Historisch Archief 1877-1940
*?
No. 1359
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N EDE R L AND.
»Is zij zooals zij er uitziet ?" »Je meent, is
zij een heilige, omdat zy er coo ernstig uit
ziet? dat is tij lang niet, zij zingt my te
veel." Lena Tarn zal voor, een korten tyd
de vroolijke noot in,Jörns leven xijn.
Jörn Uhl had geen jeogd gehad; hij zelf
had zy'n jeogd te vroeg begraver, maar de
jetigd zon zich aan hem wreken. Als een
verstandig man had hij zich voorgenomen, niet
te trouwen voor de dertig, en dan een vrouw
te nemen, vrooly'k en ree als Lena Tarn, maar
met veel geld. Doch een Meinacht heeft het
anders doen komen l Lsna Tarn wordt Jörns
vrouw.
te redden. Er gebeurde gén wonder en hij
werd toch gered! Er gebeurde iets heel ge
woon B; een bliksemstraal zetten den Ubl in
vlammen, en de dood maakte een einde aan
het rampzalig leven van Jörn'a vader. Dit gaf
lucht, en Jörn begint een nieuw tijdperk van
zijn leven.
?Scheur je ziel uit den Uhl, en neem haar
nu eindelijk eens voor je zelf in beslag",
heeft oom Thiesz gezegd; en Jörn volgt dien
raad op. Hij heeft nu lang genoeg schulden
gedragen; het is hem tien jaar geweest, als
had b.y' een gewicht op het geweten getorst.
Hy besluit de hoeve in de handen zijner
Vroegere Pastorie van Gnsrav Frenssen.
Uiterst fijn geschreven is het hoofdstuk over
het leven en sterven der jonge boerin op den
Uhl. Jörn is gelukkig en troticb, dat een zoo
bloeiei de vroolijke flinke vrouw naast hem
werkt; maar bij komt niet tot het genot van
z\jn geluk. Hij drinkt als een hert dat gejaagd
wordt; zfjn hoofd is vol zorgen. Zyn jonge
vrouw lacht,' zingt, werkt en heeft lief, maar
met dat al komt zy nog niet tot voor de poort
van zy'n ziel; want Jörn had zich van kind
af aangewend alleen te tobben, en zoo was
hy- een mensch geworden, als een huis met
een hoogen muur er om. In den nawinter werd
een zoon geboren. Een lange bange nacht was
gekomen; een nacht vol jammer, een nacht
zonder uitkomst; Jörn stond aan het sterfbed
tyner vrouw Er zyn oogenblikken in dit
boek, dat men dankbaar is alleen te zy'n,
wanneer men ze leest; tot die oogenblikken,
behoort het stervensly'den van Lena Tarn.
Dan wordt het leven van Jörn opnieuw een
troosteloos zwoegen en tobben. Reeds vroeger
heeft de jonge boer gevaar geloopen, een
.kluizenaar, een zonderling te worden, maar
nu komt dit gevaar over een man, wiens ziel
vermoeid, verbitterd. en byna vertwijfeld is.
Niet alleen zorg en 'verdriet, ook schande en
ellende vervolgen hem. Een zijner broeders
heeft zich in dronkenschap in de schuur van
den Uhl van het leven beroofd; zware schulden
moet Jörn op zich nemen; en als by het dan
waagt dertig hektaren van het beste land, met
tarwe te bezaaien, om wanneer de oogst ge
lukt, een drukkende hypotheek te kunnen
afbetalen, dan komt de muizenplaag, die eens
in de vijftig jaar voorkomt, over het land, en
de tarweoogst wordt verwoest. Da*t is de
genadeslag ! Een vlaag van waanzin komt over
hem. HU ziet geen uitkomst meer, geen sprankje
licht. HU wil weg, weg voordat iemand het
merkt; er moet toch ergens licht zijn ?
Zyn goede genius staat hem by. »Dat
niet l" zegt Wieten, die plotseling naast hem
staat. >Neen Jörn, dat niet J; Het hoofd hoog,
mijn jongen. Je zoon zal niet zeggen -dat zyn
vader zich van het leven heeft beroofd" .
Er moest een wonder gebeuren om Jörn Uhl
ONZICHTBARE WREKERS,
DOOR
STEFANOTIS.
Het wachten begint hem te vervelen, de
zwemmer bly'ft steeds in het midden en Jansen
voelt dat het lange wachten hem zal ont
zenuwen, en hem den erbarmelyken moed zal
ontnemen, dien hy noodig heeit om zyn lang
gekoesterd voornemen te volvoeren.
Todema is hem onbewust behulpzaam in dat
verhaasten van het moordplan; een paar snelle
armbewegingen brengen hem onder het bereik
van Jansens handen.
»Wryf m>n ru8l" gebiedt hy kort, zelf het
voorbeeld gevend door zich over den natten
rug te krabben.
Saïrah kassi itoe bloestroe!"
Jansens stem is schor nu hy Saïrah dat
bevel geeft, en met een plomp laat hy zich
op de knieën vallen.
Saïrah brengt de spongvrucht, waarmee Jansen,
vroeger reeds meermalen den gebogen,
schockigen rug van den patiënt heeft gewreven. Maar als
ze hem dat voorwerp wil overreiken, voegt hy
haar op schorren, doffen toon toe:
Sekararig l"
Ze begrijpt hem in n oogwenk; en nu
Jansens vuisten plotseling Todema's hoofd
neerdrukken in het water, en het als in een
ijzeren klem daar gevangen houden, duwt Saïrah
de langwerpige, sponaachtige vrucht in den uit
benauwdheid wyd geopenden mond van hun
slachtoffer, dat eerst heftig spartelt, maar spoe
dig zich nog slechts flauw beweegt en rochelend
zy'n laatsten stryd voert.
Jansen ontwikkelt groot e kracht, want het
haatgevoel dat hem altijd heeft bezield tegen
Todema, helpt hem nu dat stoppelige hoofd
onder te houten, de steeds flauwer wordende
reutelingen kalm aan te hooren; met zyn
koude, wreede oogen oplettend te zien naar
de oprorrelende blaasjes, stijgend naar de op
pervlakte van het water, boven het hoofd van
den stervende.
Het lichaam spartelt niet meer, het gereutel
is verstomd; krampach'ig omklemmen Jansens
handen het zware lichaam, opdat het niet zal
ontglippen aan zijn greep.
Hy geeft Saïrah een wenk, dan trekt ze het
verstikkingsmiddel uit den mond van den doode.
Met haar hulp brengt Jansen het lichaam
op den rand van het zwembad, ziet oplettend
naar het verwrongen gelaat en knikt zyn me
deplichtige goedkeurend toe.
Die is 'r geweest I" fluistert hy schor. .Toe
long Saïrah l" (help me Saïrah) snauwt hy dan
op korten beveltoon.
schuldenaren te laten, en gaat met Wieten
en het kind naar den Heeshof.
En dan, als de stryd het zwaarst is geweest
komt voor Jörn Uhl het geluk ! Hij vindt na
jaren van verwijdering Liesbeth Junker terug.
De kleine aanleiding is voldoende, deze twee
menschen, die by elkaar behooren, tot elkaar
te brengen. Jörn gaat naar het dorp, om tegen
borgtocht van Thiesz, twee zyner paarden,
waaraan Lena Tarn, toen zy' veulens waren,
een zoo groote vreugde had gehad, voor zich
te behouden. Hy keert terug naar den Hees
hof, langs het schoolmeestershnis. De tuin is
vol bonte lichten en sprekende kleuren; een
zachte wind woelt roode, groene en gele bla
deren in het zonlicht door elkaar. Midden in
de bonte pracht van het wynloof, ontdekt Jörn
een bijzondere vlek, die in al het rustige spel,
onrustig op en neer gaat. Het meisje dat
tusschen het wy'nloof zit, is iets in den hals ge
vlogen, en zy weet niet of het een blad of
een rups is. »Wacht, ik zal je helpen", zegt
Jörn; en voordat zy het weet, staat by over
Liesbeth Junker heengebogen, en zegt: »er is
niets te zien dan krullend haar".
Twee jaar zy'n gekomen en gegaan. Jörn
heeft zich een nieuwen werkkring gekozen en
Liesbeth is zyn bruid. Op den avond voor den
dag dat zy zyn vrouw zal worden, komt on
verwacht Elsbe terug Als Jörn zy'n zuster
ziet, staat al de jammer hunner kinderjaren
hem voor den geest, en hy vervloekt zyn vader.
Liesbeth gaat tot hem; kust hem, en smeekt
hem zich nu toch te verheugen, dat Elsbe
terug is; en de groote harde man knielt voor
de gebrokene gestalte zyner kleine zuster neer,
liefkoost haar handen en geeit haar alle
spotnamen van vroeger, die hy' reeds lang vergeten
wrande. En als Elsbe en haar kind in diepen
slaap onder het dak van den Heeshof rasten,
staan Liesbeth en Jörn samen voor het
venster. »Nu heb je gezien", zegt hy', »hoe
verhard en bevroren een heel stuk van myn
ziel is". En zy' antwoordt: »Zie my aan
Jörn l Kom dicht by my en zie my aan. Je
moet kunnen zien, dat ik je helpen kan, en
helpen wil". Hy' ziet zwygend op haar neer.
Beiden trekken en zeulen het lyk tot in 't
midden van het vertrek, daar ligt het met
uitpuilende, wydopene oogen, die de oppasser
zich haast toe te drukken; met donkerblauwe
plekken aan den mageren hals, waar Jansens
vingers dien dichtknepen.
Een oogenblik blyven Saïrah en de verpleger
neerzien op dat magere lichaam, dat hem
toch nog zooveel inspanning kostte van het
leven te berooven.
Dan tast Jansen in den zak van zyn jas,
opent zy'n portemonnaie en betaalt Saïrah het
loon uit voor haar hulp.
Ini Saïrah f Sekaran poelang di kampong
Sadja! Slamat djalan !"
(Hier Saïrah ! nu kan je wel naar de kam
pong gaan, goede reis).
Saïrah strekt de hand uit naar het bankbiljet,
sluit begeerig de vingers daaromheen ; dan ziet
ze Jansen in de oogen, die nog alty'd hun
uitdrukking van koude wreedheid behouden
hebben.
Beiden zwijgen, maar in die zich kruisende
blikken liggen argwaan en ook een stille be
dreiging opgesloten.
Saïrah slaat 't eerst den blik neer,
verstopt het geld in den oedet onder haar
baadje, en zegt dan op gemaakt onverschilliger!
toon, dat ze nu maar gaan zal, dat ze per
missie zal vragen om naar haar kampong
te gaan en zeggen zal dat haar moeder
stervende is.
Zonder nog eens naar den doode om te zien,
verlaat ze de badkamer.
Jansen gaat een anderen verpleger roepen,
wien hy wijsmaakt dat de ouwe Todema zich
te kort heeft gedaan. Dat 4aj 'm even 'n oogen
blikje alleen had gelaten, en toen ie terugkwam
vond ie den patiënt gevlogen", had ie by zied
zelf gedacht, want d'n ouwe was dien morgen
weer zoo raar en mopperig geweest. Maar
eerst had ie in de bak gekeken, en jawel,
daar lag de ouwe heer op den bodem, met z'n
mond en z'n oogen wyd open. Hy was dadelijk
te water gegaan, zie maar, hy droop, hy was
slik nat, en hy had met veel moeite dat magere
cadaver naar boven gezeuld. Daar ligt ie."
Onder het spreken zy'n de beide mannen de
badkamer binnengegaan en met uitgestoken
vinger wy'st Jansen naar het lichaam, dat half
naakt, met den nachtbroek klevend om de magere
beenen, op de steenen ligt.
Harrejennig nog toe !" zegt de andere ver
pleger, vooroverbukkend om het blauwachtig
gelaat van naby te zien, waarop duidelijk
zichtbaar is de laatste benauwde stryd.
Dat zoo'n gek nog kerasie heeft om zich
te verdoen !" merkt hy op, zich spoedig op
richtend uit zyn gebogen houding. Ga d'n
dokter roepen! Ik word 'r beroerd van."
O jou mirakel!" dreigt Jansen het lyk met
de gebalde vuist. Je hebt me byna gek ge
treiterd by je leven en nou lap je me dit ook
nog zóó d'r van door te gaan!"
En als zij weer het gelaat met de heldere
oogen tot hem opricht, n hy haar aanziet,
zegt hy' eenvoudig: >Ik moet altyd tot je
gaan, wanneer ik ongelukkig en somber ben".
Jörns eerste vrouw was niet genaderd tot aan
de poort zyner ziel; de'tweede leefde er in,
en verhelderde haar.
Ben ryk boek is Jörn Uhl. Rijk aan fantasie,
rijk aan intelligentie, ryk aan diep menschely'k
gevoel. Maar ook een knap boek is Jörn Uhl,
knap is in dit boek het vermogen tot schilderen,
de kracht tot voorstellen, de macht tot uit
beelding. Van een opkomend onweer, de rust
van een Zondagmorgen, de heerlijkheid van
een herfstdag, de stilte van een dorp in de
sneeuw, de schildering wordt met enkele woor
den in juiste stemming gegeven; en in de
meesterlyke beschrijving van den slag by
Gravelotte, wordt de voorstelling tot hooge
volkomenheid gebracht. Suggestieve macht tot
uitbeelden, treedt wel het meest op den voor
grond in de vertellingen; in het verhaal van
de landmansdochter en van den Afrikaander
die een vrouw zoekt; maar vooral in den
tragische strijd stryd tusschen liefde entrouw
van Fiete Krey's vrouw; in nauwelijks twee
bladzy'den, zy'n deze verbalen gegeven, en zij
staan in de herinnering, als een volkomen
afgewerkt geheel. En het leven van Jörn Uhl
zelf, staat voor ons, als een leven, dat geleefd
moet zy'n.
Opvallend is de eerbied, waarmede in dit
boek de vron wee figuren zyn behandeld: daar
is de mystieke persoon van Wieten Elook,
zoo trouwhartig en goed ; daar zy'n Lena Tarn
en Liesbeth Junker, de eerste krachtig als
een jonge boom, zoo uit de aarde opgegroeid;
de tweede fijn, als een witte bloesem, rustig
als een zonnige stille zondagmorgen, waarop
men geen zorgen heeft; daar is de kleine
mooie Elsbe Uhl, zoo verontschuldigend be
grepen; en daar is Telse Dierk, het zandmeieje,
wier geschiedenis zoo zuiver mooi is gehouden.
De vrouwen hebben in het leven van Jörn
Uhl haar plaats wel gevonden en vervuld;
zonder Liesbeth Junker, Lena Tarn en Wieten
Kiook, was de krachtige man door zulke uren
van zwakheid niet heen gekomen.
Mooi van gevoel en van waarheid geeft de
auteur, het onderscheid tusschen liefde en
liefde, by' Jörns beide vrouwen. By de een zoo
sterk in haar natuurlijke kracht; by' de andere
zoo machtig in haar begrijpend teeder gevoelen.
Het drama van den dood worit in dit boek
sober behandeld; aangrijpend het
stervenslyden van Lena Tarn en Jörn's moeder;
gruwzaam de dood van Geert Dove en het
ly'den der menschheid in den oorlog; hard en
snydend de zelfmoord van Jörn's broeder.
Een opzichter van de gemeente vraagt aan
Jörn wie de doodkist voor zy'n broeder moet
maken. >Wat gaat my dat aan 'f' vraagt Jörn.
»Wy' kunnen hem toch niet ajs een arme be
graven 't" zegt de man. «Waarom niet ?" vraagt
Jörn ; »wie verleent hier de vergunning voor
de kroegen, waarin de menschen zich mogen
bedrinken, totdat zy zwynen zyn ? Doe ik dat,
of doet dat de gemeente 1 e gemeente mag
de zwynen begraven, C ie zij zelf kweekt."
Op een der laatste bladzy'den zegt Jörn tot
Thiesz; «Toen ik jong was, meende ik,
dat er zich maar twee dingen tegenover iemand
konden stellen; die welke zich laten buigen,
en die welke zich laten' breken. Maar later in
de treurige jaren, heb ik begrepen, dat er nog
een derde soort bestaat."
Aan die derde soort van dingen moedig het
hoofd te bieden, dat is wel de kloeke
wysheid, die het leven Jörn Uhl heeft geleerd.
C. M. VlSFEBINO.
Onze bloemen in den tuin, door F. J.
VAN UILDEIXS en dr. VITUS BHÜINSMA.
Groningen, P. Noordhoff, p.p. 173 met
160 gekleurde platen, pry's ?3.50.
De platen hadden mooier kunnen zy'n en
De andere verpleger zegt niets meer. Jansen
mag dat zaakje zelf behandelen; waarom liet
hy dien patiënt ook zoo lang alleen ?
De voetstappen der beide zich verwijderende
mannen klinken de badkamer uit, verliezen
zich in de verte. Jansen haast zich het ongeluk
aan den dokter te gaan vertellen.
Met verwrongen gelaatstrekken ligt het
halfnaakte lyk op den grond, een plasje water
vormt zich gaandeweg tot een plas, sijpelend
uit het eenige kleedingstuk, dat de ziekelijke
magerte van het lyk een weinig bedekt.
* *
Mevrouw Todema heeft vaak gewenscht dat
de dood snel en zacht een einde mocht maken
aan het bestaan van den ongelukkige, die
voortkwynde in een gesticht; die nu en dan, in
meer heldere oogenblikken, verbittering ge
voelde, als hy gedeeltelijk tot het besef kwam
van zyn toestand, maar wiens leven meestal
was een doelloos heen en weer loopen, een
zinloos beantwoorden van zinlooze vragen. Soms
ook een wild begeeren hen te dooden die onder
zyn bereik kwamen.
Of... o bitter overtuigingsbewys van het zich
bewust zyn de vryheid te hebben verloren... in
erover piekeren hoe dien kerker te verlaten;
hoe aan de dikke muren te ontsnappan, hoe dat
hoog puntige hekwerk te overklimmen, zonder
dat men hem ontdekte en terugbracht.
Nu tg hy aan zyn kerker ontsnapt... nu
ligt hy daar in zijn doodkist, ontzettend ver
magerd, zyn geheele uiterlyk teekent dat hy een
zwaren doodstrijd heeft gehad.
Men heeft haar omzichtig meegedeeld, dat
haar man zelfmoord had gepleegd. Zy heeft 't
geloofd ... gelooft 't nog, terwyl ze daar naast
de open kist staat, n hand steunend op den
rand, de oogen versomberd door schrik.
Ze ziet wel die donkerblauwe plekken in den
hals van het lyk, maar ze weet niet dat dit
teekens zy'n, daar achtergelaten door wurgende
vingers. En nu... het lyk van den man met
wien ze verbonden was voor het leven, boezemt
haar medelijden in en .,, afschuw.
Ze voelt zich nu zoo ontzettend ver van wat
eens haar echtgenoot was; verder nog dan in
den tijd toen zyn drankduivel hem overheerschte..
Verder, veel verder nog, dan toen de
gestichtsmuren hem gevangen hielden, en zy haar leven
leefde, van eenzame, jonge vrouw, gehuwd met
een zielszieke.
, Hy is nu als een vreemde voor baar, tot
onkenbaarheid veranderd! En die daad van
wanhoop, die grnwelyk eigenmachtige daad ...
om bevry'd te worden van dat voortdurend be
waakt worden?
Hoe veel moeite ze zich ook geeft, iets anders
te gevoelen by dien doode, dan alleen die ver
schrikking en dien afschuw, en die groote ver
wijdering, iets van zachter denken en warmer
gevoelen ... ze kan het niet... Niets voelt ze
dan atleen afschuw en medelijden ... De tranen
die ze stort, stroomen zoo overvloedig, omdat
origineel. Wy zyn op 't gebied van botanische
litteratuur en illustratie heel wat verder dan
tien jaar geleden1 en een ondernemend uit
gever als Noordhoff had voor een zoo ver
dienstelijk werkje als dit tuin-bloemenboekje
even goed door Nederlandsche teekenaars de
platen kunnen laten maken als Van Lopy dat
heeft laten doen voor de boekjes van Siderius
en de bijlagen van Vragen van den Dag. Het
spy't my nu, dat wy ons hier moeten behelpen
met min of meer geslaagde nadrukjes uit den
middelmatigen Atlas des fleurs de Jardin van
Paul Hariot.
Dit ontneemt echter niets aan de bruikbaar
heid van het boekje zelf, dat van honderden
tninbloemen tal van wetenswaardigheden bevat.
Hoe de bloem heet, wat de dikwijls
vreemsoortige naam beduidt, waar de plant vandaan
komt en waar en hoe en soms ook door wien
zy' voor tuinen het eerst gekweekt werd, dat
alles komt men te weten met dikwijls nog
de Fransche, Engelsche of Duitsche namen op
den koop toe Ook omtrent de k week wy ze
worden behartigenswaardige wenken gegeven,
kortom het is een zeer bruikbare gids voor
bezitters van kleine en groote tuinen en bezoe
kers van parken, die het een en ander van de
gekweekte bloemen willen weten en zich niet
wenschen tevreden te stellen met het potjes
latijn ran tuinknecht of parkwachter.
Natuurly'k moest uit de groote menigte van
tuinbioemen een keuze worden gedaan en de
keus lijkt my hier zeer gelukkig. Byna alle
onvermijdelijke ouderwetsche tuinplanten heb
ben een beurt gekregen, terwyl niet verzuimd
wordt de aandacht te vestigen op eenige nieu
welingen die om hun schoonheid of merk
waardigheid een plaatsje verdienen. Zoo zyn
dan o a. de Soldanella's afgebeeld, de merk
waardige Alpenplantjes die zich een weg door
de sneeuw heen boren. Deze biologische
bijzonderheid wordt ook door de schrijvers
vermeld en zeer gaarne had ik gezien dat zy
van het leven en gedrag van vele andere
planten ook nog bet een en ander verteld
hadden. Maar zooals zy' zelf in de voorrede
zeggen het boek mocht niet al te dik en
niet al te duur worden.
JAC. P. TH.
Zuid-Afrikaanse studenten in Nederland.
By' het jaarverslag van de Ned. Z. Afr. Ver.
was gevoegd een warm pleidooi voor «het
studiefonds voor Z. Afr. studenten in Neder
land". Dr. J. H. Gunning, de voorzitter er
van, heeft met 'en flink woord op de laatste
algemene vergadering, dat verzoek om geld
toegelicht.
Nu zyn er wel 6 a 7000 leden van de Ned.
Z. Afr. Vereen., maar er zyn toch alty'd noch
meer Nederlanders, die van dat alles niets
weten en toch alles dienen te weten.
Immers, hierbij staat veel op het spel. Wie
daarginds het Nederl. onderwijs wil steunen
en daarmee de grote massa .bewaren tegen
verengelsing, 'en pogen dat veel krachts
inspanning van ons, en van de Afrikaanders
noch veel meer, vooral ook op den duur, zal
eisen; wie daar iets voor voelt en weet dat
men Staten kan vernietigen, maar dat de regel
van de Vlaamse Leeuw:
Een volk zal niet vergaan,
'en eeuwige waarheid bly'ft; die moet ook
inzien, dat de boom van dat onderwijs nooit
hoog op kan schieten, als de top telkens door
de harde Engelse wind wordt doodgewaaid.
Wy moeten die top schutten; m. a. w. wy'
moeten niet alleen streven naar hollands
bly'ven van de massa, maar de hoofden, de
mannen met meer dan gewone ontwikkeling,
die met ruime blik hun volk moeten leiden,
zy moeten in staat zy'n hier bun opvoeding
te voltooien. Meer dan ooit is het nu nodig
onze kollegezalen voor hun te openen en
vooral ook bruikbaar te maken door er profes
soren of, als dat te duur is, lektoren of
?llflHIIIIIIIIIUIimiHIIIMItllllllllllll
ze niets anders heeft te geven aan dien doode,
dan py'nlyk medelyden en killen afschuw.
Ze zou op de knieën willen vallen en hem
vragen haar te vergeven ... wat ? ... Dat ze
hem nu geen liefde kan geven, zelfs niet nu
hy' voor haar ligt. .. koud.. . dood ?
De dokter komt het vertrek binnen om haar
er aan te herinneren dat het tijd is om heen
te gaan, dat ze zich niet ziek moet maken
door overspanning,... dat de dood door verdrin
king een zachte dood is ...
En ze gaat gewillig met hem mee nu hy' de
deur voor haar opent, geen poging meer doende
het doode gelaat nog eens te zien, waarover
een wit laken wordt uitgespreid.
* *
In het kamertje waar mevrouw Todema daar
straks haar laatsten plicht tegenover haar man
heeft vervuld, zyn nu twee mannen bezig, het
deksel op de kist te schroeven; de verpleger
Jansen en n zyner medeverplegers.
Met groote vlugheid dry'ft de eerste de schroe
ven ia het hout; en by iedere schroef die het
deksel steviger op de kist bevestigt, heeft Jansen
het gevoel, alsof zy'n geheim steeds veiliger
wordt... steeds minder kans heeft van ontdekt
te worden.
Niemand schy'nt bemerkt te hebben dat
Todema niet vrijwillig in den dood ging. De
dokters niet... ook zyn vrouw niet, denkt
Jansen tevreden. Saïrah heeft permissie ge
kregen om naar haar kampong te gaan, en zy
zal wel zorgen hier niet meer terug te komen,
want ze is bang, dat als Jansen narigheid"
kry'gt om dat zaakje, hy' er haar ook zal bijhalen.
De laatste schroef is in de kist gedreven.
Als afscheidsgroet geeft Jansen een paar
harde slagen op het deksel, met den schroe
vendraaier, dien hy' in de hand houdt. Zyn
helper heeft het vertrek reeds verlaten.
Slaap lekker, kwaje ouwe! Mij zal je niet
meer sarren !"
Hardop heeft Jansen die woorden zyn
vroegeren kwelgeest toegevoegd.
Nauw zyn ze hem over de lippen of een
geluid in dichte nabijheid verschrikt hem.
't Klonk als een spotlach, komend van uit die
goed gesloten kist... langs hem gaande, op
stijgend boven zy'n hoofd ...
Jansen is doodsbleek geworden; hy ziet
rond om de oorzaak te ontdekken van dat
onverklaarbare spotlachen.
Niets... niets is er in dat vertrek, dan
alleen hy en die kist.
Met een huuering van plotseling opkomende
vrees voelt hy zy'n kartklop stilstaan ,.. even
en met dien angst is ook een kwelling ontwaakt,
de eerste na zyn duistere daad... een kwelling,
die den weasch in hein doet geboren worden,
dat hij den moord ongedaan kon maken.
III.
Jansen loopt achter den dokter en een
beprivaat-docenten aan te stellen, die zy voor
hun recht nodig hebben. Het is te bf jammeren
dat kuratoren van de Amsterdamse Univer
siteit niet konden voldoen aan het verzoek
van het hoofdbestuur N. Z. Afr. V. om 'en
professor in 't Oud Hollands Recht te benoemen;
mogen zy 'n lektor of privaat-docent er voor
vinden. Maar dat is niet voldoende.
De studie hier wordt voor de Afrikaander
duur door twee oorzaken: Ie. moet hij hier
veel langer over z'n eksamens doen en dan
2e. moeten juristen en doktoren als ze hier
studeren, telkens na zo'n eksamen naar Enge
land oversteben om daar 'n soortgelijk ekeamen
te doen. Alleen de Engelse graad geeft hun
bevoegdheid voor de prakfyk, voor litteratoren
en theologe» geldt dit niet.
Toch moeten wy' ook de as. Afrikaanse
juristen en doktoren hier hebben en houden;
de redenen liggen' zo voor de hand, dat men
er niet lang over hoeft te spreken. Welnu,
de zorg er voor had, door toedoen van prof. C.
Bellaar Spruyt, bovengenoemd studiefonds. De
Begering van de Z.- Afrikaanse Republiek zag het
grote belang ervan in. Prof. Mansvelt was voor
zitter van 'en comitédat voor de uitzending
van beurskwekelingen had te zorgen. De
bovengenoemde regering loofde meteen twee
beurzen van ? 720 ieder uit en gaf jaarliks
vry'willig ? 2400 voor het beheer van het
Studiefonds.
Uit deze en andere sommen nit Z. Afrika,
40 cents per r « R t i.
Rijwielen zijn de beste voor ?125
met 2 jaar garantie.
Vraagt geïllustreerden Prijscourant aan de
Hoofdagenten
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. Z. Voorburgwal 242 en 248 b/d Damstraat.
Hoofd-Depöt
VAM
Dr. JAEGER'S ORI
il Noriaal-IolartilÉ!
E. F. DKÜSCHLK-BKSÖ»
Amsterdam, Kalveritr. 1£7
Eenig specialiteit in d«it
artikelen in geheel Nedtrl
Cacao, Biscuits en Chocolade.
Herhaalde malen bekroond.
Piano-, Oriel- en MnzieteÊl
HEYROOS «fc KAL.HHOYEB
Arnhem, Zoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hm«*
Bepareèrra Stemnura Ruilen.
zoeker in den westervleugel van het gesticht.
Het plaatsje is door aardbeving geteisterd; ook
het krankzinnigengesticht is niet gespaard geble
ven ; hier in den westervleugel is veel schade
aangericht door de hevige aardachokken. Nu
nog zy'n werklieden bezig die schade te her
stellen ; steigers en ladders versperren de door
gangen, den geheelen dag wordt er getimmerd
en gemetseld.
De patiënten zy'n allen overgebracht naar de
zalen en vertrekken in den tegenovergestelden
vleugel, die slechts weinig te ly'den heeft gehad.
Half afwezend luistert de verpleger naar het
verhaal dat de dokter zy'n bezoeker doet, van
de verwarring teweeggebracht door de
vreeselyke gebeurtenis.
De dokter keert zich gedurig om naar Jansen,
vraagt hem bizonderheden, noodigt hem uit te
verhalen wat toen plaats vond, pry'st hem in
zy'n tegenwoordigheid om den yver dien hij
vooral heeft betoond, by het in veiligheid bren
gen der patiënten, en om het beleid waarmee
hy te werk is gegaan
Zoolang men op hem let, dwingt Jansen
zyn gelaat tot beleefd glimlachen, terwyl hy'
bescheiden beweert, niet anders dan zyn plicht
te hebben gedaan. Maar zoodra de dokter zich
omkeert en het gesprek over andere onderwer
pen voortzet, hernemen Jansens trekken de
knorrig-wreede, ly'dende uitdrukking, die nu
doorgaans daarop zichtbaar is.
Hij is schrikwekkend veranderd in den laatsten
tyd. Zyn kleederen hangen los om zy'n leden,
zy'n houding is voorovergebogen, zyn oogen
spieden onrustig rond met een byna onbe
dwingbare neiging de zoldering te zoeken.
De ruw-spottende trek om zy'n mond is ver
dwenen ; onrust, weerzin, angst, drukken afwis
selend hun stempel op dat mannengelaa*.
De dokter heeft juist hém gelast hen op hun
rondwandeling te vergezellen, omdat hy n der
meest behulpzamen geweest is by de ramp.
In zy'n hare verwenscht Jansen EU zyn vroe
gere gedienatigheid. Dit is nu reeds de vierde
bezoeker dien hy vergezellen en inlichtingen
geven moet.
De van weerzin getuigende uitdrukking op
zyn gelaat verscherpt zich, nu de wandeling
wordt hervat, en de dokter zyn schreden richt
naar dat gedeelte van 't gesticht, waar de
patiënt Todema den dood vond.
Met een haastig gezocht voorwendsel tracht
Jansen, onderdanig glimlachend, als vergeving
vragend voor zyn vrypostigheid, de attentie
der beide heeren op een ander gedeelte van
het gebouw te vestigen, dat aan de wandeling
een geheel tegenovergestelde richting zal geven.
Maar met een kort: ja straks l" zet de
dokter zy'n gesprek voort, tegelykertyd den
bezoeker geleidend naar de plek, die Jansen
zoo gaarne vermijden wil.
(Wordt vervolgd).