Historisch Archief 1877-1940
No. 1361
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
achter het kunstwerk zoek, en zonder welke
het mij onvertcbillig laat en onvoldaan. Ik
voelde mij niet ryker na de lezing, en er was
niets door in myn leven veranderd. Ik viad,
je «egt van zulke boeken: goed werk, knap
werk,.... naar dan vergeet je het weer en
neemt er niets van mede, wat je leren lichter
en warmer heeft gemaakt.
Het behoeven 'daarom geen .tiê.-e, fijne
droomen te zjjn, of vage visioenen van in 't
VJle zwevende idealisten, om je «an te doen.
Want daar heb je na dat boek van Brugse,
?Boefje" dat toch om den dood geen broze
droomen bevat Als dat boek geen realisme,
geen sterk, gezond, soliede realisme is, dan ia
L ie t a het. De geschiedenis van een kleinen
straatschooier, die liegt en steelt en bedriegt,
tegen de klippen op, die eindelijk in de ge
vangenis kafflt voor diefstal, en dan naar een
gsticht gaat van roomscbe broeders, in L'mburg.
Er wordt in gescholden en gevloekt en geraasd
van 't begin tot het eind, en de schrijver
brengt je in smerige sloppen en hofjes en
krotten uit de ordinairste achterbuurten van
Rotterdam. Niets van leliën, of maagden, of
madonna's of engelen en zoo.
Maar ik zon wel eens willen weten, wie dit
?Boefje" met droge oogen kan lezen, en zich
niet wonder ontroerd voelt, tot in het diepst
van ijjn innige wezen, bij de lezing van dit
prachtige, realiitiscbe boek Want achter dit
rjjke realUme staat een man met een groot,
menseislyk bart vol warm, weldadig gevoel,
en die man grypt je aan in je eigen binnenste,
zóó, dat je alle consideratie van knap of goed
of litterair vergeet, en bij met je doen kan
wat hij wil. Ik heb in jaren geen realistisch
werk geleien, dat ny ióó ontroerd heeft. Het
is een tendenc-werk, zeggen ze, dat ten goede
moet komen aan de vereeniging Pro Joventute.
Goed. Wat kan het mg schelen, t en den z (f
niet! Da hoofdzaak is dat dit boek kunst h,
grootc, realistische kunst, waar ik de warme,
nobele ziel achter voel van den schrijf er. Dit
werk vergaat pok niet als de lectuur uit is,
maar er blijft iets van b\j je, dat j9 rijker en
gelukkiger heeft gemaakt, even innig, alsof je
een mensen had ontmoet, dien je je leven niet
meer zal vergeter.
HKBRI BOREL.
Een nieuwe Vordelvertaling staat te wachten.
De Samson" zal, naar schrijven van den beer
van Noppen, in Srpttmber verschijnen.
Dit ia een belangrijke gebeurtenis, want aan
de Vondelstudie in het buitenland, voornamelik
in Amerika en Engeland, zal daarmede een
nieuwe stoot gegeven worden. Tot dusver was
alleen de » Lucifer" vertaald, gelijk men weet,
en sinds kort had Leonard Charles (v. N.) ook
rsome of the fiaest lyrics" vertaald en ter ver
luchting in zijn voordracht over Vondel
opgenomen, terwijl bij mede een avond wijdde saa
«Adam in Banisfament, the dramatic sequel to
the Lucifer." Laten wij hopen, dat hierbij de
»Noah" zal komen als derde in het verbond en
zy te zamen zullen worden uitgegeven. De
,Adam in Banishment" is uog niet in druk ter
kennis gebracht, maar dit zal nu gebeuren nut
,den Samson", htt tweede treurspel van Vondtl
dus, dat een waardige vertaling in het Engels
beleeft. Wat dit boek ook voor Nederlanders
aant rekke lik, voor Vondelkenners evenals zijn
vorig boek zelfs onmisbaar zal maken, is, dat
het stuk voorafgegaan wordt door een zeer be
langrijke studie. Terwijl tot dusver vanNrppen
geen vergelijking trok tassen Vondel en
Milten en hiervoor skchts verwees naar anderen,
heeft hij dtt onderwerp jn jjet tweede boek bij
zijne bespreking getrokken, en den ,Saaisou"
vergeleken met den //Sanson Agonistes",
kliiikHllfflIlltllMIIIIHIIIIHIItMIIIIMimmlIIIIIU
cf&uUI&tön.
ONZICHTBARE WREKERS,
4) DOOR
STEFANOTIS.
(Slot).
VI.
Zware regens 'zy'n in den laatst en tyd ge
vallen; het is in den Westmoutson.
Van de bergen komen woeste stroomen
aanbruisen; de rivieren zwellen door ijlend,
woelend, ru schend water, zoodat de op andere
tyden blootliggende steenklompen op de bed
dingen, nu niet zichtbaar zijn.
't Is nacht een heldere nacht, licht door
maneschy'n en de rustige flikkering van ontel
bare sterren.
Van de, met kort gras begroeide h>ogte, op
korten afstand van het Gesticht, kt m1; de ge
stalte van een mee H-h. die behoedzaam en
moeilijk van de steile helling afdaalt, schijnbaar
het eenige wakende wezen in den omtrek;
gansch nietig en geringltkend, zóó donker,
met tot achtergrond de oneindige ruimte, waar
't glanst en flikkert en licht van ontelbare
werelden. Rondom de wijde, onafiienbare
vlakten met gras begroeid; vóór hem in
verre verte hooge bergspitsen, waar beneden
aan den voet wazige maanglans rust; hél
in de diepte, waarheen hy zoo moeizaam
afdaalt, een breede, sissende, huilende water
massa, die in donderende vaart het grootsche
dier eenzaamheid verhoogt; beangstigend als
een ontembare kracht te midden der vredige
rust van dat landschap en dien hemel.
Uiterst langzaam, als vermoeid, klimt de
nietige menschengedaante, bevreesd te zullen
vallen, de steile helling af.
Als hy lager kooit verstoort zijn gestalte
niet meer de wijde rust daarboven; het verre
uitzicht is onbelemnerd door Benig levend
wezen. Alleen zy'n echaduv donkert achter
hem aan; als iemand, die hem onverbiddelijk
volgt... . ontastbaar, zwart.
Maar hy zelf ziet die schaduw niet, zijn oogen
zyn strak gericht caar de woeste schoonheid
van den stroom, hoewel hy niets gevoelt voor
die schoonheid.
Op deze plek maakt de rivier een bocht en
oorverdoovecd is het wilde geklater waarmee
de gezwollen stroom tegen de hooge oevers
dier bocht aandeint; eerst opsteigerend met
warrelende draaiing, on zich dan, terugvallend,
toch te voegen naar den koers dien het hem
vergund is te nemen.
De eenzame man, Jansen, de verpleger uit
het Gesticht, is beneden; nu staat hij op het
smalle pad aan de rivier; zijn schaduw lang
en donker, vlekt den maanlichten grond be
zijden hem.
Jansen is volkomen rustig nu ; want hy heeft
een besluit genomen en dit echy'nt zijn
plaaggeesten met hem te hebben verzoend.
klaar aattobnerd, dat Wilton, hoe onbetwist
groot dichter bij zij, vaak de vleugels van Vondel
leende om op te zweven in hoogere sfeeren. Zoo
dot nde zal het zijn, dat ook zij, die Milton
bestudeeren, naar het boek van den vertaler
zullen grijpen. Het was goed, dat bij de eerste
maal zich van dergelijke uitspraak onthield, om
langzaam maar des te zekerder de zaak van Vondel
door te voeren in de wereld der Engelse letter
kunde. De gelegerheid tot een vergelijking met
fParadisfi Lost" blijft hem nog altijd opeu bij
»Ada<n in Banishment"; moge hij er gebruik
van maken. Hij het ft aan Vordel's Samsor, a
comparison with Milton's Ssmson Agonistes"
mede een zijner voordracht avonden gewijd. De
eertte acht tij beter voor het tooneel geschikt.
Moge ons toonfel overgaan tot het opvoeren van
enkele Vondelstukker. De mogelikheid is niet
uitgesloten, dat het buitenland anders een voor
beeld stelt. (Tot mijn spijt heeft ten tijdschrift
met nog een artikel over Bouwmeester door
van Noppen, dat bij mij toezond, my niet bereikt)
Hoewel het mijn taak uitt is het werk van den
Amerikaan te bespreken, moge toch, waar een
buitenlander zoo'n uitgebreide studie gaat geven,
reeds een enkele opmerking over het stuk van
onzen dichter gfp'aatit worden.
De ^Samson" is van alle Vondeldrama's dat
gene, waarin de hartstochten htt heftigst woe
len ; in dat opzicht staat het zelfs bij de ^Lucifer"
nitt achter, al is de hoofdpersoon daar hooger in
zijn streven, wijl bij Aartssngel en de Vorst
des L:chts i». Het is dan ook tnffind, dat juist
in den ^Samson" (lerde relrijf) de macht van
het tooteel wordt afgeschilderd met zijn bloot
leggen der hartstochten. De hoogleeraar Kalff
merkte voor htt eerst op, dat hier regels voor
komen, die bijna niet anders kunnen zijn dan
een toefpe.ing op den ^Hamlet." Zoi d;r twijfel
toch htelt Vondel s ukken van Sbakespeare zien
opvoeren door de Eu^elsche gezelsehapren, die
Amsterdam bezcchten, en kan daarbij de Ham
let" ontbioken hebben ? Sjakespeare is de meester
in htt schilderen van hartstochter, en hoewel
Vondel vasthield aan de regels van het klassieke
drama, heeft de E gelsman niet nagelaten een
machtigen indruk op hem te maken en onge
twijfeld óók gunstigen invloed ui: geoefend cp
Vondtls eigen ontwikkeling bij het schilderen
der hartstochten. Is het wonder, daf, waar deze
over het tooneel fpreekt, de Engelsman zich
onweerstaanbaar aan hem opdringt ?
De bedoelde regels zijn:
Men ziet een hof verwilderd,
Verward, en overend, geverfd met prinsenmcord.
Daar wordt van scbennisse en wraakgierigheid gehoord.
Men rukt gekroonden en gezalfden van hun stoelen.
Slaat d.t niet op het laatste toontel ia den
Hamlet? Daarna vervolgt de dichter in eigen
zin met de volgende fraaie regels:
Hartstochten, onderlinge aan 't barrencn en woelen,
Ontvouwen zich, gelijk de verwen, met de naald
Of schietspoel net gelegd, en daar geen meester dwaalt
Van wel te schikken, zijn tapijtwcrk geestig teekeut,
Dat wie 't bespiegelt dit ecu overeenkomst rekent
Van hemels oogmuziek.
Dfze woorden geven zijn eigen opvatting van
het treurspel weder en karakteriseeren zijn werk,
want dit is juist in overeenstemming er mede.
Hoe groot de indruk is, dien Shakefpeare, in
het bizonder de Hamlet, op hem gemaakt heeft,
blijkt hieruit, dat nog een toespeling is te
vinden op dit drama ia een stuk, dat hij vtel
vroegi r schreef r.l. den Palamedes (1025; de
Samson verscheen in 1060 . In den beroemden
rei, die den lof van het landleven zingt, zegt
bij daar:
Ook schuilt hij voor de ponjerts vrij,
Die achter de tapisscrij
Den man van staat het lijf ontzeggen.
Doelt dit, niet klaar op den dood van Poloaius ?
In htt tijdsverloop van vijfendertig jaar is de
Hamlet hem dus voor den geest blijven zweven.
UMHIItllllllllllMmlIIIIIMIIIIIItllllllllmlIlHIIHlIIIIIIIIIIMIUIIIltlllllllllll.
Geen kloppen meer... geen schaterlachen
in z'n ooren.... de heele satanscha .. . kome
die is uit! Ei wat 't nou te beteekenen
heeft gehad, en wie 't nou ge veest zyn ?
Hy weet er niets van af, net zoo min als
toen 't kabaal pas begon; maar 't kan 'm nou
ook niets niemendal meer .schelen... Hy
heeft er genoeg van. Z'n zenuwen zyn in de
war, zegt de dokter, jawel l Z'n zenuwen l Hij
ziet dat dooie mirakel, die gek ook eeuwig en
alty'd voor 'm... as dat niet genoeg is om je
zenuwen in de war te maken l... De dokters van
't gesticht zy'n allemaal erg met 'm ingenomen;
't is eeuwig Jansen vóór en Jansen na; geen
beter verpleger dan Ja^ben. Ze hebben 'm op
slag gegeven, ze hebben 'm voor 'n jaartje naar
Holland laten gaan ... 't geefc alles niks, hij
kan 't nou riet meer voihouen. Hou 't maar
vol as js r.ooit 's lekker slapen ian. Hij heelt
geprobeerd zich te bedrinken, ióó stiekem, dat
geen mensch 'r van af wist, als 't werk klaar
was en hy' thuis zat. Toen heeft ie, zegt z'n
vrouw, niks als onzin gepraat, van 'n gek, die
hy zelf verzopen had en die nou met z'n dooie
gezicht altijd ooi 'm was; en dat die hem nog
eens zou doodmaken maar secuurder, dat ie
voor goed dood bleef; en zoo maar door. En
toen z'n vrousr 'm dat vertelde, toen ie weer
nuchter was, toen was ie zoo verbouwereerd
geweest . .. Nee l dat had ie nooit meer dur ren
doen, zich bedrinken ! Want 't was nog 'n
geluk dat allten z'n vrouw 't gehoord had, die
dacht dat 't dronkemanspraat was geweest.
Maar als 'n ander 't had gehoord . . . nou . . .
dan wai ie 'r bij geweest. Nee ! dat ging niet...
en om nou altijd nuchter te motte zijn met
dat gezicht van die gek voor ja oogen en dat
lawaai waar je niet van slapen kcin ... dat ia
ook niet uit te houen .. . dan maar liever de
kali in ..."
Het water beneden de plek waar hij staat,
schettert en joelt, klaagt en toornt niet luider
stem. Jarsen hoort 't niet, zoozeer zijn
z'n gedachten vervuld van zijn tegenwoordig
kwellend bestaan ... versuft als hij is van het
onophoudelijk keeren en wenden in zijn hersens
van nzelfde voorstelling, nzelfde gedachte.
Ook wenscht hy nu niet meer die eene duistere
daad ongedaan te kunnen maken; maar wel
die nog eens to kunnen overdoen ... en
r 63 eers ... en i g eens. Dat zou hem bevrijden
van het sorrend visioen . .. dien doode levend,
LEVEND, LEVEND I Hem treiterende, hem
vervolgend by nacht en bij dag, hem alle rust
en alle genot ontstelend; en töjh vermoord
door hem ... toch zektr dood !
Want hy ziet 'm immers voor zich liggen,
bleek en druipend van 't water, zooals hij toen
op do steenen lag ! Ka hij ziet de enkele water
droppels langzaam voortrollen over het kor:n,
stoppelige haar.. . droppels ald vaste, ronde
lichaampjrs; over die haarstoppels voortglij
dend, met kleine schokjes en largzame
bewegingljes totdat die ai'Jruppen op de tatte
steenen.
Toen Todema's lijk in werkelijkheid voor hem
lag, heeft Jansen niet zoo daarop gelet; maar
later herinnerde hy' zich toch hél goed dit zóó
gezien te hebben. Hoe kan bij 't anders nu weer
Men ziet het, da*, het dichterlik instinkt gtvoeli
heeft, waar het veistaid niet hetft gesproken.
Deze Shakespeare ontdekking in Vondel is van
groüte waarde voor een juister begrip van zijn
gerst en zijns werken.
Het was verleden jaar, dat ik uit Duits
land een dagblad gestuurd kreeg, den Uresdener
Anzeiger van 8 September, waarin eeu artikel
stond over oozen grijzen dichter. «/Ein
hol'andischer Dichterfürst" stond er bovtn. Eerst
werd erin geklaagd over de gericge bekendheid
met onze letterkunde, en mtt recht. Zelfs
Chineese tooneelstukken worden in het Duits ver
taald, de poëiie van den buurman blijft voor
het meerendeel een gesloten boek. Het artikel
maakt voor zijn aanhalingen gebruik van ver
talingen, die bizonder slecht zijo. Zij zijn mat,
slap en onjuist en dat alles ondanks de Alexan
drijnen der drama's orgecfferd zijn aan blank
vers. Da maten der liederen zijn beter, doch
de eigenschappen hetzelf.le. Zoo het lied: Wat
zong htt vroolik vogelkijnr" Als voorbeeld een
enkele regel. Vondel'a vraag: Waar groeien
eiken t'Amsterdam P" wordt omgezet in het kalm
overtuigende: »Kein Eichbaum gmat in Amster
dam," wat natuurlik een verzwakking is. Voor
den uitroep:
Wat mist die plaats al geurs !
i iets anders dan :
Kein selgcr HerzensJauk.
Waar blijft nu de schoonheid van het vers?
Het komt mij voor, dat men te vluchtig werk
heeft geleverd. Een gotd diciter wil bestudeerd
worden. Een kolossale fout is gemaakt docr
aan reien, willekeurig andere maten te gever.
Zoo de reeds genoemde rei over het landleven
in den Palamedts, die aldus aanvangt:
Dunner gesat schon, entfliehn die Gestirne
Uud es ennatlet ihr -feuriger Slrahl,
Rückwürls sinkend ziehen die Schatten
Mit der weienenden Nacht zu Thai.
Flimtnernd treibt die himmlischen Schaaren
Der Stern des Morgens vor sich lier,
Und es weudet zur Flucht die Deiclise!
Der Fuhrmann in dein groszen B;ir.
Golden steigt der Gott des Tages
Aut' blauem Gcspann aus tiefer rlnth,
Es zittert anf Idas waldigen Hügeln
Das .blattenneer in sonniger Glutli.
Wat zegt men van dtze langzaam rollende
maat? E^n nabootsing der Griekse treurspeltn
(bier ongerijmd juist door het rijm), maar be
paald buiten Vonde', vlak tegen zijn gebruik
der Nederlands? taal in. Mea herkent onzen
dichter niet. Hoe fors en eenvoulig sttekt
tegenover die vertaling zija eigen koor af:
Het dun gezaaid gestarnt verschiet
Zijn glans en gloeit zoo vierig niet,
De schaduwe is aan 't overleueu,
De morgenstar drijft VUOL' zich henen
De benden van het hemels heer,
De voerman van den grooten lieer.
Opdat hij zijne beurt verwissel,
Vlucht been met omgekeerde dissel.
De gouden Tiian rijst alree
Met b!auv\c paarden uit der zee,
En schittert over bos en duinen
Ku Ida's bJaderrijke kruinen.
Het einde van het koor is tenminste forser
vertaald. Maar blijkt niet genoegzaam, hoe
oppervlakkig de kennis van Votidel in Duits
land is? Men moet hem daar niet als slecht of
simpel navolger der Giiekse drama's beschou
wer', maar als een ooispronkelik dichter met
eipen opvatting, vol kracut en gloed.
Nu rog een vootbeelj, hoe niet alleen de
koren getemperd zijp. Neem de prachtige
uitbarstiig van Lucifer, beginnend:
Nu zweer ik bij mijn kroon het al op een te zetten.
Deze regel is verwaterd tot:
13i'i mciner Krone, alles scU' irli dran.
Zoo het vervolg-. Het opstahdige,
bewegingevolle:
IIIIIHIIIIIHItllllllllllllllMIlllll
voor zich zien .. . telkens weer ... dat lang
zame rollen der droppels orer 't hoofd, en dan
plats l op den grond.
Soms overvalt Jansen het verlangen te weten
hoeveel droppels daar zyn, en b?gint by ze te
tellen .. . een . .. twee ... Maar dan blyft de
droppel stilliggen, en dan hél, hél langzaam
springt 't ronde bolletje op een ander
haarstoppeltje, totdat hij i,iet meer tellen kan,
en wacht totdat die droppel zal voortrollen en
neerpiassen in het water, dat kriiigt om het
doodenhoofd op desteenet.
Er zyn oogenblikken geweest r"at dit voor ande
ren onzichtbare visioen hem zoo geheel in beslag
nam, dat bij alles om zich heen vergat; dat
hy geen antwoord gaf op vragen die hem gedaan,
bevelen die hem gegeven werden En zijn uiter
lijk was op die tijden zoo vreemd ;
grootezweetdropp°ls pare'erd op zijn voorhoofd, de strakke
blik als van een zincelooze en de ruaoere gestalte
bevend in zenuwachtige spanning, dat het praatje
ging, hoe Jansen bij tyden tiet goed bij 't
hoofd was.
Hy zelf voilde dit... op andere tijden her
innerde hy zich dan weer dat die aanvallen
reeds met korter tusschenpoozen t( rug keerder.
Man schreef dit toe aan de slapeloosheid
waarover bij klaagde; maar de werkelyke
reden vermoedde niemard.
Hij wist waarcp dit alles zou eindigen, op
volslagen zinneloosheid, en als bij dan nog
vaker gekweld zou worden, door dat visioen vaa
dien vermoorde... Neen... cUxn maar liever
de kali in.
c «
Zóó was Jansen zyn huis u'tgeloopen met 't
vaste voornemen fr nu maar een einde aan te
maken; voorzichtig, om zijn vrouw niet te
wekker, is bij van het bed opgestaan. Ze is
ook rustig blijven doorslaren, want hij staat zoo
d kwy'ls 'a rachts op om door het huis te zoeken
wie al dat rumoer maakt, dat dit haar tiet
meer wekt.
Korst wist hij niet recht ho3 het te doen ;
maar toen hij nog stond te overleggen, had
hem van verre dat loeiende, bulderende
geluii van de rivier aangetrokken ...
Hoe woest ddt water hier opklettert tfgen
den hoogen dijk! Als de dijk r.iet zoo hoog
was, dan spoelde, neen dan vloog .'t er vér
over, berekent Jansen, half vertuft nu door
dat toornend loeien der rivier.
Zijn blik dwaalt af naar daarginds, waar
het water komt aanglijden met rustiger
gang, waar geen belemmerende bocht is.
Een breed, deinerd pad lijkt de rivier daar,
niet n lange streep van bleek maanlicht in
het midden, tüe meewiegelt met de rasteloeze
deining van dien breeden waterweg.
Dichter naar de bocht toe wordt ze steeds
woeïiger.. .. zuigt een draaiende strooming de
aanglijderjde massa naar zich toe.... sleept
die met zich voort. .. werpt ze tegen de hooge
oevers op, dat zij loeiend en brullend baar
schuim hoog opsipat, dat sissend terugvalt...
z.tii mengend met de warreier de watermassa
beneden.... met deze voor!glijdend . .. verder
en verder ... totdat het beletsel door die bocht
veroorzaakt niet meer bestaat, en de rivier
Te LefFen mijnen stoel in aller Heemleu trans
Door alle kreitsen bene en starrelichten glans,
is geworden tot het doodbedaarde en overpein
zende :
Hoch ber aller Kreisen dieser Welt,
Auf ibren Zinnen bau ich meineu Thïon.
En zoo voorts. Het ziet er alles tam uit, zet
men het naast Vonde). Een vertaling moet
wel verliezen, maar hier verliest zij al te veel.
Is men niet, bij machte zijne werken goed
in het Duitsch te vertalen, onze buren worden
uitgenoodigd tet Nederlands te leeren.
Eén goed ding staat in het artikel, het neemt
over, dat Lucifer, Adam en Noah tezamen een
trilogie vormen; mogen wij hen nog verder
brengen, Laar noemend De Trilogie der
ZondeHet meent ook abusievelik, dat de Maria Stuart
een der belangrijkste is van Vondil's
tooneelstukker. Dit stuk onileent zijn bekendheid
vooral aaa zijn onderwerp, en is bet moo;, het
behoort toch niet tot de twaalf meest op den
voorgrond liedenden, deze immers zijnde, behalve
de trilogie, den Samson en den Jeftha, eerstens
«Jozef in Dothan," de drie galegenheidstukken:
Gijsbreclit van Amstel, Leeuwendalers en
Palametie% voorts de Saiomon, Maagden en David
in Btdingschap. Van dezen ontbreken er velen
in de bespreking. In ,Maria Stuart" toch
missen wij or gaarne het. optreden van Elisabetb,
terwijl in ,Maagden" Attila wel degelik op
treed».
Maar in ieder geval: in Duitsland wint de
Vondel beoefening veld; Vondel voor de pcëzie
en Muitatuli voor het proza!
Het slot is dus, dat wij in het bizonder de
nieuwe vertaling in jhet Eugels met vreugde
begroeten, vooral de studie zelve
o\erdenSacnsou. Lilea wij dus met voldoening lezen of
herlezen dat schitterend stuk met zijn
allerfn a ste korer, zooals dat na het Tweede Bedrijf,
of dat na het Derde:
Wordt 's lichaams blindheid onvermogen
En arremoe gerekend, wat
Is 't missen der inwendige oogen
Een gnjoter armoe enz.
Een i-dee, door Wilton overgenomen, gelijk
Van Noppen opmerkt. Het heerlijk satirieke
koraal »Uroot is Dagen, 't hoofd der goden."
Men lette op de figuren in het drama voorko
mende. De vorst van Gaza, een toonbeeld vaa
koninklikhe'd, djor den dichter met voorliefde
behandeld, slechts schipbreuk lijdend door ziju
afgoderij; de listige, heerszuchtige gemalin, scherp
getec.kend; en Doven alles uit Samsoc. Zija
woedeuitbarsting, voordat hij in den tempel
wordt gebracht is in tigenstelling met de andere
deelen (uitgezonderd het gebed, een lyiiese vorm)
niet in Alexandrijnen geschreven, een
Lerinnering aan den kort te voren gedichten ,Jeftha"
dus. Toi n Van Nop'pen's meenir.g hierover
gevra'igd werd, antwoordde liij, dat dit door den
dichter gedaan was, om nog meer dadelikheid
aan Simsoii's woorden te geven.
Mcgen de laatste jaren het begin van den
Vondelopgaug in het buitenland beteekenen.
Moge na den Samson eenmaal de Jeftha in het
Engels veiscbijnen. E i dit laatste is geen
ijdele wens, want de vertaler koettert reeds
planner.
Hooimaand '03. VAN ELKKG.
Eller.s Strijd, door MARY E. WILKENS.
Vry naar het Amerikaansch bewerkt.
By Joh. G. Stemler Cz, Amsterdam.
Het is niet zoo heel gemakkelijk een oor
deel te vellen over dit boek, zelfs om een
algetneenen indruk ta gaven dien het gemaakt
heeft. Daarvoor is het te veel Amerikaanscb,
d. w. z.: weten wy te weinig van
Amerikaansche zeden, blijkbaar zóó anders als bij ons,
dat wy telkens onwillekeurig vragen: zyn dat
kH!MMf*nïtiiimmmiKiimiiiiiii*iii;i<iiiimtiiiiiiiii
weer als een breede, deinende weg van glin
steren d zilver voortruii-cht t usichen hare oevers,
in den stillen, maanhchten racht.
Jacsecb blik wordt opnieuw getrokken naar
de geweldige kracht daar beneden hem. Hy
weet dat de rivitr een eind verderop nog een
bocht maakt... en dan voelt hy zich plotseling
den armzaligen moed ontzinken, om door
zelfmoord een einde aan zija kwelling te
maken.
Deze plek is hem eensklaps te woelig, te
onrustig; zelfs de schijnbare rast van het
water daar verderop, wordt later toch weer
verbroken. Neen, deze dood ly'kt hem zelf te
gewelddadig; hy verkiest een rustiger wijze van
sterven. Dat woedende water stoot hem af,
verschrikt hem, tlwi gt hem die plek den rug
toe te keeren.
Langzamer, moeitevoller nog dan toen hij
die afdaalde daar straks, begint hij nu de steile
hoogte te beklimmen.
Het bruisende water daar beneden
hooulacht... fcist hem zijn toornende verachting
na, als hij op handen en knieën soms
cpkruipend, z'ch verder daarvan verwydert.
Maar hij liV.i 't niet doen... niet c"cu'ir
althans!
Nu gaat zijn ichaduw donker en dreigend
voor hem uit, op het korte gras, waarin hy' de
vingers kralt om niet terug te gleden.
De ijle schim die hem daar straks scheen te
vo'gen, die stil en dreigend naast hem lag op
den weg, terwijl hy naar den stroom staalde,
schijnt hem nu te willen beletten terug te
keeren naar de hoogte daarboven, die belicht
wordt door het EcMjusel der maan en der ontel
bare, lichtende sterren.
Wanneer Jansen zich uit zy'n gebogen hou
ding opricht, langzaam klimmend met uitge
strekte armen om het evenwicht te bewaren,
staat ook zijn schaduw voor hem met uitge
breide armen, als om hem terug te dringen
naar den eerst zelf gewilden dood.
Kruipt hij op handen en voeten voort, dan
toont zijn schaduw hem zijn eigen beeld, als
een dier voortshnpend langs den grond.
II\j blyft sidderend staan in gebukte hou
ding, de ving-rs gekrald in de graszoden, het
hootd weggedoken tusschen de hoog opgetrok
ken schouders, het bleeke, koude, wreede gelaat
als versteer.d in verdwaasden schrik ; de oogen
puilend uit hun kassen, met een uitdrukking
van krankzinnige woede en haat, gericht
op het y'ie, zwarte, brnipenda iets daar voor
hem ... 't welk hij meent dat zich op zijn weg
heeft gesteld als een onverbiddelijken wreker,
die hem den terugkeer tot het leven afsnijdt.
Janjens verwrongen trekken hebben niets
menschelijks meer, zóó, den zwijinelenden schrik
verradend die zijn ziel heeft bemeesterd. -.
met den dollen, ontembaren haat die hem alle
nadenken beneemt.
De hem zco lang reeds dreigende
hersenziekte heeft hem eindelijk ingehaald, daar bij
zijn terugkeer naar zijn wonir.g, op die eenzame
hoogte, waar alleen hy' zich bevindt, met dat
zwarte, dreigende iets daar vlak voor hem.
Hy lacht... een gillende spotlach.
Hy durft de steeds dieper inwroetende
vindaar werkelyk gewone toestanden ? En daar
voor is het boek ook weer te weinig ken
merkend Amerikaansch. Dat het Hollandsche
boek eene vry'e bewerking van het Amerikaansche
is blijkt uit velerlei. Maar dat brengt juist
den twy'fel mee, wat is er Amerikaansch in, en
wat van den Hollandschen bewerker. De
opzet van het boek is zeer aantrekkelijk.
Het bjeit terstond en lokt tot lezen uit. De
teekening van het kind Ellen in zyn weinig
beschaafde omgeving bekoort. De liefde der
ouders, die voor dat kind tot alles driegt, ook
tot het onverstandige, is zoo menschelijk. De
ontwikkeling van het meitje belooft zooveel,
wat in spanning houdt, wat van haar iets
byzonders doet verwachten, maar volbrengen,
verwezenlijken doet ze niet. Integendeel. Ze
eindigt als een gewoon romanheldiüneija en
de Deus tx machina verschynt aan het slot
erg druk. Toch kunnen zy' die gaarne lezen
en al lezende willen genieten (iets wat niet
altijd samen past) genoegelyke uren met en
door dat boek doorbrengen. Ook kunnen tal
van ' ouders, slechts met een of een paar
kinderen gezegend en daarom geneigd daarin
buitengewoon talent te ontdekken, er voor
hunne kinderen de gezegende les uit leeren,
dat een kind met talent, met voor tri ff s
?iiiiiiMiiiititiitiiniiiimituiitiitiiiiniiiiniuiioiniiiififinHwHBKKnas
40 eenta per regel.
IIIIHIHIIIMIIIIIUIIIMHWnMII
Rijwielen zijn de beste voor ?125
met 2 jaar garantie.
Vraagt geïttu&treerden Prijscourant aan de
Hoofdagenten
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. Z. Voorburgwal 242 en 243 b/d Damstraat
Iloofd-Oepól
VA*
Dr. JALGEH'S O R! C,
Hormaal-Wrtiïelei
K. F. DECSCHLB-BENQH,
Amsterdam, Kalveratr. ISf.
Eenig specialiteit in du*
artikelen in geheel Neder!.
cocao a chocolade
Piano-, Orpl- en loztttasid
& HAl.NIlOVEff,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANQJO'S in Koop en in Hm
R«par««rtn Stommen Builea.
lllMlllmilMIftUIIIMIUmlIlllllllfmillttMlIM
gers niet uit de weeke graszoden trekken, uit
vrees te zullen vallen ... maar zijn lippen be
lasteren en vervloeken den ongeroepen wreker,
dien hij voor zich meent te zien.
Jansen kruipt voort, maar zijlings lu, om
den hem belemmerenden vijand te ontkomen.
Zyn schaduw gaat hem vóór Hy' vloekt.
Een stroom van ijzingwekkende vloeken stygt
op, storend en weeklagend in de vredige nacht
stilte, naar den lichtenden hemel.
Ea de stroom daar vér beneden, stuwt zijn
toornende stem op naar 'den ineengedoken,
vloekendenman, die byna de hoogte beklommen
heeft.
Jansen gaat nog meer zijwaarts.
Hy tracht slechts die schaduw .. . voor hém
zijn slachtoffer, te ontlooperi.
Want nu in zijn volslagen waanzin wil hij
niet sterven, nu die schaduw hem naar beneden
wil dringen, wil hy opwaarts, naar de vlakte,
naar zijn woning.
Eén oogenbük blyft hij roerloos en stil; dan
ontwijden zijn vloeken in razende snelheid
uitgestooten, opnieuw de stilte van die plek.
Dan ook hoort hy de stemmen die uit de
rivier naar hem opklinken; dan weet hy wat
die zeggen.
Ze schreeuwen zija wreker toe deze prooi
niet te laten ontsnappen !
Dreigend eensklaps, in vertwijfelden
tegenweer, laai hy de beschermende graszoden los;
richt zich op in volle lengte, doet met
beHe armen een slag in de lucht.
Ook zijn schaduw heeft zich opgericht...
angstwekkend lang reikt die Ter boven hem,
tegen de steile helling aan ... dreigt die hem
met woeste armbewegingen.
Met een ontzettingskreet zóó vreeslijk, dat
die aan geen mensctielyke borst schijnt ont
snapt, stort Jansen achterover, met 't hoofd
benedenwaarts, afglijdend van de gladde hel
ling. .. lager en lager.,. r.u weer achtervolgd
door zy'n schaduw; zijn handen grijpen woest
om zich heen ala zochten ze een steunpunt,
niet onder zich, doch boven zich in de lucht...
met bliksemsnelheid wordt by als 't ware,
van de laatste steilste helling afgerukt en
smakt in de toornende, bulderende, joelende
watermassa neer, die d;tar waar bij viel het
wildst ronddwarre'lt in snelle draaiingen, over
donderend den feilen kreet die voor het
laatst aan zijn lippen ontsnaj t.
Eenige seconden bly'ft zijn lichaam
rondzwaaien en warrelen op die eece plek in den
woesten stroom ... dan wordt het snel mee
gevoerd verder en verder...
* .. *
Helder en bleek wiegelt het maanlicht in
breede streep op den stroom ... rust op de
steile helling ... op de bergtoppen in de verte,
waar het zacht verdroomt tot wazigen glans,
bereden aan hun voet.
En de tallooze werelden schitteren in de
oneindige ruimte... onverstoord liggen de
vltkten . .. zwijgend de grasbegroeide hoogte ...
alsof geen wreker en geen vervolgde zooeven
een vertwijfelden strijd hadden gestreden.