Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1357
verzwegen, want als bij een vereenigd kantoor
de telegraaf in een hooger klas is gerangschikt
dan de post, gaan de telegraaf ambtenaren bij
sollicitatie yoor. De klerken zouden dan op voet
voet van gelijkheid moeten sollieiteeren met
commiezen der telegraphie en wat het aantal
dienstjaren betreft het schitterend afleggen, ge
lijk zij nn reeds doen bij sollicitatie naar
somm ge Site klas-kantoren. Als ik me wel herinner
werden tot directeur van de kantoren 8ste klas
te Willemstad en Goêree commiezen der tele
grafie benoemd, hoewel de klerken op voet van
gelijkheid konden mededingen.
Op blz. 14 wordt verkondigd, dat het maxi
mum traktement door de klerken te bereiken
vrijwel gelijk gebleven is bij 29 jaar geleden,
terwijl de salarissen van alle ambtenaren, ook
die der directeuren, in het algemeen belangrijk
zijn verhoogd. Men beeft vergeten er aan toe
te voegen, dat de promotie zoo veel slechter
is geworden en het aanta! goed gesalarieerdeu
geringer, zoodat de post-ambtenaren van tegen
woordig in veel %leciter conditie zijn dan die
van vroeger.
De gelegenheid om directeur te worden, zelfs
voor hen, die reeds 15 jaar lang radicaal bezitten,
kan vrijwel als opgebeven worden beschouwd.
H;eft men wel eens nagegaan, boe dit tegen
woordig voor de commiezen is? Werkelijk niet
veel gunstiger.
Dan wordt nog verteld, dat de heer Huisman
zou hebben gezegd, dat de klerken eerst dan tot
7de klas knnnen worden toegelaten, als de po
sitie der commiezen dermate verbeterd is, dat
zij de 7de klas-kantoren niet meer begeeren. Is
dit soms weer een speculatie?
De voorstelling alsof de geagreëerden slechts
door hun ijver gedreven werden, bij het ver
werven van dit radicaal is minstens aan twijfel
onderhevig. Me dunkt de allmighty dollar zal wel
de hoofdrol vervuld hebben. Ctok klinkt bet-ge
zegde: dat deel nu vragen wij terug niet uitsluitend
voor ons, alleen vragen wij bet recht om even
a's de commiezen te mogen mededingen naar
de kantoren 7Je klasse zeer edelmoedig. Men
weet wel, dat in dat geval de commiezen steeds
aan het kortste lijntje zullen trekken.
Aan het einde gekomen van mijn op- en
aanmerkingen, meen ik er op te moeten wijzen,
dat men door pikanterieën en verdachtmakingen
ouderling z'n doel niet bereikt, maar
voorbijstreeft, terwijl helaas vervreemding van leden
van een zelfde huisgezin de wrange vruchten
zal zijn.
Schiedam,! Juni 1903. T. H. J. BELONJE.
Brief nit utrecht,
door GlBSE VAN DEN DOM.
Nog nooit heb ik zoo naar een concert van
Hutschenruy'ter verlangd als Vrijdag jl. toen
ik de hondententoonstel iing bezocht om me
tegelijk esns persoonlek te overtuLen, wat er
waar is van de geruchten, omtrent bet uitzicht
van Hare Majesteit de Koningin, die dien dag
de tentoonstelling met Haar bezoek zou
vereeren.
Nu, ik moet zeggen: de laatste herinnering,
welke ik van Hare Majesteit bewaard had,
werd wel eenigszins onaangenaam geschokt,
toe a ik niet meer dien veerkrachtigere
trej, dien belderen oogopslag, dat gedeci
deerde in al Hare bewegingen van hoofd,
lichaam en handen mocht opmerken, wat
voor nog betrekkelijk weinig tyds zoo in Haar
be ivonderd werd. Er echeen iets gedrukts over
Haar te zy'n gekomen moge het maar een
schijn geweest zijn, hoopten allen die Haar
met belangstellende blikken gadesloegen bij
den rondgang langs de hondenhokken maar
het was een schijn, die niet verdrongen kon
worden door den vriendely'ken glimlach, die
voortdurend om Hare lippen zweefde, terwy'l
zy' met de bestuursleden, die Haar rondleidden,
onophoudelijk korte opmerkingen wisselde.
Onze koningin zag er uit zooals zoo menige
jonggetrouwde vrouw, van wie het in hare
omgeving volstrekt geen verwondering of angst
vertrekt als zy er eens een beetje bleek en
lusteloos uitziet en waarlyk, maar weinig
van die vrouwen zouden nog kracht en opge
wektheid gevoelen om een half uur te vertoeven
tusschen dat ontzettende gejank en geblaf
en gebrul dat eenige honderden honden in
een zaal vereenigd ten gehoore kunnen brengen.
't Was voor een gezond mensen tenzij hy
speciaal dezen tak van sport beoefent om
hoofdpijn van te krijgen. Maar H M. liep met
Hire Moeder en gevolg kalm langs al die
dieren heen, ofschoon by Haar verschijnen
alle slapende honden waren wakker gemaakt en
het gemengde koor, waarin de valsche sopraan
der Griffons Bruxellois schel hoven de eerste
en tweede bassen der St. Bernhards en
Newfoundlanders uitklonk, meer dan dubbel
versterkt was.
By de griffans, en schipperkes, en poedeltjes
en meer van die lieve schoothondjes, hield
H. M. zich het langst op en zy' had blijkbaar
veel plezier in die hondjes, van welke vele
door de liefhebbende eigenaressen met een
satijnen kussen over het stroo in hun hok
waren verzorgd. E a als verscheidene van die
vertroetelde beestjes, ten aanschouwe van den
Vorstelijken stoet, met souvereine minachting
hun kussen met de voorpooten opkrabden,
zoodat het achter in een hoek kwam te liggen
en z|j zich lekker in h at stroo uitstrekten,
vol welbehagen dat zij zich nu toch eens
eindelijk rechtaf als een hond mochten gedra
gen, dan konden zelfs de jan salie-gezichten
der negen muzen verbeeldende poppen
aan den wand niet beletten dat er groote
vroolijkheid heerschte onder de toeschouwers.
Ean grootere hond, natuurlijk een rashond,
trok de bijzondere aandacht van H M. en
dezen wenschte Zy een weinig van nabij te
zien. De eer om het beest aan H. M. voor te
stellen genoot een heer, die hem meenam naar
een ring een soort van kippenren met
een plankier in het midden. De koningin
volgde hem om toe te zien, maar, zooals het
gewoonlijk gaat: als het opzitten en pootjes
geven bepaald gewenscht wordt dan weigeren
dd beestjes; zoo ook hier. De mooie hond
ontsnapte aan zy'n geleider en zou de ren
ontvlucht zijn als de geleider van H. M. hem
niet gegrepen had. Daarmede nam de voor
stelling een ontijdig einde en had de cornak
nog slechts even gelegenheid om den bek van
het beest open te breken en diens voortanden
te laten bewonderen.
Onder de tonen va a het Wilhelmus der
muziek van de Veldartillerie die voor deze
gelegenheid ook al in een kippenren was
opgesloten verlieten de Vorstinnen met
Haar gevolg en voorafgegaan door den Burge
meester die den stoet ook tot aan de grens
der gemeente was tegemoet gereden het
Park Tivoli om zich weder in Hare rijtuigen
naar Soestdyk te begeven. Maar buiten het
Park op het Lucasbolwerk en later op de
Biltstraat gebeurde iets OE gehoor ds.
Daar drongen het gepeupel en de straat
jongens zoo om het rijtuig heen en gingen er
zelfs aan hangen, ooi een eindweegs mede te
ryden, dat de Koningin-Moeder, verontwaar
digd over deze houding, zelve de baldadigen
aanmaande om zich te verwijderen, wat niet
eens op allen den gewenschten indruk maakte.
En er was niet n agent van politie in de
buurt om onze Koninginnen tegen die onheb
belijkheden te beschermen. Dat verzuim zon
Utrecht wel eens voor geruimen tyd op de
ongenade van H. M. knnnen te staan komen
en ik houd het er voor dat Dr Reiger die,
den stoet vooruitry'dende het onwaardig gedrag
van bet volk zien noch verhoeden kon, den
nalatige niet malsch op zy'n nummer zal gezet
hebben.
Na het vertrek der koninginnen werd het
weer wat rustiger ia de zaal. De helft van de
honden stoorde zich niet aan het gejuich of
gejank hunner buren en kronkelde zich tot
een boog om een rustigen rust te gaan genieten.
In het hok van een dier dieren, een prachtige
Arabische windhond, was een student bezig
de kaart op te hangen waarop vermeld stond
dat zijn hond een Isten prijs had gekregen.
Een schoone jonge dame passeerde daar juist
en zei: >Wel meneer G.... ik feliciteer n wel,
dat had ik niet gedacht!" En terwijl hy de
uitgestoken hand aannam en dankte sprak hy:
.maar juffrouw, het is werkelijk de mooiste
kop van de heele tentoonstelling (juist bijtijds
keek hy toen in oe schoone oogen voor hem
en liet er galant op volgen) behalve natuurlijk..."
Maar hij voltooide den volzin niet, hij zat
met het woord kop min of meer verlegen. En
de jonge dame ging met een licht blosje
vriendelijk groetend verder.
Toen de eene helft der handen uitgeslapen
had, ging de andere helft een dutje doen om
de noodige krachten te verzamelen, ten einde
des avonds en den geheelen nacht door, te
samen en in vereeniging al de buren in den
omtrek in hunne nachtrust te storen.
lliiiiiiiiiiiiiiiiuililiiiuiiiiiiliiiiiiiiiliiiilinnimiHiiiiiiiiii
SociaU
Illllltllllllllllllllllllllllll
Arbeidsreglementen,
door mr. E. VAN BERESTEIJN.
Meer en meer dringt het besef door, dat
de rechtspositie der werklieden zoowel in
dienst van particulieren als van openbare
lichamen niet langer op losse schroeven
moet staan, maar dat de tot dusver
heerschende willekeur moet vervangen worden
door op vaste regelen gegronde rechten en
verplichtingen. Wij leven in een tijd, dat
overal gevraagd wordt: wat zijn mijne
rechten ? Daarom dienen deze rechten
nauwkeurig te worden omschreven, doch
niet alleen deze rechten, maar ook de ver
plichtingen. Te dikwijls toch wordt vergeten
te onderzoeken welke de verplichtingen
zijn. Men tuurt zich vaak blind op hetgeen
men meent dat zijn rechten zijn, terwijl
men vergeet, dat daarnaast verplichtingen
bestaan, die evenzeer dienen te worden
nagekomen.
De heer Van Beresteijn heeft nu een goed
werk verricht door aan dit belangrijk
onderwerp een lijvig deel te wijden waarin
veel arbeid zit, getuige alleen de enquête
door den schrijver gehouden naar het aan
wezig zijn van arbeidsreglementen in ons
land. De conclusie van deze enquête is, dat
de reglementen over het algemeen eenzijdig
worden opgesteld door den werkgever, dat
zij meestal op onvoldoende wijze ter kennis
van de arbeiders worden gebracht, dat
belangrijke bepalingen daarin ontbreken,
dat vaak zeer strenge straffen worden be
dreigd, dat de reglementen meermalen ver
houdingen regelen, die met het arbeids
contract niets of slechts zeer indirect te
maken hebben en dat de werkgever de
geschillen over het reglement zelf beslist.
Voorts geeft de schrijver ons een uiteen
zetting van de wijze waarop de buitenland
sche wetgevers gemeend hebben de zaken
te moeten regelen en dan ten slotte eenige
wenken te geven, die de wetgever ten
onzent bij eene eventueele regeling dient
in acht te nemen. Bij deze wenken wil ik
een oogenblik stil staan.
Met den schrijver zou ik ook het
gewenscht vinden, indien de wetgever de
verplichting tot het samenstellen van
arbeidsreglementen oplegde aan de werk
gevers, althans aan de grootere, opdat door
een juiste formuleering van de voorwaarden
waaronder gewerkt wordt, alle willekeur
worde buitengesloten.
Minder goed kan ik mij evenwel ver
een igen met de wijze waarop de schrijver
deze reglementen wil doen vaststellen. De
schrijver wil de vaststelling opdragen aan
een lichaam boven de partijen staande en
wel aan de Kamers van Arbeid. Maar mr.
van Beresteijn wenscht dan voor ieder
bedrijf een afzonderlijke Kamer op te rich
ten en aan de uitspraak der Kamers bin
dende kracht geven. Vooreerst acht ik dit
laatste niet goed. Voor mij moeten de Ka
mers altijd blijven Kamers van advies en
wil ik aan de publieke opinie overlaten de
uitspraak te doen uitvoeren. Doch deze
quaestie kan ik nu niet behandelen.
Hoofdzaak is voorts, dat ik de Kamers
niet wil roepen tot de lichamen belast met
het opleggen van een reglement aan de
werkgevers. Ik kan nog altijd niet het
standpunt verlaten, dat de werkgevers
zelven de reglementen moeten vaststellen
in overleg met de arbeiders en zooveel
mogelijk -rekening houdende met de uit
gesproken wenschen der vakorganisatiën.
Het vaststellen van een reglement is vol
gens mij een te teer punt dan dat de
samenstelling kan geschieden door een
lichaam buiten de partijen staanden en dus
aan de werkgevers een reglement hetwelk
hun niet aanstaat, kan worden opgedron
gen. Zal de uitvoering van een reglement
hetwelk den patroon niet naar den zin is,
niet gepaard gaan met vele moeilijkheden
en zal dan niet getracht worden het op
allerlei wijze te ontduiken? Komt het ooit
tot een wettelijke regeling, dan moet de
wet wel de vrijheid van het contract
in zeker opzicht beperken, doch overi
gens de partijen vrij laten naar goed
vinden te handelen. Natuurlijk moet
een eenmaal vastgesteld reglement niet
gewijzigd worden, voordat de arbeiders
daarvan kennis dragen, opdat deze kunnen
overwegen of zij onder het gewijzigde regle
ment willen blijven arbeiden dan liever
wenschen heen te gaan.
Over den wenschelyken inhoud van het
reglement geeft de heer Van Beresterjn
benartigingswaardige opmerkingen.
Met veel genoegen heb ik het werk ge
lezen en zonder twijfel heeft de schrijver
aan de goede zaak een grooten dienst
bewezen. Het werk verdient in handen te
komen van allen, die belanghebbenden zijn
bij de regeling van de arbeidsreglementen.
Veel valt_ daaruit te leeren, al mag men
het ook in alle opzichten niet met den
schrijver eens zijn.
Kampen. Mr. dr. H. S. VELDMAN.
Het ontwerp-Arbeiisiet.
Van welwillende zijde wordt my'ne aandacht
gevestigd op eenige onjuistheden in mijne
artikelen over het ontwerp-Arbeidswet, die ik
gaarne wensch te rectificeeren. Omtrent den
kinder-arbeid schreef ik:
?Allereerst komt daarbij de bepaling, dat
voortaan de schoolplichtige leeftijd zal worden
verhoogd van 12 op 13 jaren.
Een inzender schrijft nu: >Dit is niet geheel
juut, daarvoor zou wijziging der Leerplicht
wet noodig zijn. De nieuwe Arbeidswet,
althans het voorontwerp, verbiedt slechts den
arbeid voor 12 jarigen. Waar de scholen zoo
overbevolkt zijn, dat kinderen, die aan hun
leerverplichting voldaan hebben, naar huis
worden gestuurd, moeten dezen tot hun 13en
verjaardag leegloopen."
Letterlijk de wet opgevat, is deze bemerking
volkomen juist. Maar die lezing komt mg
toch wel wat onmogelijk voor. De tegenwoor
dige wet verbiedt arbeid voor kinderen, die
bun 13en verjaardag nog niet hebbeu bereikt.
Het ontwerp verhoogt dit tot den 13an ver
jaardag. Nu kan het toch moeilijk de bedoe
ling zijn, om de 12-jarige kinderen, die een
maal aan de leerverplichting hebben voldaan,
naar school te zenden en toch te verbieden,
aan 't werk te gaan? Dat ware toch al een
zonderling stuk wetgeving! Ik heb geen
oogenblik de zaak anders bezien, dan dat de
leerplichtige leeftijd met een jaar wordt ver
hoogd, al kan die bepaling dan ook, natuur
lijk niet in dit ontwerp worden opgenomen.
Dit ontwerp volstaat,- in m. i. terecht, met te
verwijlen naar de Leerplichtwet.
Verder schreef ik: «Het is een stap in de
goede richting, dat het verbod van kinder
arbeid zich in dit ontwerp ook wil gaan uit
strekken op den veld- en veenarbeid," enz.
Inderdaad is de landbouw, bij nadere lezing,
geheel buitengesloten. Ik was verleid door de
bepaling in art. 209, beperkende arbeidsduur
wordt voorgeschreven voor jongens, meisjes en
vrouwen, die belast zijn met het «vervoeren
van lasten." Inderdaad is mijne verg'ssing
in mijn voordeel: ik heb het ontwerp voor
beter aangezien dan het is. Toch wordt de
veenarbeid uitdrukkelijk genoemd in art. 75,
waarin wordt bepaald, dat by de veenderij
jongens en meisjes geen arbeid mogen ver
richten, tenzij de arbeid bestaat uit het
verleenen van hulp by droogmaken van reeds
gesneden en naar het droogveld vervoerde
veenspecie.
Ten slotte wordt de aandacht gevestigd op
een tweetal veiligheids-maatregelen, die reeds
vroeger in aanvullende Kon. Besluiten waren
afgekondigd.
My'n dank aan den opinerker. 8.
iiiiiiiiiiiiiimMlimimiiHiiHiiiiiiiiiiiiiiHMiiiiiiiiiiiiiiiillllllii
Ralpli Waldo Emerson.
Het is voorzeker een zeer merkwaardig ver
schijnsel, dat, onlangs, geheel Amerika den
honderdsten geboortedag van zijnen grooten
wysgeer en denker Ralph Waldo Emerson,
onder zoo algemeene belangstelling heeft
herdacht. ?
In alle tijdschriften en couranten heeft men
hem gevierd en gehuldigd. Dat bewijst hoe er
in het land van allmighthy dollar, in de baker
mat der industrie, waar het materialisme zoo
krachtig heerscbt, dan toch ook eene andere
strooming valt waar te nemen: eene behoefte
aan de onzienlyke dingen; een waardeeren van
de metapbysiek, waarvan Emerson een der beste
vertegenwoordigers was.
Reeds lang had inen in het oude Europa,
dezen zoon der nieuwe wereld gehuldigd, die
zoo weinig aardt naar het land, dat hem heeft
voortgebracht.
Ia Duitschland heeft men zich niet laten
afschrikken door de zeer groote moeilykheden,
die eene vertaling zijner werken biedt en ver
schenen verscheidene zyner geestesproducten.
In Engeland zy'n, bij Macmillan & Co zyne
Collected Works in G volumes in het licht ge
geven, met eene inleiding van niemand minder
dan John Morley.
Zoo schijnt dan eindelijk de tyd gekomen,
dien hy met zyn vriend en geestverwant Carlyle
heeft voorspeld. Reeds in 't jaar 1829 besloot
de laatste eene strafrede tegen het materi
alisme van zy'n tyd, met de profetie dat de
toenmaals verachte metaphysiek weer tot haar
recht zou komen en Emerson sprak in eene in
1837 gehouden lezing de vaste hoop uit, dat
Amerika de wereld spoedig nog iets anders
zou leveren dan graan en machines. Aan zich
zelf en zy'ne werken heeft hy' echter by deze
uitspraak allerminst gedacht, want trots zyne
veelvuldige aanmaningen tot zelfbewustzijn, was
hy' de bescheidenheid in persoon en waarschijnlijk
zou hij zich zeer verwonderd hebben over de
graagte waarmee men tegenwoordig overal zich
van zijne aphorismen meester maakt,
Want aphorismen, dat zy'n toch in den grond
al zyne werken. Al heeit hy ze nooit dien
naam gegeven, al biedt hij ze ons aan in den
vorm van essays, redevoeringen en voordrachten,
in hun innerlyk wezen, en volgens de wijze
waarop ze in hem zy'n ontstaan, zy'n ze niets
anders dan dat. In eenen brief aan Carlyle
uit het jaar 1838 zegt hy zelf: Daar zit ik
te lezen en te schrijven, al zeer weinig volgens
een vast systeem, en myn schrijven levert dan
ook niet anders op dan stukwerk". En zy'n
styl is uit n stuk met den man zelf.
Het leven van Emerson laat zich in weinige
woorden verhalen; groote geesten", zei hy
eens hebben de kortste biographiën. Zooals
een goede haard zyn eigen rook verbrandt,
zoo zet een denker alle gebeurtenissen van
zyn leven om in geestesarbeid".
Van beide zyden, had hy Puriteinsch bloed
in de aderen. De familie van zyn vader be
hoorde tot landverhuizers, die in de 17e eeuw
naar Amerika waren getrokken en de groot
moeder van moeders zy'de, Rebekka Waldo was,
met andere Waldenzen wegens de bloedigste
vervolgingen, naar Boston getogen. Emerson
verloor zijn vader op zeer jeugdigen leeftijd;
zyne moeder bleef met drie kinderen in zeer
bekrompen omstandigheden achter. Menigmaal
heeft de groote wysgeer in zijn kindei jaren,
huisdiensten verricht; messen geslepen, schoenen
gepoetst voor zich zelf en zyne broeders. HU
werd opgevoed door eene stille, muzikale, ver
standige moeder en door eene strenge,
kalviniatische tante. Als vele zyner voorvaderen,
werd hy geestelijke en oefende dit ambt vele
jaren uit in eene gemeente van unitariërs te
Boston. Maar, als zyn geestverwant Theodore
Parker, werd zelfs het eenvoudig ceremonieel
der Unitariërs ham mettertijd ondragelijk;
reeds vroeg schynt hy met alle dogma en
overlevering gebroken te hebben. Hy legde zyn
ambt neder en leefde van 1832 af, op een klein
landgoed in Concord, zeer eenvoudig van een
klein vermogen en van hetgeen zyne voordrach
ten hem opleverden. In 't jaar 1833 zocht hy
ontspanning en versterking op eene reis naar
Europa; by leerde daarbij de literarische be
roemdheden van Engeland kennen en zocht
eenen man op, die toenmaals nog lang niet
beroemd was n.l. Thomas Carlyle. De geweldige
meester van het woord, die zich uit den
metselaarsaoon ontwikkeld had, leefde somber voort
in de eenzaamheid van een Schotsch dorp, ge
kweld door de zorgen voor het dagely'ksch
brood, vol blinde woede tegen de domme
wereld, die hem maar niet verstaan wou.
Emerson, die met Carlyle de idealistische
wereldbeschouwing, den atkeer tegen de steeds
sterker wordende heerschappij der industrie
gemeen had, liet zich door de verre reis niet
afschrikken en was het in zy'ne somberheid
verzonken echtpaar uiterst welkom.
By Emetson's tweede bezoek aan Engeland
echter traden, in het persoonlijk verkeer, al
de eigenschappen, die scheiding tusschen hen
brengen moesten, meer op den voorgrond:
Carlyle bezat in hooge mate die karakter
trekken, waarom wy vele groote mannen liever
uit de verte bewonderen, dan leven in hunne
nabijheid en voor eenen tyd, leed de vriend
schappelijke verhouding er zeer onder. Carlyle
die, als kind van het volk, met hart en ziel,
zich had aangesloten by hen die wy tegen
woordig socialisten zouden noemen, kon de
zielsrust van Emerson tegenover de sociale
ellende niet begrijpen en heeit zeker in het
persoonlyk verkeer, veel scherper uitgedrukt
wat hy hem reeds in 1844 geschreven had:
Alty'd weer moet ik u verwyten, dat gy
redekavelt met u zelven op de eeuwige berg
hoogten, in de verlaten vlakten, waar de
menschen en al wat hen beweegt, slechts liggen in
een nevelige verte, waar slechts de mensch"
de sterren en de aarde te zien zyn. En wy
zouden u willen toeroepen : Daal tot ons neder
en help ons l Wy hebben zoo dringend behoefte
aan eenen man, zooals gy. Daarboven is het
zoo kil en zoo Ijeg, men ziet er niets als
regenbogen en stemmingen; daal neder en
geef ons levensbeelden, hartstochten en daden."
Men begry'pt, dat, by een zoo ernstig ver
schil van levensopvatting tusschen deze beiden
menschen eene botsing niet kon uitbly ven, zoodra
zij elkaar persoonlijk ontmoetten. Het jaar 1847,
toen Emerson voor de tweede maal verblyf
hield in Londen is dan ook geworden het tijd
vak eener crisis in de verhouding der twee
mannen. Echter, er was by groot verschil in
denkwijze, te innige zielsverwantschap. Toen
maar eenmaal weer de nee tusschen hen
stroomde, toen de afstand scherp t hoeken en
kanten verzachtte, niet meer deed opmerken
die kleine nuances en eigenaardigheden van
temperament en karakter, waaraan men zich
stoot in 't dagelyksch leven, toen werd de
briefwisseling weer geopetd en duurde voort
tot in den ouderdom.
Nog een derde maal was Emerson in Europa,
in 't jaar 1872 en ditmaal had hy' moeite zich
te onttrekken aan de hulde zyner geestdriftige
jongeren. Deze reizen zy'n de eenige gebeur
tenissen in het leven van den stillen denker.
Kalm en gelijkmatig vloden zyne dagen heen
in den schoot zyner familie, onder zyne boomen
en boeken. Zijne moeder en zijne vrouw stonden
liefdevol tusschen hem en de onrustige wereld;
zyn zoon William groeide op tot een Dekwaam
arts. De aangeboren zachtmoedigheid zyner
natuur nam van j»ar tot jaar toe; tegen het
einde van zy'n leven, werd hij ten eenenmale
vreemd aan de dingen des dagelykschen levens
en leefde alleen nog maar in de wereld van
't verleden en der eeuwige belangen.
Voor oningewy'den, die Emerson willen leeren
kennen, zou het 't best zijn niet te beginnen
met zyne gedichten, essays en voorlezingen,
maar met een naar 't my toeschijnt zeer weinig
bekend, te weinig gewaardeerd geschrift:
English Traits. Ik ken geen boek, waaruit men
zoo uitgebreide, zoo diepe, zoo grondige kennis
over Engeland en de Engelschen kan opdoen
als deze schetsen en ik durf beweren, dat
Emerson zich in geen zijner andere boeken
zoo eenvoudig, zoo natuurlyk, zoo beminnelyk en
zoo scherpzinnig voordoet. Al wat den denker
en schryver Emerson onderscheidt treedt in
dit werkje op den voorgrond, de fouten van
zyne andere geschriften zijn zoo goed als niet
aanwezig, het toont ons den merkwaardigen
man op het hoogtepunt van zy'n
scheppingsgave: het sterkste licht werpt geen schaduw
af. De dichterlyke visie, de kostely'ke
gely'kenisser, het speuren raar de diepzinnigste, on
derlinge verhoudingen, de volle stroom der
welsprekendheid al wat ons in Emerson
boeit is hier voorhanden ; alleen ontbreekt wat
wy' ook elders zoo gaarne zouden missen de
orakeltaal, de holle phrase, die het banale
voordraagt als ware 't eene openbaring, de
breedsprakigbeid en 't zich telkens herhalen,
het willekeurige. En wat vooral dit boek zoo
onderscheidt, d. i. dat de Eagelsche karakter
trekken" by al hun diepte, al hun ernst, een
kostelijken humor bezitten, waarvan fn Emerson's
andere geschriften niets te vinden is.
Een paar voorbeelden om aan te toonenhoe
hy denkt over de Engehche godsdienst en
samenleving. By de wy'ding van den aarts
bisschop van York, waa hij tegenwoordig by'
den avonddienst. .,Toen was het zeer eigen
aardig waar te nemen hoe, in 't j aar 1848, een
zeer voornaam Engelsch publiek, juist afkomend
van zyn wy'n en de lectuur van den Times, met
al de aandacht van zyn nationalen trots, de
uit de morgeuschemering der wereldgeschiedenis
stammende idylle van Izaak en Rebekka aan
hoorde. .. Eiken dag verkwikt Engeland zich
gely'kelyk met een hoofdstuk uit het eerste
boek van Mozes en een hoofdartikel uit den
Times."
De godsdienst der Engelschen is een citaat,
hun kerk eene pop en als iemand ze nader
onderzoeken wil, dan schreeuwen ze moord en
brand! In goed gezelschap zou men verwachten
het by'geloof van het domme volk te hooren
bespotten, maar neen, zy' spotten niet: zy zyn
zelven het domme volk".
Wat zou Emerson gezegd hebben, had hy
de praktijk hunner rechtzinnigheid in den
Zuid-Afrikaanschen oorlog gadegeslagen ?
Ten slotte zy hun, die het zouden willen
ondernemen Emerson's werken te vertalen er
op gewezen in hoe hooge mate zij zouden
moeten bezitten de vroomheid", die Luther
van den vertaler verlangt, d.i. dat innig ver
langen hun origineel recht te laten weervaren,
dat zich uit in warme liefde voor, de grootste
nauwgezetheid by' het werk. ledere geest bouwt
zich zy'n eigen huis, maar wordt dan ook
daardoor gevangen gehouden." Deze uitspraak
van Emerson past op de taal van ieder groot
denker. Emerson heeft zich zyne taal eerst
moeten scheppen ; nu staat die echter als een
muur die hem afsluit van de wereld.
M. K.
O ra1 Hooier en gymnasiaal onderwijs,
I. Dr. Sormani's brochure fn nog iets.
Nichts halb zu thun ist guter
Geister Art.
W i el a n d, Oberon.
Wij hebben voor ons liggen de opmerkingen
van een Nederlandsen gynmasii rector 1) niet
een der oudste, maar evenmin een der jongste
docenten. Hij heeft de gewone baan afgelegd:
hij was leeraar en conrector te Maastricht,
sedert eenigeu tijd is hij rector te Nijmegen.
Wij meenen echter vrij zeker te weten, dat deze
gymnasii rector niet eerder openlijk voor de
belangen van ons universitair of gymnasiaal
onderwijs in het strijdperk is getreden en dat
hij zich met zuiver wetenschappelijke!! arbeid
niet geregeld heeft beziggehouden 2). Mij althans
is nooit eenig geschrift vau dezen jof fjenen
aard onder de oogen gekomen. Dr. S. is ver
moedelijk ver gebleven van vele machtige
stroomingen in de cl. philologische wereld en op
het gebied der moderne taal- en litteratuur
wetenschap, om van andere niet te spreken.
Nu zet hij zich met een zeker goedhartig ver
trouwen en met de bescheidenheid van een
debutant neer om zijn meening te zeggen. Oaze
rector en classicus van vreemde smetten vrij
plaatst zich op zuiver gymnasiaal-paedagogisch
standpunt. Hij is niet erg ingenomen met de
H. B. S., ook omdat die wat al te veel met
het Gymnasium durfde concurreeren; hij vindt
deze inrichting toch nog zoo kwaad niet en
zoekt voorloopig heul en troost bij een
gewijzigden rooster. Veel ge»iehtigs bleef hem verbor
gen en wil of kan hij niet aanroeren. Hoe 't er
b. v. aan de Universiteit eigenlijk had en zal
moeten uitiien, dient Dr. S. wel onbesproken
te laten. En toch is dat en nog veel meer de
spil, waarom voorloopig alles draait. Van de
Universiteiten moeten we 'c hebben. Zoolang 't
daar niet behoorlijk in orde is en zoolang we
niet weten, waar ,-het geld en de ontbrekende
mannen" vandaan moeten komen, zoolang- als
we willen schipperen" 3) een der beminne
lijkste trekken van ons volkskarakter doen
we waarlijk beter maar zoo voort te sukkelen.
Dese ,/stelletjes" hooren bij elkaar: geheel
onvolledige literaire faculteiten en onvoldoend
universitair onderwijs passen bij dit onharmo
nische, onmondige gymnasium.
Gaarne wil ik echter al dadelijk verklaren,
dat Dr. S.'s brochure menige goede opmerking
bevat en dat zij de lectuur waard is. Zij geeft
ons kort en zakelijk 1°. iets over de reorgani
satie van 't Gymnasium en de H. B. S, 2°.
over de overlading, 3°. over de verschuiving
van de keus van een levensstaat, 4". over de
opleiding der leeraren. Nieuwe meeningen of
nieuwe gezichtspunten zegt hij zelf worden
niet gegeven. Dr. S. hoopt, o. a. dat er in de
(nu benoemde) Staats-commissie mannen zullen
zitten, die alle onderdeelen van 't onderwijs
vertegenwoordigen, en vooral met practischen
blik. Ik heb mij altijd eene voorgesteld, die
zou bestaan uit geheel zelfstandige mannen, d,e
het volste vertrouwen verdienen, uit mannen,
die hun tijd begrijpen, uit wetenschappelijke
mannen met ruimen blik en vooral ook van
goeden smaak, die niet in de klem van een of
ander verband zijn vastgeschroefd of anderen
naar de oogen moeten zien, dus wien 'o in de
eerste p'aats om de salus publica, de hoogste
algemeene belangen en de eer der wetenschap te
doen is. Moge het suum cuique niet uitloopen
op den achteruitgang van ons onderwijs ! Maar
de oraf bankelijk"! mannen van Nederland zullen,
hoop ik, wakker zija !
Zooals gezegd is, Dr. S. is niet best te spreken
over de H. B. S. Hij wil daa ook geen vrije
concurrentie en de suppletie-examens x. en (3
laten vervallen. Ik zou voor a. s. medici enz.
eenige vrijheid wenschen. Ja, we mogen 't niet
aangenaam vinden, dat de H. B. S. de gymnasia
in zeker opzicht over het hoofd zijn gegroeid,
er zijn toch ook nog al eens mannen vandaan
gekomen, die op velerlei, ook op wetenschappelijk
gebied, mee vooraan staan. En onder dezen zijn
er, die door het bun door ons toegediend lepeltje
«-bitteren alsem zonder honig" (net recept voor
a. s. medici en natuurphilosophen) niet beter
en wijzer zijn geworden 4). Alleen hebben wij
classici den eerbied voor de oude wereld en
haar literatuur er bij velen wat minder door
gemaakt. Het suppletie-examen (3 is te vaak
een comedie, bij welke drie menschen bedrogen
uitkomen.
Wanneer we ons gymnasium zoo inrichten,
dat het de wetenschappelijke voorschool kan
genoemi worden en tevens die, waar de goede
smaak zijn tenten heeft opgeslagen, wanneer
men langzamerhand meer algemeen gaat inzien,
dat, wie later wil studeeren, in welk vak ook,
daar en nergens anders, zijn opleiding moet
hebben gehad, dan komen de a. s.
natuurpbilosophen en medici, die we voor 't grootste
deel verloren hebben, wel terug.
Van het gymnasium is iets goeds te maken,
er kan een mooi harmonisch geheel uit groeien,
een inrichting waar letterkundige, historische,
aesthetische en mathematisch-plmische ontwik
keling een kostelijk fundament vormen voor
universitaire studie. Men kan niet meer eischen,
men mag ook niet meer eischen. Nu vertoont
zich deze inrichting aan veler oogen als een
weinig harmonisch gehee!: een zwaar antiek
lichaam, waarop een vrij leelijk hoofd met sla
perige oogen, twee wratten op de wangen (de
Latijnsche thema en de Romeinsche oudheden),
kreupel, met een paar lamme armen. Dr. S.
spreekt ergens (pag.' 8) van een leidende ge
dachte, waarvan de onjuistheid allerminst is
aangetoond. Ja, ook het leelijke kan volgens
een vsit plan gemaakt zijn. 't Is niet de moeite
waard die leelijkheid hitr op de kaak te stellen.
Zouden we nu een mooi geheel krijgen door
alleen wat uren te geven en te nemen? Zou
't zelfs voldoende zijn, als onze a. s. docenten
ook theoretisch en practisch worden geschoold P
Natuurlijk niet. Alles hangt hier vooral van
het wetenschappelijk en aesthetisch peil van 't
universitair onderwijs af, van de daar gevolgde
methode, van de belangstelling daar gewekt,
den goeden smaak daar gekweekt. Aan de eischen