De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 26 juli pagina 3

26 juli 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1361 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. achter het kunstwerk zoek, en zonder welke het mij onvertcbillig laat en onvoldaan. Ik voelde mij niet ryker na de lezing, en er was niets door in myn leven veranderd. Ik viad, je «egt van zulke boeken: goed werk, knap werk,.... naar dan vergeet je het weer en neemt er niets van mede, wat je leren lichter en warmer heeft gemaakt. Het behoeven 'daarom geen .tiê.-e, fijne droomen te zjjn, of vage visioenen van in 't VJle zwevende idealisten, om je «an te doen. Want daar heb je na dat boek van Brugse, ?Boefje" dat toch om den dood geen broze droomen bevat Als dat boek geen realisme, geen sterk, gezond, soliede realisme is, dan ia L ie t a het. De geschiedenis van een kleinen straatschooier, die liegt en steelt en bedriegt, tegen de klippen op, die eindelijk in de ge vangenis kafflt voor diefstal, en dan naar een gsticht gaat van roomscbe broeders, in L'mburg. Er wordt in gescholden en gevloekt en geraasd van 't begin tot het eind, en de schrijver brengt je in smerige sloppen en hofjes en krotten uit de ordinairste achterbuurten van Rotterdam. Niets van leliën, of maagden, of madonna's of engelen en zoo. Maar ik zon wel eens willen weten, wie dit ?Boefje" met droge oogen kan lezen, en zich niet wonder ontroerd voelt, tot in het diepst van ijjn innige wezen, bij de lezing van dit prachtige, realiitiscbe boek Want achter dit rjjke realUme staat een man met een groot, menseislyk bart vol warm, weldadig gevoel, en die man grypt je aan in je eigen binnenste, zóó, dat je alle consideratie van knap of goed of litterair vergeet, en bij met je doen kan wat hij wil. Ik heb in jaren geen realistisch werk geleien, dat ny ióó ontroerd heeft. Het is een tendenc-werk, zeggen ze, dat ten goede moet komen aan de vereeniging Pro Joventute. Goed. Wat kan het mg schelen, t en den z (f niet! Da hoofdzaak is dat dit boek kunst h, grootc, realistische kunst, waar ik de warme, nobele ziel achter voel van den schrijf er. Dit werk vergaat pok niet als de lectuur uit is, maar er blijft iets van b\j je, dat j9 rijker en gelukkiger heeft gemaakt, even innig, alsof je een mensen had ontmoet, dien je je leven niet meer zal vergeter. HKBRI BOREL. Een nieuwe Vordelvertaling staat te wachten. De Samson" zal, naar schrijven van den beer van Noppen, in Srpttmber verschijnen. Dit ia een belangrijke gebeurtenis, want aan de Vondelstudie in het buitenland, voornamelik in Amerika en Engeland, zal daarmede een nieuwe stoot gegeven worden. Tot dusver was alleen de » Lucifer" vertaald, gelijk men weet, en sinds kort had Leonard Charles (v. N.) ook rsome of the fiaest lyrics" vertaald en ter ver luchting in zijn voordracht over Vondel opgenomen, terwijl bij mede een avond wijdde saa «Adam in Banisfament, the dramatic sequel to the Lucifer." Laten wij hopen, dat hierbij de »Noah" zal komen als derde in het verbond en zy te zamen zullen worden uitgegeven. De ,Adam in Banishment" is uog niet in druk ter kennis gebracht, maar dit zal nu gebeuren nut ,den Samson", htt tweede treurspel van Vondtl dus, dat een waardige vertaling in het Engels beleeft. Wat dit boek ook voor Nederlanders aant rekke lik, voor Vondelkenners evenals zijn vorig boek zelfs onmisbaar zal maken, is, dat het stuk voorafgegaan wordt door een zeer be langrijke studie. Terwijl tot dusver vanNrppen geen vergelijking trok tassen Vondel en Milten en hiervoor skchts verwees naar anderen, heeft hij dtt onderwerp jn jjet tweede boek bij zijne bespreking getrokken, en den ,Saaisou" vergeleken met den //Sanson Agonistes", kliiikHllfflIlltllMIIIIHIIIIHIItMIIIIMimmlIIIIIU cf&uUI&tön. ONZICHTBARE WREKERS, 4) DOOR STEFANOTIS. (Slot). VI. Zware regens 'zy'n in den laatst en tyd ge vallen; het is in den Westmoutson. Van de bergen komen woeste stroomen aanbruisen; de rivieren zwellen door ijlend, woelend, ru schend water, zoodat de op andere tyden blootliggende steenklompen op de bed dingen, nu niet zichtbaar zijn. 't Is nacht een heldere nacht, licht door maneschy'n en de rustige flikkering van ontel bare sterren. Van de, met kort gras begroeide h>ogte, op korten afstand van het Gesticht, kt m1; de ge stalte van een mee H-h. die behoedzaam en moeilijk van de steile helling afdaalt, schijnbaar het eenige wakende wezen in den omtrek; gansch nietig en geringltkend, zóó donker, met tot achtergrond de oneindige ruimte, waar 't glanst en flikkert en licht van ontelbare werelden. Rondom de wijde, onafiienbare vlakten met gras begroeid; vóór hem in verre verte hooge bergspitsen, waar beneden aan den voet wazige maanglans rust; hél in de diepte, waarheen hy zoo moeizaam afdaalt, een breede, sissende, huilende water massa, die in donderende vaart het grootsche dier eenzaamheid verhoogt; beangstigend als een ontembare kracht te midden der vredige rust van dat landschap en dien hemel. Uiterst langzaam, als vermoeid, klimt de nietige menschengedaante, bevreesd te zullen vallen, de steile helling af. Als hy lager kooit verstoort zijn gestalte niet meer de wijde rust daarboven; het verre uitzicht is onbelemnerd door Benig levend wezen. Alleen zy'n echaduv donkert achter hem aan; als iemand, die hem onverbiddelijk volgt... . ontastbaar, zwart. Maar hy zelf ziet die schaduw niet, zijn oogen zyn strak gericht caar de woeste schoonheid van den stroom, hoewel hy niets gevoelt voor die schoonheid. Op deze plek maakt de rivier een bocht en oorverdoovecd is het wilde geklater waarmee de gezwollen stroom tegen de hooge oevers dier bocht aandeint; eerst opsteigerend met warrelende draaiing, on zich dan, terugvallend, toch te voegen naar den koers dien het hem vergund is te nemen. De eenzame man, Jansen, de verpleger uit het Gesticht, is beneden; nu staat hij op het smalle pad aan de rivier; zijn schaduw lang en donker, vlekt den maanlichten grond be zijden hem. Jansen is volkomen rustig nu ; want hy heeft een besluit genomen en dit echy'nt zijn plaaggeesten met hem te hebben verzoend. klaar aattobnerd, dat Wilton, hoe onbetwist groot dichter bij zij, vaak de vleugels van Vondel leende om op te zweven in hoogere sfeeren. Zoo dot nde zal het zijn, dat ook zij, die Milton bestudeeren, naar het boek van den vertaler zullen grijpen. Het was goed, dat bij de eerste maal zich van dergelijke uitspraak onthield, om langzaam maar des te zekerder de zaak van Vondel door te voeren in de wereld der Engelse letter kunde. De gelegerheid tot een vergelijking met fParadisfi Lost" blijft hem nog altijd opeu bij »Ada<n in Banishment"; moge hij er gebruik van maken. Hij het ft aan Vordel's Samsor, a comparison with Milton's Ssmson Agonistes" mede een zijner voordracht avonden gewijd. De eertte acht tij beter voor het tooneel geschikt. Moge ons toonfel overgaan tot het opvoeren van enkele Vondelstukker. De mogelikheid is niet uitgesloten, dat het buitenland anders een voor beeld stelt. (Tot mijn spijt heeft ten tijdschrift met nog een artikel over Bouwmeester door van Noppen, dat bij mij toezond, my niet bereikt) Hoewel het mijn taak uitt is het werk van den Amerikaan te bespreken, moge toch, waar een buitenlander zoo'n uitgebreide studie gaat geven, reeds een enkele opmerking over het stuk van onzen dichter gfp'aatit worden. De ^Samson" is van alle Vondeldrama's dat gene, waarin de hartstochten htt heftigst woe len ; in dat opzicht staat het zelfs bij de ^Lucifer" nitt achter, al is de hoofdpersoon daar hooger in zijn streven, wijl bij Aartssngel en de Vorst des L:chts i». Het is dan ook tnffind, dat juist in den ^Samson" (lerde relrijf) de macht van het tooteel wordt afgeschilderd met zijn bloot leggen der hartstochten. De hoogleeraar Kalff merkte voor htt eerst op, dat hier regels voor komen, die bijna niet anders kunnen zijn dan een toefpe.ing op den ^Hamlet." Zoi d;r twijfel toch htelt Vondel s ukken van Sbakespeare zien opvoeren door de Eu^elsche gezelsehapren, die Amsterdam bezcchten, en kan daarbij de Ham let" ontbioken hebben ? Sjakespeare is de meester in htt schilderen van hartstochter, en hoewel Vondel vasthield aan de regels van het klassieke drama, heeft de E gelsman niet nagelaten een machtigen indruk op hem te maken en onge twijfeld óók gunstigen invloed ui: geoefend cp Vondtls eigen ontwikkeling bij het schilderen der hartstochten. Is het wonder, daf, waar deze over het tooneel fpreekt, de Engelsman zich onweerstaanbaar aan hem opdringt ? De bedoelde regels zijn: Men ziet een hof verwilderd, Verward, en overend, geverfd met prinsenmcord. Daar wordt van scbennisse en wraakgierigheid gehoord. Men rukt gekroonden en gezalfden van hun stoelen. Slaat d.t niet op het laatste toontel ia den Hamlet? Daarna vervolgt de dichter in eigen zin met de volgende fraaie regels: Hartstochten, onderlinge aan 't barrencn en woelen, Ontvouwen zich, gelijk de verwen, met de naald Of schietspoel net gelegd, en daar geen meester dwaalt Van wel te schikken, zijn tapijtwcrk geestig teekeut, Dat wie 't bespiegelt dit ecu overeenkomst rekent Van hemels oogmuziek. Dfze woorden geven zijn eigen opvatting van het treurspel weder en karakteriseeren zijn werk, want dit is juist in overeenstemming er mede. Hoe groot de indruk is, dien Shakefpeare, in het bizonder de Hamlet, op hem gemaakt heeft, blijkt hieruit, dat nog een toespeling is te vinden op dit drama ia een stuk, dat hij vtel vroegi r schreef r.l. den Palamedes (1025; de Samson verscheen in 1060 . In den beroemden rei, die den lof van het landleven zingt, zegt bij daar: Ook schuilt hij voor de ponjerts vrij, Die achter de tapisscrij Den man van staat het lijf ontzeggen. Doelt dit, niet klaar op den dood van Poloaius ? In htt tijdsverloop van vijfendertig jaar is de Hamlet hem dus voor den geest blijven zweven. UMHIItllllllllllMmlIIIIIMIIIIIItllllllllmlIlHIIHlIIIIIIIIIIMIUIIIltlllllllllll. Geen kloppen meer... geen schaterlachen in z'n ooren.... de heele satanscha .. . kome die is uit! Ei wat 't nou te beteekenen heeft gehad, en wie 't nou ge veest zyn ? Hy weet er niets van af, net zoo min als toen 't kabaal pas begon; maar 't kan 'm nou ook niets niemendal meer .schelen... Hy heeft er genoeg van. Z'n zenuwen zyn in de war, zegt de dokter, jawel l Z'n zenuwen l Hij ziet dat dooie mirakel, die gek ook eeuwig en alty'd voor 'm... as dat niet genoeg is om je zenuwen in de war te maken l... De dokters van 't gesticht zy'n allemaal erg met 'm ingenomen; 't is eeuwig Jansen vóór en Jansen na; geen beter verpleger dan Ja^ben. Ze hebben 'm op slag gegeven, ze hebben 'm voor 'n jaartje naar Holland laten gaan ... 't geefc alles niks, hij kan 't nou riet meer voihouen. Hou 't maar vol as js r.ooit 's lekker slapen ian. Hij heelt geprobeerd zich te bedrinken, ióó stiekem, dat geen mensch 'r van af wist, als 't werk klaar was en hy' thuis zat. Toen heeft ie, zegt z'n vrouw, niks als onzin gepraat, van 'n gek, die hy zelf verzopen had en die nou met z'n dooie gezicht altijd ooi 'm was; en dat die hem nog eens zou doodmaken maar secuurder, dat ie voor goed dood bleef; en zoo maar door. En toen z'n vrousr 'm dat vertelde, toen ie weer nuchter was, toen was ie zoo verbouwereerd geweest . .. Nee l dat had ie nooit meer dur ren doen, zich bedrinken ! Want 't was nog 'n geluk dat allten z'n vrouw 't gehoord had, die dacht dat 't dronkemanspraat was geweest. Maar als 'n ander 't had gehoord . . . nou . . . dan wai ie 'r bij geweest. Nee ! dat ging niet... en om nou altijd nuchter te motte zijn met dat gezicht van die gek voor ja oogen en dat lawaai waar je niet van slapen kcin ... dat ia ook niet uit te houen .. . dan maar liever de kali in ..." Het water beneden de plek waar hij staat, schettert en joelt, klaagt en toornt niet luider stem. Jarsen hoort 't niet, zoozeer zijn z'n gedachten vervuld van zijn tegenwoordig kwellend bestaan ... versuft als hij is van het onophoudelijk keeren en wenden in zijn hersens van nzelfde voorstelling, nzelfde gedachte. Ook wenscht hy nu niet meer die eene duistere daad ongedaan te kunnen maken; maar wel die nog eens to kunnen overdoen ... en r 63 eers ... en i g eens. Dat zou hem bevrijden van het sorrend visioen . .. dien doode levend, LEVEND, LEVEND I Hem treiterende, hem vervolgend by nacht en bij dag, hem alle rust en alle genot ontstelend; en töjh vermoord door hem ... toch zektr dood ! Want hy ziet 'm immers voor zich liggen, bleek en druipend van 't water, zooals hij toen op do steenen lag ! Ka hij ziet de enkele water droppels langzaam voortrollen over het kor:n, stoppelige haar.. . droppels ald vaste, ronde lichaampjrs; over die haarstoppels voortglij dend, met kleine schokjes en largzame bewegingljes totdat die ai'Jruppen op de tatte steenen. Toen Todema's lijk in werkelijkheid voor hem lag, heeft Jansen niet zoo daarop gelet; maar later herinnerde hy' zich toch hél goed dit zóó gezien te hebben. Hoe kan bij 't anders nu weer Men ziet het, da*, het dichterlik instinkt gtvoeli heeft, waar het veistaid niet hetft gesproken. Deze Shakespeare ontdekking in Vondel is van groüte waarde voor een juister begrip van zijn gerst en zijns werken. Het was verleden jaar, dat ik uit Duits land een dagblad gestuurd kreeg, den Uresdener Anzeiger van 8 September, waarin eeu artikel stond over oozen grijzen dichter. «/Ein hol'andischer Dichterfürst" stond er bovtn. Eerst werd erin geklaagd over de gericge bekendheid met onze letterkunde, en mtt recht. Zelfs Chineese tooneelstukken worden in het Duits ver taald, de poëiie van den buurman blijft voor het meerendeel een gesloten boek. Het artikel maakt voor zijn aanhalingen gebruik van ver talingen, die bizonder slecht zijo. Zij zijn mat, slap en onjuist en dat alles ondanks de Alexan drijnen der drama's orgecfferd zijn aan blank vers. Da maten der liederen zijn beter, doch de eigenschappen hetzelf.le. Zoo het lied: Wat zong htt vroolik vogelkijnr" Als voorbeeld een enkele regel. Vondel'a vraag: Waar groeien eiken t'Amsterdam P" wordt omgezet in het kalm overtuigende: »Kein Eichbaum gmat in Amster dam," wat natuurlik een verzwakking is. Voor den uitroep: Wat mist die plaats al geurs ! i iets anders dan : Kein selgcr HerzensJauk. Waar blijft nu de schoonheid van het vers? Het komt mij voor, dat men te vluchtig werk heeft geleverd. Een gotd diciter wil bestudeerd worden. Een kolossale fout is gemaakt docr aan reien, willekeurig andere maten te gever. Zoo de reeds genoemde rei over het landleven in den Palamedts, die aldus aanvangt: Dunner gesat schon, entfliehn die Gestirne Uud es ennatlet ihr -feuriger Slrahl, Rückwürls sinkend ziehen die Schatten Mit der weienenden Nacht zu Thai. Flimtnernd treibt die himmlischen Schaaren Der Stern des Morgens vor sich lier, Und es weudet zur Flucht die Deiclise! Der Fuhrmann in dein groszen B;ir. Golden steigt der Gott des Tages Aut' blauem Gcspann aus tiefer rlnth, Es zittert anf Idas waldigen Hügeln Das .blattenneer in sonniger Glutli. Wat zegt men van dtze langzaam rollende maat? E^n nabootsing der Griekse treurspeltn (bier ongerijmd juist door het rijm), maar be paald buiten Vonde', vlak tegen zijn gebruik der Nederlands? taal in. Mea herkent onzen dichter niet. Hoe fors en eenvoulig sttekt tegenover die vertaling zija eigen koor af: Het dun gezaaid gestarnt verschiet Zijn glans en gloeit zoo vierig niet, De schaduwe is aan 't overleueu, De morgenstar drijft VUOL' zich henen De benden van het hemels heer, De voerman van den grooten lieer. Opdat hij zijne beurt verwissel, Vlucht been met omgekeerde dissel. De gouden Tiian rijst alree Met b!auv\c paarden uit der zee, En schittert over bos en duinen Ku Ida's bJaderrijke kruinen. Het einde van het koor is tenminste forser vertaald. Maar blijkt niet genoegzaam, hoe oppervlakkig de kennis van Votidel in Duits land is? Men moet hem daar niet als slecht of simpel navolger der Giiekse drama's beschou wer', maar als een ooispronkelik dichter met eipen opvatting, vol kracut en gloed. Nu rog een vootbeelj, hoe niet alleen de koren getemperd zijp. Neem de prachtige uitbarstiig van Lucifer, beginnend: Nu zweer ik bij mijn kroon het al op een te zetten. Deze regel is verwaterd tot: 13i'i mciner Krone, alles scU' irli dran. Zoo het vervolg-. Het opstahdige, bewegingevolle: IIIIIHIIIIIHItllllllllllllllMIlllll voor zich zien .. . telkens weer ... dat lang zame rollen der droppels orer 't hoofd, en dan plats l op den grond. Soms overvalt Jansen het verlangen te weten hoeveel droppels daar zyn, en b?gint by ze te tellen .. . een . .. twee ... Maar dan blyft de droppel stilliggen, en dan hél, hél langzaam springt 't ronde bolletje op een ander haarstoppeltje, totdat hij i,iet meer tellen kan, en wacht totdat die droppel zal voortrollen en neerpiassen in het water, dat kriiigt om het doodenhoofd op desteenet. Er zyn oogenblikken geweest r"at dit voor ande ren onzichtbare visioen hem zoo geheel in beslag nam, dat bij alles om zich heen vergat; dat hy geen antwoord gaf op vragen die hem gedaan, bevelen die hem gegeven werden En zijn uiter lijk was op die tijden zoo vreemd ; grootezweetdropp°ls pare'erd op zijn voorhoofd, de strakke blik als van een zincelooze en de ruaoere gestalte bevend in zenuwachtige spanning, dat het praatje ging, hoe Jansen bij tyden tiet goed bij 't hoofd was. Hy zelf voilde dit... op andere tijden her innerde hy zich dan weer dat die aanvallen reeds met korter tusschenpoozen t( rug keerder. Man schreef dit toe aan de slapeloosheid waarover bij klaagde; maar de werkelyke reden vermoedde niemard. Hij wist waarcp dit alles zou eindigen, op volslagen zinneloosheid, en als bij dan nog vaker gekweld zou worden, door dat visioen vaa dien vermoorde... Neen... cUxn maar liever de kali in. c « Zóó was Jansen zyn huis u'tgeloopen met 't vaste voornemen fr nu maar een einde aan te maken; voorzichtig, om zijn vrouw niet te wekker, is bij van het bed opgestaan. Ze is ook rustig blijven doorslaren, want hij staat zoo d kwy'ls 'a rachts op om door het huis te zoeken wie al dat rumoer maakt, dat dit haar tiet meer wekt. Korst wist hij niet recht ho3 het te doen ; maar toen hij nog stond te overleggen, had hem van verre dat loeiende, bulderende geluii van de rivier aangetrokken ... Hoe woest ddt water hier opklettert tfgen den hoogen dijk! Als de dijk r.iet zoo hoog was, dan spoelde, neen dan vloog .'t er vér over, berekent Jansen, half vertuft nu door dat toornend loeien der rivier. Zijn blik dwaalt af naar daarginds, waar het water komt aanglijden met rustiger gang, waar geen belemmerende bocht is. Een breed, deinerd pad lijkt de rivier daar, niet n lange streep van bleek maanlicht in het midden, tüe meewiegelt met de rasteloeze deining van dien breeden waterweg. Dichter naar de bocht toe wordt ze steeds woeïiger.. .. zuigt een draaiende strooming de aanglijderjde massa naar zich toe.... sleept die met zich voort. .. werpt ze tegen de hooge oevers op, dat zij loeiend en brullend baar schuim hoog opsipat, dat sissend terugvalt... z.tii mengend met de warreier de watermassa beneden.... met deze voor!glijdend . .. verder en verder ... totdat het beletsel door die bocht veroorzaakt niet meer bestaat, en de rivier Te LefFen mijnen stoel in aller Heemleu trans Door alle kreitsen bene en starrelichten glans, is geworden tot het doodbedaarde en overpein zende : Hoch ber aller Kreisen dieser Welt, Auf ibren Zinnen bau ich meineu Thïon. En zoo voorts. Het ziet er alles tam uit, zet men het naast Vonde). Een vertaling moet wel verliezen, maar hier verliest zij al te veel. Is men niet, bij machte zijne werken goed in het Duitsch te vertalen, onze buren worden uitgenoodigd tet Nederlands te leeren. Eén goed ding staat in het artikel, het neemt over, dat Lucifer, Adam en Noah tezamen een trilogie vormen; mogen wij hen nog verder brengen, Laar noemend De Trilogie der ZondeHet meent ook abusievelik, dat de Maria Stuart een der belangrijkste is van Vondil's tooneelstukker. Dit stuk onileent zijn bekendheid vooral aaa zijn onderwerp, en is bet moo;, het behoort toch niet tot de twaalf meest op den voorgrond liedenden, deze immers zijnde, behalve de trilogie, den Samson en den Jeftha, eerstens «Jozef in Dothan," de drie galegenheidstukken: Gijsbreclit van Amstel, Leeuwendalers en Palametie% voorts de Saiomon, Maagden en David in Btdingschap. Van dezen ontbreken er velen in de bespreking. In ,Maria Stuart" toch missen wij or gaarne het. optreden van Elisabetb, terwijl in ,Maagden" Attila wel degelik op treed». Maar in ieder geval: in Duitsland wint de Vondel beoefening veld; Vondel voor de pcëzie en Muitatuli voor het proza! Het slot is dus, dat wij in het bizonder de nieuwe vertaling in jhet Eugels met vreugde begroeten, vooral de studie zelve o\erdenSacnsou. Lilea wij dus met voldoening lezen of herlezen dat schitterend stuk met zijn allerfn a ste korer, zooals dat na het Tweede Bedrijf, of dat na het Derde: Wordt 's lichaams blindheid onvermogen En arremoe gerekend, wat Is 't missen der inwendige oogen Een gnjoter armoe enz. Een i-dee, door Wilton overgenomen, gelijk Van Noppen opmerkt. Het heerlijk satirieke koraal »Uroot is Dagen, 't hoofd der goden." Men lette op de figuren in het drama voorko mende. De vorst van Gaza, een toonbeeld vaa koninklikhe'd, djor den dichter met voorliefde behandeld, slechts schipbreuk lijdend door ziju afgoderij; de listige, heerszuchtige gemalin, scherp getec.kend; en Doven alles uit Samsoc. Zija woedeuitbarsting, voordat hij in den tempel wordt gebracht is in tigenstelling met de andere deelen (uitgezonderd het gebed, een lyiiese vorm) niet in Alexandrijnen geschreven, een Lerinnering aan den kort te voren gedichten ,Jeftha" dus. Toi n Van Nop'pen's meenir.g hierover gevra'igd werd, antwoordde liij, dat dit door den dichter gedaan was, om nog meer dadelikheid aan Simsoii's woorden te geven. Mcgen de laatste jaren het begin van den Vondelopgaug in het buitenland beteekenen. Moge na den Samson eenmaal de Jeftha in het Engels veiscbijnen. E i dit laatste is geen ijdele wens, want de vertaler koettert reeds planner. Hooimaand '03. VAN ELKKG. Eller.s Strijd, door MARY E. WILKENS. Vry naar het Amerikaansch bewerkt. By Joh. G. Stemler Cz, Amsterdam. Het is niet zoo heel gemakkelijk een oor deel te vellen over dit boek, zelfs om een algetneenen indruk ta gaven dien het gemaakt heeft. Daarvoor is het te veel Amerikaanscb, d. w. z.: weten wy te weinig van Amerikaansche zeden, blijkbaar zóó anders als bij ons, dat wy telkens onwillekeurig vragen: zyn dat kH!MMf*nïtiiimmmiKiimiiiiiii*iii;i<iiiimtiiiiiiiii weer als een breede, deinende weg van glin steren d zilver voortruii-cht t usichen hare oevers, in den stillen, maanhchten racht. Jacsecb blik wordt opnieuw getrokken naar de geweldige kracht daar beneden hem. Hy weet dat de rivitr een eind verderop nog een bocht maakt... en dan voelt hy zich plotseling den armzaligen moed ontzinken, om door zelfmoord een einde aan zija kwelling te maken. Deze plek is hem eensklaps te woelig, te onrustig; zelfs de schijnbare rast van het water daar verderop, wordt later toch weer verbroken. Neen, deze dood ly'kt hem zelf te gewelddadig; hy verkiest een rustiger wijze van sterven. Dat woedende water stoot hem af, verschrikt hem, tlwi gt hem die plek den rug toe te keeren. Langzamer, moeitevoller nog dan toen hij die afdaalde daar straks, begint hij nu de steile hoogte te beklimmen. Het bruisende water daar beneden hooulacht... fcist hem zijn toornende verachting na, als hij op handen en knieën soms cpkruipend, z'ch verder daarvan verwydert. Maar hij liV.i 't niet doen... niet c"cu'ir althans! Nu gaat zijn ichaduw donker en dreigend voor hem uit, op het korte gras, waarin hy' de vingers kralt om niet terug te gleden. De ijle schim die hem daar straks scheen te vo'gen, die stil en dreigend naast hem lag op den weg, terwijl hy naar den stroom staalde, schijnt hem nu te willen beletten terug te keeren naar de hoogte daarboven, die belicht wordt door het EcMjusel der maan en der ontel bare, lichtende sterren. Wanneer Jansen zich uit zy'n gebogen hou ding opricht, langzaam klimmend met uitge strekte armen om het evenwicht te bewaren, staat ook zijn schaduw voor hem met uitge breide armen, als om hem terug te dringen naar den eerst zelf gewilden dood. Kruipt hij op handen en voeten voort, dan toont zijn schaduw hem zijn eigen beeld, als een dier voortshnpend langs den grond. II\j blyft sidderend staan in gebukte hou ding, de ving-rs gekrald in de graszoden, het hootd weggedoken tusschen de hoog opgetrok ken schouders, het bleeke, koude, wreede gelaat als versteer.d in verdwaasden schrik ; de oogen puilend uit hun kassen, met een uitdrukking van krankzinnige woede en haat, gericht op het y'ie, zwarte, brnipenda iets daar voor hem ... 't welk hij meent dat zich op zijn weg heeft gesteld als een onverbiddelijken wreker, die hem den terugkeer tot het leven afsnijdt. Janjens verwrongen trekken hebben niets menschelijks meer, zóó, den zwijinelenden schrik verradend die zijn ziel heeft bemeesterd. -. met den dollen, ontembaren haat die hem alle nadenken beneemt. De hem zco lang reeds dreigende hersenziekte heeft hem eindelijk ingehaald, daar bij zijn terugkeer naar zijn wonir.g, op die eenzame hoogte, waar alleen hy' zich bevindt, met dat zwarte, dreigende iets daar vlak voor hem. Hy lacht... een gillende spotlach. Hy durft de steeds dieper inwroetende vindaar werkelyk gewone toestanden ? En daar voor is het boek ook weer te weinig ken merkend Amerikaansch. Dat het Hollandsche boek eene vry'e bewerking van het Amerikaansche is blijkt uit velerlei. Maar dat brengt juist den twy'fel mee, wat is er Amerikaansch in, en wat van den Hollandschen bewerker. De opzet van het boek is zeer aantrekkelijk. Het bjeit terstond en lokt tot lezen uit. De teekening van het kind Ellen in zyn weinig beschaafde omgeving bekoort. De liefde der ouders, die voor dat kind tot alles driegt, ook tot het onverstandige, is zoo menschelijk. De ontwikkeling van het meitje belooft zooveel, wat in spanning houdt, wat van haar iets byzonders doet verwachten, maar volbrengen, verwezenlijken doet ze niet. Integendeel. Ze eindigt als een gewoon romanheldiüneija en de Deus tx machina verschynt aan het slot erg druk. Toch kunnen zy' die gaarne lezen en al lezende willen genieten (iets wat niet altijd samen past) genoegelyke uren met en door dat boek doorbrengen. Ook kunnen tal van ' ouders, slechts met een of een paar kinderen gezegend en daarom geneigd daarin buitengewoon talent te ontdekken, er voor hunne kinderen de gezegende les uit leeren, dat een kind met talent, met voor tri ff s ?iiiiiiMiiiititiitiiniiiimituiitiitiiiiniiiiniuiioiniiiififinHwHBKKnas 40 eenta per regel. IIIIHIHIIIMIIIIIUIIIMHWnMII Rijwielen zijn de beste voor ?125 met 2 jaar garantie. Vraagt geïttu&treerden Prijscourant aan de Hoofdagenten A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 243 b/d Damstraat Iloofd-Oepól VA* Dr. JALGEH'S O R! C, Hormaal-Wrtiïelei K. F. DECSCHLB-BENQH, Amsterdam, Kalveratr. ISf. Eenig specialiteit in du* artikelen in geheel Neder!. cocao a chocolade Piano-, Orpl- en loztttasid & HAl.NIlOVEff, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANQJO'S in Koop en in Hm R«par««rtn Stommen Builea. lllMlllmilMIftUIIIMIUmlIlllllllfmillttMlIM gers niet uit de weeke graszoden trekken, uit vrees te zullen vallen ... maar zijn lippen be lasteren en vervloeken den ongeroepen wreker, dien hij voor zich meent te zien. Jansen kruipt voort, maar zijlings lu, om den hem belemmerenden vijand te ontkomen. Zyn schaduw gaat hem vóór Hy' vloekt. Een stroom van ijzingwekkende vloeken stygt op, storend en weeklagend in de vredige nacht stilte, naar den lichtenden hemel. Ea de stroom daar vér beneden, stuwt zijn toornende stem op naar 'den ineengedoken, vloekendenman, die byna de hoogte beklommen heeft. Jansen gaat nog meer zijwaarts. Hy tracht slechts die schaduw .. . voor hém zijn slachtoffer, te ontlooperi. Want nu in zijn volslagen waanzin wil hij niet sterven, nu die schaduw hem naar beneden wil dringen, wil hy opwaarts, naar de vlakte, naar zijn woning. Eén oogenbük blyft hij roerloos en stil; dan ontwijden zijn vloeken in razende snelheid uitgestooten, opnieuw de stilte van die plek. Dan ook hoort hy de stemmen die uit de rivier naar hem opklinken; dan weet hy wat die zeggen. Ze schreeuwen zija wreker toe deze prooi niet te laten ontsnappen ! Dreigend eensklaps, in vertwijfelden tegenweer, laai hy de beschermende graszoden los; richt zich op in volle lengte, doet met beHe armen een slag in de lucht. Ook zijn schaduw heeft zich opgericht... angstwekkend lang reikt die Ter boven hem, tegen de steile helling aan ... dreigt die hem met woeste armbewegingen. Met een ontzettingskreet zóó vreeslijk, dat die aan geen mensctielyke borst schijnt ont snapt, stort Jansen achterover, met 't hoofd benedenwaarts, afglijdend van de gladde hel ling. .. lager en lager.,. r.u weer achtervolgd door zy'n schaduw; zijn handen grijpen woest om zich heen ala zochten ze een steunpunt, niet onder zich, doch boven zich in de lucht... met bliksemsnelheid wordt by als 't ware, van de laatste steilste helling afgerukt en smakt in de toornende, bulderende, joelende watermassa neer, die d;tar waar bij viel het wildst ronddwarre'lt in snelle draaiingen, over donderend den feilen kreet die voor het laatst aan zijn lippen ontsnaj t. Eenige seconden bly'ft zijn lichaam rondzwaaien en warrelen op die eece plek in den woesten stroom ... dan wordt het snel mee gevoerd verder en verder... * .. * Helder en bleek wiegelt het maanlicht in breede streep op den stroom ... rust op de steile helling ... op de bergtoppen in de verte, waar het zacht verdroomt tot wazigen glans, bereden aan hun voet. En de tallooze werelden schitteren in de oneindige ruimte... onverstoord liggen de vltkten . .. zwijgend de grasbegroeide hoogte ... alsof geen wreker en geen vervolgde zooeven een vertwijfelden strijd hadden gestreden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl