De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 12 juli pagina 1

12 juli 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

JT. 1359 DE AMSTEKDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is Yerkrügbur Kio»k 10 Boulevard dw Ctpaonw tegenoTer h«t Grand C»fé, te Ptrqt. Zondag 12 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annoncei uit Daitecbiand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen do«r , de firma RU DOLF MOSSK te Keulen en dool alle filialen dezer firma. I H H O V Di VAN VEKRE EN VAN NABIJ: Spellingquaesties," door mr. J. A. Levy. Onde^ de Vroede Mannen, door N. v. H. De positie der sociaal-democraten in den nienwen Daitscheu Bpsdag. KON8T EN LETTEEEN: Een kokje op de tentoonstelling Den Haag" in de XlXe eenw, in het voormalig Paleis Bnitenrust, IV, (Slot), door Piet Moreelse. Jörn Dhl, een roman van Gastav Frenssen, (met portret), beoordeeld door G. M. Vissering. Onze bloemen in den tuin, door F. J. v. Uildriks en dr. Vitas Brninsma, beoordeeld door Jac. P. Th. Znid-Af, ikaanse studenten in Nederland, door dr. J. B. Schepers. FEUILLETON: Onzichtbare wrekers, door Stefanoös, II. BECLAMES. VOOB DAMES : Internationale kinderlitterataar, door J. L. Koawenaar en N. y. Hichtum. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATÜB, door E. Heimans. FDÏANCIEELE EN OEOONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter.?P. Domela Nieuw enhuis, Typen, door P. H. Hngenholtz Jr. SCHAAKSPEL. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. JvSpelling-quaesties." Amst., 6 Juli 1903. Waarde Redactie, Naar aanleiding uwer boetpreek, in het jongste nummer, een paar opmerkingen. Zie ik wél, zij staat op twee beenen, die preek, en toen wankelt zij, heusch, zij wankelt. Ik vermoed, dat het ding topzwaar is, doordien gij op «spelling-quaesties" zoo laag neerziet, hetgeen u het gewicht eener regeeringahandeling doet verkleinen. Dit is echter niet mijn tekst, of liever, uw gemis aan tekst. Gjj schijnt te meenen, en dit is uw eerste houvast dat ik »een gansene groep van achtbare personen" (door u met name genoemd) «verwaandheid ten laste leg." Wees verzekerd, dat niets minder in mijne bedoe ling lag of ligt. Op den eigen oogenblik, dat gn, _op den Olymp, u terugtrekt, om mij uw: bij Zeus, naar het schuldige hoofd te slingeren, schreef ik, in De Nieuwe Courant, ochtendblad van 4 Juni jl., dus gelijktijdig met uw blad verschenen, het volgende: i »Zelfs wanneer een letterkundige (ik ?noem Tlujm 'voor het verleden; voor »het tegenwoordige vult ge den naam «zelf wel in) onze taal ietwat wanlui«dend en vreemdsoortig hanteert, denk »ik allicht: un grand seigneur qui se «passéune fantaisie." Het wil mij voorkomen, dat, noch naar de oude, noch naar de nieuwe spelling, in deze zinsnede, iets van «verwaandheid" is te bepeuren. Exit «verwaandheid" alzoo I En nu, de tweede stut van uw epistel: de wensch om ontslag gesteld te zien. Die wensch verlevendigt bij u het genoegen, dat gelijksoortige apostrophe, uit «Standaard"kringen, mij deed, en nu reeds, verkneukelt rij u in het vooruitzicht, hoe men, in dier bare omgeving, zich vermeien zal, met dezen nieuwen uitval. Ja, zelfs waart ge toe schietelijk genoeg, om er de illustratie bij te leveren. «Een brallende brani", dat is un cadet de Gascogne. Ik zie mg reeds met baret en haneveer, rapier en bande lier, galmend, trotseerend, braveerend. Wie weet, wat er nog gebeurt, zoo uw teekenaar, die Aller-guiten-heilige, een handje helpt! Edoch, distinguons, distinguons, gelijk de philosoof, bij Molière, zeggen zou. Hier en nu, wil ik waarlijk en werkelijk ontslag gesteld zien, waarop ? Het ietwat laconische redebeleid, dat gij bezigt: («het «Ned. onder w.-genootschap heeft dezer dagen, «bij een referendum, met 561 tegen 284 «voor de nieuwe spelling zich verklaard") bemoeilijkt u het antwoord op deze vraag. Zie het hier. Noch de voorkeur, noch het referendum, noch het eigen gebruik, maar de invoering van de nieuwigheid op de vollesschool, zou ik, in dier voege, bestraft willen nebben. Ligt deze mijne bedoeling zoo diep, dat zij, bij eenig nadenken, voor u onvind baar ware? Of, verdedigt gij, in allen ernst, de stelling, dat het den onderwijzers geoorloofd is, eigener autoriteit, bij het onderricht, met taal- en spelregels, onder voorwendsel van «vereenvoudiging", naar believen om te springen? Wilt het gevolg van dezen u wen vrijbrief u voorstellen. Ingevoerd op de school, dra in school boeken gehuisvest, lijdt het niet lang, dit zult gij toegeven of de zegswijs vindt ingang bij het deel van ons volk, dat het minst tot eigen oordeel bekwaam is. Meent nu niet, dat gij, het ontslag van taal- en spelregels verleenend, de algeheele andeloosheid, die daarvan het natuurlijk en noodwendig gevolg is, bezweren kunt. Daartoe zijt ge buiten staat, omdat men immers ex hypothesi mits «phonetisch", spellen en schrijven mag, naar goeddunken. Buiten staat zijt ge er tevens toe, omdat niemand verhinderen kan, dat een beginsel, zijn eigen logica volgend, ten einde toe doorwerkt. Wat antwoordt gij den man van geringe ontwikkeling, die zijn dialect, hoe plat, ten gehoore brengt, en, berispt, vol verbazing, u te gemoet voert: gedraag ik mij niet naar uwe aanwijzing ? Meent evenmin, dat de verwoesting zich .afbakenen laat. Evenals dit verzeker ik u voor velen met mij, over de zoo genaamd nieuw gespelde pennevruchten, een waas van yulgariteit is gespreid, dat, van kennisneming, tenzij bij dringende noodzakelijkheid, afschrikt, vindt, om gekeerd, het kind, straks de man, aan die schrijfwijs gewoon, alleen daarin zich huislijk. Weldra, zal hem stadhuistaai gaan lijken, hetgeen in beschaafden vorm is gegoten. Van die opvatting, tot onthouding, is slechts ne schrede. Resultaat: ons volk in tweeën gesplitst, waarvan het eene deel, op geestelijk gebied, het andere niet bereikt. Prachtige uitkomst voor u, die met mij, ónder gezon de democratie, vóór all es, gemeen schaps zin en gemeenschapsgevoel verstaat! Acht gij het al of niet plicht, zoodanige onver mijdelijke toekomst te verhoeden, zoo noodig, door regeeringsgebqd ? Gij scheidt spelling, van taal, en maakt er mij een grief van, dat ik het naliet. Voorzeker, in abstracto, maar ook zóó alleen, hebt gij gelijk. Spelling is vorm en taal is inhoud. Bedenkt evenwel, dat, zoo ergens, de regel: la forme emporte Ie fond, hier, geldt. Monistisch gesproken, gelijk hier voegt, is spelling het concaaf, taal, het convex.^spelling, de buiten-, taal, de binnen kant. Zoozeer is spelling met taal saamgeweven, daaraan, als een Nessus-hemd, zoo innig verknocht, dat men de kunst bewerking der abstractie te baat nemen moet, om de tweelingzusters te scheiden. Als ware het bij intuïtie, heeft dan ook de Vereeniging zelve, die gij noemt, en voor wie gij achter: «maar spelling-quaesties" u verschuilt, den naam aangenomen van Vere(e)niging tot vereenvoudiging van onze SCHRIJFTAAL. Niet van onze spelling, maar van onze taal, naar gij ziet. Nu hebben, of krijgen wij ik zeide het reeds,maar het trok uwe aandacht niet een Woordenboek der Nederlandsche taal, door bevoegden, saamgesteld. Tevens, zijn wij de gelukkige bezitters van een onvolprezen referendum, van welks referendarissen het pessimisme zou zijn, te meenen, dat de lin guïstiek hun slapelooze nachten bezorgt, doch welks toepassing het uitzicht opent, dat, allereerst,bedoeld Woordenboek van de school en het onderricht wordt ge weerd.'.' Wat dunkt u: zouden de goede Boeotiërs, tuk. op hunne welverdiende faam, de domste Hellenen te zijn, om dezen inval, ons niet hebben benijd P Gij vraagt: «duchtige argumenten aan >de taal, aan het onderwijs, aan de ge schiedenis, aan het maatschappelijk leven «ontleend". In het voorafgaande, heb ik mij bevlijtigd.aan dezen uwen wensch te voldoen. De taal gaat te gronde. Het onderwijs werkt slordigheid in de hand en wekt tot gemakzucht op: sloven, in huis, brekebeenen, er buiten. Het maatschappelijk leven erlangt, langzaam maar zeker, een beginsel van desorganisatie. Blijft over: de geschiedenis, waarmede wel bedoeld zal zijn: het historisch goed recht, dus het innerlijk gehalte der voorge stelde knutselarij. Welnu, laat ons, daarover, hooien een man van den allereersten rang, die aan «De taal" een standaardwerk, in drie deelen, heeft gewijd. 1) Ik schrijf af het oordeel, dat hij, in zijns tweeden deels, zevende hoofdstuk, (blz. 284 vlg.), geeft over: *Phonetiek": »Eene der nieuwste wetenschappen is de «phonetiek. Wij allen zijn Alexandrijnen «genoeg, om over de fraaie slotsommen dezer «trompettenleer ons te verheugen. Toetsen «wij echter, tot welk doel deze onderafdeeling »in het leven werd geroepen, dan ziet het, «met de bereiking er van, droevig uit. «De taalweteD schap stond voor het feit, «dat de menschelijke taaiklanken, welke «men als de geniaalste schepping van «den anonymen maker: de ziel, bewon«dert, eenerzijds, de, uit de physica be«kende, geluidsgolvingen zijn, dat, aan den «anderen kant, de trompet (long, luchtpijp, «keelkop, mond- en neusholten) een physi«ologisch instrument is. Naardien de taal«wetenschap, langs historischen en psycho«logischen weg, hare beide ondoorgronde«lijke vragen: die, naar den oorsprong, en «die, naar de ontwikkeling der taal, niet kon «beantwoorden, beproeft zij het nu, gelijk «de andere geesteswetenschappen met de «natuurwetenschap. De Egyptische koning, «bij Herodotus, die kinderen, buiten men«schelijken omgang, onder geiten, liet op«groeien, ten einde den oorsprong der taal »te bestudeeren, en die een soort van «Egyptisch gei ten-blaten tot antwoord kreeg, >?deze koning nam ten minste stoute «proeven. Onze phonetiek-aanhangers expe«rimenteeren voorzichtig, met den keelkop«spiegel en de duizendmaal vergroote «staniool-plaat van den phonograaf, maar «zij zullen het niet eens tot een blaten, -waarop men gerust zijn kan, brengen. «Goede kleine gebruiksaanwijzingen van «aardige kleine waarnemingen zijn er, maar «onze kennis der zaak verhoogen zij niet." Ik kan Mauthner's striemende persi flage, te dezer plaatse, niet verder vervol gen. Vermeld zij nog slechts zijne slotsom, waarop ik uwe aandacht vestig, omdat zij een fundamenteel beginsel ontvouwt: «De bewegingen der taaiwerktuigen zijn «niet physiologie, en van de ontwikkeling «der taalwerktuigen, welke verondersteld «moet worden, weten wij niets." (t. a. p. «blz. 284.) Dit is een belangrijke streep, door de rekening der materialistische taaiopvatting, welke lijn, Wundt nog ietwat meer komt aandikken. Duitschland's wellicht eerste physioloog namelijk, verdedigt, in zijn jongste werk: «de «stelling als geldig: iedere klankverandering ns een psychophysiseh voorval' 2), en is van oordeel, wat de klankuabootsing betreft: «de betrekking tusschen klank en beteeke«nis, kan niet eene vooraf gewilde, maar »sleehts achteraf ontstaan %ijn." 3) Gij gevoelt, dat, met deze beschouwing, het materia lisme op taalgebied al even weinig is ge diend. Immers, van dit, gelijk van trouwens ieder materialisme, is physiologische han teering, met algeheele uitsluiting van psycho logische momenten, de kern. In zijne polemiek met Delbrück 4), ver klaart zich Wundt dan ook tegen: «het «denkbeeld, dat, in de taal, datgene slechts «gebruikelijk worden kan,dat ooispronkelijk ^individueel geweest, alzoo van een enkele «uitgegaan is, welk denkbeeld, deels, op eene «o verschatting van zoodanige uitzonderingen, «deels echter, op eene ongeoorloofde toe«passing van de, op zich zelf natuurlijk «juiste, gedachte berust, dat de taal, zoomin «buiten den spreker, als eene menschelijke «maatschappij, buiten de individuen, die haar «samenstellen, een zelfstandig bestaan leidt. ?Consequent, ten einde toe doorgedacht, zou «deze gedachte schier onvermijdelijk weder»om terugvoeren naar de voorstelling, dat «taal, mythe, zeden oorspronkelijk uit«vindingen 'zijn van enkelen". 5) In het licht dezer betoogen, begint het zoo langzamerhand duidelijk te worden, dat «de spelling-quaesties" heel wat minder onnoozel zijn, dan zij schijnen. Wij staan, hier, voor een proefneming van materialistischen huize, bewust of onbewust gedaan, om het even. En, let wél, eene proef neming die, in de onderstelling, welke ik bestrijd, een gewelddadig karakter heeft. Laat, krachtens het referendum, aan een volk de «phonetische" spelling opgedrongen en opgedwongen worden, straks zal het materia lisme, op schijngronden, een fictieve zege hebben behaald. Acht gij dit wanschelijk? Ik niet. Valete, t. v. J. A. LEVY. 1) Frits Mauthner, I. Sprache und Psycho logie, (Stuttgart 1901), II. Zur Sprachwissen schaft, (Stuttgart 1901>. III. Zur Grainmatik und Logik., (Stuttgart 1902). 2) W. Wnndt, Völkerpsychologie, I, 1. Die Sprache, (Lsipzig 1900), blz. 471. 3) W. Wundt, t. a p., blz. 321. 4) B. Delbrück, Grundfragen der Sprachforscbung, (Strassbnrg 1901), waartegen, W. Wundt, Sprachgeschichte und Sprachpsychologie, (Leipzig 1901). 5) W. Wundt, t.l.a.p., blz. 63. *, * Mr. Levy heeft ons alzoo op den preek stoel zien staan en ons naar den Olymp zien verhuizen, maar dat hij behoorlijk geluisterd heeft naar hetgeen wij hem van beide verhevenheden luide hebben toege roepen ... jammer genoeg, het tegendeel blijkt nu. Allereerst hebben wij hem onder 't oog trachten te brengen, dat hij zich met mr. Loeff belachelijk maakte, waar hij dezen hartelijke gelukwenschen zond. met de terechtwijzing aan den B. van Ned. Ond. toegediend, toen Z. Exc. de vereen voudigde spelling aanzag voor een stel taalfouten; thans blijft elke verdediging van djt bedenkelijk avontuur eens ministers uit; alleen heet het dat wij het «gewicht eener regeeringshandeling verkleinen", wat dus, in dit geval, het gewicht zou zijn van een allerakeligste blunder ! »Dit echter is mijn tekat niet", zegt Levy. 't Is te begrijpen ... Maar waarom nu niet eenvoudig zijn fout erkend en hersteld? De heer Levy heeft in een artikel, uit sluitend handelend over de Bode en de Ned. Onderwijzers, die voorstanders van vereenvoudige spelling zijn, dezen menschen verwaandheid ten laste gelegd; die spelling een product van betweterij en»Wichtigmacherei" genoemd... Wij hebben hem daarop verweten, dat hij een gansche groep van achtbare personen verwaandheid ten laste legde. Wat doet Levy nu ? Hij schrijft: «Zelfs wanneer een letterkundige (ik noem Thijm voor het verleden; voor het tegen woordige vult ge den naam zelf wel in) onze taal ietwat wanluidend en vreemd soortig hanteert, denk ik allicht: un grand seigneur qui se passéune fantaisie," en dan zegt hij: »Het wil mij voorkomen, dat, noch naar de oude, noch naar de nieuwe spelling, in deze zinsnede, iets van «verwaandheid" is te bespeuren. Exit «verwaandheid" alzoo!" De 564 onderwijzers vormen dus, volgens Levy, niet een groep van achtbare personen; voor hem blijft de verwaandheid bestaan. »Het wil" mr. Levy «voorkomen... dat in deze (de aangehaalde zinsnede) niets van verwaandheid is te bespeuren". Neen, daar heeft de schrijver voor gezorgd; die zinsnede is zuiver; maar het artikel, waar over wij schreven... was er vol van. Waarom neemt mr. Levy dit beleedigende woord niet terug? De volgende tirade hebben wij mis verstaan. «Zal, nu het nog tijd is, dit voort woekerende ziekteproces, door het machtwoord der regeering, worden gestuit, en zal zij onverbiddelijk ontslag stellen, op de daad van hem, die, uit gemakzucht of betweterij met de taal- en spelregels knutselt, ten einde ons nationaal geestelijk eigendom in den grond te bederven ?" Och, zegt mr. Levy, dit sloeg alleen »op de invoering van de nieuwigheid op de volks school". Waarom wij dit niet hebben bedacht? Het antwoord ligt voor de hand: Ie omdat in die woorden gevraagd wordt een middel, om het «voortwoekerend ziekte proces" een proces tot dusver buiten de school te stuiten; 2e omdat de daad van hem, die naar mr. L's opvatting, uit gemakzucht, betweterij, verwaandheid, enz. met spelregels knutselt, *ten einde" dat is dus, met het doel, met het bewust opzet, om «ons nationaal eigendom in den grond te bederven" een soort van individuen doet onderstellen, waarvoor ontslag eer een te lichte dan te zware straf zou zijn. Onderwijzers worden, ook door geestver wanten van mr. Levy, tegenwoordig nogal vaak ontslagen, alleen om hetgeen zij ver richten buiten de school; 3e omdat mr. L. deze reden voor het geven van ontslag reeds in het begin van zijn artikel had behandeld, in de volgende woorden: Geschiedde %ij op de school er zou terecht, uit hoofde van onbekwaamheid, ontslag volgen". Nu, alzoo bij den aanvang van mr. L's schrijven het ontslag, als iets dat van zelf spreekt, reeds vast stond,viel hettoch moeilijk,om bij Levy's bede, voor de toepassing van een krachtig medicijn om het ziekteproces te stuiten, te denken aan het oude middel, dat Levy al in zijn zak had. Te minder daar hij bovendien nog schreef: «Moge de thans gegeven waar schuwing, in die lichting, een gunstig voorteeken zijn," een richting, zou men zoo zeggen, die nog tot iets anders leidde, dan tot het geven van ontslag als de invoering der taalverknoeiing, «geschiedde op de school". Geen wonder alzoo dat de Nieuwe Courant de woorden heeft opgevat, evenals wij. Toch nemen wij gaarne aan, dat mr. Levy, met zijn rhetorisch slot, niets anders heeft bedoeld, dan hij nu zegt. Gelijk wij het ook niet zouden betwijfelen, wanneer de geleerde schrijver ons verzekerde, dat de meeste zijner uitspraken in zijn artikel ?Een waarschuwing", hem wat al te vlug uit zijn pen zijn gerold, om in haar gewone beteekenis te worden opgevat; aangezien hij, voor 't eerst van zijn leven, eens de proef'geno men heeft met het schrijven van een opstel, waaraan wel een slot, maar geen zin, is. * * Voor de vrijheid van den onderwijzer, om te vereenvoudigen, zooals dien dat in het hoofd mocht komen, hebben wij nooit het opgenomen. De onderwijzers volgen de spel ling van Kollewijn. Mr. Levy weet het. Zij sluiten zich bij bevoegden aan. Wij hebben hem namen genoeg genoemd. Ook een vereenvoudigde-spelling-woordenlijst zal weldra verschijnen. En waarlijk de heeren doen niet minder hun best, om met hun geschoold brein te overwegen, dan b. v. de geleerden van het Groote Woordenboek, waarbij Levy zich voorneemt te zweren. Hoe ernstig zij die taak opvatten blijkt o. a. uit hun streven, om tot een goeden regel voor de spelling van vreemde woor den te komen. Alleen reeds voor dit onderdeel werd in 1901 besloten aan een commissie van deskundigen advies te vra gen. Daartoe werden door het Hoofdbestuur van de Vereeniging tot Vereenvoudiging van de Schrijftaal uitgenoodigd: Marcellus Emants, H. J. Emous, dr. Salverda de Grave, prof. dr. A. G. v. Hamel, dr. Hesseling, prof. Kern, (te Leiden), dr. Kolle wijn, mr. Th. Ruys J.Pzn. en prof. dr. J. Vercoullie. Zoo werd een regeling van bastaardwoorden en de ie- (i)spelling met overgroote meerderheid door de V. v- V. S. aangenomen. Maar, vraagt Levy, «Wat antwoordt gij den man van geringe ontwikkeling, die zijn dialect, hoe plat, ten gehoore brengt, en, berispj, vol verbazing, u te gemoet voert: gedraag ik mij niet naar uwe aanwijzing ?" Ja wat wij dan zeggen zouden? Nu, ga je gang maar, n bonte kraai geeft nog geen harden winter. En mocht hij ons daarop nog verder lastig vallen, om van hem af te komen zouden wij hem toevoegen: vriend, bestudeer de fonetiek, laat u on derrichten door Wundt, Mauthner, Del brück en Levy. » * * De splitsing van ons volk in twee deelen, waarvan het eene deel op geestelijk gebied het andere niet bereikt ten gevolge van de invoering van een vereenvoudigde spelling heeft steviger betoog noodig dan Levy's ! verzekering, hoeveel gewicht men haar ook : toeschrijve; en ook daarom vroegen wij hier j duchtige argumenten aan de geschiedenis j en het maatschappelijk leven ontleend Hierop hebben Mautner, Wundt en Del brück het antwoord niet gegeven, tenzij Levy zich vergist heeft in de bladzijden die hij citeerde. Immers, hoe belangrijk de thans aangehaalde zinsneden ook op zich zelf zijn, over het al of niet wenschelijke, om de spelling eener taal te vereenvoudi gen, die het onderscheid tusschen het mannelijk en vrouwelijk geslacht heeft verloren, en wier spelling een aantal wij zigingen kan ondergaan, zonder dat er ook maar een enkel verschil met de geldende uitspraak zal ontstaan, geven zij'niet de geringste aan wijziging. De fonetiek ter verklaring van taaiwor dingen taalontwikkeling raakt defonetische spelling niet. Wel geeft Levy te verstaan, dat beide van materialistischen aard zijn, maar elk bewijs ontbreekt. Wij hebben allen eerbied voor Wundt's en Mauthner's wetenschappelijken zin, maar het zotte gebruik, dat mr. Levy van hun uitspraken maakt, wekt... onzen lachlust. * * * Tot ons genoegen weerspreekt mr. Levy onze meening, dat de vereenvoudigde spel ling die der toekomst is, geenszins. Trou wens, wie belooft zich een voordurend behoud van de oude spelling, tengevolge van kunst- en vliegwerk; al stond dan ook de Regeering aan het hoofd der machine, met Levy als adviseur. Reeds De\ lyd schreef' in haar nr. van Zondag 5 Juli: «Als Kollewijn ons nu eens verlost had van de twee e's en twee o's, als hij de ge slachten wat vereenvoudigd had, naar de wijze van de Engelschen bijvoorbeeld, dan had hij een goed werk gedaan en bleef er voor net nageslacht ook nog wat te ver eenvoudigen over" en Poeihekke in het Centrum gaat nog verder! Welnu, waar door een bla,d ah de lijd zooveel steenen van den vestingmuur wor den prijsgegeven, hoe groot zal dan de bres binnen korten tijd niet worden ? Onder de Vroede Mannen. De Stadsdrukkerij. Het oudste gemeentebedrijf der hoofdstad heeft een lange lijdensgeschiedenis, die in de jongste raadszitting nog een beetje is verlengd. De oude drukkerij in de Nes naast de oude vischmarkt was nu enkele jaren ge leden, zoowel wat het gebouw als de inven taris betreft, in een toestand geraakt, die noodzakelijk verbetering eischte. Er ont brak bovendien een deskundig beheer, iedereen speelde er zoo wat de baas, terwijl de administratie op een voet was ingericht dat een behoorlijk overzicht van de exploitatie moeilijk te verkrijgen werd. In den Raad was een breede strooming voor opheffing van dit bedrijf, waarin men een groote bezuiniging zag. Vooral de heeren Sutorius en Wormser waren voor die opheffing om twee voorname redenen. In de eerste plaats meenden zij, dat, indien men tot een reorganisatie kwam, niet alleen zou blijken dat de inventaris, vooral de machines, weinig waarde zou blijken te bezitten en dus nagenoeg geheel vernieuwd zou moeten worden, maar dat ook het gebouw niet aan billijke eischen zou kunnen voldoen en men ver van het stadhuis een nieuw gebouw zou moeten betrekken. Maar vooral was men overtuigd, dat indien de gemeente haar drukwerk bij particulieren liet maken, de groote kosten aan extra-correctie, waardoor het drukwerk zeer duur werd, aanzienlijk zouden ver minderen. B. en W. bleven echter het was nog onder burgemeester Meinesz aan een eigen drukkerij gehecht. Ten einde met kennis van zaken te kunnen oordeelen.wenschte men een rapport van een deskundige de heer Wiersmade eenige drukker in den Raad, had nog geen zitting waarvoor de heer H. C. A. Thieme van Nijmegen werd uitgenoodigd die een zeer lijvig rapport indiende waarvan de voorstellen echter zoo kostbaar waren, dat B. en W. meenden den Raad daartoe niet te kunnen bewegen. De kritiek op dit rapport was aanleiding dat een tweede deskundige, mr. Ch. En schedévan Haarlem werd uitgenoodigd, die met behoud van het gebouw, dat eenige verbouwing behoefde, aannemelijke voor stellen deed. In de vergadering van 20 Juni 1900 werd na een warme discussie besloten de stadsdrukkerij te verbouwen en de inrich ting van het bedrijf door aanschaffing van materiaal te verbeteren. Aan B. en W. werd een crediet verleend van ? 37,000 waarvan ? 11,000 voor verbou wing en ? 26,000 voor aanschaffing van materialen (persen, letters enz.). De administratie werd i n tusschen gewij zigd, een directeur benoemd. De verbouwing is thans haar voltooiing genaderd en het bleek dat de kosten zoo tegengevallen zijn, dat de toegestane som van ? 11,000 met ? 8700 is overschreden Daarvoor vroegen B. en W. een nieuw cre diet, zonder dat de overschrijdingskosten behoorlijk werden verantwoord, waartegen verschillende leden, waarvan mr. Caroli zich tot tolk maakte, in verzet kwamen. De bur gemeester, tot wiens afdeeling de drukkerij schijnt te behooren, kon de overschrijdings kosten niet voldoende motiveeren en zag zich genoodzaakt eerstens den Raad toe te geven, dat men bij den Raad had behooren te komen, toen bleek dat het toegestane crediet niet voldoende bleek, ten tweede dat een meer gemotiveerde toelichting wenschelijk was. B. en W. namen dan ook de voordracht terug. De werkzaamheden zijn in eigen beheer uitgevoerd en het zal dus bij de strooming die in den Raad bestaat om het stelsel van uitbesteding voor dat van het bouwen in eigen beheer te laten varen, van het grootste belang zijn, dat blijkt waaraan de overschrijding der begrooting moet worden toegeschreven. De afdeeling P. W. is tot dusver, niet tegenstaande het verzoek van den burge meester, in gebreke gebleven. Een ? 3000 heeft men niet weten te verantwoorden. Meer licht is hier dus wel wenschelijk om meer dan n reden. De directeur van de drukkerij had boven dien gevraagd de gelden voor het aan schaffen van twee linieermachines en een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl