Historisch Archief 1877-1940
No. 1358
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
en onovertrefbare Friedrichs was helaas door
xyn oude kwaal, een zennwziekte, verhinderd
Men zon dezen voortieffelyken man onrecht doen,
vind ik, wanneer men Nebe met hem op n
lijn stelde. Maar seker is er geen enkele
Beckmeaser, die hem zóó naby komt «Is Nebe. Trou
wens wq weten het van vioeger, want Nebe heeft
ook vroeger in de Wagnervereeniging deze party
vertolkt. Zyn pbysionomie eigent zich uitste
kend voor deze rol en ook zy'n stem is zeer
mooi, mooier misschien dan die van Friedrichs;
maar fijn spel is, hoe goed ook, toch niet zoo
meesterlijk en zoo doordacbt en goed volge
houden als dat van zijn beroemden collega.
Beckmesser's proefstuk is wel de scène, ia de
derde acte by de ontvreemding van Walther's
Meisterlied".
'Onze Burgstaller, ik geloof dat wy hem
haast zoo mogen noemen, zong den Walther
von Stolzing. Dat hij dit deed, mag men hem
als verdienste aanrekenen, want- hg verscheen
als reddende engel in den nood voor «en tenor,
die had laten afwimpejen en nadat men by
anderen te vergeefs had aangeklopt. Laat ik
na dadeigk zeggen dat Burgstaller als zan
ger mijne verwachtingen overtroffen heeft. De
zoo voortdurend hooge ligging dezer party
bezorgt. menigen tenor angst en moeilijkheid.
Nu is de hoogte niat juut de sterke zyde van
Burgstaller's zang- eigenschappen; dat hebben
wij meermalen kunnen waarnemen; maar dit
maal overwon hij waarlijk spelenderwijze alle
moeiejykheden en zyn stem bleef tot bet laat
ste toe rein en gemakkelijk aansprekend. Dat
bij zy'n partg en vooral de woorden niet ge
heel meester was, mag men hem ook niet al
te zwaar aanrekenen; maar ik geloof toch niet
dat deze ridderlijke party «m zoo te zeggen als
voor Borgstaller geknipt is. Hy heeft een
typischen tooneelkop, uitstekend geschikt voor
een party «Is Siegtried, der wilde Knub", ook
voor Farsifal, der reine Thor", in welke party
ik hem te Bayreuth eens zag; maar voor den
zwierigen edelman, Walther von Stolzing, zou
men een minder hoekig gelaat, een zonniger
blik en meer gracieose bewegingen wenschen.
Doch hoe menigen Walther hebben wy niet
gehoord die wei aan deze voorwaarden vol
deed, maar in zy'n zang zoo enorm te kort
schoot. In «Ik geval was het vocale gedeelte
in Burgstaller's reproductie een verrassing.
Van me j. Ottilie Metzger's Magdalen a valt
niets dan goeds te zeggen. Met humor wist zy
haar party te vertolken, zpodat deze alleraar
digste figuur het beste relief verkreeg.
Ook Mas Bucksath, die den Fritz Kothner
zong, was een flinke, kernachtige, hoewel
«enigszins logge Meriser", ten minste de
bewegelyke figuurtjes by de scène der
Tabulatnr" klonken zeer onduidelijk en verward.
Dat met deze krachten schoone uitkomsten
te verkrygen zijn, spreekt van zelf. Enkele
bekende en geliefde gedeelten werden dan ook
«eo mooi gezongen, als men zich slechts her
inneren kan ze ooit gehoord te hebben. Bijv.
de beide monologen van Sachs Was duttet
doch der Flieder" en Wahn, berall Wahn",
dan het Schuaterlled, Jerum"; voorts het
heerlijke poëzievolle quintet, de geheele scène
op de Featwiese met het koor Wach auf".
Trouwens de geheele opvoering was uitermate
gelukkig. Het Prügelchor, dat struikelblok voor
een operakoor, dat slechts zelden correct gezon
gen wordt, genoot thans een vastheid en
rbythmkche energie zonder voorbeeld. Voor een groot
gedeelte is dit zeker te danken aan de mede
werking van het Meistersinger- enLehrbuben
ensemble uit Dannstadt. Het laatste was in de
bezetting der vrouwenstemmen niet mooi van
klank. Als «oen de realiteit in het
Sprachgesang" zoo ver heeft willen drijven dat men,
ter wille van de diudelpheid, de
klankschoonheid geheel meende te moeten opofferen, dan
dient hiertegen prot«st te worden
aangeteekend. De open, schrille vocaliseering der dames
maakte voortdurend een onaangenamen
indruk. De klank van het koor der
\Vagner-zaEgvereeniging stak hierbij gunstig
af; hoewel niet verzwegen mag worden dat de
reinheid hier «n daar, vooral in het
aanvangskoraal te wenschen overliet.
Maar het allerschoonste was wel het orchest.
Van «f het voorspel tot Aan het slot was er
«en Foortdurenden idealen van klank, een
adel en distinctie in de voordracht der motieven
ONZICHTBARE WREKERS,
DOOK
STEFANOTIS.
Vyf en twintig passen heen, vyf en twintig
passen terug, nooit meer en nooit minder, ge
regeld als een uurwerk, maakt de patiënt
Todema by zy'n dagelyksche wandeling in de
overdekte galerij, vóór de kamer hem in het
krankzinnigengesticht tot verblijf aangewezen.
Hy is een nog jonge man, met vaal bleek
gelaat. In voorover gebogen houding stapt het
lange, magere lichaam voort; gryzende
haarstoppels bedekken het hoofd ; met
wantrouwenden blik dwalen de zwarte, flikkerende oogen,
loerend rond. Dof en onverschillig toont hy zich
meestal in zy'n gevangenschap; bewezen heeft
hy echter hoe sluw en met hoeveel overleg hy
zy'n plannen weet te beramen en zy'n tyd af
te wachten; want reeds driemaal is hy aan
zyn verplegers ontsnapt; reeds driemaal bracht
zyn herinnering, of zy'n instinkt, hem terug naar
de kleine woning waar hy vier jaren met zy'ne
jonge vrouw had gewoond. En telkens waa
met de vrijheid de oude moordlust weer ont
waakt; bevryden moest hij zich van den kwel
geest aan wien hy geketend was; dooden moest
hy wie hem in den weg stond En dan was
hy telkens ongezien de achtergalerij binnenge
slopen, had een mes genomen uit de lade
van het buffet; en men had hem daar gevonden
druk bezig het staal te slypen op den steenen
vloer, nu en dan zyn arbeid stakend om de
scherpte van het wapen te beproeven op zy'n
nagel. Zy'n jonge vrouw, wie dat welbekende
geluid van staal op steen telkens als een waar
schuwing had geklonken, was dan toegesneld, en
had met haar blik, door kalmte en wilskracht hem
in bedwang gehouden, totdat zy'n verplegers hem
waren komen terughalen. De derde maal echter,
toen zy de naderende voetstappen vernemende
en zich bevry'd wanend, den blik te vroeg van
den hersenkranke had afgewend, was deze in
datzelfde oogen blik op haar aangevlogen, had
haar omver geworpen, en met de knokige
vingers krampachtig om haar hals gedrukt, had
hij getracht haar te wurgen. Nog juist bytyds
waren de bevrijders toegesneld, en sedert waren
de bewakers waakzamer en had de zieke me
nige ruwe bejegening van ben te verduren.
waar te nemen, die de hoogste bewondering
afdwong en die dóór gean buitenlandeen orchest,
zelfs niet door het orchest van het Prinz- Regenten
theater te München, overtroffen wordt. Ook het
orchest op het tooneel, by de scène op de
Festwiese, waar anders door voorbarige of over
slaande trompettisten de indruk meestal een
oogenblik Wordt verstoord, liet thans aan gelijk
heid by' de attaques niets te wenschen over.
Wanneer het in Duitschland een model
operavoorstelling had gegolden zon men zeker
met enthousiasme den. dirigent ten tooneele
geroepen hebben. Ook hier werd de naam
Viotta gehoord, by het applaus aan het slot.
Viotta echter kwam niet. Hy versmaadt het
roem in te oogsten, waar slechts het kunstwerk
volgens zyn meening alle eer toekomt. Maar
zeker is het dat Viotta als reproducent van
Wagner's gedachten den hoogs en lof toekomt.
Overal verkrygt men by zy'ne leiding het rustige
gevoel, dat iemand aan het hoofd staat, die
geheel doorgedrongen is in het heerlijke kunst
werk.
Als men zulk een avond bijwoont, dan
krijgt men een gevoel van weemoed, als men
denkt, aan onze tegenwoordige troebele opera
toestanden. Ach, hoe anders had het kunnen
zyn en... kon het misschien nog worden !
Gelyk reeds eenige jaren, had ook ditmaal
een zomeruitvoering plaats in de Groote Kerk
te Naarden onder leiding van den heer Johan
Schoon derbeek. Het is steeds lofwaardig op
te merken met hoeveel zin voor eenheid in
stylgevoel deze uitvoeringen door den jongen
kunstenaar worden gearrangeerd.
Ditmaal was de geheele uitvoering gewijd aan
Brahms. Daar het allen bekende werken waren,
die op het programma prijkten: de Tragische
ouverture, de Rhapsodie voor alt solo en mannen
koor en Ein Deutsches Requiem", meen ik
dat een afzonderlijke bespreking, ook met het
oog op de uitgebreidheid, die anders dit artikel
zou krijgen, wel achterwege kan blijven.
ANT. AVBBKAMP.
Een kijkje op de Tentoonstelling
Den Haag" in de XlXe eeuw,
in het voormalig Paleis
Buitenrust.
HL
In de volgende afdeeling krygen wy' de
grachten en vaarten. De grachten verdienen
wel een aandachtige beschouwing, want het
meerendeel is reeds gedempt en de rest staat
op de nominatie. Zy verdwijnen volgens de
oud-testamentarische leer: Indien dan -uw
rechteroog u ergert, trekt het uit en werp
het van u." Ergeren doen ze nu en dan, de
odeur, die ze op warme zomerdagen versprei
den is verre van aangenaam; maar de radicale
geneeswijze om ze dan maar dicht te gooien,
is erger dan de kwaal. Het weinig karak
teristieke cachet, dat den Haag nog rest, gaat op
deze wijze geheel verloren. Wy zien het oogen
blik reeds gekomen waarop onze vroede mannen
eigenhandig den Hofvijver zullen dichtwerpen.
Eenmaal heeft hertog Albrecht dezen vijver
laten leegloopen, maar toen was het om naar
een ring te zoeken, die een van zijne
favorietjes in het water had laten vallen toen zjj
uit spelevaren waren. Indien de bodem van
den vyver weer eens zichtbaar wordt, zal de
oorzaak waarschijnlijk van prozaïscher aard zyn.
Wat waren die grachtjes mooi! De Prinsen
gracht met haar bloemenmarkt, eens door Jacob
van der Does in gezwollen sty'l als het achtste
wereldwonder geroemd, de Ammunitiehaven, de
Brouwersgracht, de Veerkade en
Paveljoensgracht. En nu zyn zy allen in afschuwelijke
straten veranderd.
In de Ve afd.: de Hofjes geven fotografieën
van Verveer naar schetsen van Bosboom, ky'kjes
op het hofje van Nieuwkoop, voornamelijk van
de voormalige regentenkamer, waar de Haagsche
schilders hunne bijeenkomsten hielden en waar
menig intiem feestje onder leiding van Gram,
Verveer of andere kunstbroeders is afgespeeld.
Van de hofjes naar de kerken en begraaf
plaatsen is geen groote sprong.
Het opmerkelijkste zijn wel de opgravingen,
die in Juni 1879 in de Hofkapel hebben plaats
gevonden, by welke gelegenheid door de goede
?mi
Omdat hy zoo'n lastpost" was; koesterde
vooral oppasser Jansen, die speciaal met zy'n
verpleging belast was, een geweldigen haat en
wrok tegen hem.
Hy is nu rustig en schijnt niet onderhevig
te zy'n aan eenigerlei ontsnappings- of
moordplan, als een gekooid dier rusteloos zy'n vyf
en twintig passen heen en terug makend.
Voortdurend bewegen zich zy'n lippen, woor
den prevelend zonder zin; nu en dan vertrekt
zyn mond zich tot een dommen grynslach.
Jansen, een hooge stoere gestalte, gaat langs
hem heen, geeft hem een ruwen klap op den
schouder, waardoor het magere lichaam van
den patiënt wankelt en voegt hem spottend toe :
Wel, ouwe heer I Ben je weer aan 't praten
met je dubbelganger ?"
Todema werpt een loenschen blik op zyn
verpleger, doch antwoordt niet.
Maar nu deze hem schertsend by den arm
grypt en hem het voortloopen belet, zegt hy
naast zich wyzend:
Hy dwingt me te loopen .. .als je hem kunt
wegjagen, zal ik nooit meer van my'n bed
opstaan."
Jansen lacht weer, waardoor zijn sterke,
witte tanden blootkomen en laat den mageren
arm los.
Loop naar den bliksem!" zegt hy ruw en
verwydert zich.
Zoodra hy zich weer vry' voelt, herneemt de
patiënt zy'n wandeling; prevelend bewegen
zich zyn dunne lippen, het gry'oslachen nu en
daa trekt vouwen en rimpels in de wangen.
De waanzinnige heeft het idee fixe, dat by
steeds vergezeld is van n, die hem beheeracht,
die hem dwingt te loopen, al is hy' nog zoo
moe; die hem aanzet tot moordplannen en
hem heeft geholpen by het ontvluchten uit
het gesticht, de enkele malen dat hem dit is
gelukt.
Jansen loopt verder met wy'de passen
en slingerende armbeweging; een wrevelige
trek teekent zich op zijn gelaat.
De patiënt Todema vergalt hem het leven.
Wat onaangenaamheden heeft die hem niet
reeds door zyn streken op den hals gehaald !
Als hy ontsnapt wie krijgt de kous op den
kop ? Natuurlyk oppasser Jansen! Wat
duivel ! Alsof iemand met gezonde hersens de
listen vatten kan van zoo'n gek! Laatst, met
die wurgparty', scheelde 't niet veel of 't had
hem z'n betrekking gekost. Was hy hem maar
voor goed kwijt. Er moest een eind aan komen.
Hy had er nu genoeg van. Al dikwijls was de
gedachte by hem opgekomen of 't niet gaan
zorg van den voormaligen Referendaris van
Kunsten en Wetenschappen fotografieën zyn ver
vaardigd van enkele lijken, die in looden kisten
geheel gaaf werden gevonden, o.a. van het ge
balsemd lyk van Margaretba van Briega, de
eerste gemalin van hertog Albrecht van Beyeren.
In een der kelders Werd ook nog gevonden
een looden kist, die volgens het opschrift de
beenderen bevatte,van Jouffrouwe Francboise
gravinne van Egmont, begraven den 12 July 1689."
Franchoise, de dochter van den beroemden
Lamoraal, had op de navolgende tragische wyze
haar leven geëindigd.
De jongelui in die dagen hadden de eigen
aardige gewoonte, wanneer zij aan het strand
wandelden, om de dames uit hun gezelschap
onverhoeds om het middel ta vatten, ze in zee
te dragen, onder water te dompelen en ze ver
volgens in het zand te rollen. Cats vond dit
een practisch middel om een vrouw te kiezen,
want de jongejuffrouwen, die deze kunstbewer
king geduldig toelieten zouden ongetwijfeld
zachtzinnige echtgenooten worden, maar de
schoone Franchoise, die door een Duitsch edel
man op dezelfde wyze getracteerd werd, scheen
hiervan minder gediend. Zy spartelde tegen,
bezeerde haar boezem aan het gevest van zy'n
degen, en stierf dientengevolge aan kanker.
Na deze droeve geschiedenis zullen wy de
kerkhoven maar laten rusten en tot de paleizen
overgaan. Er is er geen enkel vergeten: het
paleis in 't Noordeinde, dat van koning Willem
Jl op den Kneuterdyk, van Anna Paulowna op
Buitenrust, van den Prins van Oranje, later
koning Willem III op het plein (thans Rijks
archief), van prins Frederik in het Korte Voor
hout (thans rechtsgebouw), van prins Hendrik
in het Lange Voorhout (thans paleis van de
Koningin-Moeder), van prinses Sophie
erfgroothertogin van Saxen Weimar, thans
behoorende aan graaf Bentinck, Lange Voorhout 13
en ten slotte het huis in 't Bosch, de gelief
koosde woonplaats van koningin Sophie. Op
een van deze afbeeldingen van dit historisch
gebouw, ziet men koning Willem III gearmd
met zy'n gemalin in zeer intieme houding het
hek uitwandelen. Ik moet hier evenwel by voe
gen dat het geen fotografie maar een
steendruk is
De afdeeling Gebouwen in- en om het Binnen
hof is vry uitgebreid..
Het zyn meerendeels kijkjes op de groote
zaal in haar verschillende phasen.
Merkwaardig voor de zorg, die sommige
ministers voor de openbare gebouwen koester
den, is een fotografie van den hooidtoegang tot
het kantongerecht toen het op last van den
minister Tak van Poortvliet in 1878 was geïn
stalleerd op de derde verdieping van het bijge
bouw aan de Noordzijde van de groote zaal.
De heer De Stuers, die deze fotografie in
zond had er onder geschreven: Men lette op
de weelderig met groene stof bekleede deur.''
De lappen hangen er by'. Schandelijker toe
stand is haast niet denkbaar.
't Is wonder dat de gebouwen op het Bin
nenhof er nog zy'n, want hun bestaan heeft
indertyd aan een zy'den draadje gehangen.
Het ontwerp voor een vergaderzaal voor de
Ie en 2e Kamer tusschen het plein en Buiten
hof van den beroemden Gogel, waarbij het ge
heele Binnenhof zou zyn geraseerd, is hiervan
het bewy's.
Daarnaast hangt een dergelijk ontwerp met
behoud van het tegenwoordige gebouw van de
Tweede Kamer.
Een ontwerp voor twee ministeries met Hoogen
Raad aan het Plein door den ryksbouwmeester
Rose, onzaliger nagedachtenis, herinnert ons
aan den man, die de groote zaal zoo jammerlijk
heeft verknoeid.
Dat plan getuigt evenzeer van zyn wan
smaak. Was die man maar in Rotterdam ge
bleven I Daar heeft hy veel goeds tot stand
gebracht, maar voor Ben Haag was hy de kwade
Genius, getuige het Ministerie vau Koloniën en
de Hooge Raad. Het eerste als de dobbel
steen" en het laatste als het hondenhok"
bekend.
De eenige vergoelykirg voor zooveel wan
smaak by een rijksbouwmeester is misschien
hierin te vinden, dat de man in zyn tyd een
bekend medium was en dus onder den invloed
van spotgeesten kan hebben gestaan, die Den
Haag ongenegen waren.
zou de natuur een hanije te helpen. Waarvoor
was zoo'n gek nut in de wereld ? Geen haan zou
er naar kraaien als 't met overleg werd ge
daan. Welbeschouwd zou 't een zegen zyn
voor alle partyen want allemaal hadden ze
't land aan 'em; en niet 't minst zou 't goed
zy'n voor den patiënt zelf, om verlost te wor
den uit z'n ellendig bestaan.
Dergelyke gedachten hadden in den laatsten
tyd zóó voortdurend in het brein van Jansen
gewoeld, dat hy' er zich niet meer van kon
losmaken, en zelfs Saïrah, een der vrouwelijke
bedienden uit het gesticht, met wie hy' op
goeden voet stond, de zaak had voorgelegd.
Kwam het er toe, dan zou hy hulp noodig
hebben. Allén durfde hy 't gevalletje niet aan.
Hy was wel sterk, maar zoo'n krankzinnige,
die tot 't uiterste werd gedreven, bezat soms
reuzenkracht, dat wist Jansen maar al te goed.
Todema zag er gewoonlijk wel tam en mak
genoeg uit, daarop was echter niet te vertrouwen.
Saïrah was juist de geschikte persoon ; flink,
stevig en niet vies van een karreweitje waar
geld by' te verdienen was. En zwy'gen zou
ze daarvoor zou hy zorgen.
Als ze maar wilde. Ze moesten 't nu maar
eens spoedig aanpakken, 't Kwam Jansen voor
dat nu de geschikte tyd gekomen was. Al dat
getalm en gezanik 't maakte een mensch
z'n zenuwen maar van streek.
Zóó was hy voortgeloopen; 't was of een
geheimzinnige macht hem dreef Saïrah te
zoeken nu dadely'k. Op dit uur was zy ge
woonlijk in haar kamertje in de by'gebouwen
te vinden; hy moest haar spreken. Morgen
was het Zondag?dan waren eenigen der be
dienden en oppassers uit met verlof dan was
alles in het gebouw rustiger, er was minder
toezicht, dan kon 't wellicht zonder opzien
baren geschieden.
II.
Groote stilte in het vroege morgenuur van den
Zondag; groote, effen rust overal op den weg
die naar het gesticht leidt, dat gebouwd is in
n der meest afgelegen buurten van het koele
herstellingsoord in de Indische bergen.Het is mooi
van bouw, grootsch en ruim met zyn verschillende
zalen voor patiënten van verschillende maat
schappelijke rangen en standen; omvangrijk met
zijn bijgebouwen en tuinen en groen. En toch nog
te klein voor al de ellende daar bijeengebracht;
te bekrompen om zoo onnoemelijk veel wee te
omvatten, dat daar naast en met elkander
voortleeft, en waarvan enkele patiënten, in hun
oogenblikken van helderheid zich bewust zy'n.
Zou de heer Berlage soms ook medium zy'n,
of sensitief van natuur wezen ?
Dan alle eer aan het Ministerie van Justitie
door onzen bekwamen Peters gebouwd dat
indertijd scbertsenderwiJB het Paleis van St.
Victor werd genoemd omdat het geheel gebouwd
is in den geest van Victor de Stuers. Het is
in de plaats getreden van het oude Huygenshuis
door Constantyn gesticht en waarvan een mooie
fotografie bestaat.
Wy zyn zoo ongemerkt overgegaan tot de
afd. openbare gebouwen, een verzameling die
weinig verkwikkelyks aanbiedt. Zy zyn allen
bijna zonder uitzoadering een schande voor ons
volk, dat in zyn bekrompen burgerlijke opvat
ting van het leven, zich met alles tevreden
stelt als het maar niet veel kost. Een goedig
lam zalig volk die Hollanders al tyd als natie
in haar geheel beschouwd als men maar
niet aan hun duiten komt, want dan worden
ze kwaad en zyn tot groote dingen in staat
Alleen een paar interessante gebouwen trek
ken de aandacht, 't Stadhuis dat een van de
mooiste renaissance gebouwtjes is uit ons land,
maar dat door de afschuwelijke aanbouwsels
die achtereenvolgens er bij zy'n geplakt, niet
tot zy'n recht komt en de Gevangenpoort. De
oude voorpoort van den Hove is een van de
weinige gebouwen uit den gr a ven tyd, die be
waard zy'n gebleven. En toch een dertig jaar
geleden had het geen haar gescheeld of men
had de Gevangenpoort, die als een hinderlijke
sta-in- den-weg werd beschouwd, afgebroken. Zelfs
een man als Groen van Prinsterer werkte er
toe mee, omdat er door den moord van de
gebroeders De Witt een smet op kleefde. Ja
welk historisch gebouw is geheel van smetten
vry ? Bosboom dacht er anders over en zyn
bekwame hand maakte in die dagen toen de
strijd het hevigst was een mooie schets, die
werd gelitografeerd en die tot de instandhou
ding voorzeker zal hebben bijgedragen.
Merkwaardig zyn eenige afbeeldingen van
het badhuis Techno Thermes", dat van 1848
1852 een kortstondig bestaan heeft geleid.
Het was door koning Willem II gesticht in
de Zeestraat op het weiland tusschen den Bazar
van Boer en de Laan van Meerdervoort, waar
eertijds de lama's graasden, maar het heeft als
veel andere stichtingen van dezen koninklijken
bouwmeester niet lang diens dood overleefd.
De liefdadige instellingen bieden niet veel
opmerkelijke aan. Voor de topografie van de
stad trekken het meest de aandacht de afbeel
dingen van het zoogenaamde Armenhuis, dat
eertyds aan het einde van het Spui, tegenover
de Bierkade heeft gestaan en dat in 1867 is
gesloopt. De arme weesjes werden toen naar
bet nieuwe gebouw aan de Hooftskade over
gebracht.
Op deze plaats zy'n thans particuliere wo
ningen verrezen. In een van dezen wordt opnieuw
aan vrouwen en meisjes kost en inwoning ver
schaft, maar de agent , die voor de deur ge
posteerd staat, doet vermoeden dat dit huis niet
zoo onschuldig is als zy'n voorganger.
De fatsoenlijke niet-Hagenaars zullen even
wel meer belangstelling koesteren voor de
sociëteiten, hotels, café's en uitspanningen, die
van meer algemeene bekendheid zijn.
De Witte" met de tent in 't bosch komt
natuurlyk nummer een. De geschiedenis van
de tent is eenvoudig. In 1819 opgericht als
linnen tent, werd zy in 1823 van hout opge
trokken, terwyl in 1888 het steenen gebouw
werd gesticht.
Na de Witte volgen de hotels. Enkele zyn
nu reels gesloopt, vele, die vroeger een groote
renommée hadden, zy'n nu tot een zooveelsten
rang gedegradeerd.
Daar zien wy' o.a. de Maréchal de Turenne"
op de Nieuwe Markt, waar in de 18e eeuw
zelfs een keizer van Oostenrijk afstapte en daar
naast La ville de Paris" op den hoek van de
Nieuwe Markt en den thans gedempten
Fluweelen Burgwal, waar Mozart met zyn vader
logeerde, die daar evenwel alles behalve tevre
den was.
(Slot volgt) PIET MOBEBLSB.
Nienwe scMlierijenin liet Rijksmuseum.
Voorzeker het merkwaardigste van de nieuw
verworven stukken vindt men in het eer i te
zykabinetje links in de eeregalerij.
iiiiiiiiiiiiiiiniii
Er zyn er wien de drukkende last van dat
tijdelijk zich herinneren byna te zwaar wordt.
Voor hen schijnen de daken en ommuringen,
de hooge, ijzeren hekken somtyds wreede belet
sels voor het afwerpen der boeien van hun
gekluisterde geesten.
Hoe vroeg het ook zy, toch loopt de
patiënt Todema als naar gewoonte zy'n vyf en
twintig passen heen en terug, in de galerij
vóór zy'n kamer.
Van tyd tot tyd licht hy 't gebogen hoofd op,
ziet staroogend voor zich uit als wachtte hy'
op iemand. Een wreveltrek komt op het vervallen
gelaat en een booze flikkering in de zwarte
oogen; onmiskenbare bewijzen dat hy weer
onrustig is.
Boven het gesticht koepelt de lucht in effene
blauwing, met bier en daar een wit wolkje, dat
snel verdroomt in het zwerk. Op struiken
en bloemen glinsteren nog de dauwdroppels;
in vroolyke schittering dansen en glyden de
stralen der springfontein, hoog opgeworpen, eren
getooid met regenboog kleuren, straks
neerplonzend in het blanke schuim.
Het geluid van naderende, onregelmatige
voetstappen mengt zich nu in het sloffend gaan
van den patiënt Todema en het neerkletterea
der dunne waterstraaltjes daarbuiten.
Todema let niet op die naderende menschen;
hy blyft knorrig en in zich gekeerd zy'n alge.
paste wandeling voortzetten.
Een tiental heerenpatienten met een verpleger
gaan langs hem heen naar het ijzeren
buitenheb, om hun morgenwandeling te maken.
Enkelen groeten Todema, de meesten loopen
zwy'gend voort. Maar Todema beantwoordt geen
groet, richt niet eenmaal de oogen naar die
medepatiënten, die meer vrijheid genieten dan
hy, omdat zy reeds beterende zy'n.
Heeft hy n van zyn meer heldere oogen
blikken ? Herinnert hy zich het vroegere leven...
het leven daar buiten die hekken ?
Zyn verpleger Jansen komt, hem achterop,
legt zy'n zware hand op Todema's schouder.
Kom ouwe heer l 't Is tijd om je bad te
nemen."
Todema knorrig, mompelt eenige
verwenschingen, maar volgt hem toch naar het groote zwem
bad binnenshuis, waar hy gewoon is te baden.
Op hun weg daarheen komen zy Saïrah tegen.
Saïrah met haar breed, plomp lichaam, loopt
langzamer nu Jansen en Todema haar
voorby'gaan.
En nu ze hem aanziet doen haar zwarte
oogen den verpleger dezelfde vraag, die haar
'ippen fluisterend tot hem opzenden:
Sekarang?" (Nu?)
't Ia een groot schilderij, door het museum
aangekocht, voorstellende een uitstalling van
j fruit en groenten met eenige figuren als
kyj zaak. Het wordt toegeschreven aan Florigvan
j Dgck, van wien alleen bet sterfte-jaartal 1651
j op de lijst vermeld wordt. Dit kon ons in den
j waan brengen, dat we hier met een werk uit
j het midden der zeventiende eeuw te doen
) hadden, waartoe de plaatsing in dit kabinetje
' mede aanleiding geeft. Fl. van Dy'ck werd zeer
oud 't kan en zal wel 'een veel vroeger
werk zyn, juist een schildery van een dier
voorloopers, die aan den grooten tyd vooraf
gingen en die nog maar heel onvoldoende in
het Ryksmuseum vertegenwoordigd zy'n. zoodat
we met dit stuk een prachtige aanvulling ver
kregen hebben.
We moeten niet eerst getuurd hebben op
het onvolprezen stilleven van v. Beyeren, dat
in hetzelfde kabinet hangt dit heerlijk ry'pe
werk uit een weelderiger, gemakkelijker tijd
ca zoo'n delicatesse smaakt ons oog niet meer
het ware genot van dit rauwere maar niet
minder degelijke stuk en als we in het zien
van schilderyen niet alleen oogbekoring zoe
ken, maar het verband trachten te vinden
tusschen het karakter der kunstwerken en dat
van hun tijd, als we ons rekenschap geven van
de heerschende staatkundige en economische
toestanden, tijdens welke het werk werd ten
uitvoer gebracht, dan krijgt dit nieuwe stuk
voor ons eerst zijne ware beteekenis. Moeitevol
maar krachtig moet wel de tijd geweest zy'n,
waarin de schilder leefde, die dit pittige doek
penseelde. Bezie dat fruit eens, die honderden
peren, appelen, kruisbessen, druiven, ja, wat
niet al; met welk een onverstoorbaar gelijk
matige kracht, zonder ojit eenige vernauwing,
zyn al die vruchten een voor een geschilderd;
enkele deelen, b.v. die prachtige, dieptonige
moerbeien op een gespreid blad op den voor
grond, of een los takje zwarte bessen met
meerdere zorg en uitvoeriger behandeld dan
het overige, maar nergens ean spoor van zwakte,
van toegeven aan gemakzucht of vervallen in
een maniertje, aldoor dat vasthouden aan een
voorgenomen taak. Is zoo'n schildery geen
beeld van het staag volharden in den grooten
worstelstryd ?
Men beby'ke het schildery' ook eens op
eenigen afstand ; hoe prachtig stemt die over
vloed van fruit en groenten samen tot een
kleurig maar niet bont geheel; beter schenke
men daarbij niet te veel aandacht aan de figuren,
de koopvrouw en hét toegevoegde Bybelsche
tafereel, Jezus met de Emausgangers, op den
achtergrond, een zonderlinge combinatie, die
men op meer schilderyen uit dien tyd aantreft.
Het stuk moet er bij den aankoop treurig
hebben uitgezien; frisch en helder hangt het hier
nu als een proeve van het nuttige, maar uiterst
moeilyke kunst-handwerk van den restaurateur,
den heer Hesterman, die al bij zoo menig
schildery' ongedaan heeft gemaakt, wat tyd en
verwaarloozicg er aan ontredderd hadden.
Ook de zaal met primitieve kunst is twee
portretten, omstreeks 1520 geschat, ryker ge
worden. De koppen zy'n wel interessant, al
hangt er heel wat mooier werk uit dien vroegen
tyd, doch de landschappen er om heen zy'n
veel minder ten '.opzichte van de koppen
zelfs onbegrypelyk gebrekkig.
In de regentenzsal vinden we verder een
tweede schot geplaatst, waar tijdelijk eenige
nieuwe stukken hangen, die zoodoende de
aandacht vragen, vóór ze in de groote verza
meling worden ingedeeld.
We vinden er een legaat van 4 schilderyen
van douairière Insinger v. Loon. Een figuur
stuk van Ochterveld, een laat werk uit den
grooten tijd, goed maar zonder persoonlijk
karakter Steen, de Hoogh en Brekelkamp
doen er duidelijk hun invloed in voelen.
Een landschap van Asselyn, van wien het
.museum den prachtigen zwaan het symbool
der waakzaamheid van Jan de Wit bezit,
staat nog sterk onder Italiaanschen invloed;
de ruïne b.v. en de figuren met de ezels zyn
van 63n conventie, die men by andere
veritaliaanechte Hollanders als de gebroeders
Both en Berchem terugvindt, maar echt en
geestig eigen werk zyn de visschers, die het
net ophalen.
Een de Lairesse leeraart over schilderkunst,
hoe men houdingen schildert en draperiën
Luid en storend te midden der stilte op die
plek klinkt Jansens antwoord kort en brutaal:
Ja l"
Saïrahs oogen zien met een ongewone ont
roering op in Jansens gelaat.
Hy ontwykt haar blik niet. Er is een onver
zettelijk willen volvoeren van een lang beraamd
plan, in de uitdrukking van zijn oogen.
Saïrah ziet nu naar Todema; haar blik blyft
lang rusten op zy'n knorrig gezicht, dan glijdt
die langzaam berekenend af langs zy'n
mageren hals en smalle borst en knokige, be
haarde handen.
Zóó voortloopend is het drietal de badkamer
genaderd.
Jansen vermijdt 't den patiënt aan te zien.
Zy'n blik dwaalt telkens at van het water in
den zwembak naar de banken tegen den muur
geplaatst en de kapstokken die daarboven hangen.
Todema is blijven stilstaan toen zy'n verpleger
stilstond, ontstemd en in gebogen houding. Hy
geeft geen acht op de ongewone aanwezigheid
van Saïrah, evenmin als hy' de koud-wreede
uitdrukking ziet in haar of Jansens oogen.
Nu hy zich bagint te ontkleeden beveelt hy'
den oppasser ruw hem een handdoek aan te
geven, werpt hem de uitgetrokken kleederen
in 't gezicht, bromt en beklaagt zich over de
slechte oppassing die hy herft.
Geheel tegen zijn gewoonte hoort Jansen nu
alles zwy'gend aan. Op andere dagen treitert
hij doorgaans den lastigen patiënt, met spot
tende opmerkingen en ruwe vloeken. Zy'n
gelaat is vaalbleek en telkens bevochtigt by
de lippen met de tong.
Saïrah staat een weinig achteraf, de handen
afhangend langs de zy'den, wachtend totdat
haar hulp zal worden ingeroepen. Niet de
minste aandoening is nu meer zichtbaar op haar
breed gezicht; alleen volgen haar oogen iedere
beweging van den verpleger.
Todema, nu alleen bekleed met een nacht
broek, springt, nog steeds brommemd, in het
zwembad. Het water spat hoog op, bevochtigt
het gelaat en de bleeke lippen van den ver
pleger, heel even rakend met kleine stippe
lingen van lichte droppels, het rood katoenen
baadje der toeziende Saïrah.
Beider oogen zyn als vastgenageld aan de
magere gestalte in het water, die nu eens met
het hoofd onderduikt, om dan weer proestend
en spuwend aan de oppervlakte te verschy'nen.
Jansen komt stap voor stap nader aan het
bassin. Nu staat hy' dicht aan den gemetselden
rand daarvan.
(Wordt vervolgd).