De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 28 juni pagina 2

28 juni 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1357 verzwegen, want als bij een vereenigd kantoor de telegraaf in een hooger klas is gerangschikt dan de post, gaan de telegraaf ambtenaren bij sollicitatie yoor. De klerken zouden dan op voet voet van gelijkheid moeten sollieiteeren met commiezen der telegraphie en wat het aantal dienstjaren betreft het schitterend afleggen, ge lijk zij nn reeds doen bij sollicitatie naar somm ge Site klas-kantoren. Als ik me wel herinner werden tot directeur van de kantoren 8ste klas te Willemstad en Goêree commiezen der tele grafie benoemd, hoewel de klerken op voet van gelijkheid konden mededingen. Op blz. 14 wordt verkondigd, dat het maxi mum traktement door de klerken te bereiken vrijwel gelijk gebleven is bij 29 jaar geleden, terwijl de salarissen van alle ambtenaren, ook die der directeuren, in het algemeen belangrijk zijn verhoogd. Men beeft vergeten er aan toe te voegen, dat de promotie zoo veel slechter is geworden en het aanta! goed gesalarieerdeu geringer, zoodat de post-ambtenaren van tegen woordig in veel %leciter conditie zijn dan die van vroeger. De gelegenheid om directeur te worden, zelfs voor hen, die reeds 15 jaar lang radicaal bezitten, kan vrijwel als opgebeven worden beschouwd. H;eft men wel eens nagegaan, boe dit tegen woordig voor de commiezen is? Werkelijk niet veel gunstiger. Dan wordt nog verteld, dat de heer Huisman zou hebben gezegd, dat de klerken eerst dan tot 7de klas knnnen worden toegelaten, als de po sitie der commiezen dermate verbeterd is, dat zij de 7de klas-kantoren niet meer begeeren. Is dit soms weer een speculatie? De voorstelling alsof de geagreëerden slechts door hun ijver gedreven werden, bij het ver werven van dit radicaal is minstens aan twijfel onderhevig. Me dunkt de allmighty dollar zal wel de hoofdrol vervuld hebben. Ctok klinkt bet-ge zegde: dat deel nu vragen wij terug niet uitsluitend voor ons, alleen vragen wij bet recht om even a's de commiezen te mogen mededingen naar de kantoren 7Je klasse zeer edelmoedig. Men weet wel, dat in dat geval de commiezen steeds aan het kortste lijntje zullen trekken. Aan het einde gekomen van mijn op- en aanmerkingen, meen ik er op te moeten wijzen, dat men door pikanterieën en verdachtmakingen ouderling z'n doel niet bereikt, maar voorbijstreeft, terwijl helaas vervreemding van leden van een zelfde huisgezin de wrange vruchten zal zijn. Schiedam,! Juni 1903. T. H. J. BELONJE. Brief nit utrecht, door GlBSE VAN DEN DOM. Nog nooit heb ik zoo naar een concert van Hutschenruy'ter verlangd als Vrijdag jl. toen ik de hondententoonstel iing bezocht om me tegelijk esns persoonlek te overtuLen, wat er waar is van de geruchten, omtrent bet uitzicht van Hare Majesteit de Koningin, die dien dag de tentoonstelling met Haar bezoek zou vereeren. Nu, ik moet zeggen: de laatste herinnering, welke ik van Hare Majesteit bewaard had, werd wel eenigszins onaangenaam geschokt, toe a ik niet meer dien veerkrachtigere trej, dien belderen oogopslag, dat gedeci deerde in al Hare bewegingen van hoofd, lichaam en handen mocht opmerken, wat voor nog betrekkelijk weinig tyds zoo in Haar be ivonderd werd. Er echeen iets gedrukts over Haar te zy'n gekomen moge het maar een schijn geweest zijn, hoopten allen die Haar met belangstellende blikken gadesloegen bij den rondgang langs de hondenhokken maar het was een schijn, die niet verdrongen kon worden door den vriendely'ken glimlach, die voortdurend om Hare lippen zweefde, terwy'l zy' met de bestuursleden, die Haar rondleidden, onophoudelijk korte opmerkingen wisselde. Onze koningin zag er uit zooals zoo menige jonggetrouwde vrouw, van wie het in hare omgeving volstrekt geen verwondering of angst vertrekt als zy er eens een beetje bleek en lusteloos uitziet en waarlyk, maar weinig van die vrouwen zouden nog kracht en opge wektheid gevoelen om een half uur te vertoeven tusschen dat ontzettende gejank en geblaf en gebrul dat eenige honderden honden in een zaal vereenigd ten gehoore kunnen brengen. 't Was voor een gezond mensen tenzij hy speciaal dezen tak van sport beoefent om hoofdpijn van te krijgen. Maar H M. liep met Hire Moeder en gevolg kalm langs al die dieren heen, ofschoon by Haar verschijnen alle slapende honden waren wakker gemaakt en het gemengde koor, waarin de valsche sopraan der Griffons Bruxellois schel hoven de eerste en tweede bassen der St. Bernhards en Newfoundlanders uitklonk, meer dan dubbel versterkt was. By de griffans, en schipperkes, en poedeltjes en meer van die lieve schoothondjes, hield H. M. zich het langst op en zy' had blijkbaar veel plezier in die hondjes, van welke vele door de liefhebbende eigenaressen met een satijnen kussen over het stroo in hun hok waren verzorgd. E a als verscheidene van die vertroetelde beestjes, ten aanschouwe van den Vorstelijken stoet, met souvereine minachting hun kussen met de voorpooten opkrabden, zoodat het achter in een hoek kwam te liggen en z|j zich lekker in h at stroo uitstrekten, vol welbehagen dat zij zich nu toch eens eindelijk rechtaf als een hond mochten gedra gen, dan konden zelfs de jan salie-gezichten der negen muzen verbeeldende poppen aan den wand niet beletten dat er groote vroolijkheid heerschte onder de toeschouwers. Ean grootere hond, natuurlijk een rashond, trok de bijzondere aandacht van H M. en dezen wenschte Zy een weinig van nabij te zien. De eer om het beest aan H. M. voor te stellen genoot een heer, die hem meenam naar een ring een soort van kippenren met een plankier in het midden. De koningin volgde hem om toe te zien, maar, zooals het gewoonlijk gaat: als het opzitten en pootjes geven bepaald gewenscht wordt dan weigeren dd beestjes; zoo ook hier. De mooie hond ontsnapte aan zy'n geleider en zou de ren ontvlucht zijn als de geleider van H. M. hem niet gegrepen had. Daarmede nam de voor stelling een ontijdig einde en had de cornak nog slechts even gelegenheid om den bek van het beest open te breken en diens voortanden te laten bewonderen. Onder de tonen va a het Wilhelmus der muziek van de Veldartillerie die voor deze gelegenheid ook al in een kippenren was opgesloten verlieten de Vorstinnen met Haar gevolg en voorafgegaan door den Burge meester die den stoet ook tot aan de grens der gemeente was tegemoet gereden het Park Tivoli om zich weder in Hare rijtuigen naar Soestdyk te begeven. Maar buiten het Park op het Lucasbolwerk en later op de Biltstraat gebeurde iets OE gehoor ds. Daar drongen het gepeupel en de straat jongens zoo om het rijtuig heen en gingen er zelfs aan hangen, ooi een eindweegs mede te ryden, dat de Koningin-Moeder, verontwaar digd over deze houding, zelve de baldadigen aanmaande om zich te verwijderen, wat niet eens op allen den gewenschten indruk maakte. En er was niet n agent van politie in de buurt om onze Koninginnen tegen die onheb belijkheden te beschermen. Dat verzuim zon Utrecht wel eens voor geruimen tyd op de ongenade van H. M. knnnen te staan komen en ik houd het er voor dat Dr Reiger die, den stoet vooruitry'dende het onwaardig gedrag van bet volk zien noch verhoeden kon, den nalatige niet malsch op zy'n nummer zal gezet hebben. Na het vertrek der koninginnen werd het weer wat rustiger ia de zaal. De helft van de honden stoorde zich niet aan het gejuich of gejank hunner buren en kronkelde zich tot een boog om een rustigen rust te gaan genieten. In het hok van een dier dieren, een prachtige Arabische windhond, was een student bezig de kaart op te hangen waarop vermeld stond dat zijn hond een Isten prijs had gekregen. Een schoone jonge dame passeerde daar juist en zei: >Wel meneer G.... ik feliciteer n wel, dat had ik niet gedacht!" En terwijl hy de uitgestoken hand aannam en dankte sprak hy: .maar juffrouw, het is werkelijk de mooiste kop van de heele tentoonstelling (juist bijtijds keek hy toen in oe schoone oogen voor hem en liet er galant op volgen) behalve natuurlijk..." Maar hij voltooide den volzin niet, hij zat met het woord kop min of meer verlegen. En de jonge dame ging met een licht blosje vriendelijk groetend verder. Toen de eene helft der handen uitgeslapen had, ging de andere helft een dutje doen om de noodige krachten te verzamelen, ten einde des avonds en den geheelen nacht door, te samen en in vereeniging al de buren in den omtrek in hunne nachtrust te storen. lliiiiiiiiiiiiiiiiuililiiiuiiiiiiliiiiiiiiiliiiilinnimiHiiiiiiiiii SociaU Illllltllllllllllllllllllllllll Arbeidsreglementen, door mr. E. VAN BERESTEIJN. Meer en meer dringt het besef door, dat de rechtspositie der werklieden zoowel in dienst van particulieren als van openbare lichamen niet langer op losse schroeven moet staan, maar dat de tot dusver heerschende willekeur moet vervangen worden door op vaste regelen gegronde rechten en verplichtingen. Wij leven in een tijd, dat overal gevraagd wordt: wat zijn mijne rechten ? Daarom dienen deze rechten nauwkeurig te worden omschreven, doch niet alleen deze rechten, maar ook de ver plichtingen. Te dikwijls toch wordt vergeten te onderzoeken welke de verplichtingen zijn. Men tuurt zich vaak blind op hetgeen men meent dat zijn rechten zijn, terwijl men vergeet, dat daarnaast verplichtingen bestaan, die evenzeer dienen te worden nagekomen. De heer Van Beresteijn heeft nu een goed werk verricht door aan dit belangrijk onderwerp een lijvig deel te wijden waarin veel arbeid zit, getuige alleen de enquête door den schrijver gehouden naar het aan wezig zijn van arbeidsreglementen in ons land. De conclusie van deze enquête is, dat de reglementen over het algemeen eenzijdig worden opgesteld door den werkgever, dat zij meestal op onvoldoende wijze ter kennis van de arbeiders worden gebracht, dat belangrijke bepalingen daarin ontbreken, dat vaak zeer strenge straffen worden be dreigd, dat de reglementen meermalen ver houdingen regelen, die met het arbeids contract niets of slechts zeer indirect te maken hebben en dat de werkgever de geschillen over het reglement zelf beslist. Voorts geeft de schrijver ons een uiteen zetting van de wijze waarop de buitenland sche wetgevers gemeend hebben de zaken te moeten regelen en dan ten slotte eenige wenken te geven, die de wetgever ten onzent bij eene eventueele regeling dient in acht te nemen. Bij deze wenken wil ik een oogenblik stil staan. Met den schrijver zou ik ook het gewenscht vinden, indien de wetgever de verplichting tot het samenstellen van arbeidsreglementen oplegde aan de werk gevers, althans aan de grootere, opdat door een juiste formuleering van de voorwaarden waaronder gewerkt wordt, alle willekeur worde buitengesloten. Minder goed kan ik mij evenwel ver een igen met de wijze waarop de schrijver deze reglementen wil doen vaststellen. De schrijver wil de vaststelling opdragen aan een lichaam boven de partijen staande en wel aan de Kamers van Arbeid. Maar mr. van Beresteijn wenscht dan voor ieder bedrijf een afzonderlijke Kamer op te rich ten en aan de uitspraak der Kamers bin dende kracht geven. Vooreerst acht ik dit laatste niet goed. Voor mij moeten de Ka mers altijd blijven Kamers van advies en wil ik aan de publieke opinie overlaten de uitspraak te doen uitvoeren. Doch deze quaestie kan ik nu niet behandelen. Hoofdzaak is voorts, dat ik de Kamers niet wil roepen tot de lichamen belast met het opleggen van een reglement aan de werkgevers. Ik kan nog altijd niet het standpunt verlaten, dat de werkgevers zelven de reglementen moeten vaststellen in overleg met de arbeiders en zooveel mogelijk -rekening houdende met de uit gesproken wenschen der vakorganisatiën. Het vaststellen van een reglement is vol gens mij een te teer punt dan dat de samenstelling kan geschieden door een lichaam buiten de partijen staanden en dus aan de werkgevers een reglement hetwelk hun niet aanstaat, kan worden opgedron gen. Zal de uitvoering van een reglement hetwelk den patroon niet naar den zin is, niet gepaard gaan met vele moeilijkheden en zal dan niet getracht worden het op allerlei wijze te ontduiken? Komt het ooit tot een wettelijke regeling, dan moet de wet wel de vrijheid van het contract in zeker opzicht beperken, doch overi gens de partijen vrij laten naar goed vinden te handelen. Natuurlijk moet een eenmaal vastgesteld reglement niet gewijzigd worden, voordat de arbeiders daarvan kennis dragen, opdat deze kunnen overwegen of zij onder het gewijzigde regle ment willen blijven arbeiden dan liever wenschen heen te gaan. Over den wenschelyken inhoud van het reglement geeft de heer Van Beresterjn benartigingswaardige opmerkingen. Met veel genoegen heb ik het werk ge lezen en zonder twijfel heeft de schrijver aan de goede zaak een grooten dienst bewezen. Het werk verdient in handen te komen van allen, die belanghebbenden zijn bij de regeling van de arbeidsreglementen. Veel valt_ daaruit te leeren, al mag men het ook in alle opzichten niet met den schrijver eens zijn. Kampen. Mr. dr. H. S. VELDMAN. Het ontwerp-Arbeiisiet. Van welwillende zijde wordt my'ne aandacht gevestigd op eenige onjuistheden in mijne artikelen over het ontwerp-Arbeidswet, die ik gaarne wensch te rectificeeren. Omtrent den kinder-arbeid schreef ik: ?Allereerst komt daarbij de bepaling, dat voortaan de schoolplichtige leeftijd zal worden verhoogd van 12 op 13 jaren. Een inzender schrijft nu: >Dit is niet geheel juut, daarvoor zou wijziging der Leerplicht wet noodig zijn. De nieuwe Arbeidswet, althans het voorontwerp, verbiedt slechts den arbeid voor 12 jarigen. Waar de scholen zoo overbevolkt zijn, dat kinderen, die aan hun leerverplichting voldaan hebben, naar huis worden gestuurd, moeten dezen tot hun 13en verjaardag leegloopen." Letterlijk de wet opgevat, is deze bemerking volkomen juist. Maar die lezing komt mg toch wel wat onmogelijk voor. De tegenwoor dige wet verbiedt arbeid voor kinderen, die bun 13en verjaardag nog niet hebbeu bereikt. Het ontwerp verhoogt dit tot den 13an ver jaardag. Nu kan het toch moeilijk de bedoe ling zijn, om de 12-jarige kinderen, die een maal aan de leerverplichting hebben voldaan, naar school te zenden en toch te verbieden, aan 't werk te gaan? Dat ware toch al een zonderling stuk wetgeving! Ik heb geen oogenblik de zaak anders bezien, dan dat de leerplichtige leeftijd met een jaar wordt ver hoogd, al kan die bepaling dan ook, natuur lijk niet in dit ontwerp worden opgenomen. Dit ontwerp volstaat,- in m. i. terecht, met te verwijlen naar de Leerplichtwet. Verder schreef ik: «Het is een stap in de goede richting, dat het verbod van kinder arbeid zich in dit ontwerp ook wil gaan uit strekken op den veld- en veenarbeid," enz. Inderdaad is de landbouw, bij nadere lezing, geheel buitengesloten. Ik was verleid door de bepaling in art. 209, beperkende arbeidsduur wordt voorgeschreven voor jongens, meisjes en vrouwen, die belast zijn met het «vervoeren van lasten." Inderdaad is mijne verg'ssing in mijn voordeel: ik heb het ontwerp voor beter aangezien dan het is. Toch wordt de veenarbeid uitdrukkelijk genoemd in art. 75, waarin wordt bepaald, dat by de veenderij jongens en meisjes geen arbeid mogen ver richten, tenzij de arbeid bestaat uit het verleenen van hulp by droogmaken van reeds gesneden en naar het droogveld vervoerde veenspecie. Ten slotte wordt de aandacht gevestigd op een tweetal veiligheids-maatregelen, die reeds vroeger in aanvullende Kon. Besluiten waren afgekondigd. My'n dank aan den opinerker. 8. iiiiiiiiiiiiiimMlimimiiHiiHiiiiiiiiiiiiiiHMiiiiiiiiiiiiiiiillllllii Ralpli Waldo Emerson. Het is voorzeker een zeer merkwaardig ver schijnsel, dat, onlangs, geheel Amerika den honderdsten geboortedag van zijnen grooten wysgeer en denker Ralph Waldo Emerson, onder zoo algemeene belangstelling heeft herdacht. ? In alle tijdschriften en couranten heeft men hem gevierd en gehuldigd. Dat bewijst hoe er in het land van allmighthy dollar, in de baker mat der industrie, waar het materialisme zoo krachtig heerscbt, dan toch ook eene andere strooming valt waar te nemen: eene behoefte aan de onzienlyke dingen; een waardeeren van de metapbysiek, waarvan Emerson een der beste vertegenwoordigers was. Reeds lang had inen in het oude Europa, dezen zoon der nieuwe wereld gehuldigd, die zoo weinig aardt naar het land, dat hem heeft voortgebracht. Ia Duitschland heeft men zich niet laten afschrikken door de zeer groote moeilykheden, die eene vertaling zijner werken biedt en ver schenen verscheidene zyner geestesproducten. In Engeland zy'n, bij Macmillan & Co zyne Collected Works in G volumes in het licht ge geven, met eene inleiding van niemand minder dan John Morley. Zoo schijnt dan eindelijk de tyd gekomen, dien hy met zyn vriend en geestverwant Carlyle heeft voorspeld. Reeds in 't jaar 1829 besloot de laatste eene strafrede tegen het materi alisme van zy'n tyd, met de profetie dat de toenmaals verachte metaphysiek weer tot haar recht zou komen en Emerson sprak in eene in 1837 gehouden lezing de vaste hoop uit, dat Amerika de wereld spoedig nog iets anders zou leveren dan graan en machines. Aan zich zelf en zy'ne werken heeft hy' echter by deze uitspraak allerminst gedacht, want trots zyne veelvuldige aanmaningen tot zelfbewustzijn, was hy' de bescheidenheid in persoon en waarschijnlijk zou hij zich zeer verwonderd hebben over de graagte waarmee men tegenwoordig overal zich van zijne aphorismen meester maakt, Want aphorismen, dat zy'n toch in den grond al zyne werken. Al heeit hy ze nooit dien naam gegeven, al biedt hij ze ons aan in den vorm van essays, redevoeringen en voordrachten, in hun innerlyk wezen, en volgens de wijze waarop ze in hem zy'n ontstaan, zy'n ze niets anders dan dat. In eenen brief aan Carlyle uit het jaar 1838 zegt hy zelf: Daar zit ik te lezen en te schrijven, al zeer weinig volgens een vast systeem, en myn schrijven levert dan ook niet anders op dan stukwerk". En zy'n styl is uit n stuk met den man zelf. Het leven van Emerson laat zich in weinige woorden verhalen; groote geesten", zei hy eens hebben de kortste biographiën. Zooals een goede haard zyn eigen rook verbrandt, zoo zet een denker alle gebeurtenissen van zyn leven om in geestesarbeid". Van beide zyden, had hy Puriteinsch bloed in de aderen. De familie van zyn vader be hoorde tot landverhuizers, die in de 17e eeuw naar Amerika waren getrokken en de groot moeder van moeders zy'de, Rebekka Waldo was, met andere Waldenzen wegens de bloedigste vervolgingen, naar Boston getogen. Emerson verloor zijn vader op zeer jeugdigen leeftijd; zyne moeder bleef met drie kinderen in zeer bekrompen omstandigheden achter. Menigmaal heeft de groote wysgeer in zijn kindei jaren, huisdiensten verricht; messen geslepen, schoenen gepoetst voor zich zelf en zyne broeders. HU werd opgevoed door eene stille, muzikale, ver standige moeder en door eene strenge, kalviniatische tante. Als vele zyner voorvaderen, werd hy geestelijke en oefende dit ambt vele jaren uit in eene gemeente van unitariërs te Boston. Maar, als zyn geestverwant Theodore Parker, werd zelfs het eenvoudig ceremonieel der Unitariërs ham mettertijd ondragelijk; reeds vroeg schynt hy met alle dogma en overlevering gebroken te hebben. Hy legde zyn ambt neder en leefde van 1832 af, op een klein landgoed in Concord, zeer eenvoudig van een klein vermogen en van hetgeen zyne voordrach ten hem opleverden. In 't jaar 1833 zocht hy ontspanning en versterking op eene reis naar Europa; by leerde daarbij de literarische be roemdheden van Engeland kennen en zocht eenen man op, die toenmaals nog lang niet beroemd was n.l. Thomas Carlyle. De geweldige meester van het woord, die zich uit den metselaarsaoon ontwikkeld had, leefde somber voort in de eenzaamheid van een Schotsch dorp, ge kweld door de zorgen voor het dagely'ksch brood, vol blinde woede tegen de domme wereld, die hem maar niet verstaan wou. Emerson, die met Carlyle de idealistische wereldbeschouwing, den atkeer tegen de steeds sterker wordende heerschappij der industrie gemeen had, liet zich door de verre reis niet afschrikken en was het in zy'ne somberheid verzonken echtpaar uiterst welkom. By Emetson's tweede bezoek aan Engeland echter traden, in het persoonlijk verkeer, al de eigenschappen, die scheiding tusschen hen brengen moesten, meer op den voorgrond: Carlyle bezat in hooge mate die karakter trekken, waarom wy vele groote mannen liever uit de verte bewonderen, dan leven in hunne nabijheid en voor eenen tyd, leed de vriend schappelijke verhouding er zeer onder. Carlyle die, als kind van het volk, met hart en ziel, zich had aangesloten by hen die wy tegen woordig socialisten zouden noemen, kon de zielsrust van Emerson tegenover de sociale ellende niet begrijpen en heeit zeker in het persoonlyk verkeer, veel scherper uitgedrukt wat hy hem reeds in 1844 geschreven had: Alty'd weer moet ik u verwyten, dat gy redekavelt met u zelven op de eeuwige berg hoogten, in de verlaten vlakten, waar de menschen en al wat hen beweegt, slechts liggen in een nevelige verte, waar slechts de mensch" de sterren en de aarde te zien zyn. En wy zouden u willen toeroepen : Daal tot ons neder en help ons l Wy hebben zoo dringend behoefte aan eenen man, zooals gy. Daarboven is het zoo kil en zoo Ijeg, men ziet er niets als regenbogen en stemmingen; daal neder en geef ons levensbeelden, hartstochten en daden." Men begry'pt, dat, by een zoo ernstig ver schil van levensopvatting tusschen deze beiden menschen eene botsing niet kon uitbly ven, zoodra zij elkaar persoonlijk ontmoetten. Het jaar 1847, toen Emerson voor de tweede maal verblyf hield in Londen is dan ook geworden het tijd vak eener crisis in de verhouding der twee mannen. Echter, er was by groot verschil in denkwijze, te innige zielsverwantschap. Toen maar eenmaal weer de nee tusschen hen stroomde, toen de afstand scherp t hoeken en kanten verzachtte, niet meer deed opmerken die kleine nuances en eigenaardigheden van temperament en karakter, waaraan men zich stoot in 't dagelyksch leven, toen werd de briefwisseling weer geopetd en duurde voort tot in den ouderdom. Nog een derde maal was Emerson in Europa, in 't jaar 1872 en ditmaal had hy' moeite zich te onttrekken aan de hulde zyner geestdriftige jongeren. Deze reizen zy'n de eenige gebeur tenissen in het leven van den stillen denker. Kalm en gelijkmatig vloden zyne dagen heen in den schoot zyner familie, onder zyne boomen en boeken. Zijne moeder en zijne vrouw stonden liefdevol tusschen hem en de onrustige wereld; zyn zoon William groeide op tot een Dekwaam arts. De aangeboren zachtmoedigheid zyner natuur nam van j»ar tot jaar toe; tegen het einde van zy'n leven, werd hij ten eenenmale vreemd aan de dingen des dagelykschen levens en leefde alleen nog maar in de wereld van 't verleden en der eeuwige belangen. Voor oningewy'den, die Emerson willen leeren kennen, zou het 't best zijn niet te beginnen met zyne gedichten, essays en voorlezingen, maar met een naar 't my toeschijnt zeer weinig bekend, te weinig gewaardeerd geschrift: English Traits. Ik ken geen boek, waaruit men zoo uitgebreide, zoo diepe, zoo grondige kennis over Engeland en de Engelschen kan opdoen als deze schetsen en ik durf beweren, dat Emerson zich in geen zijner andere boeken zoo eenvoudig, zoo natuurlyk, zoo beminnelyk en zoo scherpzinnig voordoet. Al wat den denker en schryver Emerson onderscheidt treedt in dit werkje op den voorgrond, de fouten van zyne andere geschriften zijn zoo goed als niet aanwezig, het toont ons den merkwaardigen man op het hoogtepunt van zy'n scheppingsgave: het sterkste licht werpt geen schaduw af. De dichterlyke visie, de kostely'ke gely'kenisser, het speuren raar de diepzinnigste, on derlinge verhoudingen, de volle stroom der welsprekendheid al wat ons in Emerson boeit is hier voorhanden ; alleen ontbreekt wat wy' ook elders zoo gaarne zouden missen de orakeltaal, de holle phrase, die het banale voordraagt als ware 't eene openbaring, de breedsprakigbeid en 't zich telkens herhalen, het willekeurige. En wat vooral dit boek zoo onderscheidt, d. i. dat de Eagelsche karakter trekken" by al hun diepte, al hun ernst, een kostelijken humor bezitten, waarvan fn Emerson's andere geschriften niets te vinden is. Een paar voorbeelden om aan te toonenhoe hy denkt over de Engehche godsdienst en samenleving. By de wy'ding van den aarts bisschop van York, waa hij tegenwoordig by' den avonddienst. .,Toen was het zeer eigen aardig waar te nemen hoe, in 't j aar 1848, een zeer voornaam Engelsch publiek, juist afkomend van zyn wy'n en de lectuur van den Times, met al de aandacht van zyn nationalen trots, de uit de morgeuschemering der wereldgeschiedenis stammende idylle van Izaak en Rebekka aan hoorde. .. Eiken dag verkwikt Engeland zich gely'kelyk met een hoofdstuk uit het eerste boek van Mozes en een hoofdartikel uit den Times." De godsdienst der Engelschen is een citaat, hun kerk eene pop en als iemand ze nader onderzoeken wil, dan schreeuwen ze moord en brand! In goed gezelschap zou men verwachten het by'geloof van het domme volk te hooren bespotten, maar neen, zy' spotten niet: zy zyn zelven het domme volk". Wat zou Emerson gezegd hebben, had hy de praktijk hunner rechtzinnigheid in den Zuid-Afrikaanschen oorlog gadegeslagen ? Ten slotte zy hun, die het zouden willen ondernemen Emerson's werken te vertalen er op gewezen in hoe hooge mate zij zouden moeten bezitten de vroomheid", die Luther van den vertaler verlangt, d.i. dat innig ver langen hun origineel recht te laten weervaren, dat zich uit in warme liefde voor, de grootste nauwgezetheid by' het werk. ledere geest bouwt zich zy'n eigen huis, maar wordt dan ook daardoor gevangen gehouden." Deze uitspraak van Emerson past op de taal van ieder groot denker. Emerson heeft zich zyne taal eerst moeten scheppen ; nu staat die echter als een muur die hem afsluit van de wereld. M. K. O ra1 Hooier en gymnasiaal onderwijs, I. Dr. Sormani's brochure fn nog iets. Nichts halb zu thun ist guter Geister Art. W i el a n d, Oberon. Wij hebben voor ons liggen de opmerkingen van een Nederlandsen gynmasii rector 1) niet een der oudste, maar evenmin een der jongste docenten. Hij heeft de gewone baan afgelegd: hij was leeraar en conrector te Maastricht, sedert eenigeu tijd is hij rector te Nijmegen. Wij meenen echter vrij zeker te weten, dat deze gymnasii rector niet eerder openlijk voor de belangen van ons universitair of gymnasiaal onderwijs in het strijdperk is getreden en dat hij zich met zuiver wetenschappelijke!! arbeid niet geregeld heeft beziggehouden 2). Mij althans is nooit eenig geschrift vau dezen jof fjenen aard onder de oogen gekomen. Dr. S. is ver moedelijk ver gebleven van vele machtige stroomingen in de cl. philologische wereld en op het gebied der moderne taal- en litteratuur wetenschap, om van andere niet te spreken. Nu zet hij zich met een zeker goedhartig ver trouwen en met de bescheidenheid van een debutant neer om zijn meening te zeggen. Oaze rector en classicus van vreemde smetten vrij plaatst zich op zuiver gymnasiaal-paedagogisch standpunt. Hij is niet erg ingenomen met de H. B. S., ook omdat die wat al te veel met het Gymnasium durfde concurreeren; hij vindt deze inrichting toch nog zoo kwaad niet en zoekt voorloopig heul en troost bij een gewijzigden rooster. Veel ge»iehtigs bleef hem verbor gen en wil of kan hij niet aanroeren. Hoe 't er b. v. aan de Universiteit eigenlijk had en zal moeten uitiien, dient Dr. S. wel onbesproken te laten. En toch is dat en nog veel meer de spil, waarom voorloopig alles draait. Van de Universiteiten moeten we 'c hebben. Zoolang 't daar niet behoorlijk in orde is en zoolang we niet weten, waar ,-het geld en de ontbrekende mannen" vandaan moeten komen, zoolang- als we willen schipperen" 3) een der beminne lijkste trekken van ons volkskarakter doen we waarlijk beter maar zoo voort te sukkelen. Dese ,/stelletjes" hooren bij elkaar: geheel onvolledige literaire faculteiten en onvoldoend universitair onderwijs passen bij dit onharmo nische, onmondige gymnasium. Gaarne wil ik echter al dadelijk verklaren, dat Dr. S.'s brochure menige goede opmerking bevat en dat zij de lectuur waard is. Zij geeft ons kort en zakelijk 1°. iets over de reorgani satie van 't Gymnasium en de H. B. S, 2°. over de overlading, 3°. over de verschuiving van de keus van een levensstaat, 4". over de opleiding der leeraren. Nieuwe meeningen of nieuwe gezichtspunten zegt hij zelf worden niet gegeven. Dr. S. hoopt, o. a. dat er in de (nu benoemde) Staats-commissie mannen zullen zitten, die alle onderdeelen van 't onderwijs vertegenwoordigen, en vooral met practischen blik. Ik heb mij altijd eene voorgesteld, die zou bestaan uit geheel zelfstandige mannen, d,e het volste vertrouwen verdienen, uit mannen, die hun tijd begrijpen, uit wetenschappelijke mannen met ruimen blik en vooral ook van goeden smaak, die niet in de klem van een of ander verband zijn vastgeschroefd of anderen naar de oogen moeten zien, dus wien 'o in de eerste p'aats om de salus publica, de hoogste algemeene belangen en de eer der wetenschap te doen is. Moge het suum cuique niet uitloopen op den achteruitgang van ons onderwijs ! Maar de oraf bankelijk"! mannen van Nederland zullen, hoop ik, wakker zija ! Zooals gezegd is, Dr. S. is niet best te spreken over de H. B. S. Hij wil daa ook geen vrije concurrentie en de suppletie-examens x. en (3 laten vervallen. Ik zou voor a. s. medici enz. eenige vrijheid wenschen. Ja, we mogen 't niet aangenaam vinden, dat de H. B. S. de gymnasia in zeker opzicht over het hoofd zijn gegroeid, er zijn toch ook nog al eens mannen vandaan gekomen, die op velerlei, ook op wetenschappelijk gebied, mee vooraan staan. En onder dezen zijn er, die door het bun door ons toegediend lepeltje «-bitteren alsem zonder honig" (net recept voor a. s. medici en natuurphilosophen) niet beter en wijzer zijn geworden 4). Alleen hebben wij classici den eerbied voor de oude wereld en haar literatuur er bij velen wat minder door gemaakt. Het suppletie-examen (3 is te vaak een comedie, bij welke drie menschen bedrogen uitkomen. Wanneer we ons gymnasium zoo inrichten, dat het de wetenschappelijke voorschool kan genoemi worden en tevens die, waar de goede smaak zijn tenten heeft opgeslagen, wanneer men langzamerhand meer algemeen gaat inzien, dat, wie later wil studeeren, in welk vak ook, daar en nergens anders, zijn opleiding moet hebben gehad, dan komen de a. s. natuurpbilosophen en medici, die we voor 't grootste deel verloren hebben, wel terug. Van het gymnasium is iets goeds te maken, er kan een mooi harmonisch geheel uit groeien, een inrichting waar letterkundige, historische, aesthetische en mathematisch-plmische ontwik keling een kostelijk fundament vormen voor universitaire studie. Men kan niet meer eischen, men mag ook niet meer eischen. Nu vertoont zich deze inrichting aan veler oogen als een weinig harmonisch gehee!: een zwaar antiek lichaam, waarop een vrij leelijk hoofd met sla perige oogen, twee wratten op de wangen (de Latijnsche thema en de Romeinsche oudheden), kreupel, met een paar lamme armen. Dr. S. spreekt ergens (pag.' 8) van een leidende ge dachte, waarvan de onjuistheid allerminst is aangetoond. Ja, ook het leelijke kan volgens een vsit plan gemaakt zijn. 't Is niet de moeite waard die leelijkheid hitr op de kaak te stellen. Zouden we nu een mooi geheel krijgen door alleen wat uren te geven en te nemen? Zou 't zelfs voldoende zijn, als onze a. s. docenten ook theoretisch en practisch worden geschoold P Natuurlijk niet. Alles hangt hier vooral van het wetenschappelijk en aesthetisch peil van 't universitair onderwijs af, van de daar gevolgde methode, van de belangstelling daar gewekt, den goeden smaak daar gekweekt. Aan de eischen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl