De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 5 juli pagina 3

5 juli 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1358 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. en onovertrefbare Friedrichs was helaas door xyn oude kwaal, een zennwziekte, verhinderd Men zon dezen voortieffelyken man onrecht doen, vind ik, wanneer men Nebe met hem op n lijn stelde. Maar seker is er geen enkele Beckmeaser, die hem zóó naby komt «Is Nebe. Trou wens wq weten het van vioeger, want Nebe heeft ook vroeger in de Wagnervereeniging deze party vertolkt. Zyn pbysionomie eigent zich uitste kend voor deze rol en ook zy'n stem is zeer mooi, mooier misschien dan die van Friedrichs; maar fijn spel is, hoe goed ook, toch niet zoo meesterlijk en zoo doordacbt en goed volge houden als dat van zijn beroemden collega. Beckmesser's proefstuk is wel de scène, ia de derde acte by de ontvreemding van Walther's Meisterlied". 'Onze Burgstaller, ik geloof dat wy hem haast zoo mogen noemen, zong den Walther von Stolzing. Dat hij dit deed, mag men hem als verdienste aanrekenen, want- hg verscheen als reddende engel in den nood voor «en tenor, die had laten afwimpejen en nadat men by anderen te vergeefs had aangeklopt. Laat ik na dadeigk zeggen dat Burgstaller als zan ger mijne verwachtingen overtroffen heeft. De zoo voortdurend hooge ligging dezer party bezorgt. menigen tenor angst en moeilijkheid. Nu is de hoogte niat juut de sterke zyde van Burgstaller's zang- eigenschappen; dat hebben wij meermalen kunnen waarnemen; maar dit maal overwon hij waarlijk spelenderwijze alle moeiejykheden en zyn stem bleef tot bet laat ste toe rein en gemakkelijk aansprekend. Dat bij zy'n partg en vooral de woorden niet ge heel meester was, mag men hem ook niet al te zwaar aanrekenen; maar ik geloof toch niet dat deze ridderlijke party «m zoo te zeggen als voor Borgstaller geknipt is. Hy heeft een typischen tooneelkop, uitstekend geschikt voor een party «Is Siegtried, der wilde Knub", ook voor Farsifal, der reine Thor", in welke party ik hem te Bayreuth eens zag; maar voor den zwierigen edelman, Walther von Stolzing, zou men een minder hoekig gelaat, een zonniger blik en meer gracieose bewegingen wenschen. Doch hoe menigen Walther hebben wy niet gehoord die wei aan deze voorwaarden vol deed, maar in zy'n zang zoo enorm te kort schoot. In «Ik geval was het vocale gedeelte in Burgstaller's reproductie een verrassing. Van me j. Ottilie Metzger's Magdalen a valt niets dan goeds te zeggen. Met humor wist zy haar party te vertolken, zpodat deze alleraar digste figuur het beste relief verkreeg. Ook Mas Bucksath, die den Fritz Kothner zong, was een flinke, kernachtige, hoewel «enigszins logge Meriser", ten minste de bewegelyke figuurtjes by de scène der Tabulatnr" klonken zeer onduidelijk en verward. Dat met deze krachten schoone uitkomsten te verkrygen zijn, spreekt van zelf. Enkele bekende en geliefde gedeelten werden dan ook «eo mooi gezongen, als men zich slechts her inneren kan ze ooit gehoord te hebben. Bijv. de beide monologen van Sachs Was duttet doch der Flieder" en Wahn, berall Wahn", dan het Schuaterlled, Jerum"; voorts het heerlijke poëzievolle quintet, de geheele scène op de Featwiese met het koor Wach auf". Trouwens de geheele opvoering was uitermate gelukkig. Het Prügelchor, dat struikelblok voor een operakoor, dat slechts zelden correct gezon gen wordt, genoot thans een vastheid en rbythmkche energie zonder voorbeeld. Voor een groot gedeelte is dit zeker te danken aan de mede werking van het Meistersinger- enLehrbuben ensemble uit Dannstadt. Het laatste was in de bezetting der vrouwenstemmen niet mooi van klank. Als «oen de realiteit in het Sprachgesang" zoo ver heeft willen drijven dat men, ter wille van de diudelpheid, de klankschoonheid geheel meende te moeten opofferen, dan dient hiertegen prot«st te worden aangeteekend. De open, schrille vocaliseering der dames maakte voortdurend een onaangenamen indruk. De klank van het koor der \Vagner-zaEgvereeniging stak hierbij gunstig af; hoewel niet verzwegen mag worden dat de reinheid hier «n daar, vooral in het aanvangskoraal te wenschen overliet. Maar het allerschoonste was wel het orchest. Van «f het voorspel tot Aan het slot was er «en Foortdurenden idealen van klank, een adel en distinctie in de voordracht der motieven ONZICHTBARE WREKERS, DOOK STEFANOTIS. Vyf en twintig passen heen, vyf en twintig passen terug, nooit meer en nooit minder, ge regeld als een uurwerk, maakt de patiënt Todema by zy'n dagelyksche wandeling in de overdekte galerij, vóór de kamer hem in het krankzinnigengesticht tot verblijf aangewezen. Hy is een nog jonge man, met vaal bleek gelaat. In voorover gebogen houding stapt het lange, magere lichaam voort; gryzende haarstoppels bedekken het hoofd ; met wantrouwenden blik dwalen de zwarte, flikkerende oogen, loerend rond. Dof en onverschillig toont hy zich meestal in zy'n gevangenschap; bewezen heeft hy echter hoe sluw en met hoeveel overleg hy zy'n plannen weet te beramen en zy'n tyd af te wachten; want reeds driemaal is hy aan zyn verplegers ontsnapt; reeds driemaal bracht zyn herinnering, of zy'n instinkt, hem terug naar de kleine woning waar hy vier jaren met zy'ne jonge vrouw had gewoond. En telkens waa met de vrijheid de oude moordlust weer ont waakt; bevryden moest hij zich van den kwel geest aan wien hy geketend was; dooden moest hy wie hem in den weg stond En dan was hy telkens ongezien de achtergalerij binnenge slopen, had een mes genomen uit de lade van het buffet; en men had hem daar gevonden druk bezig het staal te slypen op den steenen vloer, nu en dan zyn arbeid stakend om de scherpte van het wapen te beproeven op zy'n nagel. Zy'n jonge vrouw, wie dat welbekende geluid van staal op steen telkens als een waar schuwing had geklonken, was dan toegesneld, en had met haar blik, door kalmte en wilskracht hem in bedwang gehouden, totdat zy'n verplegers hem waren komen terughalen. De derde maal echter, toen zy de naderende voetstappen vernemende en zich bevry'd wanend, den blik te vroeg van den hersenkranke had afgewend, was deze in datzelfde oogen blik op haar aangevlogen, had haar omver geworpen, en met de knokige vingers krampachtig om haar hals gedrukt, had hij getracht haar te wurgen. Nog juist bytyds waren de bevrijders toegesneld, en sedert waren de bewakers waakzamer en had de zieke me nige ruwe bejegening van ben te verduren. waar te nemen, die de hoogste bewondering afdwong en die dóór gean buitenlandeen orchest, zelfs niet door het orchest van het Prinz- Regenten theater te München, overtroffen wordt. Ook het orchest op het tooneel, by de scène op de Festwiese, waar anders door voorbarige of over slaande trompettisten de indruk meestal een oogenblik Wordt verstoord, liet thans aan gelijk heid by' de attaques niets te wenschen over. Wanneer het in Duitschland een model operavoorstelling had gegolden zon men zeker met enthousiasme den. dirigent ten tooneele geroepen hebben. Ook hier werd de naam Viotta gehoord, by het applaus aan het slot. Viotta echter kwam niet. Hy versmaadt het roem in te oogsten, waar slechts het kunstwerk volgens zyn meening alle eer toekomt. Maar zeker is het dat Viotta als reproducent van Wagner's gedachten den hoogs en lof toekomt. Overal verkrygt men by zy'ne leiding het rustige gevoel, dat iemand aan het hoofd staat, die geheel doorgedrongen is in het heerlijke kunst werk. Als men zulk een avond bijwoont, dan krijgt men een gevoel van weemoed, als men denkt, aan onze tegenwoordige troebele opera toestanden. Ach, hoe anders had het kunnen zyn en... kon het misschien nog worden ! Gelyk reeds eenige jaren, had ook ditmaal een zomeruitvoering plaats in de Groote Kerk te Naarden onder leiding van den heer Johan Schoon derbeek. Het is steeds lofwaardig op te merken met hoeveel zin voor eenheid in stylgevoel deze uitvoeringen door den jongen kunstenaar worden gearrangeerd. Ditmaal was de geheele uitvoering gewijd aan Brahms. Daar het allen bekende werken waren, die op het programma prijkten: de Tragische ouverture, de Rhapsodie voor alt solo en mannen koor en Ein Deutsches Requiem", meen ik dat een afzonderlijke bespreking, ook met het oog op de uitgebreidheid, die anders dit artikel zou krijgen, wel achterwege kan blijven. ANT. AVBBKAMP. Een kijkje op de Tentoonstelling Den Haag" in de XlXe eeuw, in het voormalig Paleis Buitenrust. HL In de volgende afdeeling krygen wy' de grachten en vaarten. De grachten verdienen wel een aandachtige beschouwing, want het meerendeel is reeds gedempt en de rest staat op de nominatie. Zy verdwijnen volgens de oud-testamentarische leer: Indien dan -uw rechteroog u ergert, trekt het uit en werp het van u." Ergeren doen ze nu en dan, de odeur, die ze op warme zomerdagen versprei den is verre van aangenaam; maar de radicale geneeswijze om ze dan maar dicht te gooien, is erger dan de kwaal. Het weinig karak teristieke cachet, dat den Haag nog rest, gaat op deze wijze geheel verloren. Wy zien het oogen blik reeds gekomen waarop onze vroede mannen eigenhandig den Hofvijver zullen dichtwerpen. Eenmaal heeft hertog Albrecht dezen vijver laten leegloopen, maar toen was het om naar een ring te zoeken, die een van zijne favorietjes in het water had laten vallen toen zjj uit spelevaren waren. Indien de bodem van den vyver weer eens zichtbaar wordt, zal de oorzaak waarschijnlijk van prozaïscher aard zyn. Wat waren die grachtjes mooi! De Prinsen gracht met haar bloemenmarkt, eens door Jacob van der Does in gezwollen sty'l als het achtste wereldwonder geroemd, de Ammunitiehaven, de Brouwersgracht, de Veerkade en Paveljoensgracht. En nu zyn zy allen in afschuwelijke straten veranderd. In de Ve afd.: de Hofjes geven fotografieën van Verveer naar schetsen van Bosboom, ky'kjes op het hofje van Nieuwkoop, voornamelijk van de voormalige regentenkamer, waar de Haagsche schilders hunne bijeenkomsten hielden en waar menig intiem feestje onder leiding van Gram, Verveer of andere kunstbroeders is afgespeeld. Van de hofjes naar de kerken en begraaf plaatsen is geen groote sprong. Het opmerkelijkste zijn wel de opgravingen, die in Juni 1879 in de Hofkapel hebben plaats gevonden, by welke gelegenheid door de goede ?mi Omdat hy zoo'n lastpost" was; koesterde vooral oppasser Jansen, die speciaal met zy'n verpleging belast was, een geweldigen haat en wrok tegen hem. Hy is nu rustig en schijnt niet onderhevig te zy'n aan eenigerlei ontsnappings- of moordplan, als een gekooid dier rusteloos zy'n vyf en twintig passen heen en terug makend. Voortdurend bewegen zich zy'n lippen, woor den prevelend zonder zin; nu en dan vertrekt zyn mond zich tot een dommen grynslach. Jansen, een hooge stoere gestalte, gaat langs hem heen, geeft hem een ruwen klap op den schouder, waardoor het magere lichaam van den patiënt wankelt en voegt hem spottend toe : Wel, ouwe heer I Ben je weer aan 't praten met je dubbelganger ?" Todema werpt een loenschen blik op zyn verpleger, doch antwoordt niet. Maar nu deze hem schertsend by den arm grypt en hem het voortloopen belet, zegt hy naast zich wyzend: Hy dwingt me te loopen .. .als je hem kunt wegjagen, zal ik nooit meer van my'n bed opstaan." Jansen lacht weer, waardoor zijn sterke, witte tanden blootkomen en laat den mageren arm los. Loop naar den bliksem!" zegt hy ruw en verwydert zich. Zoodra hy zich weer vry' voelt, herneemt de patiënt zy'n wandeling; prevelend bewegen zich zyn dunne lippen, het gry'oslachen nu en daa trekt vouwen en rimpels in de wangen. De waanzinnige heeft het idee fixe, dat by steeds vergezeld is van n, die hem beheeracht, die hem dwingt te loopen, al is hy' nog zoo moe; die hem aanzet tot moordplannen en hem heeft geholpen by het ontvluchten uit het gesticht, de enkele malen dat hem dit is gelukt. Jansen loopt verder met wy'de passen en slingerende armbeweging; een wrevelige trek teekent zich op zijn gelaat. De patiënt Todema vergalt hem het leven. Wat onaangenaamheden heeft die hem niet reeds door zyn streken op den hals gehaald ! Als hy ontsnapt wie krijgt de kous op den kop ? Natuurlyk oppasser Jansen! Wat duivel ! Alsof iemand met gezonde hersens de listen vatten kan van zoo'n gek! Laatst, met die wurgparty', scheelde 't niet veel of 't had hem z'n betrekking gekost. Was hy hem maar voor goed kwijt. Er moest een eind aan komen. Hy had er nu genoeg van. Al dikwijls was de gedachte by hem opgekomen of 't niet gaan zorg van den voormaligen Referendaris van Kunsten en Wetenschappen fotografieën zyn ver vaardigd van enkele lijken, die in looden kisten geheel gaaf werden gevonden, o.a. van het ge balsemd lyk van Margaretba van Briega, de eerste gemalin van hertog Albrecht van Beyeren. In een der kelders Werd ook nog gevonden een looden kist, die volgens het opschrift de beenderen bevatte,van Jouffrouwe Francboise gravinne van Egmont, begraven den 12 July 1689." Franchoise, de dochter van den beroemden Lamoraal, had op de navolgende tragische wyze haar leven geëindigd. De jongelui in die dagen hadden de eigen aardige gewoonte, wanneer zij aan het strand wandelden, om de dames uit hun gezelschap onverhoeds om het middel ta vatten, ze in zee te dragen, onder water te dompelen en ze ver volgens in het zand te rollen. Cats vond dit een practisch middel om een vrouw te kiezen, want de jongejuffrouwen, die deze kunstbewer king geduldig toelieten zouden ongetwijfeld zachtzinnige echtgenooten worden, maar de schoone Franchoise, die door een Duitsch edel man op dezelfde wyze getracteerd werd, scheen hiervan minder gediend. Zy spartelde tegen, bezeerde haar boezem aan het gevest van zy'n degen, en stierf dientengevolge aan kanker. Na deze droeve geschiedenis zullen wy de kerkhoven maar laten rusten en tot de paleizen overgaan. Er is er geen enkel vergeten: het paleis in 't Noordeinde, dat van koning Willem Jl op den Kneuterdyk, van Anna Paulowna op Buitenrust, van den Prins van Oranje, later koning Willem III op het plein (thans Rijks archief), van prins Frederik in het Korte Voor hout (thans rechtsgebouw), van prins Hendrik in het Lange Voorhout (thans paleis van de Koningin-Moeder), van prinses Sophie erfgroothertogin van Saxen Weimar, thans behoorende aan graaf Bentinck, Lange Voorhout 13 en ten slotte het huis in 't Bosch, de gelief koosde woonplaats van koningin Sophie. Op een van deze afbeeldingen van dit historisch gebouw, ziet men koning Willem III gearmd met zy'n gemalin in zeer intieme houding het hek uitwandelen. Ik moet hier evenwel by voe gen dat het geen fotografie maar een steendruk is De afdeeling Gebouwen in- en om het Binnen hof is vry uitgebreid.. Het zyn meerendeels kijkjes op de groote zaal in haar verschillende phasen. Merkwaardig voor de zorg, die sommige ministers voor de openbare gebouwen koester den, is een fotografie van den hooidtoegang tot het kantongerecht toen het op last van den minister Tak van Poortvliet in 1878 was geïn stalleerd op de derde verdieping van het bijge bouw aan de Noordzijde van de groote zaal. De heer De Stuers, die deze fotografie in zond had er onder geschreven: Men lette op de weelderig met groene stof bekleede deur.'' De lappen hangen er by'. Schandelijker toe stand is haast niet denkbaar. 't Is wonder dat de gebouwen op het Bin nenhof er nog zy'n, want hun bestaan heeft indertyd aan een zy'den draadje gehangen. Het ontwerp voor een vergaderzaal voor de Ie en 2e Kamer tusschen het plein en Buiten hof van den beroemden Gogel, waarbij het ge heele Binnenhof zou zyn geraseerd, is hiervan het bewy's. Daarnaast hangt een dergelijk ontwerp met behoud van het tegenwoordige gebouw van de Tweede Kamer. Een ontwerp voor twee ministeries met Hoogen Raad aan het Plein door den ryksbouwmeester Rose, onzaliger nagedachtenis, herinnert ons aan den man, die de groote zaal zoo jammerlijk heeft verknoeid. Dat plan getuigt evenzeer van zyn wan smaak. Was die man maar in Rotterdam ge bleven I Daar heeft hy veel goeds tot stand gebracht, maar voor Ben Haag was hy de kwade Genius, getuige het Ministerie vau Koloniën en de Hooge Raad. Het eerste als de dobbel steen" en het laatste als het hondenhok" bekend. De eenige vergoelykirg voor zooveel wan smaak by een rijksbouwmeester is misschien hierin te vinden, dat de man in zyn tyd een bekend medium was en dus onder den invloed van spotgeesten kan hebben gestaan, die Den Haag ongenegen waren. zou de natuur een hanije te helpen. Waarvoor was zoo'n gek nut in de wereld ? Geen haan zou er naar kraaien als 't met overleg werd ge daan. Welbeschouwd zou 't een zegen zyn voor alle partyen want allemaal hadden ze 't land aan 'em; en niet 't minst zou 't goed zy'n voor den patiënt zelf, om verlost te wor den uit z'n ellendig bestaan. Dergelyke gedachten hadden in den laatsten tyd zóó voortdurend in het brein van Jansen gewoeld, dat hy' er zich niet meer van kon losmaken, en zelfs Saïrah, een der vrouwelijke bedienden uit het gesticht, met wie hy' op goeden voet stond, de zaak had voorgelegd. Kwam het er toe, dan zou hy hulp noodig hebben. Allén durfde hy 't gevalletje niet aan. Hy was wel sterk, maar zoo'n krankzinnige, die tot 't uiterste werd gedreven, bezat soms reuzenkracht, dat wist Jansen maar al te goed. Todema zag er gewoonlijk wel tam en mak genoeg uit, daarop was echter niet te vertrouwen. Saïrah was juist de geschikte persoon ; flink, stevig en niet vies van een karreweitje waar geld by' te verdienen was. En zwy'gen zou ze daarvoor zou hy zorgen. Als ze maar wilde. Ze moesten 't nu maar eens spoedig aanpakken, 't Kwam Jansen voor dat nu de geschikte tyd gekomen was. Al dat getalm en gezanik 't maakte een mensch z'n zenuwen maar van streek. Zóó was hy voortgeloopen; 't was of een geheimzinnige macht hem dreef Saïrah te zoeken nu dadely'k. Op dit uur was zy ge woonlijk in haar kamertje in de by'gebouwen te vinden; hy moest haar spreken. Morgen was het Zondag?dan waren eenigen der be dienden en oppassers uit met verlof dan was alles in het gebouw rustiger, er was minder toezicht, dan kon 't wellicht zonder opzien baren geschieden. II. Groote stilte in het vroege morgenuur van den Zondag; groote, effen rust overal op den weg die naar het gesticht leidt, dat gebouwd is in n der meest afgelegen buurten van het koele herstellingsoord in de Indische bergen.Het is mooi van bouw, grootsch en ruim met zyn verschillende zalen voor patiënten van verschillende maat schappelijke rangen en standen; omvangrijk met zijn bijgebouwen en tuinen en groen. En toch nog te klein voor al de ellende daar bijeengebracht; te bekrompen om zoo onnoemelijk veel wee te omvatten, dat daar naast en met elkander voortleeft, en waarvan enkele patiënten, in hun oogenblikken van helderheid zich bewust zy'n. Zou de heer Berlage soms ook medium zy'n, of sensitief van natuur wezen ? Dan alle eer aan het Ministerie van Justitie door onzen bekwamen Peters gebouwd dat indertijd scbertsenderwiJB het Paleis van St. Victor werd genoemd omdat het geheel gebouwd is in den geest van Victor de Stuers. Het is in de plaats getreden van het oude Huygenshuis door Constantyn gesticht en waarvan een mooie fotografie bestaat. Wy zyn zoo ongemerkt overgegaan tot de afd. openbare gebouwen, een verzameling die weinig verkwikkelyks aanbiedt. Zy zyn allen bijna zonder uitzoadering een schande voor ons volk, dat in zyn bekrompen burgerlijke opvat ting van het leven, zich met alles tevreden stelt als het maar niet veel kost. Een goedig lam zalig volk die Hollanders al tyd als natie in haar geheel beschouwd als men maar niet aan hun duiten komt, want dan worden ze kwaad en zyn tot groote dingen in staat Alleen een paar interessante gebouwen trek ken de aandacht, 't Stadhuis dat een van de mooiste renaissance gebouwtjes is uit ons land, maar dat door de afschuwelijke aanbouwsels die achtereenvolgens er bij zy'n geplakt, niet tot zy'n recht komt en de Gevangenpoort. De oude voorpoort van den Hove is een van de weinige gebouwen uit den gr a ven tyd, die be waard zy'n gebleven. En toch een dertig jaar geleden had het geen haar gescheeld of men had de Gevangenpoort, die als een hinderlijke sta-in- den-weg werd beschouwd, afgebroken. Zelfs een man als Groen van Prinsterer werkte er toe mee, omdat er door den moord van de gebroeders De Witt een smet op kleefde. Ja welk historisch gebouw is geheel van smetten vry ? Bosboom dacht er anders over en zyn bekwame hand maakte in die dagen toen de strijd het hevigst was een mooie schets, die werd gelitografeerd en die tot de instandhou ding voorzeker zal hebben bijgedragen. Merkwaardig zyn eenige afbeeldingen van het badhuis Techno Thermes", dat van 1848 1852 een kortstondig bestaan heeft geleid. Het was door koning Willem II gesticht in de Zeestraat op het weiland tusschen den Bazar van Boer en de Laan van Meerdervoort, waar eertijds de lama's graasden, maar het heeft als veel andere stichtingen van dezen koninklijken bouwmeester niet lang diens dood overleefd. De liefdadige instellingen bieden niet veel opmerkelijke aan. Voor de topografie van de stad trekken het meest de aandacht de afbeel dingen van het zoogenaamde Armenhuis, dat eertyds aan het einde van het Spui, tegenover de Bierkade heeft gestaan en dat in 1867 is gesloopt. De arme weesjes werden toen naar bet nieuwe gebouw aan de Hooftskade over gebracht. Op deze plaats zy'n thans particuliere wo ningen verrezen. In een van dezen wordt opnieuw aan vrouwen en meisjes kost en inwoning ver schaft, maar de agent , die voor de deur ge posteerd staat, doet vermoeden dat dit huis niet zoo onschuldig is als zy'n voorganger. De fatsoenlijke niet-Hagenaars zullen even wel meer belangstelling koesteren voor de sociëteiten, hotels, café's en uitspanningen, die van meer algemeene bekendheid zijn. De Witte" met de tent in 't bosch komt natuurlyk nummer een. De geschiedenis van de tent is eenvoudig. In 1819 opgericht als linnen tent, werd zy in 1823 van hout opge trokken, terwyl in 1888 het steenen gebouw werd gesticht. Na de Witte volgen de hotels. Enkele zyn nu reels gesloopt, vele, die vroeger een groote renommée hadden, zy'n nu tot een zooveelsten rang gedegradeerd. Daar zien wy' o.a. de Maréchal de Turenne" op de Nieuwe Markt, waar in de 18e eeuw zelfs een keizer van Oostenrijk afstapte en daar naast La ville de Paris" op den hoek van de Nieuwe Markt en den thans gedempten Fluweelen Burgwal, waar Mozart met zyn vader logeerde, die daar evenwel alles behalve tevre den was. (Slot volgt) PIET MOBEBLSB. Nienwe scMlierijenin liet Rijksmuseum. Voorzeker het merkwaardigste van de nieuw verworven stukken vindt men in het eer i te zykabinetje links in de eeregalerij. iiiiiiiiiiiiiiiniii Er zyn er wien de drukkende last van dat tijdelijk zich herinneren byna te zwaar wordt. Voor hen schijnen de daken en ommuringen, de hooge, ijzeren hekken somtyds wreede belet sels voor het afwerpen der boeien van hun gekluisterde geesten. Hoe vroeg het ook zy, toch loopt de patiënt Todema als naar gewoonte zy'n vyf en twintig passen heen en terug, in de galerij vóór zy'n kamer. Van tyd tot tyd licht hy 't gebogen hoofd op, ziet staroogend voor zich uit als wachtte hy' op iemand. Een wreveltrek komt op het vervallen gelaat en een booze flikkering in de zwarte oogen; onmiskenbare bewijzen dat hy weer onrustig is. Boven het gesticht koepelt de lucht in effene blauwing, met bier en daar een wit wolkje, dat snel verdroomt in het zwerk. Op struiken en bloemen glinsteren nog de dauwdroppels; in vroolyke schittering dansen en glyden de stralen der springfontein, hoog opgeworpen, eren getooid met regenboog kleuren, straks neerplonzend in het blanke schuim. Het geluid van naderende, onregelmatige voetstappen mengt zich nu in het sloffend gaan van den patiënt Todema en het neerkletterea der dunne waterstraaltjes daarbuiten. Todema let niet op die naderende menschen; hy blyft knorrig en in zich gekeerd zy'n alge. paste wandeling voortzetten. Een tiental heerenpatienten met een verpleger gaan langs hem heen naar het ijzeren buitenheb, om hun morgenwandeling te maken. Enkelen groeten Todema, de meesten loopen zwy'gend voort. Maar Todema beantwoordt geen groet, richt niet eenmaal de oogen naar die medepatiënten, die meer vrijheid genieten dan hy, omdat zy reeds beterende zy'n. Heeft hy n van zyn meer heldere oogen blikken ? Herinnert hy zich het vroegere leven... het leven daar buiten die hekken ? Zyn verpleger Jansen komt, hem achterop, legt zy'n zware hand op Todema's schouder. Kom ouwe heer l 't Is tijd om je bad te nemen." Todema knorrig, mompelt eenige verwenschingen, maar volgt hem toch naar het groote zwem bad binnenshuis, waar hy gewoon is te baden. Op hun weg daarheen komen zy Saïrah tegen. Saïrah met haar breed, plomp lichaam, loopt langzamer nu Jansen en Todema haar voorby'gaan. En nu ze hem aanziet doen haar zwarte oogen den verpleger dezelfde vraag, die haar 'ippen fluisterend tot hem opzenden: Sekarang?" (Nu?) 't Ia een groot schilderij, door het museum aangekocht, voorstellende een uitstalling van j fruit en groenten met eenige figuren als kyj zaak. Het wordt toegeschreven aan Florigvan j Dgck, van wien alleen bet sterfte-jaartal 1651 j op de lijst vermeld wordt. Dit kon ons in den j waan brengen, dat we hier met een werk uit j het midden der zeventiende eeuw te doen ) hadden, waartoe de plaatsing in dit kabinetje ' mede aanleiding geeft. Fl. van Dy'ck werd zeer oud 't kan en zal wel 'een veel vroeger werk zyn, juist een schildery van een dier voorloopers, die aan den grooten tyd vooraf gingen en die nog maar heel onvoldoende in het Ryksmuseum vertegenwoordigd zy'n. zoodat we met dit stuk een prachtige aanvulling ver kregen hebben. We moeten niet eerst getuurd hebben op het onvolprezen stilleven van v. Beyeren, dat in hetzelfde kabinet hangt dit heerlijk ry'pe werk uit een weelderiger, gemakkelijker tijd ca zoo'n delicatesse smaakt ons oog niet meer het ware genot van dit rauwere maar niet minder degelijke stuk en als we in het zien van schilderyen niet alleen oogbekoring zoe ken, maar het verband trachten te vinden tusschen het karakter der kunstwerken en dat van hun tijd, als we ons rekenschap geven van de heerschende staatkundige en economische toestanden, tijdens welke het werk werd ten uitvoer gebracht, dan krijgt dit nieuwe stuk voor ons eerst zijne ware beteekenis. Moeitevol maar krachtig moet wel de tijd geweest zy'n, waarin de schilder leefde, die dit pittige doek penseelde. Bezie dat fruit eens, die honderden peren, appelen, kruisbessen, druiven, ja, wat niet al; met welk een onverstoorbaar gelijk matige kracht, zonder ojit eenige vernauwing, zyn al die vruchten een voor een geschilderd; enkele deelen, b.v. die prachtige, dieptonige moerbeien op een gespreid blad op den voor grond, of een los takje zwarte bessen met meerdere zorg en uitvoeriger behandeld dan het overige, maar nergens ean spoor van zwakte, van toegeven aan gemakzucht of vervallen in een maniertje, aldoor dat vasthouden aan een voorgenomen taak. Is zoo'n schildery geen beeld van het staag volharden in den grooten worstelstryd ? Men beby'ke het schildery' ook eens op eenigen afstand ; hoe prachtig stemt die over vloed van fruit en groenten samen tot een kleurig maar niet bont geheel; beter schenke men daarbij niet te veel aandacht aan de figuren, de koopvrouw en hét toegevoegde Bybelsche tafereel, Jezus met de Emausgangers, op den achtergrond, een zonderlinge combinatie, die men op meer schilderyen uit dien tyd aantreft. Het stuk moet er bij den aankoop treurig hebben uitgezien; frisch en helder hangt het hier nu als een proeve van het nuttige, maar uiterst moeilyke kunst-handwerk van den restaurateur, den heer Hesterman, die al bij zoo menig schildery' ongedaan heeft gemaakt, wat tyd en verwaarloozicg er aan ontredderd hadden. Ook de zaal met primitieve kunst is twee portretten, omstreeks 1520 geschat, ryker ge worden. De koppen zy'n wel interessant, al hangt er heel wat mooier werk uit dien vroegen tyd, doch de landschappen er om heen zy'n veel minder ten '.opzichte van de koppen zelfs onbegrypelyk gebrekkig. In de regentenzsal vinden we verder een tweede schot geplaatst, waar tijdelijk eenige nieuwe stukken hangen, die zoodoende de aandacht vragen, vóór ze in de groote verza meling worden ingedeeld. We vinden er een legaat van 4 schilderyen van douairière Insinger v. Loon. Een figuur stuk van Ochterveld, een laat werk uit den grooten tijd, goed maar zonder persoonlijk karakter Steen, de Hoogh en Brekelkamp doen er duidelijk hun invloed in voelen. Een landschap van Asselyn, van wien het .museum den prachtigen zwaan het symbool der waakzaamheid van Jan de Wit bezit, staat nog sterk onder Italiaanschen invloed; de ruïne b.v. en de figuren met de ezels zyn van 63n conventie, die men by andere veritaliaanechte Hollanders als de gebroeders Both en Berchem terugvindt, maar echt en geestig eigen werk zyn de visschers, die het net ophalen. Een de Lairesse leeraart over schilderkunst, hoe men houdingen schildert en draperiën Luid en storend te midden der stilte op die plek klinkt Jansens antwoord kort en brutaal: Ja l" Saïrahs oogen zien met een ongewone ont roering op in Jansens gelaat. Hy ontwykt haar blik niet. Er is een onver zettelijk willen volvoeren van een lang beraamd plan, in de uitdrukking van zijn oogen. Saïrah ziet nu naar Todema; haar blik blyft lang rusten op zy'n knorrig gezicht, dan glijdt die langzaam berekenend af langs zy'n mageren hals en smalle borst en knokige, be haarde handen. Zóó voortloopend is het drietal de badkamer genaderd. Jansen vermijdt 't den patiënt aan te zien. Zy'n blik dwaalt telkens at van het water in den zwembak naar de banken tegen den muur geplaatst en de kapstokken die daarboven hangen. Todema is blijven stilstaan toen zy'n verpleger stilstond, ontstemd en in gebogen houding. Hy geeft geen acht op de ongewone aanwezigheid van Saïrah, evenmin als hy' de koud-wreede uitdrukking ziet in haar of Jansens oogen. Nu hy zich bagint te ontkleeden beveelt hy' den oppasser ruw hem een handdoek aan te geven, werpt hem de uitgetrokken kleederen in 't gezicht, bromt en beklaagt zich over de slechte oppassing die hy herft. Geheel tegen zijn gewoonte hoort Jansen nu alles zwy'gend aan. Op andere dagen treitert hij doorgaans den lastigen patiënt, met spot tende opmerkingen en ruwe vloeken. Zy'n gelaat is vaalbleek en telkens bevochtigt by de lippen met de tong. Saïrah staat een weinig achteraf, de handen afhangend langs de zy'den, wachtend totdat haar hulp zal worden ingeroepen. Niet de minste aandoening is nu meer zichtbaar op haar breed gezicht; alleen volgen haar oogen iedere beweging van den verpleger. Todema, nu alleen bekleed met een nacht broek, springt, nog steeds brommemd, in het zwembad. Het water spat hoog op, bevochtigt het gelaat en de bleeke lippen van den ver pleger, heel even rakend met kleine stippe lingen van lichte droppels, het rood katoenen baadje der toeziende Saïrah. Beider oogen zyn als vastgenageld aan de magere gestalte in het water, die nu eens met het hoofd onderduikt, om dan weer proestend en spuwend aan de oppervlakte te verschy'nen. Jansen komt stap voor stap nader aan het bassin. Nu staat hy' dicht aan den gemetselden rand daarvan. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl