De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 5 juli pagina 1

5 juli 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Ji'. 1358 DE AMSTERDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blid is Terkrijgbnr Kioêk 10 Boulevard d«* C«pneinet tegenover het Grand Café, te Parij». Zondag 5 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonce» uit Duitechland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O 17 Dt VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Een bedenkelp avontuur.- Fragmenten uit de Kotterdamsche Raadsverkiezing, door P. Onder de Vrcede Mannen, door N. v. H. Na de ontvangst der Amerikaansehe Vloot te Tiel. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN : Gemeentelijke Arbeidsbeurs, doer Beyne. KUNST EN LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Een kijkje op de tentoonstelling Den Haag" in de XlXe eeuw, in het voormalig Paleis Buitenrust, III, door Piet Moreelse. Nieuwe schilderyen in bet Ryksmnseum, door J. W. N. Tentoonstelling van Hollandsche kunst ie Krefeld, door J. H. Rössing. De stem die verklonk..., door Gerard van Bekeren, beoordeeld door J. B. Schepers. Over Hooger en gymnasiaal onderwijs, II, (Slot), door dr. J. W. Beek. Een eigenaardig systeem van lees zalen en een woordje voor de provincie, door Tikoes. FEUILLETON: Onzichtbare wrekers, door Stefanotis, I. BECLAMES. VOOB DAMES: Medeleven, door Louise Statenus. Allerlei, door Caprice. BOUWKUNST: De beteekenis van moderne praktische bouwkunde, door H. Walenkamp. UIT DE NATUUB door E. Hs. PINANCIEELE EN OEOONOMI9CHE KRONIEK, door D. Stigter. Tentoonstelling van schilde rijen, door G. O. Stellingwerf-Jentink. INGE ZONDEN. SCHAAKSPEL. PEN- EN POT. LOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. Een bedenkelijk avontuur. Wat mag er met Levy zijn gebeurd? Hij heeft, in zijn artikel »Een waarschu wing", toch niet voor zichzelf willen waar schuwen ? Zoo vraagt men, en met reden. Wie herkent in dezen brallenden brani, den wijsgeer, den jurist, den debater, den geleerde, den man van smaak... in alle welke hoedanigheden de echte Levy zich zoo dikwijls glansrijk heeft vertoond? »Een waarschuwing" behandelt het vol gend voorval. De' Minister van Justitie had den Bond van Ned. Onderwijzers de statuten, waarop goedkeuring werd gevraagd, teruggestuurd, onder mededeeling, dat een verbeterd exem plaar kon worden ingezonden mits »g xuiverd van taalfouten." Mr. Levy noemt dit een «bedenkelijk avontuur" voor ... den Minister? Neen, voor den Bond v. Ned. Ond. Nu, als de Bond v. N. O. geen bedenke lijker avonturen beleeft, zal het nogal wel met hem afloopen. Maar een Minister van Justitie, die, als hij een stuk in de nieuwe spelling te lezen krijgt, eenvoudig van taalfouten weet te spreken, maakt in zijn hoogen zetel een al te povere figuur. Immers van tweeën een: Z. Ex. is zóó weinig thuis in de wereld onzer letterkun dige beschaving, dat het jarenlang be staan eener veel geruchtmakende spellingquaestie hem ganschelijk onbekend is gebleven; óf, hij weet zeer goed, dat een vereenvoudigde spelling duizenden voor standers vindt in ons land. In 't eerste geval zal men den Minister voor een sukkel, in het tweede voor wat al te parmantig moeten houden. Het is toch te denken, dat de Ned. O. B., ernstiger en langduriger over de spelling- quaestie heeft nagedacht, dan Mr. Loeff, die zich aan juridische studiën wijdt. Dat woord «taalfouten" had dus in Z. Excellenties mond meer van een kwajongensuitval tegen de «onderwijzers", dan van eens ministers uitspraak, waardig en wel doordacht. Mr. Loeff heeft dan ook eieren voor zijn geld gekozen, en in een volgend schrijven zijn misslag hersteld. De Bond had hem zeer kalm onder het oog gebracht, dat die statuten, in vereenvoudigde spelling ge schreven, geen taalfouten bevatten, waarop de Minister het Boudsbestuur mededeelde, »dat de gewijzigde) statuten in de gebrui kelijke spelling behoorden te worden gesteld.'' En zoo was de Minister van schooljongens achtig, bijna geheel correct in de wijze van zich uit te drukken geworden; bijna geheel, want de woorden «gebruikelijke spelling" zijn voor ons land niet langer juist. Men heeft in Nederland het is sedert enkele jaren een feit een meer gebrui kelijke en een minder gebruikelijke spelling, zoodat Mr. Loeff had dienen te schrijven, dat de statuten in de meer gebruikelijke spelling behoorden te worden gesteld. Doch men moet het onderste uit de kan niet begeeren. Wij althans vinden het n voor den Minister n voor de Onderwijzers al heel mooi, dat Z. Exc. zoo goed is geweest, een niet al te bedenkelijk eind te maken aan zijn «bedenkelijk avontuur." Maar nu Mr. Levy. De blunder, door Mr. Loeff hersteld, stemt Levy tot bewondering; brengt hem tot het uiten van een «hartelijken geluk wensen aan onze regeering voor de, naar bewoordingen en zin, niet malsche terecht wijzing aan den Bond van Nederlandsche onderwijzers, toegediend." Verder: »Nu het hoofd van een depar tement van landsbestuur zijne zwaarwich tige stem heeft doen hooren, zal het te bezien staan, of de Bond deze waarschuwing ter harte nemen, dan wel, in arren moede, bij zijne verwaandheid volharden zal." De zwaarwichtige stem van Mr. Loeff... in een spelling-quaestie!? Een «hartelijke gelukwensen" van Mr. Levy aan Mr. Loeff, omdat deze de nieuwe spelling weet te karakteriseeren met het woord *taaljouten"... de nieuwe spelling, waarin o. a. schreven of schrijven Mar cellus Emants, Brandt van Doorn, Pol de Mont, Dr. Schepers, J. Tersteeg, Jan Feith, N. E. Giltay, Prof. v. Rees, Dr. Gombault, Dr. de Vooys, J. H. v. d. Bosch, Dr. Kollewijn, Dr. Buitenrust Hettema, Dr.- Salverda de Grave, Dr. Hesseling, Aug. Gittee, enz. enz. Die goede minister Loeff bewonderd en hartelijk gelukgewenscht door Mr. Levy, omdat Z. Exc. de nieuwe spelling voor een samenstel van «taalfouten" durft uit te maken, voor welke zich niet alleen het Ned. Onderw.-Genootschap dezer dagen, bij een referendum, met 561 tegen 284 heeft verklaard, maar die de sympathie geniet van de Vereeniging tot vereenvou diging van onze schrijftaal, met haar meer dan 2500 leden, waartoe o. a. behooren Prof. Symons (lid v. h. Hoofdbestuur), Prof. v. Heiten, Prof. J. H. Kern (Gro ningen), Prof. G. Kalff, Prof. Groenewegen (Leiden), Prof. Lobiy de Bruin (Amst.), Prof. Vercoullie en Prof. Logeman (Gent), enz. enz. enz. Mijn waarde heer Levy, maak u toch niet in navolging van Mr. Loeff belachelijk ! Weet gij dan heusch niets af van het streven naar vereenvoudiging van onze spelling; dat dit wordt voorgestaan door mannen, die, als er sprake is van spellingquaesties, nog iets meer dan uw gelijken zijn. Is het u dan volstrekt onbekend, dat die nieuwe spelling allerminst een gril, een grap is, of' een «wanstaltig product van betweterij", »in bond met «wichtigmacherei"", waar alleen «gemakzucht" baat bij vindt? Waar ziet ge toch al die mannen voor aan, en met welk gezag acht gij uzelf bekleed ? Gij slingert eenigen honderden mannen, die den kinderen onze moeilijke, onregelmatige, in menig opzicht onlogische, spelling moeten leeren, en daarbij te wor stelen hebben met de gevolgen eener steeds grootere verwijdering tuaschen de spreek taal en de schrijftaal, zoo maar het woord ^verwaandheid" naar het hoofd; alsof deze in de praktijk van het onderwijs levende menschen niet even veel recht zouden hebben, om over spe Hing- vragen zich een oordeel te vormen, als de een of andere geleerde heer, die op zijn kamer zich in Vondel en Hooft zit te verlustigen, of hen heel van verre een weinig tracht na te doen? «Zuiverheid van taal en kieschheid van smaak", zoo schrijft ge, zijn innig verwant. Maar hoe veel kieschheid van smaak spreidt, in oude spelling, de beschaafde man ten toon, die, als ware hem zelf de beteekenis van dat woord niet geopenbaard, een gansche groep van achtbare personen ver waandheid ten laste legt? Dit wat het persoonlijke van den aan val betreft; maar wat geeft Mr. Levy ten opzichte van de zaak? Onze vriend heeft het over de taal; over taal verknoeiing; de laai van het Nederlandsche volk, de taal, waarin Vondel dichtte en Hooft schreef. «Laksheid van taal maakt slaven in huis en brekebeenen er buiten." «De taal behoort tot de kostbaarste bezittingen. De lagere school moet de stipte en jaloersche bewaakster van de zuiverheid onzer taal wezen; de N. B. v. O. slaat eigen dunkelijk en eigenmachtig de taal in het aangezicht" en%,. enz. Zou het niet wenschelijk zijn geweest, dat Mr. Levy, nu hij over de vereenvou diging der spelling toornde, het iets meer over de spelling en iets minder over de taal had gehad? Ons dunkt, hem zelf zou een licht zijn opgegaan, wanneer hij overal spelling had geschreven, waar hij het woord taal ge bruikte. Vondel heeft zich ook eens uitgelaten over een »nieuwe Nederlandsche Misspellinge". Het was toen Ds. Leupenius beweerd had, dat men gelijke klinkers met gelijke letters moest schrijven, alzoo taal en taaie, dwaalt en dwaalen, vaader, vreede kooning enz. De groote dichter noemde dit een «walgende verdubbeling van klinkletteren, kwansuis om de langkheid van den klank der syllabe of lettergrepe uit te drukken ... welke verdubbelingen ik, gelijk ook eertijds van wijlen den hoog geleerden heer Vossius zelf, oordeele een gansch ongegronde en overtollige misspellinge te wezen...." »En schoon men dezen voet van verdubbelen al volgde, nog blijft evenwel de twijfelachtigheid der langkheid of kortheid des klanks der syllabe of lettergrepe, in een ongelijk groot er getal van andere woorden, daar de klank lang valt, op d' eerste of tweede of derde lettergreep, gelijk bij deze voorbeelden blijkt: namelijk op d'eerste, in afgaan; op de tweede, in beerin; op de derde, in koopvaardy. Hetwelk ik noodig vond aan te wijzen, om den inbreuk van deze wilde woestheid te stuiten, de Nederlandsche pennen voor d' aanstootelijke klippen dezer mis selijke misspellinge te waarschuwen, en zulk een inktvlak uit onze boeken te wisschen." Men ziet alzoo, dat Vondel de Leupeniusspelling niet minder kras veroordeelde, dan Mr. Levy die van Dr. Kollewijn. Beide groote mannen «walgden". Edoch het verschil tusschen beider houding is, dat Vondel zakelijk in het licht stelde, waarom hij tegen zulk een verdubbeling was, terwijl Levy zich van elk betoog, gegrond op het taaleigen, onthoudt, en het voldoende acht met het woord taal te schermen, om vereenvoudiging als een «misselijke misspelling" voor te stellen; voorts dat Vondel Leupenius en zijn volge lingen niet in hun karakter aantast, maar dat Levy zich helaas tot zulk een soort van argumenteeren heeft laten verleiden. Waar Levy zich zoo warm maakt voor de taal van Vondel en Hooft, vergeet hij, dat de mannen der vereenvoudigde spelling die taal niets minder liefhebben dan hij zelf; dat echter de spelling van Vondel en Hooft uit den tijd is, zoowel voor Levy als voor de rest, en er, indien Vondel nu leefde, heel wat meer kans zou zijn, dat men hem in de richting der vereenvoudi ging zou aantreffen, dan aan de zijde van mr. Levy, die er niets van schijnt te ge voelen, dat sedert vader Vondel's dagen de spreek- en de schrijftaal hier te lande op een onmogelijken afstand van elkander zijn komen te leven. Nu is, gelooven wij, mr. Levy het slacht offer van een misverstand. Blijkbaar heeft hij al te oppervlakkig kennis genomen van de bedoelingen en beweegredenen van de voorstanders der vereenvoudigde spel ling. Ontluistering, verknoeiing van de taal zou oogmerk, gemakzucht zou oorzaak zijn en daarom, zoo meent mr. Levy, zijn de vereenvoudigers naar de achter buurten gegaan, om te hooren hoe iemand eigenlijk spreekt; «daaraan (aan de ach terbuurt) is die taal ontleend" en naar dat taaltje heeft men »phonetisch" een spelling gefabriceerd, «waarvan dan ook het recht streeks gevolg is, dat iedere polderjongen een diploma van taalkennis verwerven, en iedere stovenzetster als declamatrice op treden kan." Ziehier de vergissing, moeder van zoo veel leed. Immers wij weten zeker, dat Dr. Kollewijn c.s. hun oor te luisteren hebben gelegd ten Paleize, in de Witte, in de Bocht, in Doctrina,... ja, zou ik het durven verklappen ?... ten huize van mr. Levy zelf... De taal, die Levy alleen voor hannekemaaiers gepast oordeelt, «die zeker het «wenscheh'k" achten «bij de boer'1 werk te vinden", kwam voortdurend van zijn eigen lippen, en wel heeft hij, in een oogenblik van het allerfijnste spellingsgevoel, nu en dan eens beproefd «wenschel^k" en «bij den boer" te zeggen, maar, ondanks zijn zeldzame kieschheid van smaak, hield hij dat toch niet uit. Daarom herzie mr. Levy zijn oordeel over de strek king der vereenvoudigde spelling. Deze is geenszins het Hof, de Witte, de Bocht, Doctrina of Levy zelf in de achterbuurt ter schole te doen gaan, maar, integendeel, om de mogelijkheid te scheppen, dat de achterbuurters nog eens zich opwerken tot de niet geringe hoogte, waarop de meer be schaafden onze spreektaal hebben gebracht. Zoo zal dan ook het gevaar niet bestaan, dat reeds bij voorbaat Levy zijn rust beneemt. //Duizenden van hen, die haar (de school) be zoeken, kennen eene andere geestesgjmnastiek niet, noch zullen, straks, haar leeren kennen, dan die, welke gelegen is in zorgvuldige be oefening en naleving der taal- en spelregels. Hun, haar, minst genomen, door een voorbeeld van bet tegendeel, te ontrooven, is een vergrijp aan het geestelijk bezit juist van die klassen onzes volks, die het karigst er mede omgaan moeten." Wie zou het durven betwijfelen, dat er voor de kinderen en de volwassenen in de achterbuurten, op school en na het verlaten der school, geen andere geestesgymnastiek bestaat... dan het oplossen van de raadseltjes der oude spelling; of zij b.v. boonen met twee o's, of, als zonen, met n o moeten schrijven ; of zij van erwten, erf'ten of erten behooren te spreken; en of de hond, die haar jongen zoogt, taal kundig, een mannelijk of een vrouwelijk schepsel is. Nietwaar wat moet er van de geestesontwikkeling onzer Jordaners en Eilanders terecht komen, als zij zich niet oefenen in de kunstjes van de Vries en te Winkel. Daar dreigt een algemeene verstomping! Ia dat nu Levy; de man van wien elk artikel ons welkom is, omdat het, ook waar wij het niet met hem eens zijn, iets te denken geeft?! En toch Mr. Levy's «zwaarwichtigste" woord moet nog komen. Nietwaar, men kan vóór- of tegenstan der zijn van vereenvoudigde spelling; ook meenen, dat, wat tot.dusver in deze richting gegeven werd, te gebrekkig is. Wilde Mr. Levy, gewapend met duchtige argumenten aan de taal, aan het onderwijs, aan de ge schiedenis, aan het maatschappelijk leven ontleend, de invoering van eene of van elke vereenvoudiging bestrijden, wie zou hem niet gaarne hooren? Uit verschil van meening treedt allicht de waarheid te voorschijn. Wat ons zelf betreft, wij bedienen ons van de oude spelling, wijl wij aan haar gewoon zijn; geenszins omdat wij haar onberispelijk zouden vinden. Maar wij achten de vereenvoudigde spelling de spel ling der toekomst, en geven dus gaarne den voorstanders ervan de vrijheid, bij hun schrijven in ons blad, haar te volgen. Trouwens, welk een kinderachtig dwingen van een redactie, om aan bekwame mede werkers het recht te ontzeggen, zich als schrijvers naar eigen inzicht te gedragen. Dit vadertje spelen is, dunkt ons, niet van dezen tijd. Levy echter ducht, dat de vereen voudigde spelling, phonetisch naar de spreektaal van Jan Rap en zijn maat een onuitsprekelijk platten toon, een vulgariteit zal doen ontstaan, die vorm en wezen ontluisteren. En nu onderzoekt hij niet, of een vereenvoudiging, in stede van aan de achterbuurten, aan het Hof, de Bocht en het Doelenhotel ontleend, niet tot verheffing en verfijning zou kunnen leiden, neen, hij vraagt: «Zal, nu het nog tijd i.°, dit voortwoekerende ziekteproces, door het machtwoord der regeering, worden gestuit, eu zal zij onverbiddelijk; ont slag stellen, op de daad van hem, die, nit ge makzucht of betweterij met de taal- en spel. regels knulselt, ten einde ons nationaa; geestelijk eigendom in den grond te bederven?" Ah, denkt hij, die luiaards, die schoolvossen, die er een duivelsch vermaak in scheppen, anders dan ik te spellen, en dat met het opzet, om ons nationaal geestelijk eigendom in den grond te bederven, die 564 aterlingen .., mijn beste Kuyper en Loeff, stuurt die boeven de laan uit! Wij zullen van dezen hartewensch niets anders zeggen, dan dan het er n is van Mr. Levy ... dien wij eeren om zijn liberaliteit, zijn wijsgeerigen zin, zijn strijden voor recht, zijn hooge waardeering van zelfstan digheid en van eigen onderzoek. Dit is zeker: van Vondel en Hooft heeft Levy zoo iets niet geleerd. Leupenius mocht zijn gang gaan. Zonderlinge loop van zaken! Er is een tijd geweest, dat Kuyper Levy trachtte te plagen, door hem te pas en te onpas aan te duiden als den »man van het dreigement". Zeker, Kuyper zelf, en Levy niet mindei, lachte daar een weinig bij. Maar ziet, daar is nu werkelijk Levy »de man van het dreigement" geworden, en hij vraagt zoowaar diezelfde Excellentie hem bij te staan in zijn revolutionaire rol... Wat zal de Standaard daarvan zeggen ? Fragmenten uit de Botterdamsche Raadsverkiezing. Het is mij eene behoefte, geachte heer Redacteur, op uwe bekende belangstel ling voor de «binnenlandsche politiek" van de Rotte-stad een beroep te doen, en eenige plaatsruimte te vragen voor een paar opmerkingen over de Raads verkiezingen in onze stad, waarvoor de toebereidselen druk in gang zijn. De Rotterdamsche lezer, die weet, welke hooge belangen hierbij op het spel staan, zal mij dit ongetwijfeld gaarne vergeven. We staan hier toch, dezen keer, voor eigen aardige verhoudingen, deels van comischen, deels van ernstigen aard. Het toeval wil nu eenmaal, dat van de 15 aftredenden er 13 liberalen zijn, en dat dus onze groote, en zoo «gunstig" bekende liberale meer derheid in den Raad een leelijke klap zou kunnen krijgen. Dat gevaar is nog ver hoogd door de omstandigheid, dat 'n viertal dezer aftredende liberalen, niet meer in aanmerking wenscht te komen. En dus wordt de taak dubbel zwaar: het is geen gemakkelijke taak, mannen te vinden die b.v. de door «mannen als" Mr. Kley en W. Rueb opengelaten plaatsen even waar dig als dezen het hebben gedaan, weder te gaan bezetten, die met evenveel lust en ijver en blijkbare kennis van zaken aan de werkzaamheden en aan de beraad slagingen des Raads deelnemen. En liefst mannen met wat democratisch bloed Maar ach! Wie hierop hoopte, is van liberale zijde wreed teleurgesteld. De heeren aan de conservatieve zijde zorgen wel, dat de affaire «onder de familie" blijft verdeeld; en de z.g. «vooruitstrevenden" onder de liberalen zijn zoo zwakjes en zoo slap, dat ze ganschelijk aan de bevelen der conservatieven zijn overgeleverd, en al blij zijn als ze mogen prijzen wat de heeren wijzen. Dat is jammer. De Rotterdamsche Raad heeft wel zér noodig: mannen met wat frissche, jonge, nieuwere opvatting, en vooral met wat durf tegenover Burg. en Weth., niet al téoverladen met werkzaam heden, noch met een tézware opvatting van den «goeden toon," van relatiën met onze «allerbovenste duizend". De oude gasten die thans in den Raad de «betrouwbare" meerderheid vormen, zij zijn het of in de gewoonlijk zeer conser vatieve opvattingen van B. en W. eens, en hangen als een klis aan dezen, of geven zich niet de moeite om de zaken ernstig na te gaan en ferm uit den hoek te komen. Omtrent tal van zaken in onze gemeente-huishouding op sociaal-, onder wijs- en vooral admiuistratief-gebied, zou een flinke, bekwame linksliberale oppositie, onder bekwame leiding en met uitste kende krachten, zonder twijfel in onze groote stad van veel nut zijn, en. onder de burgerij veel sympathie ondervinden. En er is een tijd geweest maar dat is reeds ettelijke jaren terug, dat we inder daad zulk eene linksliberale fractie, onder bekwame leiding meenden te zien opkomen. Dat zou, indien deze fractie zich had staande gehouden, voor het liberalisme zélf een behoud geweest zijn, want het zou vele stemmen der ontevredenen, die thans op de anti-revolutionaire zijn over gegaan, voor de niet-clericale fracties hebben doen behouden. *'X-, Maar 't is anders geloopen. Sedert de kiesvereeniging «Rotterdam" staat onder leiding van den heer De Klerk en eenige vrienden van deze misbakkige politieke figuur, heeft de daarin georganiseerde links liberale fractie haar ruggegraat verloren, en buigt ze als een knipmes voor de groot heden en machthebbers uit den conserva tieven hoek. Dat is gebleken bij elke verkiezing in de laatste jaren, en dat blijkt ook thans weer. Vóór elke verkiezing gaan de be sturen der beide liberale kiesvereenigingen met elkaar schacheren, en daarbij gaat «Vooruitgang" immer met de dikste brokken strijken. Frappant bleek dat in district II, voor de linksche groep nog wel het beste van de vijf. Daar moet een nieuw lid bij komen. «Rotterdam" stelde het eerst hare candidaten, de twee aftredenden, twee oud liberalen, en de arts Polak, óó c oud liberaal. Waarom, zoo vroeg men zich af, komt «Rotterdam'1 hier niet met een man van jongere generatie? Waarom ook d dar, waar zij een gansch vrije keuze heeft, weer iemand van het oude slag ? Nu men immers toch ging buiten den leden-kring, waarom dan juist naar rechts en niet naar links gezocht, zooals het behoort? Dat raadsel werd spoedig opgelost. Toen eenige dagen daarna «Vooruitgang II" vergaderde, en door den heer Den Broeder de opmerking werd gemaakt, dat zuster «Rotterdam" zooveel praats had, en zoo vroeg met de candidatuur?Polak was gekomen, antwoordde de voorzitter, de heer Robertson, daarop het volgende: Zonder in geheimenissen te treder, wil spr. wel zeggen dat «Rotterdam" heeft gemeend, dat, willen de liberalen kans van slagen hebben, samenwerking noodig is met haar oudere en spr. durft wel zeggen sterkere zustervereeniging. De heer Polak werd het eerst door Vooruitgang" genoemd en aan «Rotterdam" opgegeven. En nu wil //Rotterdam" in II, wair zij de meeste leden heeft, voor zijn; spr. is overtuigd dat zij door dezen wedloop tegen over de leden en het groote publiek den schijn wil opnemen, alsof deze candidatuur van haar is uitgegaan. Dat was dan de oplossing van het raadsel, wat ook voor de overige districten werd be vestigd: De vooruitstrevende «Rotterdam"mers kwamen wél telkens eerst met de candidaturen, maar dat was slechts voor den schijn. In de werkelijkheid doet zij eenvoudig wat «Rotterdam'' haar beveelt! Zóó gaat het altijd. En zóó blijven de elementen van democratie, die ander bloed en wat courage in den Raad kunnen brengen, er netjes buiten! In district I gaat het precies zoo. Aftre dend zijn daar: De Klerk (liberaal), Spiekman (soc.-dem.) en Van der Graaf (antirev.). Hoe men ook moge denken over de sociaal-democraten wanneer de liberalen recht hebben op 'n 32 a 33 zetels, dan mogen de sociaal-democraten er toch wel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl