De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 12 juli pagina 3

12 juli 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

*? No. 1359 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N EDE R L AND. »Is zij zooals zij er uitziet ?" »Je meent, is zij een heilige, omdat zy er coo ernstig uit ziet? dat is tij lang niet, zij zingt my te veel." Lena Tarn zal voor, een korten tyd de vroolijke noot in,Jörns leven xijn. Jörn Uhl had geen jeogd gehad; hij zelf had zy'n jeogd te vroeg begraver, maar de jetigd zon zich aan hem wreken. Als een verstandig man had hij zich voorgenomen, niet te trouwen voor de dertig, en dan een vrouw te nemen, vrooly'k en ree als Lena Tarn, maar met veel geld. Doch een Meinacht heeft het anders doen komen l Lsna Tarn wordt Jörns vrouw. te redden. Er gebeurde gén wonder en hij werd toch gered! Er gebeurde iets heel ge woon B; een bliksemstraal zetten den Ubl in vlammen, en de dood maakte een einde aan het rampzalig leven van Jörn'a vader. Dit gaf lucht, en Jörn begint een nieuw tijdperk van zijn leven. ?Scheur je ziel uit den Uhl, en neem haar nu eindelijk eens voor je zelf in beslag", heeft oom Thiesz gezegd; en Jörn volgt dien raad op. Hij heeft nu lang genoeg schulden gedragen; het is hem tien jaar geweest, als had b.y' een gewicht op het geweten getorst. Hy besluit de hoeve in de handen zijner Vroegere Pastorie van Gnsrav Frenssen. Uiterst fijn geschreven is het hoofdstuk over het leven en sterven der jonge boerin op den Uhl. Jörn is gelukkig en troticb, dat een zoo bloeiei de vroolijke flinke vrouw naast hem werkt; maar bij komt niet tot het genot van z\jn geluk. Hij drinkt als een hert dat gejaagd wordt; zfjn hoofd is vol zorgen. Zyn jonge vrouw lacht,' zingt, werkt en heeft lief, maar met dat al komt zy nog niet tot voor de poort van zy'n ziel; want Jörn had zich van kind af aangewend alleen te tobben, en zoo was hy- een mensch geworden, als een huis met een hoogen muur er om. In den nawinter werd een zoon geboren. Een lange bange nacht was gekomen; een nacht vol jammer, een nacht zonder uitkomst; Jörn stond aan het sterfbed tyner vrouw Er zyn oogenblikken in dit boek, dat men dankbaar is alleen te zy'n, wanneer men ze leest; tot die oogenblikken, behoort het stervensly'den van Lena Tarn. Dan wordt het leven van Jörn opnieuw een troosteloos zwoegen en tobben. Reeds vroeger heeft de jonge boer gevaar geloopen, een .kluizenaar, een zonderling te worden, maar nu komt dit gevaar over een man, wiens ziel vermoeid, verbitterd. en byna vertwijfeld is. Niet alleen zorg en 'verdriet, ook schande en ellende vervolgen hem. Een zijner broeders heeft zich in dronkenschap in de schuur van den Uhl van het leven beroofd; zware schulden moet Jörn op zich nemen; en als by het dan waagt dertig hektaren van het beste land, met tarwe te bezaaien, om wanneer de oogst ge lukt, een drukkende hypotheek te kunnen afbetalen, dan komt de muizenplaag, die eens in de vijftig jaar voorkomt, over het land, en de tarweoogst wordt verwoest. Da*t is de genadeslag ! Een vlaag van waanzin komt over hem. HU ziet geen uitkomst meer, geen sprankje licht. HU wil weg, weg voordat iemand het merkt; er moet toch ergens licht zijn ? Zyn goede genius staat hem by. »Dat niet l" zegt Wieten, die plotseling naast hem staat. >Neen Jörn, dat niet J; Het hoofd hoog, mijn jongen. Je zoon zal niet zeggen -dat zyn vader zich van het leven heeft beroofd" . Er moest een wonder gebeuren om Jörn Uhl ONZICHTBARE WREKERS, DOOR STEFANOTIS. Het wachten begint hem te vervelen, de zwemmer bly'ft steeds in het midden en Jansen voelt dat het lange wachten hem zal ont zenuwen, en hem den erbarmelyken moed zal ontnemen, dien hy noodig heeit om zyn lang gekoesterd voornemen te volvoeren. Todema is hem onbewust behulpzaam in dat verhaasten van het moordplan; een paar snelle armbewegingen brengen hem onder het bereik van Jansens handen. »Wryf m>n ru8l" gebiedt hy kort, zelf het voorbeeld gevend door zich over den natten rug te krabben. Saïrah kassi itoe bloestroe!" Jansens stem is schor nu hy Saïrah dat bevel geeft, en met een plomp laat hy zich op de knieën vallen. Saïrah brengt de spongvrucht, waarmee Jansen, vroeger reeds meermalen den gebogen, schockigen rug van den patiënt heeft gewreven. Maar als ze hem dat voorwerp wil overreiken, voegt hy haar op schorren, doffen toon toe: Sekararig l" Ze begrijpt hem in n oogwenk; en nu Jansens vuisten plotseling Todema's hoofd neerdrukken in het water, en het als in een ijzeren klem daar gevangen houden, duwt Saïrah de langwerpige, sponaachtige vrucht in den uit benauwdheid wyd geopenden mond van hun slachtoffer, dat eerst heftig spartelt, maar spoe dig zich nog slechts flauw beweegt en rochelend zy'n laatsten stryd voert. Jansen ontwikkelt groot e kracht, want het haatgevoel dat hem altijd heeft bezield tegen Todema, helpt hem nu dat stoppelige hoofd onder te houten, de steeds flauwer wordende reutelingen kalm aan te hooren; met zyn koude, wreede oogen oplettend te zien naar de oprorrelende blaasjes, stijgend naar de op pervlakte van het water, boven het hoofd van den stervende. Het lichaam spartelt niet meer, het gereutel is verstomd; krampach'ig omklemmen Jansens handen het zware lichaam, opdat het niet zal ontglippen aan zijn greep. Hy geeft Saïrah een wenk, dan trekt ze het verstikkingsmiddel uit den mond van den doode. Met haar hulp brengt Jansen het lichaam op den rand van het zwembad, ziet oplettend naar het verwrongen gelaat en knikt zyn me deplichtige goedkeurend toe. Die is 'r geweest I" fluistert hy schor. .Toe long Saïrah l" (help me Saïrah) snauwt hy dan op korten beveltoon. schuldenaren te laten, en gaat met Wieten en het kind naar den Heeshof. En dan, als de stryd het zwaarst is geweest komt voor Jörn Uhl het geluk ! Hij vindt na jaren van verwijdering Liesbeth Junker terug. De kleine aanleiding is voldoende, deze twee menschen, die by elkaar behooren, tot elkaar te brengen. Jörn gaat naar het dorp, om tegen borgtocht van Thiesz, twee zyner paarden, waaraan Lena Tarn, toen zy' veulens waren, een zoo groote vreugde had gehad, voor zich te behouden. Hy keert terug naar den Hees hof, langs het schoolmeestershnis. De tuin is vol bonte lichten en sprekende kleuren; een zachte wind woelt roode, groene en gele bla deren in het zonlicht door elkaar. Midden in de bonte pracht van het wynloof, ontdekt Jörn een bijzondere vlek, die in al het rustige spel, onrustig op en neer gaat. Het meisje dat tusschen het wy'nloof zit, is iets in den hals ge vlogen, en zy weet niet of het een blad of een rups is. »Wacht, ik zal je helpen", zegt Jörn; en voordat zy het weet, staat by over Liesbeth Junker heengebogen, en zegt: »er is niets te zien dan krullend haar". Twee jaar zy'n gekomen en gegaan. Jörn heeft zich een nieuwen werkkring gekozen en Liesbeth is zyn bruid. Op den avond voor den dag dat zy zyn vrouw zal worden, komt on verwacht Elsbe terug Als Jörn zy'n zuster ziet, staat al de jammer hunner kinderjaren hem voor den geest, en hy vervloekt zyn vader. Liesbeth gaat tot hem; kust hem, en smeekt hem zich nu toch te verheugen, dat Elsbe terug is; en de groote harde man knielt voor de gebrokene gestalte zyner kleine zuster neer, liefkoost haar handen en geeit haar alle spotnamen van vroeger, die hy' reeds lang vergeten wrande. En als Elsbe en haar kind in diepen slaap onder het dak van den Heeshof rasten, staan Liesbeth en Jörn samen voor het venster. »Nu heb je gezien", zegt hy', »hoe verhard en bevroren een heel stuk van myn ziel is". En zy' antwoordt: »Zie my aan Jörn l Kom dicht by my en zie my aan. Je moet kunnen zien, dat ik je helpen kan, en helpen wil". Hy' ziet zwygend op haar neer. Beiden trekken en zeulen het lyk tot in 't midden van het vertrek, daar ligt het met uitpuilende, wydopene oogen, die de oppasser zich haast toe te drukken; met donkerblauwe plekken aan den mageren hals, waar Jansens vingers dien dichtknepen. Een oogenblik blyven Saïrah en de verpleger neerzien op dat magere lichaam, dat hem toch nog zooveel inspanning kostte van het leven te berooven. Dan tast Jansen in den zak van zyn jas, opent zy'n portemonnaie en betaalt Saïrah het loon uit voor haar hulp. Ini Saïrah f Sekaran poelang di kampong Sadja! Slamat djalan !" (Hier Saïrah ! nu kan je wel naar de kam pong gaan, goede reis). Saïrah strekt de hand uit naar het bankbiljet, sluit begeerig de vingers daaromheen ; dan ziet ze Jansen in de oogen, die nog alty'd hun uitdrukking van koude wreedheid behouden hebben. Beiden zwijgen, maar in die zich kruisende blikken liggen argwaan en ook een stille be dreiging opgesloten. Saïrah slaat 't eerst den blik neer, verstopt het geld in den oedet onder haar baadje, en zegt dan op gemaakt onverschilliger! toon, dat ze nu maar gaan zal, dat ze per missie zal vragen om naar haar kampong te gaan en zeggen zal dat haar moeder stervende is. Zonder nog eens naar den doode om te zien, verlaat ze de badkamer. Jansen gaat een anderen verpleger roepen, wien hy wijsmaakt dat de ouwe Todema zich te kort heeft gedaan. Dat 4aj 'm even 'n oogen blikje alleen had gelaten, en toen ie terugkwam vond ie den patiënt gevlogen", had ie by zied zelf gedacht, want d'n ouwe was dien morgen weer zoo raar en mopperig geweest. Maar eerst had ie in de bak gekeken, en jawel, daar lag de ouwe heer op den bodem, met z'n mond en z'n oogen wyd open. Hy was dadelijk te water gegaan, zie maar, hy droop, hy was slik nat, en hy had met veel moeite dat magere cadaver naar boven gezeuld. Daar ligt ie." Onder het spreken zy'n de beide mannen de badkamer binnengegaan en met uitgestoken vinger wy'st Jansen naar het lichaam, dat half naakt, met den nachtbroek klevend om de magere beenen, op de steenen ligt. Harrejennig nog toe !" zegt de andere ver pleger, vooroverbukkend om het blauwachtig gelaat van naby te zien, waarop duidelijk zichtbaar is de laatste benauwde stryd. Dat zoo'n gek nog kerasie heeft om zich te verdoen !" merkt hy op, zich spoedig op richtend uit zyn gebogen houding. Ga d'n dokter roepen! Ik word 'r beroerd van." O jou mirakel!" dreigt Jansen het lyk met de gebalde vuist. Je hebt me byna gek ge treiterd by je leven en nou lap je me dit ook nog zóó d'r van door te gaan!" En als zij weer het gelaat met de heldere oogen tot hem opricht, n hy haar aanziet, zegt hy' eenvoudig: >Ik moet altyd tot je gaan, wanneer ik ongelukkig en somber ben". Jörns eerste vrouw was niet genaderd tot aan de poort zyner ziel; de'tweede leefde er in, en verhelderde haar. Ben ryk boek is Jörn Uhl. Rijk aan fantasie, rijk aan intelligentie, ryk aan diep menschely'k gevoel. Maar ook een knap boek is Jörn Uhl, knap is in dit boek het vermogen tot schilderen, de kracht tot voorstellen, de macht tot uit beelding. Van een opkomend onweer, de rust van een Zondagmorgen, de heerlijkheid van een herfstdag, de stilte van een dorp in de sneeuw, de schildering wordt met enkele woor den in juiste stemming gegeven; en in de meesterlyke beschrijving van den slag by Gravelotte, wordt de voorstelling tot hooge volkomenheid gebracht. Suggestieve macht tot uitbeelden, treedt wel het meest op den voor grond in de vertellingen; in het verhaal van de landmansdochter en van den Afrikaander die een vrouw zoekt; maar vooral in den tragische strijd stryd tusschen liefde entrouw van Fiete Krey's vrouw; in nauwelijks twee bladzy'den, zy'n deze verbalen gegeven, en zij staan in de herinnering, als een volkomen afgewerkt geheel. En het leven van Jörn Uhl zelf, staat voor ons, als een leven, dat geleefd moet zy'n. Opvallend is de eerbied, waarmede in dit boek de vron wee figuren zyn behandeld: daar is de mystieke persoon van Wieten Elook, zoo trouwhartig en goed ; daar zy'n Lena Tarn en Liesbeth Junker, de eerste krachtig als een jonge boom, zoo uit de aarde opgegroeid; de tweede fijn, als een witte bloesem, rustig als een zonnige stille zondagmorgen, waarop men geen zorgen heeft; daar is de kleine mooie Elsbe Uhl, zoo verontschuldigend be grepen; en daar is Telse Dierk, het zandmeieje, wier geschiedenis zoo zuiver mooi is gehouden. De vrouwen hebben in het leven van Jörn Uhl haar plaats wel gevonden en vervuld; zonder Liesbeth Junker, Lena Tarn en Wieten Kiook, was de krachtige man door zulke uren van zwakheid niet heen gekomen. Mooi van gevoel en van waarheid geeft de auteur, het onderscheid tusschen liefde en liefde, by' Jörns beide vrouwen. By de een zoo sterk in haar natuurlijke kracht; by' de andere zoo machtig in haar begrijpend teeder gevoelen. Het drama van den dood worit in dit boek sober behandeld; aangrijpend het stervenslyden van Lena Tarn en Jörn's moeder; gruwzaam de dood van Geert Dove en het ly'den der menschheid in den oorlog; hard en snydend de zelfmoord van Jörn's broeder. Een opzichter van de gemeente vraagt aan Jörn wie de doodkist voor zy'n broeder moet maken. >Wat gaat my dat aan 'f' vraagt Jörn. »Wy' kunnen hem toch niet ajs een arme be graven 't" zegt de man. «Waarom niet ?" vraagt Jörn ; »wie verleent hier de vergunning voor de kroegen, waarin de menschen zich mogen bedrinken, totdat zy zwynen zyn ? Doe ik dat, of doet dat de gemeente 1 e gemeente mag de zwynen begraven, C ie zij zelf kweekt." Op een der laatste bladzy'den zegt Jörn tot Thiesz; «Toen ik jong was, meende ik, dat er zich maar twee dingen tegenover iemand konden stellen; die welke zich laten buigen, en die welke zich laten' breken. Maar later in de treurige jaren, heb ik begrepen, dat er nog een derde soort bestaat." Aan die derde soort van dingen moedig het hoofd te bieden, dat is wel de kloeke wysheid, die het leven Jörn Uhl heeft geleerd. C. M. VlSFEBINO. Onze bloemen in den tuin, door F. J. VAN UILDEIXS en dr. VITUS BHÜINSMA. Groningen, P. Noordhoff, p.p. 173 met 160 gekleurde platen, pry's ?3.50. De platen hadden mooier kunnen zy'n en De andere verpleger zegt niets meer. Jansen mag dat zaakje zelf behandelen; waarom liet hy dien patiënt ook zoo lang alleen ? De voetstappen der beide zich verwijderende mannen klinken de badkamer uit, verliezen zich in de verte. Jansen haast zich het ongeluk aan den dokter te gaan vertellen. Met verwrongen gelaatstrekken ligt het halfnaakte lyk op den grond, een plasje water vormt zich gaandeweg tot een plas, sijpelend uit het eenige kleedingstuk, dat de ziekelijke magerte van het lyk een weinig bedekt. * * Mevrouw Todema heeft vaak gewenscht dat de dood snel en zacht een einde mocht maken aan het bestaan van den ongelukkige, die voortkwynde in een gesticht; die nu en dan, in meer heldere oogenblikken, verbittering ge voelde, als hy gedeeltelijk tot het besef kwam van zyn toestand, maar wiens leven meestal was een doelloos heen en weer loopen, een zinloos beantwoorden van zinlooze vragen. Soms ook een wild begeeren hen te dooden die onder zyn bereik kwamen. Of... o bitter overtuigingsbewys van het zich bewust zyn de vryheid te hebben verloren... in erover piekeren hoe dien kerker te verlaten; hoe aan de dikke muren te ontsnappan, hoe dat hoog puntige hekwerk te overklimmen, zonder dat men hem ontdekte en terugbracht. Nu tg hy aan zyn kerker ontsnapt... nu ligt hy daar in zijn doodkist, ontzettend ver magerd, zyn geheele uiterlyk teekent dat hy een zwaren doodstrijd heeft gehad. Men heeft haar omzichtig meegedeeld, dat haar man zelfmoord had gepleegd. Zy heeft 't geloofd ... gelooft 't nog, terwyl ze daar naast de open kist staat, n hand steunend op den rand, de oogen versomberd door schrik. Ze ziet wel die donkerblauwe plekken in den hals van het lyk, maar ze weet niet dat dit teekens zy'n, daar achtergelaten door wurgende vingers. En nu... het lyk van den man met wien ze verbonden was voor het leven, boezemt haar medelijden in en .,, afschuw. Ze voelt zich nu zoo ontzettend ver van wat eens haar echtgenoot was; verder nog dan in den tijd toen zyn drankduivel hem overheerschte.. Verder, veel verder nog, dan toen de gestichtsmuren hem gevangen hielden, en zy haar leven leefde, van eenzame, jonge vrouw, gehuwd met een zielszieke. , Hy is nu als een vreemde voor baar, tot onkenbaarheid veranderd! En die daad van wanhoop, die grnwelyk eigenmachtige daad ... om bevry'd te worden van dat voortdurend be waakt worden? Hoe veel moeite ze zich ook geeft, iets anders te gevoelen by dien doode, dan alleen die ver schrikking en dien afschuw, en die groote ver wijdering, iets van zachter denken en warmer gevoelen ... ze kan het niet... Niets voelt ze dan atleen afschuw en medelijden ... De tranen die ze stort, stroomen zoo overvloedig, omdat origineel. Wy zyn op 't gebied van botanische litteratuur en illustratie heel wat verder dan tien jaar geleden1 en een ondernemend uit gever als Noordhoff had voor een zoo ver dienstelijk werkje als dit tuin-bloemenboekje even goed door Nederlandsche teekenaars de platen kunnen laten maken als Van Lopy dat heeft laten doen voor de boekjes van Siderius en de bijlagen van Vragen van den Dag. Het spy't my nu, dat wy ons hier moeten behelpen met min of meer geslaagde nadrukjes uit den middelmatigen Atlas des fleurs de Jardin van Paul Hariot. Dit ontneemt echter niets aan de bruikbaar heid van het boekje zelf, dat van honderden tninbloemen tal van wetenswaardigheden bevat. Hoe de bloem heet, wat de dikwijls vreemsoortige naam beduidt, waar de plant vandaan komt en waar en hoe en soms ook door wien zy' voor tuinen het eerst gekweekt werd, dat alles komt men te weten met dikwijls nog de Fransche, Engelsche of Duitsche namen op den koop toe Ook omtrent de k week wy ze worden behartigenswaardige wenken gegeven, kortom het is een zeer bruikbare gids voor bezitters van kleine en groote tuinen en bezoe kers van parken, die het een en ander van de gekweekte bloemen willen weten en zich niet wenschen tevreden te stellen met het potjes latijn ran tuinknecht of parkwachter. Natuurly'k moest uit de groote menigte van tuinbioemen een keuze worden gedaan en de keus lijkt my hier zeer gelukkig. Byna alle onvermijdelijke ouderwetsche tuinplanten heb ben een beurt gekregen, terwyl niet verzuimd wordt de aandacht te vestigen op eenige nieu welingen die om hun schoonheid of merk waardigheid een plaatsje verdienen. Zoo zyn dan o a. de Soldanella's afgebeeld, de merk waardige Alpenplantjes die zich een weg door de sneeuw heen boren. Deze biologische bijzonderheid wordt ook door de schrijvers vermeld en zeer gaarne had ik gezien dat zy van het leven en gedrag van vele andere planten ook nog bet een en ander verteld hadden. Maar zooals zy' zelf in de voorrede zeggen het boek mocht niet al te dik en niet al te duur worden. JAC. P. TH. Zuid-Afrikaanse studenten in Nederland. By' het jaarverslag van de Ned. Z. Afr. Ver. was gevoegd een warm pleidooi voor «het studiefonds voor Z. Afr. studenten in Neder land". Dr. J. H. Gunning, de voorzitter er van, heeft met 'en flink woord op de laatste algemene vergadering, dat verzoek om geld toegelicht. Nu zyn er wel 6 a 7000 leden van de Ned. Z. Afr. Vereen., maar er zyn toch alty'd noch meer Nederlanders, die van dat alles niets weten en toch alles dienen te weten. Immers, hierbij staat veel op het spel. Wie daarginds het Nederl. onderwijs wil steunen en daarmee de grote massa .bewaren tegen verengelsing, 'en pogen dat veel krachts inspanning van ons, en van de Afrikaanders noch veel meer, vooral ook op den duur, zal eisen; wie daar iets voor voelt en weet dat men Staten kan vernietigen, maar dat de regel van de Vlaamse Leeuw: Een volk zal niet vergaan, 'en eeuwige waarheid bly'ft; die moet ook inzien, dat de boom van dat onderwijs nooit hoog op kan schieten, als de top telkens door de harde Engelse wind wordt doodgewaaid. Wy moeten die top schutten; m. a. w. wy' moeten niet alleen streven naar hollands bly'ven van de massa, maar de hoofden, de mannen met meer dan gewone ontwikkeling, die met ruime blik hun volk moeten leiden, zy moeten in staat zy'n hier bun opvoeding te voltooien. Meer dan ooit is het nu nodig onze kollegezalen voor hun te openen en vooral ook bruikbaar te maken door er profes soren of, als dat te duur is, lektoren of ?llflHIIIIIIIIIUIimiHIIIMItllllllllllll ze niets anders heeft te geven aan dien doode, dan py'nlyk medelyden en killen afschuw. Ze zou op de knieën willen vallen en hem vragen haar te vergeven ... wat ? ... Dat ze hem nu geen liefde kan geven, zelfs niet nu hy' voor haar ligt. .. koud.. . dood ? De dokter komt het vertrek binnen om haar er aan te herinneren dat het tijd is om heen te gaan, dat ze zich niet ziek moet maken door overspanning,... dat de dood door verdrin king een zachte dood is ... En ze gaat gewillig met hem mee nu hy' de deur voor haar opent, geen poging meer doende het doode gelaat nog eens te zien, waarover een wit laken wordt uitgespreid. * * In het kamertje waar mevrouw Todema daar straks haar laatsten plicht tegenover haar man heeft vervuld, zyn nu twee mannen bezig, het deksel op de kist te schroeven; de verpleger Jansen en n zyner medeverplegers. Met groote vlugheid dry'ft de eerste de schroe ven ia het hout; en by iedere schroef die het deksel steviger op de kist bevestigt, heeft Jansen het gevoel, alsof zy'n geheim steeds veiliger wordt... steeds minder kans heeft van ontdekt te worden. Niemand schy'nt bemerkt te hebben dat Todema niet vrijwillig in den dood ging. De dokters niet... ook zyn vrouw niet, denkt Jansen tevreden. Saïrah heeft permissie ge kregen om naar haar kampong te gaan, en zy zal wel zorgen hier niet meer terug te komen, want ze is bang, dat als Jansen narigheid" kry'gt om dat zaakje, hy' er haar ook zal bijhalen. De laatste schroef is in de kist gedreven. Als afscheidsgroet geeft Jansen een paar harde slagen op het deksel, met den schroe vendraaier, dien hy' in de hand houdt. Zyn helper heeft het vertrek reeds verlaten. Slaap lekker, kwaje ouwe! Mij zal je niet meer sarren !" Hardop heeft Jansen die woorden zyn vroegeren kwelgeest toegevoegd. Nauw zyn ze hem over de lippen of een geluid in dichte nabijheid verschrikt hem. 't Klonk als een spotlach, komend van uit die goed gesloten kist... langs hem gaande, op stijgend boven zy'n hoofd ... Jansen is doodsbleek geworden; hy ziet rond om de oorzaak te ontdekken van dat onverklaarbare spotlachen. Niets... niets is er in dat vertrek, dan alleen hy en die kist. Met een huuering van plotseling opkomende vrees voelt hy zy'n kartklop stilstaan ,.. even en met dien angst is ook een kwelling ontwaakt, de eerste na zyn duistere daad... een kwelling, die den weasch in hein doet geboren worden, dat hij den moord ongedaan kon maken. III. Jansen loopt achter den dokter en een beprivaat-docenten aan te stellen, die zy voor hun recht nodig hebben. Het is te bf jammeren dat kuratoren van de Amsterdamse Univer siteit niet konden voldoen aan het verzoek van het hoofdbestuur N. Z. Afr. V. om 'en professor in 't Oud Hollands Recht te benoemen; mogen zy 'n lektor of privaat-docent er voor vinden. Maar dat is niet voldoende. De studie hier wordt voor de Afrikaander duur door twee oorzaken: Ie. moet hij hier veel langer over z'n eksamens doen en dan 2e. moeten juristen en doktoren als ze hier studeren, telkens na zo'n eksamen naar Enge land oversteben om daar 'n soortgelijk ekeamen te doen. Alleen de Engelse graad geeft hun bevoegdheid voor de prakfyk, voor litteratoren en theologe» geldt dit niet. Toch moeten wy' ook de as. Afrikaanse juristen en doktoren hier hebben en houden; de redenen liggen' zo voor de hand, dat men er niet lang over hoeft te spreken. Welnu, de zorg er voor had, door toedoen van prof. C. Bellaar Spruyt, bovengenoemd studiefonds. De Begering van de Z.- Afrikaanse Republiek zag het grote belang ervan in. Prof. Mansvelt was voor zitter van 'en comitédat voor de uitzending van beurskwekelingen had te zorgen. De bovengenoemde regering loofde meteen twee beurzen van ? 720 ieder uit en gaf jaarliks vry'willig ? 2400 voor het beheer van het Studiefonds. Uit deze en andere sommen nit Z. Afrika, 40 cents per r « R t i. Rijwielen zijn de beste voor ?125 met 2 jaar garantie. Vraagt geïllustreerden Prijscourant aan de Hoofdagenten A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 248 b/d Damstraat. Hoofd-Depöt VAM Dr. JAEGER'S ORI il Noriaal-IolartilÉ! E. F. DKÜSCHLK-BKSÖ» Amsterdam, Kalveritr. 1£7 Eenig specialiteit in d«it artikelen in geheel Nedtrl Cacao, Biscuits en Chocolade. Herhaalde malen bekroond. Piano-, Oriel- en MnzieteÊl HEYROOS «fc KAL.HHOYEB Arnhem, Zoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hm«* Bepareèrra Stemnura Ruilen. zoeker in den westervleugel van het gesticht. Het plaatsje is door aardbeving geteisterd; ook het krankzinnigengesticht is niet gespaard geble ven ; hier in den westervleugel is veel schade aangericht door de hevige aardachokken. Nu nog zy'n werklieden bezig die schade te her stellen ; steigers en ladders versperren de door gangen, den geheelen dag wordt er getimmerd en gemetseld. De patiënten zy'n allen overgebracht naar de zalen en vertrekken in den tegenovergestelden vleugel, die slechts weinig te ly'den heeft gehad. Half afwezend luistert de verpleger naar het verhaal dat de dokter zy'n bezoeker doet, van de verwarring teweeggebracht door de vreeselyke gebeurtenis. De dokter keert zich gedurig om naar Jansen, vraagt hem bizonderheden, noodigt hem uit te verhalen wat toen plaats vond, pry'st hem in zy'n tegenwoordigheid om den yver dien hij vooral heeft betoond, by het in veiligheid bren gen der patiënten, en om het beleid waarmee hy te werk is gegaan Zoolang men op hem let, dwingt Jansen zyn gelaat tot beleefd glimlachen, terwyl hy' bescheiden beweert, niet anders dan zyn plicht te hebben gedaan. Maar zoodra de dokter zich omkeert en het gesprek over andere onderwer pen voortzet, hernemen Jansens trekken de knorrig-wreede, ly'dende uitdrukking, die nu doorgaans daarop zichtbaar is. Hij is schrikwekkend veranderd in den laatsten tyd. Zyn kleederen hangen los om zy'n leden, zy'n houding is voorovergebogen, zyn oogen spieden onrustig rond met een byna onbe dwingbare neiging de zoldering te zoeken. De ruw-spottende trek om zy'n mond is ver dwenen ; onrust, weerzin, angst, drukken afwis selend hun stempel op dat mannengelaa*. De dokter heeft juist hém gelast hen op hun rondwandeling te vergezellen, omdat hy n der meest behulpzamen geweest is by de ramp. In zy'n hare verwenscht Jansen EU zyn vroe gere gedienatigheid. Dit is nu reeds de vierde bezoeker dien hy vergezellen en inlichtingen geven moet. De van weerzin getuigende uitdrukking op zyn gelaat verscherpt zich, nu de wandeling wordt hervat, en de dokter zyn schreden richt naar dat gedeelte van 't gesticht, waar de patiënt Todema den dood vond. Met een haastig gezocht voorwendsel tracht Jansen, onderdanig glimlachend, als vergeving vragend voor zyn vrypostigheid, de attentie der beide heeren op een ander gedeelte van het gebouw te vestigen, dat aan de wandeling een geheel tegenovergestelde richting zal geven. Maar met een kort: ja straks l" zet de dokter zy'n gesprek voort, tegelykertyd den bezoeker geleidend naar de plek, die Jansen zoo gaarne vermijden wil. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl