De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 12 juli pagina 2

12 juli 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1359 grootste belang zyn, dat blijkt waaraan de overschrijding der begrooting moet worden toegeschreven. De aideeling P. W. is tot dusver, niet tegenstaande net verzoek van den burge meester, in gebreke gebleven. Een ? 3000 heeft men niet weten te verantwoorden. Meer licht is hier dus wel wenschelijk om meer dan n reden. De directeur van de drukkerij had boven dien gevraagd de gelden voor het aan schaffen van twee linieermachines en een machine voor het drukken van tramkaartjes enz. Door het eenige deskundige lid werd aangetoond, dat deze voorstellen niet alleen een gewaagde onderneming waren, maar dat zij bovendien de gemeente geen voordeel zouden geven, althans indien zn niet op deugdelijker gronden gemotiveerd werden. De heer Wiersma die zelf natuurlijk niet leveren mag aan de gemeente ver klaarde zich een voorstander van gemeente exploitatie, ook van dit bedrijf, nadat de heer Sutorius verklaard had, dat hij slechts voorstander was van die bedrijven, waarvan db gemeente het monopolie bezit, mits zjj bovendien economisch geëxploiteerd worden. Ik zou zoo zeggen, dat de heer Wiersma zelf het bewijs heeft geleverd voor de stelling van den heer Sutorius, tenzij B. en W. alsnog de aanschaffing der nieuwe machines beter Kunnen motiveeren. Want hier hebben we met een bedrijf te doen waarvoor tech nische kennis een der eerste voorwaarden is voor een goed beheer. En bjj het eerste voorstel dat de directeur doet, vindt hjj een vakgenoot tegenover zich, die zijn motieven en cijfers totaal omverredeneert. Blijkt nu dat de heer Wiersma gelijk heeft, dan blijkt daaruit tevens, dat in weerwil van de adviezen en rapporten van des kundigen en een deskundig beheer, een drukkerij een bedrijf is, dat men zeker niet om financieele voordeelen in eigen exploi tatie behoorde te nemen. De vraag is echter of er geen andere redenen zijn dia, in weerwil van meerdere kosten, het noodzakelijk maken, een eigen drukkerij te bezitten. Amsterdam staat in dit opzicht vrij wel alleen, daarom is het wel wenschelijk, dat als straks de drukkerij weer aan de orde komt, ook dezen kant van de zaak eens wordt bekeken. Want het motief van den heer Henri Polak, dat de gemeente dit bedrijf in eigen beheer moet houden, omdat het anders voor het drukkersbedrijf bestekbe palingen voor de werklieden in het leven zou moeten roepen gaat niet op. Immers dan zou men consequent willende bl.,ven die bepalingen moeten maken voor alle vakken die min of meer erooteleverantiën aan de gemeente doen. Waarvan de con sequentie weer zou zijn, dat men alles zoowat in eigen beheer zou moeten nemen. Een consequentie, die de heer Henri Polak misschien wel zou willen onderschrijven, doch waarvoor de meerderheid van den Raad vooreerst nog wel niet te vinden zal zijn. N. v. H. Depositie der sociaal-democraten in den nieuwen Dnitschen Egksdag. De verkiezingen voor den Duitschen Rijksdag hebben de sociaal-democraten in dit lichaam gemaakt tot de tweede partij in volgorde van getalsterkte. En volgens de usantie in het Rijksparlement behoort dus een lid van het Centrum de sterkste partij te worden benoemd tot voorzitter, en een sociaal-democraat tot ondervoor zitter van den Rijksdag. De heer Von Vollmar heeft reeds ver klaard, dat de sociaal-democratie volkomen bereid was, haar aandeel in de verant woordelijkheid (voor de leiding der zaken) te aanvaarden. »Zij zal derhalve onge twijfeld bij de bijeenkomst van den Rijks dag hare aanspraken op de plaats van tweeden voorzitter met den meesten nadruk doen gelden, zonder zich door bedenkingen van vormelijken aard van de wijs te laten brengen." De ondervoorzitter van den Rijksdag heeft niet slechts, bij ontstentenis vanden voorzitter, de vergaderingen van dit lichaam te leiden, op hem rusten ook zekere repre sentatieve plichten, aan welke hij zich moeielijk kan onttrekken, en die hem bijvoorbeeld met den keizer zelf in persoon lijke aanraking kunnen brengen. Dat de herhaalde scherpe uitvallen van den keizer tegen de sociaal-democratie de verhouding tusschen den monarch en den eventueelen sociaal-democratischen dignitaris niet ge makkelijk zullen maken, ligt voor de hand. In tusschen zal ook de keizer, niettegen staande zijn impulsieve natuur hem een anderen weg aanwijst, zich wel genood zaakt zien, met de veranderde omstandig heden rekening te houden, en zullen de sociaal-democraten, in hun eigen belang, eveneens genoodzaakt zijn hunne vroegere demonstratief-intrangigente houding tegen over den monarch op te geven. Men kan zich moeielijk denken, dat een lid van het bureau van den Rijksdag weigert aan eene officieele ontvangst bij den keizer deel te nemen, of de zaal van den Rijks dag verlaat, wanneer, bij het sluiten eener zitting, het traditioneele Hoch op den keizer door den Rijksdag wordt uitgebracht. Het is bekend, dat keizer Wilhelm, als kantteekening op een aan hem overgelegd regeeringsstuk; geschreven heeft: «Hadden wij hier ook maar een Millerand!" In het Fransche ministerie heeft de socialist Mille rand zich een zeer verdienstelijk lid van het Kabinet getoond. Of evenwel een Duitsch sociaal-democraat bereid zou wor den gevonden eene plaats in een Rijksministerie te aanvaarden, betwijfelen wij zeer. Want een ministerieele verantwoor delijkheid, in den constitutioneelen zin van het woord, bestaat in Duitschland alleen voor den Rijkskanselier. En ten slotte geldt eigenlijk voor dezen, even als voor de aan hem ondergeschikte hoofden van departementen, de leer, dat zij gaan en komen niet ten gevolge van een Kamer votum, maar uitsluitend tengevolge van een wilsuiting van den keizerlijken »Heer en Meester." In zulk eene positie kunnen wij een overtuigd en invloedrijk sociaal democraat moeielijk denken. Bismarck heeft reeds de vraag onder de oogen gezien. Ia 1895 bevatten de Ham burger Naehrichten de volgende, door den oud-rijkskanselier geïnspireerde verklaring: «Wij bonden het roor eene taktbche fout van de overige fractiëu, er niet op te hebben aangedrongen, dat aan de sociaal-democratie, ah op n na de sterkste p irtij in den Rijksdag na bet Centrum, eene voorzittersplaats moest toegekend worden. Het is volgens onze op vatting de taak der andere parlementaire fractie», de sociaal-democratische partij door alle parle mentaire middelen te dwingen tot onthulling van hare toekomstplannen. Wanneer de sociaal democratie genoodzaakt wordt, het beeld van de sociaal-democratische toekomst des volks in duidelijker omtrekken d au tot dusver aan de openbare kritiek prijs te geven, dan zal hare gevaarlijkheid aanmerkelijk verminderd en het geloof aan hare RegitrungifaMglceit geheel ver nietigd worden. Het is de taak der andere partijen, de leiders der sociaal-democratie langs dezen weg ad abrurdvm te voeren. Het hoofdsucces der sociaal-democratie berus1; ia hare taktiek om alles te kritiseereu wat in den Staat geschiedt, maar steeds te verzwijgen, hoe zij zelven den Staat zouden inrichten, zoowel in het algemeen, als in het economisch leven. De kritiek is gemakkelijk, de kunst is moeielijk, ook de regeeriogskunst. Dat weten de leiders der sociaal-democratie; maar hoe zij zouden moeten regeereo, wanneer zij aan het roer kwamen, weten wij niet, en wanneer zij gedworgen waren, zich daarover uit te laten, zouden zij bun toeloop verliezen. Op den weg om de sociaal-democratie te dwingen tot blootlegging van haar toekomstprogram en ran haar regeeriogsbedoelingen, zou het een nuttige voor uitgang zijn geweest, als aan deze partij de eisch-ware gesteld, een der ha-en voor president van den Rijksdag aan te wijzen. Dat zij dit zoolang mogelijk weigert te dosn, is begrijpelijk, want in de positie van president kunnen zich vele toestanden voordoen, door welke een socia listische president zou kunnen worden gedwongen, het masker een weinig op te lichten, waarmede hij zij c e toekomstpolitiek bedekt." Er is ongetwijfeld iets waars in deze beschouwing van den Oud-Rijkskanselier. Maar wij zouden daartegenover, of liever daarnaast, de vraag kunnen stellen: Welke partij in den Rijksdag zou niet ad absurdum worden gevoerd, wanneer zij geroepen werd om hare denkbeelden en beginselen, wij zeggen niet eens: te ver wezenlijken maar in een practisch bruikbaar regeeringsprogram samen te voegen ? !e politiek der Düitsche regeering heeft zich in den laatsten tijd bewogen in conservatief-liberale richting, met afwisselende zijsprongen naar rechts en naar links. Zelfs Bismarck, een politiek genie, tevens een practicus bij uitnemendheid, was ge noodzaakt, zich eene meerderheid »von Fall zu Fall" samen te stellen. En wanneer gedurende de laatste kwart eeuw liberale maatregelen zijn tot stand gekomen, is dit zeker niet het gevolg van den invloed der liberale fractiën, want die invloed is van jaar tot jaar afgenomen. Willig of onwillig, bewust of onbewust, heeft de geheele Rijks dag den drang naar links, die van de sociaal-democraten uitgaat, ondervonden en daaraan geen weerstand kunnen bieden. En nu spreken wij alleen van den Rijks dag; maar indien de kiesdistricten in het Rijfc niet op zoo onrechtvaardige wijze waren ingedeeld, meer nog, indien er pro portioneel kiesrecht bestond, zouden de sociaal-democraten zeker de invloedrijkste partij in den Rijksdag zijn geworden, en zelfs het Centrum in getalsterkte aan merkelijk hebben overtroffen. De meening van den heer Von Vollmar, van welke wij boven melding maakten. is voor de sociaal-democratische partij zeker niet «maszgebend''. Deze Beiersche afgevaardigde is een zeer intelligent man en bezit in alle opzichten den moed zijner overtuiging, maar hij treedt vaak op als franc-tireur. Met belangstelling moet dus worden afgewacht, welke houding zijne partijgenooten in den Rijksdag zullen aan nemen. Indien zij zich trachten te ont trekken aan de verantwoordelijkheid eener positie, die men hun thans gunt maar zeker niet met de voor hen meest wel willende bedoelingen zal men het hun niet al te kwalijk kunnen nemen. Want zij zelven zijn te vaak het voorwerp van uitzonderingsmaatregelen geweest, om niet geneigd te zijn nu eens in hun eigen taktisch belang een uitzondering te maken op een regel, die toch eigenlijk niet meer is dan eene parlementaire usance. Hiiiiniiimiii LITTIHL* Een kjjkje op de Tentoonstelling Den Haag" in de XlXe eeuw, in het voormalig Paleis Buitenrust. IV. (Slot.) De particuliere huilen, die nu volgen, geven enkele mooie geveltjes te zien. 't Zyn veelal huizen, die een geschiedenis hebben. Het huis Kneuterdijk hoek Hooge Nieuwstraat, verleden jaar gesloopt, behoorde in de 17e eeuw aan eeu aanzienlijke Haagsche dame, de Vrouwe van Noortwyck, die haar knappe dochter Sofia liet prostitueeren, welke droeve geschiedenis Van Lennep in zy'n Moeder en de Magistraat1' uitvoerig verhaalt. De eigenaars van 't huis 't Wapen van Rome" op 't Buitenhof hadden 't recht om op verjaarda gen van de stadhouders met kanonnetjes te schie ten omdat zy' in den patriottentyd de prinsgezin den door hun winkel toegang hadden verschaft tot het daarnaast gelegen caféwaar zij hunne bijeenkomsten hielden. Dit caféde Belvédère" tevens hotel ' dat eenige jaren geleden van bestemming veranderde, sal bij enkele jongelui van beiderlei kunne het spreekwoord in herinnering brengen: Eén nar van onbe dachtzaamheid enz. Opmerkelijk is verder een potloodteekening van Smits van de woning van den scherprechter aan de Trekv-iart. De standbeelden en monumenten z\jn weer weinig verkwikkelyk. Het ongelukkige standbeeld van koning Willem II op het Buitenhof dat van zekere zijde bezien (bij de heeren natuurlijk, de dames weten het niet) den lachlust van landgenoot en vreemdeling opwekt. Het grafmonument van hertog Karel Bernard van Saksen Weimar in het Lange Voorhout, het lang niet onver dienstelijke standbeeld van Baruch d'Espinoza op de thans gedempte Paveljoensgracht, dat er evenwel alleen op gemaakt is om tegen een achtergrond aan te staan. Weinig bekend is een steendrnk van het standbeeld van prins Willetn I op het Plein met den geest van wijlen koning Willem II tusichen de boomeu. Curieus is een oranjekleurige zakdoek waarop een niet uitgevoerd plan voor een monument op het Plein 1813 door Koolman. Wüzijn intusschen genaderd tot het Haag sche losch. Aardige krijtteekeningen van Van Drielst geven een kijkje hoe het bosch er uitzag omstreeks 1800 toen het op lage plaatsen een groot gedeelte van het jaar onder water stond. Eerst nadat Ary v. d. Spuy in 1819 begonnen was met het graven ? der vijvers en voor een behoorlijken afvoer had zorggedragen, werd het bosch op alle tijden van het jaar toegan kelijk. Een fotografie herinnert aan den ge denksteen dien men voor dezen verdienstelijken man in de Tent heeft geplaatst. Van een krijtteekening van Willem Maria is niet veel te zien. Op het bosch volgt Scheveningen. Talrijk zy'n de kijkjes op den toegang tot het strand tus schen het oude badhótel van Maas, nu Zeerust, en het oude buitenhuisje Elba, waar thans Rauch staat, met het zoogenaamde Kalbuis, waar de Scheveningers bij ruw weer schuilden en een praatje hielden. Elba, voorheen Soetenburg geheeten, naar den eersten eigenaar Soetens, die het in 1650 had gesticht. Het was in Huygens' ty'd beroemd om z\jn viscbdiners. Het opmerkelijkst is het oude badhuis] e door Pronk in 1818 gesticht en in stand gebleven tot 1828, met het interieur van een badkamertje en eenbadkoets. Men»telde toen aan het leven nog niet zulke hooge eischen als wij tegen woordig. Het stedelijk badhótel dat in 1828, werd geopend met de linnen muziektent op het terras, was ook nog vrij primitief. En toch spre ken de echte oude Hagenaars er nog met den grootsten lof over. Zij kunnen het den toenmaligen burgemeester Patyn maar niet vergeven dat hij dat goede oude badhuis aan een combi natie van vreemdelingen heeft overgedaan, die er een Kurhaus van maakten waar men zich moet abonneeren, en waar men zonder entree te betalen niet binnen kan komen. En daar zit de kneep. Voor het oude badhuis mocht ieder zoo maar gaan zitten, hy kreeg de muziek gratis en betaalde alleen maar voor zijn geheele familie 2 personen thee. De minder styfhoofdige Hagenaars en vooral de ontwikkelde Scheveningers zijn met die ver andering ten zeerste ingenomen, want sinds het zoo gesmaalde Kurhaus in betere exploitatie is gebracht is Scheveningen met reuzensuhreden vooruitgegaan. De 16e af deeling: Omtrek, kunnen w\j ge voegelijk overslaan, alleen willen wij hier ver melden een fraai perspectief van den Haag dat de bekwame docoratieschilder Sommer voor deze gelegenheid heeft geschilderd en dat in de rotonde tegenover den ingang uitstekend voldoet. Wij komen nu aan de Gebeurtenissen waar aan den Haag in de afgeloopen eeuw zoo rijk is geweest. De bekende proclamaties van Nov. 1813, die tot deze rubriek behooren, en de eenige stukken zyn, die hier zyn opgenomen, brengen beter dan eenige beeltenis een gebeurtenis in gedachte, die voor ons volk van zoo groote beteekenis is geweest. JJe terugkomst van den Prins van Oranje (die liever als Willem VI dan als Willem I het bewind had willen aanvaarden) is op verschil lende wyze gereproduceerd. Vermakelyk is een gekleurde kopergravure waar de Prins, gezeten in een vreemdsoortige sjees, den Haag doorrijdt met een steek in de hand de voorbijgangers vriendelijk groetend. 't Zijn intochten, begrafenissen, doopplechtigheden, onthullingen van standbeelden, die elkander afwisselen. Een aardige schets in waterverf geeft Van Hove van de opening der spoortrein den Haag?Rotterdam op 3 Juni 1847. Da beruchte Pinksterstorm van 1869, die in het bosch zulke groote verwoestingen aanrichtte vormt een scherp contrast met de beide Pinkaterdagen die pas achter ons liggen. Vry zeldzaam is de voorstelling van den plechtigen optocht van koning Willem I tot opening der zitting van de Staten Generaal en van de groote magonnieke vergadering by het gouden jubelfeest van prins Frederik op 27 November 1866 in het gebouw der Loge aan den Fiuweelen Burgwal. De militaire plechtigheden, minder emotievol dan de gebeurtenit-sen hebben in den Haag steeds een groote rol gespeeld. De voornaamste zyn evenwel in olieverf vereeuwigd Curieus zyn een paar steendrukken van de inspectie der Haagsche schuttery onder bevel van den luit.kolonel Boreel voor haar vertrek naar Breda in 1830 en van een kamp in de Maliebaan in 1806. In de volgende afdeeling: Groepen trekt vooral de aandacht een groep Haagsche schil ders aan de Kegelbaan in den tuin van het Hofje van Nieuwkoop by- gelegenheid van den 80sn verjaardag van Schelfhout in 1867. 't Zijn de bekende typen uit die dagen, die voor zoo ver zy niet met hun blooten knikker staan, reusachtige hooga hoeden dragen. De tentoonstellingen en fancy-fairs bieden niet veel opmerkelybs aan. Aardiger is de af deeling amusementen. Oud en jong kan zich hier nog eens vergasten. 't Is merkwaardig dat alle inrichtingen voor vermaak in de verschillende nuances waarin zy zich vertoonen Schevecingen alleen uitge zonderd steeds een kwijnend bestaan hebben geleid. Men zou werkelijk geneigd zyn te gaan gelooven dat de Hagenaars serieuse menschen zyn. Het Koninklyk Zoölogisch Botanisch Ge nootschap van Acclimatatie, opgericht in 1862, heeft nooit een bloeiperiode gekend; een plan voor een concertzaal en tuin in de Bazarstraat werd vóór de geboorte gesmoord ; het panorama gebouw aan den Bezuidenhoutschen weg kon zich slechts een jaar of 5 staande houden. Twee renbanen op Scheveningen, n voor paarden- en n voor wielersport, verdwenen na een kortstondig bestaan. De administratie van het groote sportterrein aan de Laan van Nieuw Oast-IndiS ging failliet. De Victoria Scating Hink van Puls op den hoek van den Scheveningschen weg en Duinstraat ontaardde spoedig in een scharrel caféen stierf een ontijdigen dood. Talrijke caféchantants, waaron der zeer gerenommeerde, moesten het opgeven, ja zelfs café's met kellnerinnen-bediening om van andere inrichtingen nog niet te spreken, konden hier niet tieren en verdwenen den een na den andere. Wat hiervan de oorzaak is ? Ik heb het nooit kunnen doorgronden. Op de amusementen volgen de feesten. Een van de aardigste prentjes is een aquatint van een volksfeest in het Malieveld ter gelegenheid van den intocht in de residentie van den Prins van Oranje en Anna Paulowna na hnn huwelijk op 16 September 181 <. Op merkelijk vooral voor de volksspelen uit die dagen en voor de kleederdrachten. Voor den aandachtigen beschouwer trekken inzonderheid de sportcostumes van de balletteuses zeer de aandacht. Vermakelijk is ook een charge door Bauer van den feestmaaltijd van de leden van Pulchri Studio ter gelegenheid van het 20jarig bestaan der Hollandsche Teekenmaatschappy waar de onsterfelijke Tonie Offermans staat te oreeren. Van de uniformen hebben wij reeds by de inzending van de koningin het belangrijkste genoemd. De afd. varia geeft ons eenige Haagsche typen. De oude Breggeman, vrachtrijder van den Haag op Monster, van Nikken, het zooge naamde Haagsen doet", penteekening van Smits, en een zeer populair type uit dezen tijd : Blok met zijn boekenstalletje op de Groote Markt. Da catalogus eindigt met een serie nieuwjaarsprenten van deken en hoofdlieden van de waagwerkers, boter- en vischkruiers, fittersknechts van het loopend gas, coaksry'ders, trom petters van den Haagschen Toren, daarna torenwachters, de klapwakers, brandbythakkers, vullers en aanstekers der lantaarnen, asch- en vuilnislieden en ten slotte de heilwenschen van het beroemde turidragersgilde het meest orangistische der Haagsche bevolking. En wie nu dit alles heeft aanschouwd zal, al is hij nog zoo'n verwoed liefhebber van oude prenten, zich haasten naar de ruime serre waar de bij alle Hagenaars welbekende wed. Houtmeyers de marquise hem een lafenis zal inschenken. En dan een wandeling in 't park waar 't prachtig jonge groen de vermoeide oogen tot rust brengt. Ver kan de wandeling zich evenwel niet uitstrekken want het eigenlijke Zorgvliet is met een hek van dit park afgesloten. Het beloofde land" kan hy slechts in de verte zien liggen. Een oogeblikje rust onder de mooie kastanjeboom, een geliefkoosd plekje van Anna Paulowna, is intusschen wel verdiend. Van tijd tot ty'd is er concert in het park en dan wemelt de tuin van bezoekers en de kellners draven dan heen en weer. Als Anna Paulowna dat eens wist!; z\j zou zich omkeeren in haar graf. PIET MOREEL«E. tllllltltlHIIIIIIHIMIlni mi iiniimiimiiiiiiiiiiiiiiliiiimiiiillllil Jörn TJhl, een roman van GÜSTAV FRENSSEN. Dit is geen kritiek. Het zou mijn werk niet zyn, een zoo voortreffelijk boek te kritieseeren. 1) Ik heb Jörn Uhl genomen, zonder veel ver wachting, doch toen ik eenige bladzijden had gelezen, heeft Jörn Uhl mij genomen, zonder mij weer los te laten. Ik heb dit boek gelezen, zooals men leest als men kind i»: met geheel zyn hart en geheel zy'ne ziel. Ik heb het gelezen, zooals iemand loopt, die buiten adem is, en maar altijd doorloopt om toch einde te bereiken. In dit boek heb ik het leven gelezen. Br is gezegd, dat Jürn Uhl ouderwetsch is. Ik zou willen vragen, waarom ? Omdat er geen nieuwerwetsche zaken in worden be handeld ? Omdat wat er in doorleefd wordt ook vy'ftig jaar geleden had kunnen doorleefd zyn? Ik mesn dat het zou kunnen gebeuren, dat er na de verschijning van Jörn Uhl, boeken zullen worden geschreven, op de manier van Jörn Uhl. Want dit is een boek met volkomen eigen stempel; een oorspronkelijk boek; niet omdat er iets ongekends of nieuws in wordt geopenbaard, maar omdat het gekende en het oude er met een eigen ziel en een eigen stem in wordt uitgesproken. Jörn Uhl is een ryk boek, geschreven door een aristocraat naar den geest. Het is een boek zonder eeaige grofheid, waarin toch de dingen van het leven, gezond en waar zijn uitgezegd. Het karakterbeeld van den hoofdpersoon wordt hoog geprezen. Dit is niet wat mij het meest heeft getroffen. Jörn Uhl staat in dit boek, als een mensen in het leven; wat om hem heen leeft is niet minder belangwekkend dan hij; er is eenheid in het groeien der dingen door en tot elkaar. Maar er is meer; er is humor en vroomheid, fijn diep gevoel; er is liefde voor de menschen en vereering voor de natuur. En de geschiedenis ? Die is maar eenvoudig. Zy geeft slechts het kleine leven, indien er van klein of groot in het leven gesproken kan worden; het lijden en strijden, werken en zwoegen, van een jongen man in een eenzame landstreek. Jörn Uhl is de *oon van Klaus Uhl, een ryke boer, die slecht oppast, en van Greta Thieszen, die by de geboorte van haar dochtertje Elsbe sterft; hy' heeft nog drie oudere broeders, die den weg van den vader volgen. De kleine Jörn en Elsbe groeien samen op, met Fiete Krey, het kind van een daglooner, en Liesbeth 1) Het is slechts myn wensch, nu de Nederlandsche vertaling by' Holkema & Warendorf. is verschenen, nogmaals de aandacht op dit mooie gezonde boek te vestigen. Jonker, het kleindochtertje van den dorp schoolmeester. Het boek geeft het leven dezer vier ich ontwikkelende menseden, waarvan Fiete Krey zich opwerkt tot rijk grondbezitter in Amerika, Elsbe in de schaduwzijde van het leven komt, Liesbeth en Jörn, ieder naar «eer verschillenden aard, zich door het leren heen slaan. Naast deze groep van vier kinderen staan twee menschen, de goede geniussen van hnn leven; Wieten Penn, een oude dienstbode, en Thiesz Thiessen, de broer van Jörns moeder. Met groote liefde en buitengewoon talent, zijn deze beide figuren door den auteur geschilderd. Wieten Penn is een van die schepselen van louter goedheid, die in het verborgene groot zijn. Ik zal op de kinderen passen, zoo waar ik hier sta, daarvan kunt ge zeker zijn, vrouw Uhl, heaft zij tot Jörns moeder op haar sterf bed gezegd. De menschen meenden, dat zy een bijzonder verstand had, en helder-ziende was, en zoogenaamde verschijningen zag; want een week voordat Jörns moeder stierf, was zij 's avonds van het dorp gekomen, en had in de pronkkamer kaarslicht gezien, en de kaarsen stonden zoo, alsof zy' om een doodenbaar waren geplaatst en hadden een rooden schijn gehad. Wieten leefde een leven vol rijke fantasie en gaf daarvan aan de kinderen mee. Niet minder eigenaardig is de persoonlijk heid van oom Thiesz; ook die heeft zijne fantasieën ; als jongen werd hij bij een scheeps timmerman in de leer gedaan; totdat hy' aan de kiel van een schip werkte ging alles goed, maar werd de eerste plank gelegd, dan was het of die tot hem sprak: >ga liggen Thiesz l" en Thiesz ging liggen en sliep. Zy-n leven is een strijd tusschen twee tegenovergestelde idealen ; een onbegrensde behoefte aan rust, en een even onbegrensd verlangen naar reizen ; doch hij bl\jft op z\jn boerderij den Heeshof, zitten, en behelpt zich met atlassen en reis verhalen ; en de reizen die bij in verbeelding maakt, teekent hij op de witgekalkte maren van zijn slaapkamer. Thiesz staat onder de menschen van dit boek, als de persoon van een sprookje; voor de wereld ontbrekt hem een zekere mate van verstand, maar bij bezit wijsheid van gevoel en zuivere intuïtie voor wat goed is en kwaad. Aan het geopende graf van Klaus Uhl zegt hij tot Jörn: »Weet je wat ik dezen man het meest kwalijk heb genomen? Niet zyn gooien met geld, ook niet zyn zui pen, maar zijn lachen, hij lachte alle menschen toe, alleen mijn arme kleine zuster niet." En tot Elsbe heeft hy eens gezegd, «wanneer twee menschen elkaar zeer lief hebben, dan zijn zij als echtgenooten voor God;" en als het meisje, wier lenze luidt: >een mensen zijn wil is zijn hemelrijk", deze woorden te letterlijk opvat, wordt de schuld van haar misstap, de last van zyn leven. Het oordeel van Thiesz en het oordeel van de wereld, honden geen tred. Het leven van Jörn Uhl staat in een rechte lijn voor ons. Zyn jeugd is eenzaam, maar toch gelukkig, om.dat ieder krachtig gezond kind, zijn eigen kindergeluk maakt. De winteravonden brengt h\j met Eisbe en Fiets Krey, die over dag met den hondewagen loopt om borstels en heibezems te verkoopen, in Wietens kamer door; Wieten vertelt dan sprookjes. Zomers gaan de kinderen naar den Heeshof, Liesbeth Junker gaat dan altijd mee; zy loopen over de hei en eten by Thiesz Ditmarscher meelkoeken, brengen het paard naar de weide en hooren oom Thiesz met plechtige stem voor lezen, welke reizen hy heeft gemaakt; en als de zon onder gaat brengt Thiesz de kinderen tot aan den rand van het bosch en keert terug naar het oude huis, met het lange stroodak. ?Je hebt net een hoofd als je huis", zegt Elsbe vaak ; en het kind heeft ontegenzeggelijk gelijk ; want het hoofd van Thiesz is lang en smal, en het lange donkere haar hangt over het voorhoofd tot op de glinsterende oogen, en het huis van Thiesz is lang en smal, met een hoog donker stroodak, boven de kleine glinsterende vensters. Sobere fijne kunst, zyn deze hoofdstukken over de kinderen; vol teederheid, naïveteit en humor; een zoo heerlijke mengeling van realiteit en fantasie, zooals bet leven der kinderen is. Jörn zal gaan studeeren; hij krijgt les by' meester Peeters, de grootvader van Liesbeth Junker. Hy ziet Liesbeth veel, en gaat aardig en vriendelijk met haar om, zooals een goed verstandig mensch altijd doet, wanmer een rog betere zijn kameraad is; zijn omgang met dit meisje, dat al het teedere en goede in hem wakker boudt, is in deze jaren zyn bijzonder geluk. Dan komt de eerste groote teleurstelling. Jörn geeft zyn toekomst op, om knecht te worden op den Uhl. Als Wieten hem vraagt, waarom by zyn vast voornemen, om te gaan studeeren, opgeeft, luidt zyn antwoordt: Nie mand zorgt op den Uhl, als ik ook weg ga, zal alles verkeerd gaan. Dan is het goed dat je bly'fr, mijn jongen, zegt Wieten. Maar hij snikt; denk je dat ik het graag doet? Nu zal ik niets meer leeren; geen boek meer in han den hebben! Nu blyf ik zoo dom, als ai de anderen! Dit is de eerste daad van kracht, van den kleinen Jörn; de eerste sterke uiting van karakter, die de richting aan zijn leven geeft. Strijden en zwoegen, zal nu het wacht woord van dat leven zijn: vandaag ploegen, morgen zaaien, overmorgen zwaar werken in huis; louter moeite en zorg, 's morgens de eerste, 's avonds de laatste. Zoo gaat het leven eenige jaren voort; door ijver en vlijt, krijgt hy den verloopen boel weer eenigszins in het spoor. Dan gaat Jürn onder dienst; als hy na twee jaar teiug keert vindt hy' op de hoeve alles holder den bolder. Zyn vader en broeders hebben hun feestgelagen van het dorp naar hun eigen huis overgebracht, Elsbe staat er niet geheel meer buiten. Dit onderwerp wordt door den auteur met fluweelen hand behandeld; wij krygen van dit ruwe leven even iets te hooreu, nimmer iets te zien. Jörn voelt zich verantwoordelijk voor zijn zuster. Hy maakt korte metten en stuurt haar naar den Heeshof. »Ik zou haar ah een patrijshond willen bewaken," schrijft hy aan Thiesz, »maar de nacht is lang en donker, en ik slaap zoo vast. Haar tijd is gekomen en ge weet hoe het op den hof toe gaat als het Mei wordt; de geheele stal is in onrust; daarom breng ik haar maar liever op een andere weide en gy kry'gt het toezicht." Jörn Uhl is man geworden; de jaren van eigengerechtigheid zyn aangebroken; er is niets op de wereld, dat kruipt of vliegt, juicht of treurt, rond is of vierkant, jas draagt of rok, óf Jörn Uhl heeft er zijn eigengerechtig ge streng oordeel over. Maar dan komt het leven met de slagen van het lot; eerst het diep schrijnend leed om Elsbe, daarna de ontzetting van den oorlog... en Jörn Uhl wordt mensch I Als Jörn na den oorlog, op een avond terug komt op de hoeve, vindt hij Wieten in de keuken; in den gchy'n van het vuur ziet hij een meisje, groot en sterk, met statigen gang. «Wie is dat ?" vraagt hij »Dat is Lena Tam."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl