Historisch Archief 1877-1940
No. 1356
D E A M S TE B DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zgn in fabrieken, waar hunne gezondheid
benadeeld kan worden door voortdurend
staan of bukken, of door het heersenen eener
abnormale temperatuur of van hinderlijke
lucht of damp, mag niet meer bedragen
dan elf uur per dag. In bedrijven, waarin
vergiftige stoffen worden verwerkt of ge
bruikt, of erg schadelij k voor de gezondheid
z\jn: letterzetterijen, diatnap tapperijen,
vrjlenkapperyen, borstelmakerijen, steen
houweryen, enz. enz., kan bij Alg. Maatr.
van Bestuur de werktijd tot 8, 9 of 10 uur
worden beperkt.
Voor de broodbakkerij is, in art. 256,
een bijzondere regeling ontworpen, dat de
genoemde werktijd van 11 uur, niet vóór
5 uur des ochtends mag aanvangen. Voor
des Zaterdags is echter een langeren arbeids
tijd toegestaan, nl. 13 K of 16 uur, al naar
de werktijd op gewone dagen 11 of 10/4
uur bedraagt.
Meer direct betrekking op den nacht
arbeid heeft art. 268, waarin wordt bepaald,
dat >in elke fabriek, waarin een of meer
mannen, als bedoeld in art. 252, arbeid
verrichten,de arbeid moet stilstaan in elk etmaal
gedurende _ acht achtereenvolgende uren.
Die t\jdsruimte moet gelegen zijn tusschen
8 uur des namiddags en 6 uur des
voormiddags. Dit slaat dus duidelijk op de
bakkerijen en broodfabrieken. Er blijkt
uit, dat er 8 uur moet worden stop gezet,
en er 16 uur kan worden geproduceerd.
Men kan hier aannemen, dat er tot 's avonds
9 uur gewerkt kan worden, omdat, met 2
ploegen werkende, de eerste ploeg des
ochtends om 5 uur den arbeid moet aan
vangen. Eindigt men later, b.v. om 10 uur,
dan zal, wijl er 8 uur moet worden stop
gezet, de arbeid niet vóór des avonds 6 uur
kunnen worden aangevangen.
Stellig zal deze bepaling door de bakkers
gezellen als eene merkbare verbetering
gevoeld worden. Niet, omdat de bepalingen
op zich zelf zoo bijzonder gunstig zijn,
maar omdat de toestand der bakkers
gezellen zoo buitengewoon slecht ia. Elke
Verandering moet daar wel eene verbetering
zijn! En het treurige opgaan naar 'de
bakkerijen op Zondagmiddag zal daarmee
ook voorgoed geëindigd worden.
Toch komt mij de bepaling van den
11urigen werkdag als normaal-wettelijke
werkdag, te lang voor. Elf uur fabrieks
arbeid ^s te lang in alle bedrijven. De arbei
der gaat daarbij lichamelijk en verstande
lijk vroeg ten onder; het versuft hem,
doodt zijn geest, verschrompel zijn lichaam!
Ongeveer de helft der Nedeil. fabrieks
arbeiders werkt korter dan 11 uur. Hoe
kan dan de minister, die den bestaanden
toestand wil verbeteren, hier een werktijd
van 11 uur decreteeren in een wet, die
misschien een tiental jaren van kracht zal
blijven ? Een normaal-wettelijke werktijd
van 10 uren, gelijk ook in Frankrijk is
ingevoerd, is waarlijk lang genoeg. Uit
verschillende Kamers van Arbeid, om advies
gevraagd, is uitdrukkelijk de wensch opge
komen, dat de 11-urige werktijd als grond
slag der regeling voor volwassen mannen,
zal worden teruggebracht tot 10, wat vooral
voor fabrieksarbeid waarlijk wel voldoende
kan worden geacht!
Hiermede heb ik den hoofdzakelijken
inhoud van dit ontwerp besproken. Slechts
de hoofdpunten. Want het ontwerp telt
370 artikelen, en dus heb ik heele rijen
van détails zwijgend de revue moeten laten
passeeren. X
In het algemeen dunkt mij, dat dr. Kuyper,
hoewel hij de zaak breed heeft opgevat, en in
menige leemte wil voorzien, te weinig diep de
zaak aanpakt. De fundamenteele bepalin
gen : minimum-leef tijd van 13 jaar, arbeids
tijd van kinderen 10 uur, arbeidstijd van
mannen 11 uur, komen mij niet voldoende
ONZE" DICHTER.
DOOK
JEANNETTE NIJHUIS.
't Is hier een poëtisch land we hebben
zelfs een eigen dichter, die alle gebeurlykheden
in stad" bezingt en we zyn er trotseh op,
omdat hij van ons" is we bezitten een
eigen dronkaard waarom dan ook geen eigen
dichter?
't Ia een ambachtsman nu, dat mag ik wel,
zoo van de kleine burgerij" 't lykt
tegenwoordig waarachtig wel, of er alleen maar
bourgeoisie en proletariaat bestaat dat
middenvak wordt maar zonder vorm van proces
doodgedrukt oi doodverklaard. Larie, hoor
onze kleine burgerij" is groot, zooals al het
kleine hier reuzenafmetingen aanneemt maar
vooral het praatvak" wordt door hen geniaal
uitgeoefend hier noemen ze dat rèderiek".
Daar heb je onzen metselaar, een doodgoeie
kerel hy' is van ons", dus ik wil er niets
kwaads van gezegd hebben maar die was er
rechtevoort" bizonder sterk in. In al my'n
jeugdherinneringen bekleedt hij een groote
plaats hij is onafscheidelijk verbonden aan
allerlei heerlijkheden van emmers kalk
af tot duiven en konynen toe. En dan
de verhalen ? zyn dierenkennis evenaarde
zyn dierenliefde.... Als hij dan aan kwam
slungelen, gemoedelijk langzaam, met zijn
kalkgezicht en smoezelige kalkbroek ... werd
de meid haastig op zolder aan 't werk gezet
en andere eventueel-aanwezige gedienstigen
met boodschappen 't huis uitgewerkt want
praten moest hij, met wie, of waarover was
hem hetzelfde, 't Was hartroerend te zien,
hoe hy dan voor de grauwe, zwijgende steen
massa's stond, troosteloos zijn groezelige broek
opsjorrend, en telkens rondstarend of er dan
niemand hem van die droge eenvormigheid
verlossen kwam
En ik, in mijn prille jeugd, loerend of hy
weer doeven" of kaniens" meegebracht had
want behalve voor 't metselwerk was hy ook
aangesteld om de familiezaken in duiven
en konyn enhok te regelen overtolligen mee
nemend, of ontbrekenden aanvullend.
Als hy over zyn geliefde dieren begon, werd
hij poëech hy had trouwens dezelfde fami
lienaam als onze dichter.
Yermakelyk was het, als de bevolkingsstati
stiek niet naar wensch ging, en hij moest komen
met den remmelder" een groot, zwaar konyn,
bestig soort, wi 'k moar 's zoo zeggen" (dit
was zijn stopwoord wi 'k moar 's zoo zeggen"
en, als hy' niet voor metselen kwam, scheen
h\j wél te mogen praten), 'k Begreep toen
hoegenaamd niet waarom ik, bij dergelijke
voor in eene wet, die toch mér moet willen
dan bestaande toestanden regelen.dieook toe
standen werkelijk wil verbeteren. En daartoe
behoeft de nieuwe wet een dieper ingrijpen,
dan, naar dit ontwerp, de minister van
plan is.
Al te veel ook wil het ontwerp een rege
ling overlaten aan den Alg. Maatregel van
Bestuur. Ik stem toe: niet alles kan in de
wet worden vastgesteld. Maar om bv. de
aanwijzing der bedrijven, voor wie een
mér ingrijpende regeling noodig is dan de
algemeene, zoowel voor den arbeid der
kinderen als dien der volwassenen, eenvou
dig over te laten aan den toeyalligen
minister, dkt komt me, alle gebeurlijkheden
bij de verkiezingen in aanmerkingnemende,
wel wat al te gewaagd voor! En dat dunkt
mij ook te behooren tot de competentie
der Kamer!
Ook op het punt der strafbepalingen is
de ontwerper wel voorzichtig. IK ben geen
bewonderaar van ons strafselsel. Maar
indien een arme drommel die uit nood een
brood steelt, een maand gevangenisstraf
verdient, dan verdient een patroon, die bij
herhaling, alleen uit winstbejag, een kindlan
ger laat werken dan de wet toestaat, meer
straf dan een boete van 50 cent, zooals de
huidige wet voorschijft, en waarin het ont
werp slechts geringe verhooging brengt. Toe
te juichen is het, dat in geval van herhaalde
overtreding van de voornaamste artikelen
binnen twee jaren, betaling van boete is uit
gesloten en hechtenisstraf onherroepelijk is
geworden. Maar waarom hier de ruime ter
mijn van twee jaren is genomen, dat is mij
niet duidelijk!
Intusschen zal ook deze bepaling, hoe
zwak ook, toch wél in staat zijn, de patroons
tot wat meer voorzichtigheid jegens de
patroons aansporen. Hechtenis te mcjeten
ondergaan wegens zijn arbeiders, diU is een
verschrikking, . die zich maar nauwelijks
denken laat!
Indien ik iets zou. willen betreuren, omdat
het niet in de arbeidswet is opgenomen,
dan is het het xeemansbedrijf. Jaren en
jaren reeds is er gewezen op de misstanden
in dit bedrijf, misstanden van allerlei aard.
Ware het zoo onmogelijk geweest, daaraan
een afzonderlijk hoofdstuk te wijden ? Waar
om toch moet deze groep van werklieden, die
zich door de vakorganisatie zoo moeilijk
kunnen helpen, bij elke arbeidswet weer
worden uitgesloten van bescherming ? Dat
men toch in de Kamer daaraan eens zijn
aandacht ging wijden!
Thans wachten we het definitieve ontwerp.
De termijn, binnen welken de Kamers van
Arbeid hun op- en aanmerkingen konden
inzenden, is reeds lang verstreken, en dus
kan het definitieve ontwerp spoedig ver
wacht worden. Dit staat nu reeds vast, dat
de patroonsvereenigingen niets onbeproefd
zullen laten, om van de reeds zoo voorzichtig
gestelde bepalingen hier en daar nog wat
af te knabbelen ; zoo goed, als dat door de
arbeiders te zijner tijd zal worden getracht,
mér ingrijpende bepalingen te krijgen dan
het ontwerp voorstelt.
Daarbij zal dan de christelijke meerder
heid in de Tweede Kamer hebben te toonen,
dat zij er niet opziet, »langs wettigen weg"
den toestand der arbeiders te verbeteren
metterdaad, ook al komen hierbij de
patroonsbelangen hierbij wel eens 'n klein
beetje in 't gedrang. Wil men de schrijnende
ongelijkheden en on ongerechtigheden in
de maatschappij wat vereffenen, niet slechts
in woorden maar ook in daden, dan mag men
daartegen, indien het voor het doel onver
mijdelijk is, ook nimmer opzien !
S.
miitiuimttmiiittiimiiiitniiiiniiiimi
gelegenheden, kantjes moest haken in de voor
kamer, die op straat uitzag.
Volgt: onze ververshaas, die zyn eindelooze
verhalen onveranderlijk aanving met zeg,
zeg" maar die tenminste zyn eigen knechts
meebracht om tegen te praten, als een kamer
of gang gewit of geverfd behoorde te worden
welke knechts, als ze later allén verschenen,
de rcderiekerigheid" van hun patroon over
geërfd bleken te bezitten.
Tegenwoordig is er vél vraag naar een
doofstomme knecht, die er onbegrijpelijker wy'ze
tusschen is geraakt. De vader verver praatte
alleen nog maar, de zoon ging verder, had
poëtische neigingen zeg, zeg, doar zit dan zoo
mirakelsch volle meziek in dat jonk", zag, in
zyn hoogverhevenheid, minachtend neer op het
verversvak, en nam de allures aan van een
kunstschilder. Sinds dien tyd heelt hij reusachtige
lappen volgeverfd en geëtaleerd, is getrouwd
met een fijn gekleede juffer, praat en doet
voornamerig.
Daar ik het echter over de kleine" burgerij
heb, en me niet verbonden een kroniek te
geven van deze poëtische, rèderieke schilders
familie, kan ik deze gevoeglijk overslaan, om
te komen tot het glanspunt onzer stad, onzen"
dichter wacht even een kleine afwyking!
door vermelding van een vroegere
AmbtDoetincherasche dichter of dichteres, waarvan
ik naam of familie of ambacht nooit heb te
weten kunnen komen, maar waarvan n roerend
gedicht is bewaard gebleven, geschreven beurte
lings in groot klein en middensoort schrift.
'k Geloof, dat het al lang geleden is
tegenwoordig zijn er dergelijke ceremonies niet,
als een leerling van school gaat de ty'den
zyn sceptischer.
Bedoeld vers, door een scheidenden leerling
den meester opgedragen, is me nooit duidelyk
geweest, (vooral de rol der zwijnen en zwanen
is eenigszins duister) maar als dichterlijke
antiquiteit...
Meester, 't is vandaag de laatste dag,
Dat 'k by u ter school gaan mag.
Maar 'k hoop weer op een volgend jaar
By dezen meester weer ter school te mogen gaan.
Maar 't kan wel wezen 't laatste van mijn leven,
Belieft de meester mij wat schoons te geven.
't Zij een zwijn of een zwaau,
't Is mij recht aangenaam.
Meester 't ia vandaag mijn laatste toon,
Daarom zing ik zoo schoon.
't Schoolgaan is nu gedaan,
Nu moet ik weer aan 't werken gaan.
Ik stel mijn leven in Gods hand,
IJ/evoorde is my'n vaderland."
Na deze hittorische uitweiding keer ik weer
terug binnen de grenzen, naar onzen eigen
zanger.
Drie dingen domineeren in hem, te weten :
godsvrucht" die hem uitverkoren lieveling der
Tijdschrift voor Boute- en Sierkunst. Jaar
gang IV, aflev. l,.2'en 3. Uitgave firma
H. Kleinmann & Go., Haarlem.
Een nieuwe jaargang van dit tijdschrift is
ingegaan en met uittreding der vorige redactie
is het eenigszins gewijzigd; wat reeds uit het
laatste nummer der vorige jaargang merkbaar
was. Met dit nummer toch gaven de uitgevers
als hun voornemen te kennen, iedere aflevering,
die telkens een of anderen tak van oude of
nieuwe kunst zou doen zien, door een speciaal
daartoe bevoegd kenner te doen bewerken.
Een denkbeeld dat zeer zeker zyn goede zyde
had en verwezenlijkt begon te worden met
een artikel over boekbanden door den heer
Loeber, waar we later nog uitvoerig ophopen
terug te komen, in verband met andere ver
schenen uitgaven die getuigen van meerdere
liefde die men voor «het boek", voor onzen
geestelijken vriend gaat gevoelen.
Met de vierde jaargang is Bouw- en Sier
kunst tevens in een nieuw kleed gestoken,
dat helaas niet het uiterlijke schoon verhoogt.
Er is hier reeds meer dan eens geschreven
over het uiterlijk van een boek, het verband
dat er noodwendig dient te bestaan tusschen
de letters, den titel, en de daarbij gebrachte
versiering en hoe deze versiering aan bepaalde
eischen gebonden is, hoe zy hetzij de con
structie van het boek, maar bovenal de titel
zelf, versterken moet; dat meerdere uitwijding
ten dezen opzichte overbodig geacht mag wor
den. Een omslag die er beter op wordt als
de tekst er uitgenomen werd is geen goed
omslag, is misschien als versiering niet kwaad,
wat we hier nog in het midden laten zullen,
maar als omslag zeker af te keuren.
Het inwendige geeft ons daarentegen weer
alle reden verheugd te zijn dat dit tijdschrift,
waar zoo velen na een kortstondig leven,
ophouden te bestaan, den strijd niet zoo spoe
dig opgeeft en volhoudt door fraaie prenten te
doen zien, het schoone in bouw- en sierkunst
zoowel van onzen tyd als uit vroeger dagen.
De eerste aflevering dan brengt onze
houtsneden van niemand minder dan Lucas van
Leyden, die opnieuw zyn ontzettende gaven
doet zien. Meest gereproduceerd naar weinig
bekende uitgaven hebben zy als zoodanig een
tweeledig doel: zy wy'zen ons op de schoon
heid in compositie, de juistheid van uitvoering
in het werk van der Leydschen meester en
zy' publiceeren op die wy'ze de schoonste prenten
uit een uitgave, die niet iedereen in da ge
legenheid is persoonly'k onder het oog te krijgen.
De moderne houtsnykunst is door Veldheer
en Nieuwenkamp ieder met een drietal proeven
vertegenwoordigd.
De tweede aflevering is geheel gewyd aan
het werk van Duco Crop, over wien we onlangs
naar aanleiding der tentoonstellingen in het
Stedelyk Museum, hier een en ander mede
deelden.
We zien hier allereerst Crop's natuurstudiën
van planten en dieren als uitgangspunten voor
zyn latere decoratieve samenstellingen. Een
van deze samenstellingen, deels in teekening,
deela naar uitgevoerde cretonnes, zyn een
tweetal in kleuren gereproduceerd. Het zyn
zyn bekende handdrukken waar hy zelf zeer
veel van verwachtte, daar die door het per
soonlijke van den drukker, er meer leven,
meer gloed in zouden brengen, wat, de
machinerol niet vermocht. De heer Jan Stnyt geeft
een toelichting tot deze lichtdrukken, waarin
hy allereerst Crop's capaciteiten recht doet
wedervaren en met een enkel woord de wy'ze
van bewerken van dezen cretonnedrukker
verduidelykt.
HtiHiMiiiiiiMiiiiiimiiiMiiiliiiimiiiiiiiiiiiiiimimmuiiiMiiimiiiiitMiM
dominees maakt, de poëzie" en natuurlijk
de rèderiekerigheid" waarin hy zelfs metse
laar en verver overtreft...
O, ja 'k vergat nog mee te deelen, dat
hy feitelijk timmerman van zyn vak is geen
aannemer van groote werken maar een knutse
laar, bedreven in kleine karwijtjes onbetaal
baar in ty'den van schoonmaak; hie dut oc heel
wat af in 'n uur" verklaarden de huismoeders,
zoo is 'n nègel insloan, of 'n schroeve indrèjen,
'n ledekant verschoesen, of ds boel is lieke
an de mure anhangen en veur 'n dubbeltjen
bu'j dan kloar".
In my'n prille jeugd hield ik niet van hem
hy wist niets van konynen en duiven en
kende enkel bijbelteksten, maar die ook genoeg.
Hy was te braaf en langdradig, en preekte
voortdurend, 'k heb nooit iets zoo goed ver
klaren kunnen, dan dat zijn dochters niet de
voetstappen des vaders drukten" als hij
zuchtend bekennen moest, met ten hemel ge
slagen oogen, en n hand in de lucht, wat
zyn gewone pose is 'k meen laatst gehoord
te hebben, dat zelfa n dochter zondig genoeg
was zich op te holden met de knoopenmeziek"
inaar 't kan ook een ander zyn geweest.
Behalve te timmeren, is zijn functie óók om
de portefeuille van 't leesgezelschap rond te
brengen, waarbij hy' de meiden verbaast door
zijn belezenheid en zelfverheerlijkii g. Als hij 't
lappen kan, stevent hij naar binnen om de
verdere bewoners des huizes te stichten, en
onderwijl zijn stramme leden wat te warmen
doanig kelde 'vat, en stevig an'emaakt met
roze". We werden dan vermaand om steeds
met beide beenen in de geschiedenis te stoan",
want onze vaadren hebt tachtig bange joaren
veur de vrieheid gestrejen", waaraan dan een
beschouwing vast werd geknoopt over de listen
van Satan" en 't noodwendige van Bte.evast
bidden" gewJgd door een toornen op de
Godloochenders, waar toentertijd ook een pastoor
bij scheen te hooren die den heiligen sa'obath
niet in eere holdt, en 't ruut uut de eêrbèzen
trekt vlak aon de weg, woar da'j nrven mot
noa de karke."
En, zonder mankeeren, eindigden alle pre
dikaties met een getroost moar de Heere
kent de zienea" en dan, eindelijk, trok hij,
hoofdschuddend, af.
Niemand timmerde volgens hem, zoo goed
als hy kiek ik der oe dat Uitje noe es
tegengeslagen hebben" niemand was zóó godvruch
tig, en niemand kon zóó mooi dichten. En ie
mot wal rekkenen," dan sloeg hij zich op de
borst dat dichten is óók een gave Goda an
zion uutverkeurenen buten mien kan niemes
et hier (dat komt overeen met den verver
schilder voornoemd) den olden doineneer
hiel et mee is met hotten ook veur. 't Is
mien geopenbaard deur den Heere, doe 'k
onder diens lei, boe, en 'k zol op schildwach
stoan, en met da'k zoo alleenig wazze. en 't
was starrenkloar (de hand profetisch
opgeheDB derde aflevering aan de bouwkunst gewyd,
bevat het werk van den heer Jac. van Qils,
deels ontwerpen van uitgevoerde of uit te
roeren bouwwerken, deels opmetingen van
oude bestaande monumenten, waaronder de hal
van het stadhuis te Mechalen, naar oude be
staande teekeningen van Kelderman. Van het
vrijwel in denzelfden geest opgevatte tijdschrift,
»De architect" mede uitgegeven door de firma
H. Kleinmann & Co. te Haarlem zyn eveneens
de beide eerste afleveringen van den nieuwen
jaargang verschenen. Naast de bouwkunde
vertegenwoordigd door het San Marco-plein
te Venetië, de Kerk der Ned. Hervormde
Gemeente te Aalten, en een kerk en woon
huis van de heeren Cuypers en Bauer, is aan
kleinkunst eveneens een plaats ingeruimd.
Van den heer Walenkamp is hier een tee
kening voor tapy't en een photographische
opname naar de uitvoering ervan. De heer
Lanweriks laat ons hier nog eens de reeds in
bouw- en sierkunst gereproduceerde tafel zien,
in het bezit van den heer Schuurman; en
tevens een geborduurd haardscherm. Van
Lebeau is een gebatikt perkamenten band en
bladen uit een gedenkalbum die zyn technische
vaardigheid eer aandoen, maar waarvan door
de kleur natuurlijk veel verloren is gegaan.
Ten slotte vertoont de laatste plaat ons twee
meubeltjes van den heer Van Leeuwen, die
we ons nog van de tentoonstellingen van
het genootschap Architectura et Amicitia ber
inneren. Zeer degelijk en ernstig werk dat in
onzen tyd van veel modern gedoe, een gunstigen
indruk achterlaat. R. W. P. Jr.
(Me Kunst nit ie Telling Frefleit Mnller & Co.
in Arti,
Deze tentoonstelling, in een vorig nummer
reeds aangekondigd, is thans geopend. Zoo zy
de verwachting, dat ditmaal iets buitongewoons
te zien zou zyn, al niet overtroffen heeft,
teleurstelling baart zy evenmin, want al is de
fine fleur der collecties (een goede 40 van de
195 nummers der veiling) wel niet in haar
geheel prima kunst, er zyn toch van verschil
lende goede meesters zeer merkwaardige schil
deryen, die er stellig by winnen, dat ze in
zop'n omgeving onder de oogen van belang
stellenden gebracht worden. De rustige voor
naamheid van de met oude kunst gevulde
maar niet overvolle groote zaal, kan niet nalaten
ieder binnentredende in een zeer passende
stemming te brengen voor de nadere beschou
wing van die stille, oude-schilderyenkunst. En
nu die verzameling daar kosteloos gedurende
een paar weken te zien is, veraangenaamt dit
de taak van den verslaggever, die door te wy'zen
op het schoone, dat hier te gen'eten valt, niet
het gevoel heeft van een handelswaar aan te
pryzen, maar zich bewust is, een goed werk
te doen door kunstliefhebbers, kijkers zoowel
als.koopers, tot een bezoek op te wekken.
n groote wand wordt geheel in beslag
genomen door XVe en XVIe eeuwsche kunst.
De meeste dezer schilderyen staan op naam
van zeer voorname meesters. Dit nu, de vrij
moedigheid in aanmerking genoaien, waarmee
soms zoo'n attributie geschiedt, achten we van
niet zooveel belang als het feit, dat er werke
lijk bizonder mooie, goed geconserveerde stuk
kei; onder zyn van een gehalte, dat men
hoogst zelden op veilingen aantreft.
Het belangrijkste werk, dat daarby' in zeer
goeden staat verkeert, leek ons het schilderij
op naam van Dirk Bouts »St. Helena het
Heilig Kruis herkennende". De aanraking
van het Heilige Kruis heeft de opstanding
teweeggebracht van een jong meisje, dat op
een baar ligt uitgestrekt. !st. Helena met twee
gezellinnen in kostbare gewaden, knielen er
nevens; naast dezen staat St. Quiriac en achter
hem drie andere mannen. Een drietal krijgs
knechten torsen het kruis; een hoog personage
in een kleurrijk kleed schijnt de handeling te
besturen.
IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIM
ven) en doe wier et mien niangs zoo wonder
in 't lief, het mos der uut, en doar gong 't
her doe he'k vërnommen, asdat de Heere
mien tut en dichter geschapen hadde."
Waarom de straatjeugd hem als onsjen
boter" betitelt, is me niet recht duidelyk, en
óók niet wie de geestigheid verzonnen heeft
noe is 't pond bie ne" toen de familie vol
tallig was.
Dichten" is nu zyn voornaamste ambacht
en Zondags worden eenige vellen papier ge
haald, en de diverse bestellingen uitgevoerd.
Zijn stoutste triumphen vieit hy echter by
oranjefeesten.
Hei 'j 't al 'eheurd? der kump weer zóó
wat moois van mien zie drukt het mien
veur niks op oranjepapier, en dan mag 'k ze
neven de huzan verkoopen veur 'n stuver".
'k Zie het verheerlijkte mannetje nog fier
rondstappen in de volle vergaderzaal, waar de
feestcommissie beraadslaagde over de luister
rijkste wijze om den burgemeester met zijn
jonge vrouw, na de huwelijksreis, feestelijk in
te halen.
De voorzitter (met spo!flikkerende oogen):
En nu verzoek ik onzen geüchten volksdichter
naar voren te treden, en zijn schoon gedicht
('t spy't nie het niet bewaard te hebben) voor
te dragen" wat hij, gestreeld en toegejuicht
volbracht, onmiddellijk zijn galmstem temperend
tot het na'we en is dat r.oe neet mooi?
joa, de Heere kent de zienen" 't Eenige,
wat ik me ervan herinner, was de uithaal , met
uw gade" lange pauze aan uw zij" natuurlijk
werd het kroost" óók al vast vermeld dat
hoort bij 't recept van een fatsoenlijk
huwelijksvers.
Dien avond zy'n hsél wat zakdoeken
stukgebeten, maar onsjen boter" mocht mee naar
de huizing des voorzitters, werd op wyn onthaald,
en mocht het gedicht daar óók nog eens aan
de familie voorlezen.
De burgemeester werd, bij slot van rekening,
heelemaal nietingehaald.vanwege de autoriteiten
die achter elkaar doodgingen, maar onsjen."
heeft zijn hoofd omgloried gezien, en 't lied,
met een plechtige aanspraak eigenhandig
rondbezorgd.
Den volgenden dag was hij weer gedegra
deerd tot het onpoëtische nègeis insloan" en
liep met een onnoozele portefeuille in afwach
ting van nieuwe festiviteiten.
Met nieuwjaar zijn de beslommeringen het
grootst en de klanten vele de aangeboden
wenschen op rijm kunnen allen veilig op de
gave des Heeren" van onzen eigen volksdichter
teruggebracht worden, vooral omdat
Wilhelminaboomen, ingehaalde burgemeesters,
feliciteerende nachtwachts, jarige koninginnen (bij
't koningshuis ontbreken nooit de onvermijde
lijke kamerheeren") en feestvierende dominees,
de meeste kenteekenen gemeen hebben, en
onderling maar een bitter klein beetje ver
schillen.
De innige overtuiging, waarmee dit tafereel
geschilderd is, het roerend reine in het
schuchter-verwonderde meisje, dat uit een
andere wereld werd opgeroepen, de strenge
devotie der toeschouwers, in tegenstelling met
de koude, ruwe facies der knechten, maar niet
minder de virtuositeit, waarmee gezichten en
gewaden geschilderd zyn, geven ons een eerst
erangs kunstwerk te aanschouwen. Op naam van
Dirk Bouts vinden we nog een Opstanding
van Jezus, en schilderij, dat in zyn geheel
minder ryp is, maar waarin we toch zeer
imposante figuren vinden de soldaten b.v.
op den voorgrond en dat door den kinder
lijken eenvoud in de voorstelling zeer beziens
waar di g is. In zyn derde stuk »Het Heilige
Avondmaal", wat vreemd van compositie en
perspectief, zyn ook weer fraaie fragmenten te
vinden.
Een zeer expressieve Christuskop met Door
nenkroon wordt aan Quinten Matsy's 'toege
schreven, maar is in elk geval een meesterlijke
uitdrukking van edele smart.
Een kruisigingstafereel op naam van P.
Breughel den Oude, meer met verf op trans
paranten ondergrond geteekend dan geschil
derd, ziet er wat dubieus uit; de «Promenade"
van den jongen Breughel maakt meer den
indruk van echtheid, 't Is een levendig schil
derij met zyn recht typisch oud-vlaamsche
figuren, die boerinnen met haar korte rokken,
de armen over elkaar, den doedelzakspeler
op den voorgrond en het wijde, zeer afwisse
lende landschap.
Een zeer oud portret van een
Amsterdamschen burgemeester met een geestig,
omhooggewipt neusje en als in hout gehakte gelaats
trekken is meer merkwaardig dan mooi. Zoo
ook een heel vroeg triptiekje van een onbe
kenden meester en een zoetelijke, «Heilige
Maagd met het Kind" van Jan Gossaert van
Mabuse. Dan vinden we onder de vroegere
kunst, behalve eenige kleine portretjes nog
een triptiekluik van Pieter Pourbus van losse,
breede schilderwijze met karakteristieke
profielkoppen, maar alles wat sterk bijgeschilderd,
evenala het groote stuk, een Heilig Avondmaal
van Anthony van Montfoort gezegd Blokland.
Bij de latere kunst troffen we aan een klein,
paneeltje van Adriaan van Ostade, een bizon
der goed stukje van dezen meester, bijna zoo
geestig geschilderd als een Brouwer, zeer dun
en transparant in mooien, warmen, helderen
toon.
Een landschap vun K. van Vries een sterk
verlichte boerenwoning te midden van donker,
zwaar hout, is weer een van die
Oud-Hollandsche schilderyen, die nader bekeken niet
bizonder van schildering zijn, maar die door
hun lichtverdeeling en stemmigen eenvoud
toch zoo'n aangenaam aspect aan den wand
geven niettemin zyn hier wel enkele rype
partyen, het grasveld met waschgoed en het
hek b.v.
Op een der twee portretten van Th. de
Keyzer staat heel duidelyk G. Dou, hoewel de
vlakke schilderwijze wel niemand aan de
echtheid van deze signature zal doen gelooven
en het waarschijnlijk is, dat we in den breeden
vollen toets dezer stukjes het werk van de
Keyzer mogen bewonderen.
Een stilleven van F. Sant Acker, dat in den
catalogus terecht met een Kalft' vergeleken
wordt, is erg ingedonkerd, maar laat nog genoeg
kijk op den kranig geschilderden zilveren
schotel met vruchten en gebraden gevogelte.
Ais uit een tooverwereld staat daar voor ons
het Boschgezicht van Vinckeboons. 't Is, zoo
men wil, wat ruw en decoratief geschilderd,
maar toch zyn die woudreuzen zoo overwel
digend groot, de schaduwen in het zware,
weelderige lommer zoo diep en vol geheimenis
en is de goudkleur van het heele schilderij
zoo brillant, dat het geheel denken doet aan
een oude gobelin van kostbaar weefsel. Een
van de interessantste schilderyen is een Paulus
Potter, geheel verschillend van zyn glaszuivere,
lichte schilderijtjes, zooals die in 't
Ry'ks
?lEltlHIIIIIIIIttllllllllIIIIMIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltt
Doetinchèm" ry'ait bovendien onveranderlijk
op met vuur en klem".
Zyn nieuwjaarswensch der nachtwachts, die,
volgens hem, nooit surveilleeren bij helderen
sterrenhemel, maar altijd heldhaftig storm en
regen" trotseeren, eindigt altijd met een ge
voelvol couplet als:
Zoo treên wy, cachtwachts, wér te zaam,
Door God gesterkt op d' oude baan,
Trotseerend wind en regen.
En houden weer getrouw de wacht,
Naar onzen plicht in 't holst der nacht,
Gesteund door 's Heeren Zegen.
De eenige variatie met vorige jaren geeft dit
keer het huishouden des burgemeesters, waar
een dierbre gade" b\j is gekomen.
En het Bestuur van Doetinchèm", dat
natuurIjjk weer met vuur en klem" hél lieftallig
hand in hand, in harmonie en vrede" regeert
(de wijsheid en 't verstand hadden niet vermeld
hoeven te worden, dat spreekt wel van zeif)
is óók niet up to date, sinds er een Soc. Dem.
in den Ilaad is gekomen maar de copie van 't
vorig jaar was waarschijnlijk te mooi en 't is
niet te vergen, dat iemand die zich met poëzie,
portefeuille, timmerzaken en godsvrucht belast
heeft, óók nog de politiek op zyn zwaarbela
den schoudren neemt. Ofschoon de
Transvaaloorlog maar stil, dat heeft hem te veel
tranen en vellen papier gekost, en bij den
noodlottigen afloop heeft hij de
wankelmoedigen bezworen toch niet ocgeleuvig te worden
en den albestierder 't wark uut handen te
halen de Heere kent zien tied."
De oogen werden wit, de hand gebaarde
plechtstatigl\jk naar de zwarte regenlucht
hy stond op stoep maar een bezoeker kwam,
en de boetprediker slofte verder, zyn arm stijf
om de portefeuille.
Eén Nieuwjaar zijn we vergast op den vol
genden, opwekkenden zegewensch, waarbij als
medium tusschen den door God gewijden poëet
en ons aardsche stervelingen, een bedelkind
iungeerde, dat 't gewrocht niet uit handen
geven wou, omdat er nog meer geld mee moest
worden opgehaald, en dat ik dus van buiten
geleerd heb :
Hier kom ik aangetreden,
Om U geluk te wenschen,
Want ik weet, het is Nieuwjaar
Voor U en alle mensehen.
Als gij ligt in de kist
Al door den dood verslonden,
Dan hoop ik dat uw ziel
Bij Jezus wordt gevonden.
Gods Englen zingen met elkaar,
'k Wensch U vél heil in 't Nieuwe Jaar".
Amen!