van kleinzielige vrees enpartij-egoïsme zijn niet de eigenschappen van den man, die te midden en tegenover de zijnen spreekt: »Hier sta ik, ik kan niet anders." Heeft alzoo in die vergadering het ge moed niet zich geuit, waar wij het zoo gaarne hadden hooren getuigen, toch, de gemoedelijkheid bleef niet ganschelijk af wezig. Zij werd waarneembaar toen Gorter en Troelstra op het podium elkaar de hand van broederschap in den strijd reikten, onder het gejuich der vergadering en het geklank van den socialisten-marsch. Men heeft dat, tot niet geringe ergernis der socialisten, een comedie genoemd. Ten onrechte, gelooven wij. Men mag niet vergeten, dat, bij alles wat ieder voor zichzelf na de nederlaag en bij die woor denwisseling over taktiek moest denken, terwijl de moreele quaestie zoover mogelijk op den achtergrond werd gehouden, de gemoe deren ietwat zenuwachtig waren aangedaan en't temperament der vergadering een weinig geprikkeld moest heeten. Daarom, de opge wondenheid der aanwezigen bij het aan schouwen van dat verbond tusschen de twee mannen van eenigzins verschillende taktiek, was ongetwijfeld echt. Even echt b.v. als de vreugde van een oude of een jonge juf frouw, die de vlag uitsteekt, omdat de hond heeft gejonkt. Zeker, indien men een aanmerking wilde maken, zou men hierbij kunnen spreken van een overdreven waardeering van een onbeduidend feit; van een te sterke werking van het zwak gevoel, zoo iets als senti mentaliteit. Want inderdaad de roep van Troelstra tot Gorter, en Gorters opvolgen van de noodiging, kon moeilijk veel beteekenen, daar hij den dag te voren reeds gezegd had, »dat hij kritiek oefende om de waarheid te zeggen en elkaar later weer als broeders de hand te reiken." En zoo zal er wel niemand in de vergadering zijn geweest, die meende, dat de socia listische wereld er iets slechter aan toe zou zijn als deze verbroedering ach terwege ware gebleven. Maar dit nam niet weg, in den abnormalen toestand, waarin men verkeerde, deed dat levend symbool van een gekibbel zonder rancune allerheerlijkst aan. Doch hoe gaarne had den wij den gevoels- en gemoedsmenschen onder de sociaal-democraten iets beters gegund; iets van dat hooge en bezielende, dat het hart verruimt en den geest ver sterkt, zoodat men vriend en vijand zon der schroom weer in de oogen durft zien ; en voor dat gemis was de nerveuse uit barsting van jubel bij de eendracht van twee tweedrachtige tactici een schadeloos stelling al te pover. H. Ms. gezondheid. De dagbladen kwamen dezer dagen met het volgende bericht van het Haagsche Correspondentie-bureau. //De Brusselsche Soir" bevatte dezer dagen een bericht uit Amsterdam, meldende (uit nsource autorisée") dat onze Koningin sedert eenigen tijdi ernstig ongesteld zou zijn ('t be richt noemt, zelfs verschijnselen van tubercu lose) en gedurende eeu jaar naar Madera of Cairo gaan zou tot herstel van gezondheid. «Het, dagelijksch bestuur van deu Nederlandscben Journalistenkring deelt ons mede van wel ingelichte zijde te zijn gemach'ijd tot stellige tegenspraak van dit bericht. .Do Koningin is niet behandeld wegens eenig ziekteverschijnsel van bedoelden sard en tot het volgen van een kuur ij geen enkel advies gegeven. Het bericht is vermoedelijk hieruit te verklaren, dat de drukke Meidagen, te Amster dam doorgebracht, tot eenige zeer begrijpelijke vermoeidheid aanleiding hebben gegeven," De verklaring aan het eind gegeven is niet juist. Blijkbaar had de Brusselsche Soir tot source autorisée! een brief uit Amsterdam aan de ftheinisch West/alische Zeitung, waarin werd medegedeeld, dat een Amsterdamsch medicus verzekerd had: »Men is het onder de geneesheeren er over eens, dat ditmaal het bezoek van de Koningin aan Amsterdam een ongehoord waagstuk was"; voorts, dat H. M. tegen woordig een sterk tuberculeus uiterlijk heeft; en dat de Koningin zich voor geruimen tijd aan alle ambtsplichten behoorde te onttrekken b. v. een jaar naar Madeira of Kaïro gaan. Nu echter het Haagsche Corresponden tie-bureau gewag maakt van «eenige zeer begrijpelijke vermoeidheid, als gevolg van de drukke dagen in Amsterdam doorge bracht," zou het toch overweging verdienen, het bezoek aan de hoofdstad voor de Koningin iets minder vermoeiend te ma ken, dan dit zelfs voor een volkomen ge zonde vrouw moet zijn. Alleen reeds op de audiënties zouden vele uren te winnen zijn, indien men ze beperkte tot een be zoek van die personen, welke werkelijk aan H. M. iets te zeggen hadden. Hecht men ook aan het formeele vertoon, waarom zou dit dan niet b. v. over een tijdvak van enkele jaren verdeeld kunnen worden; reeds door een beetje «redelijkheid" daarin te brengen, kan de vermoeidheid voor een deel worden voorkomen. Het staat niet aan ons tot in het bijzondere de middelen aan de hand te doen, om het verblijf van H. M. hier minder af mattend te maken, maar de Amsterdam mers zien hun Koningin gaarne ten paleize op den Dam. Welnu, dat men dan de door de traditie geijkte reeks van «werk zaamheden" eens poge te herzien, met het bepaalde doel om voor Wilhelmina het bezoek aan de hoofdstad iets minder tot een tijd van inspanning en meer tot dagen van uitspanning te maken. Wellicht zou de Koningin, ontheven van een dwang tot allerlei officieele verrich tingen, prijsstellen nog iets langer te vertoeven in de schoonste, althans de karakteristiekste aller Europeesche hoofd steden. Het kind van de rekening. Onder dezen titel gaven wij in ons blad van 7 Juni 1.1. een overzicht van hetgeen de heer Hubrecht, over den tragen voort gang der werken tot verbetering van het Noordzeekanaal, aan de Kamer v. Kooph. en Fabr. heeft geschreven. De heer Hubrecht heeft zoo krachtig op de bazuin geblazen, dat het naklonk op het Prinsenhof en we nu reeds een tweede bespreking van dit tragisch onder werp in den gemeenteraad mochten beleven. De Minister, zoo vernamen wij, had zich bereid verklaard, een snellere afwer king te overwegen. De heer Heemskerk achtte het ongeraden thans dieper op de zaak in te gaan; waarschijnlijk om Z. Ex. niet in haar rust te storen, zoo noodig om goed te overwegen ; en de heer Gerritsen zou dan ook vooralsnog eenig geduld oefenen ; hij wil de staatsbegrooting afwachten, en mocht deze ook teleurstellend zijn, dan behoudt hij zich voor nadere voorstellen te doen.. .. Dat wij naar die nadere voorstellen bijzonder nieuwsgierig zijn, mogen we niet zeggen. Zeker ware het nuttig geweest, dat het gemeentebestuur een of twee jaar vroeger reeds, bij audiëntie of bij schriftelijk ver toog, zoo noodig bij herhaling, de Regee ring over de schromelijke gevolgen dezer verwaarloozing van Amsterdams belang had onderhouden; maar nu dit verzuimd werd, en de heer Hubrecht zijn noodkreet heeft doen hooren, schiet er dunkt ons, weinig anders over, dan dienzelfden heer Hubrecht en zijn Amsterdamschen mede afgevaardigden te verzoeken ... met den meesten spoed de zaak in de Kamer ter sprake te brengen, om van de Regeeringstafel een geruststellende verklaring te vernemen. Eigenlijk, zoo meenen wij, had dit nu reeds dienen te geschieden, vóór den aanvang van het zomer-reces, want bij een ziak van haast behoort men zelf niet te talmen; te meer daar er hier voor de Regeering niet een vraag bestaat van kunnen, maar eenvoudig van willen, en het «overwegen1' [dus niet bijster veel tijd kan kosten, aangezien er geen be zwaren van technischen aard zijn, en voor den staat der Nederlanden al evenmin van financieelan aard, waar het noodig of nuttig is enkele millioenen een paar jaar vroeger uit te geven. En waarlijk heel veel meer dan hetgeen de heer Kamerlingh Onnes ter verbetering van het Raadsverslag in het Handelsblad schrijft, behoeven de afgevaardigden den Minister niet voor te lezen, om Z. Ex. volkomen op de hoogte te brengen van de zaak, waar het om gaat.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl