De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 9 augustus pagina 4

9 augustus 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1363 beid de lichten zijn getoetst met vette lichtende streekjes verf. En hier mag er ook eens op gewezen worden hoe op de portretten van Rem. brandt, de Keijzer, van der Helst en Frans H «l s, en bij de schilders van dien tijd in het alge meen, handen en gelaat altijd in volkomen harmonie zijn met elkaar, hetzelfde karakter dragen, een bewijs hoe goed de kunstenaar zijn sujet bekeek, en wist door te dringen in het wezen van den persoon, die hij afoeeldde. Het relief dat de Keijzer aan zijne portretten wist te geven, kannen wij ook bewonderen in No. 63, een familiegroep van 8 personen, vol waarheid, deftigheid, harmonie en eenvoud, met heerlijke details in koppen, en handen van een vastheid van toon in het licht en in de blonde schaduwen zooals slechts de 17e eeuwsche meesters ons die geven kunnen. Esn ander portret in een ietwat van Dijckaohtigen trant met een achter grond van draperieën en landschap, is een mooi overwogen, wel geëquüibreerd schilderstuk, ver doorgevoerd in de onderdeelen; toch trekt mij meer de eeovoud aan van het portret No. 67, van dien forschen ouden heer. Van Cuijp (1620?1691), den zonnigen Cuijp, den universeel en Cuijp, die een zonnestraal met de verven op zijn palet mengde, die alles weer gaf, wat zijn gretige, nooit verzadigde blik waarnam, de het frissohe getonde buitenleven in al zijne verscheidenheid in zich opnam en met kleuren tot licht verwerkte, van dezen eenigen zijn twee portretten: een kind op de valkenjacht, waar de schilder zijne veelzijdigheid toont in het afbeelden van landschap, lucht, dieren en menschen, en voorts een gloedvol port rat van een man. Van zijn vader Jacob Gerrit'.e Cuijp (1594?1651), den Jandschip- en veeschilder, een der oprichters van het schildergenootschap ,St. Lucas" te Dordt in 1642, is tr een zorgvuldig geschilderd portretje vaneene oude dame, gedateerd 1649, wel knap. van leekeniog en uitvoering, maar missende toch die grootheid van den zoon; de achtergrond geeft geen steun genoeg aaa het toch zoo ge voelig geschilderde kopje en de stijlvolle be handeling van het co?tuum. Het is trouwers juist het costuum van den tijd, met zijne groote t,oberheid, zijnen rijken eenvoud door de tegen stelling van groote vlakken kleur, welke den schilders van toen zoo gunstig wa<, ea waarvan zij zoo goud partij wisten te trekfcen tot het bereiken van het groote picturale effjct, wat zij behalve hH treffen d«r gelijkenis in hunne portretten ook beoogen. E a wat balden zij de overheerschende kleur vau de kleedij, het zwart, ia hun macht; Koa verstonden zij de kunst om met da1, zwart Lclit uit te drukken, hoe wisten zij het wit in diepen toon, toch wit te houden, om daardoor 11 eed s deftig binnen de lijst van het sc'iildtrij te blijven Een zeer byzondere verschijning op deze tenloonsWling is Gsrard ter Bjrch (1617 -1631), die fijngevoelige, aristocratische schilder, ver tegenwoordigd door vijf portretten. Kan mon zich een heerlijker fijner gepenseeld portret voor stellen als u°. 5. dat van die deftige oud-Hollandsche zestigjarige matrone, met dien zacht doordringenden oogopslag, met die distinctie in houding, eigen aan de mstschen uit dien tijd P Daar zit in dit portretje zoo'n zuiverheid van toon, zoo'ügeraffineerde kunst van schilderen en teekenen ligt er in opgesloter, het wezen van den mensch is er zoo volmaakt in uitge drukt, dat dit portret met nog ejnige andere van den meester tot de mooiste dingen behooren van deze tentoonstelling. Zoo noem ik nog het portret n°. 4 van die staande dame in zwart co&tuum ea grijzen mohérok met goudb»nd versierd. Ook hier die verbazende zuiverheid van toor>, Ai", heerlijk neutraal gehouden achter grond, waartegen htt figuurtje in al zij a een voud en rijkdom afkomt, met al de intensiteit van leven, die Terborch aan zijae figuren m edeelen kon. Wel contrasteren die in mineur toon gescbüderde portretten met die forsch sprekende koppen van een de Keyzer of Fiinck; maar welk een intimiteit ligt er opgesloten in ui', stil en rustig mijmerende beelden omgeven door een atmosf ;er van koel kamerlicht, waar elk detail toch nog in zuiver licht komt te staan en volkomen verantwoord wordt. Het portretje t°. 7, den Graaf van Penaranda, Spaanech gevolmacht:gde bij den vrede van Jiunster voorstellende, radert meer de miniatunrkunst. Het is een geestig geschilderd por tretje waarop het wezen van dien trotschen Spaanschen Grande met zijn hoog voorhoofd, tluwe fUpoogen, zijn haviksneus en de fijne uitdrukking van minachting op da lippen, prachtig is weergegeven. Al zijn de vormen van het kopje als het ware met het peaseel gestreeld geworden, om tot een meer dan volmaakte expressie te geraken, toch staat het buiten het kader der overige portretten, die sterker van lichtexpressia zijn, en zuiverder van toonaard. Te midden vau het werk van Ter Borch hangt een stuk van een zijner leerlinjen, namelijk van Gaspar Netscher (1639?1684). Het is het portret van een echtpaar met kind, dat sterk aan Ter Borch herinnert; maar het is iets warmer van toon en levendiger van kleur; in uitdrukking der stof komt de leerling den meester nabij, ofschoon zijn werk toch diets grootheid mist. Bij Netscher is de Fransche invloed sterk te bespeuren, vooral in het portret 104 »aa die mollige appe tijtelijke blondine, die in haar déeoüetéden schilder blijkbaar zeer welgevallig is geweest en hem wel wilde behagen. Ter Borch heeft tot overbuurman Frans Hals (1581?1661), dien onovertroff-.n vir'uoos van bet penseel, die met zijne schijnbare oppervlakligheid een intensiteit van leven aan zijne por tretten geeft, kwalijk beter te bereiken met meerdere doorwerktheid. Het is niet alleen de weergalooze zekerheid waarmede hij de gelaats trekken van zijn model, met z Diepende penseel streek op zijn doek striemt, die ons in bewon dering brengt: maar ook pakt ons die prachtige rijpe en rijke toonaard waarin hij zijne portretten schildert, en die ons iets mededeelt van de diepte van zijn gevoel, iets van de warmte van zijn knnstenaarstempeiameat. No. 36, het portret van Peter Tjarck behoort waarschijnlijk tot de periode 1630?1635, het is een met breed ge baar geschilderd figuur ten halve lijve, een van die typen van schoone, mannelijke kracht, zooals Frans Hals ze zag met zijne levendige natuur. Het hangt er veel van af, hoe men dit portret ziet onder welk licht, daar het soms met donker weer wat zwartig en ietwat rul aandoet. Rijker van toon en sappiger geschilderd is 40a, het portret van een jongman, met baret en roode veer en gekleed in een bruin paarsig manteltje-, de achtergrond is in een effen blauwgrijzen toonaard gehouden, de kop sterk aan n kant Terlicht. Maar het portret van Tjarck wint het toch door de vastheid van toets en zuiverheid van toon. Tot het beste der kleine portretjes r-ken ik no. 40, in den trant van het pittige uannenpoitretje uit het Mauritshui? in bruik leen van baron van Lynden; ofschoon dit laatste verder doorgevoerd is, is het palet van het eerste misschien wel zoo rijk en schitterend. Van hen, die onder invloed van Frans Hals gewerkt hebben, noemen wij Verpronck, van wien eenige zeer mooie portretten no. 126,127, die het heel goed uithouden in de nabijheid van den grooten Re m brand t. In den toets van gelaat en handen, herkent men wel de manier van Hals, de kleur i? goed, de lichtwerking is sterk; maar het modele is wat houterig, de plannen staan wat heel ssherp naast elkaar, hetgeen vooral te zien is aan ds portretten 128 en 129. Van Jan Miense Molenaar (1600/10?1668) twee vrij groote schilderijen: hit eene, een i fami'iegroep voorstellend, het andere een familie feest, waar ongeveer een veertigtal personen op voorkomen. Belangrijk mogen dtze gelegenheidsschilderijen genoemd worden, vooral no. 90, omdat zij ons een blik doen slaan ia de gewoonten en gebruiken van onze deftige, ge goede oud-Hollaudsche families in de 17e eeuw. Hoe zorgvuldig en met welk eene toewijding zijn deze doeken gepenseeld, wat zijn de onderdeelen met groote meesterschap behandeld. Maar de totaalindruk er van bevredigt niet geheel; de figuren staan te veel op zich zelf, zij blijven losse fragmenten en vormen geei grootsch gehtel opgebouwd uit licht en donker, zooals Jan Steen, Óstade, e.», ons te zien geven in hunne composities, waar meerdere personen op voor komen. Dit neemt niet weg, dat wij 13 doen hebben met meesterstukken, d'e niet alleen door de uitvoering, maar ook door het iiji.e kleursen'iment eene bij .oudere bekoring heb'jenVan zijne vrouw Jud;th L^yster is er een minder b langrijk portretje van een jougmenscb, dat wel den toon Vtn Hals heeft, maar diens pittigen uervensen toets mist. Het zou ons te ver voeren, wanneer wij schilder na schilder bespreken wilden; wij zullen er ons dus toe b.palen nog te wijzen op eenige belangrijke portretten, ofsc'ioon men ten slotte tot de conclusie komt, dat elk portret der moeite waard is, aandachtig te worden beschouwd. Zoo wijzen wij op een mooien, fisnn van der Helst (uo. 43), op een paar heel goede portretten van Cornelis van der Voort (132, 133) op een groot geziene Simon de Vos (134). Voorts een levendig, gee&t;g vrouwen portret van Paulns Moreelse (94), een grootsch portret van den Italiaan L-aadro Bassano in een rijken toonaard, heerlijk mooi van kleurensamenstelling, een portret, dat zich zoo mooi aansluit bij onze oud-Hollanders. Verder een, wel sterk sprekend pirtret, waarschijnlijk uit de Venetiaansehe school, een Poolsch edel man voorstellend, eer zwaar dan gevoelig ge schilderd ; maar met een forsch zwaardreunend palet van diep rood en bruin. Nog noem ik een zeer bijzonder, hoogs" eipressief vrouwenportret, toegeschreven aaa An»l co Bronzino; het prach tige rood van het costuum verhoogt de blank heid van den kop, waarop eene uitdrukk ng ligt van onverbiddelijke strengheid, bijna wreed heid. Din nog het mooie verdoorgevofrde por tretje van Gossaert van Mabuse (1470?1541), het pirtret van een edel vrouw van Pi:ter Pourbus (1510 1584) en zooveel meer. Tot l September blijft deze hoogst belangrijke tentoonstelling geopend. Het kan niet uitblijven of een druk bezoek moet haar te beurt vallen, het is eene zoo aige gelegenheid om eens de grootmeesters van het portret uit die roemrijke groote eeuw, bij elkaar te zien, om ze onder ling te vergelijken, en van elk afzonderlijk de hoedanigheden te bewonderen, er als mensch door te genieten. 10 Juli. L. LACOUBLÉ. Tentoonstelling van schilderyen. De duur der tentoonstelling van schilderyen enz. der firma E. J. van Wisselingh & Co. in de zalen van Pulchri Studio, Linge Voor hout 15, 's Gravenhage, welke aanvankelijk tot 31 Juli geopend zou zijn, is wegens de zeer groote belangstelling verlengd tot 16 Aug. a.s. iliiiittitimiMiitti iimiiiiiiiiimiiM Oudt Hollandsche menschen, door F. A. Buis. Schrijver van .In Ketenen van Hoogheid." Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon. De onmiskenbare invloed, door Robert Fruin op de studie onzer geschiedenis uitgeoefend, de meerdere zorg in verband daarmede aan onze archieven gewijd, heeft zich niet be perkt tot de geleerde kringen, in welke hij zelf zich bewoog. De ty'd, toen de algemeene belangstelling zich vrijwel beperkte tot eenige algemeene noties van den tachtigjangen oor log, is lang voorbij. Men heeft leeren inzien, dat de geschiedenis niet uitsluitend afge speeld wordt op de slagvelden en in de raads zalen. Ea dat ook de minder schitterende, zelf s de meest matte tijdperken onzer geschie denis onze aandacht nog o verwaardig zijn. Om die belangstelling levendig te houden is meer nog noodig dan de noeste vlijt onzer historici van professie. Zij brengen de bouw stoffen samen, waaruit letterkundigen de stof kunnen putten voor aanschouwelijke tafereelen. Onder hen, die sinds jaren zich beijveren, door woord en daad, om dan gezichtkring van ons volk te verruimen door het een helder inzicht te geven in het verleden, bekleedt hij, dien ieder kent onder zyn doorzichtiger, pseu doniem van F. A. Buis een eervolle plaats. Oad-Holland is hem lief, en dat hij die uit drukking in den ruimsten zin opvat, bewijst zy'n jongste werk, waarvan ik den titel hier boven afschreef Het grootste gedeelte wordt ingenomen door ean verhaal uit het midden der zeventiende eeuw: De Rotterdamsche ')ufi-.r. Dat het reeds in Eigen Haard werd opgenomen, zal ver trouw ik geen schade doen aan het debiet. Het is boeiend genoeg geschreven om den lust te doen opkomen het nog eens achter een te lezen. Toch is de verslaggever verplicht eenige ernstige bedenkingen niet achter te houden zoowel uit een historisch als uit een letter kundig oogpunt. De stof is blijkbaar hoofd zakelijk geput uit Hans Bpntemantel's Eegeeringe van Amsterdam (uitg. Karnkamp), en de schrijver heeft van de talrijke mededeelingen van persoonlijken aard, die hy' daar vond, zooveel mogelijk gebruikt gemaakt. De toe voeging van vaak geheel overbodige bijzon derheden maakt wel eens den indruk van overlading, waarbij afsteekt, dat in sommige gevallen eenige nadere toelichting weer niet onwelkom zou zijn. Zoo in het geval van den geheimzinnjgen Italiaan B arri, aangaande wien de nieuwsgierige lezer Meinsma's Spir.oza en lijn kring (blz. 199) kan nalezen. B\j de nauw keurigheid, van welke onze schrijver over het geheel blijk geeft, wekt het eenige verwonde ring, dat hij Chrard Bicker, den drost van Muiden, verwart met diens naamgenoot, den heer van Swieten. Van Helmont toch was met de zuster van laatstgenoemde getrouwd, ter wijl de drost nog altijd in proces wegens ver breking van trouwbelofte lag met Alida Conincx. Vreemd genoeg maakt onze schrijver zelf van dit proces gewag (blz. 48) maar als een afge dane zaak. Ernstiger bezwaar heb ik tegen de wel wat ongegeneerde manier, waarop d« menschen hier met elkaar omgaan in een ty'd, toen juist het vormelijke, het ceremonieele zjjn toppunt had bereikt. De kracht van den schrijver zit on tegenzeggelijk meer in de beschrijving van de omgeving dan in het weergeven van den juist en toon. Ik durf niet beweren, dat het verhaal voor den oppervlakkigen lezer aantrekkelijker geworden was, zoo naast de joligheid, die in het bruiloftsmaal zoo uitstekend weergegeven is, ook de deftigheid onzer voorvaderen meer tot haar recht was gekomen, waartoe het schepenenmaal aanleiding schaen te moeten geven. Zoo is het mogelijk, dat wy' in dien modernen toon, waarin het geheele verhaal gehouden is, een concessie van dea schrijver moeten zien. Ia letterkundig opzicht heeft het verhaal een zwakke zy'de ten gevolge van den beperkten omvang, dien de schrijver aan zijn werk wilde geven. Hat maakt eenigszins den indruk van een los neergeworpen schets, die in een zwaar vergulde jyst gevat is. De intrige, een schaking, zooals in de zeventiende eeuw er nog wel eens een voorkwam, is aardig bedacht, maar zij komt niet tot haar recht door de massa van het overtollige bijwerk. De hoofdpersoon, Nicolaas van Vlooswijck, heeft geen andere gelegenheid om onze belangstel ling in zijn persoon op te wekken dan een paar vlagen van onberedeneerde drift, en van de Rotterdamsche juffer zelf, Lsonora van der Meyden, weten wij niet veel anders dan dat zg heel mooi, even verliefd is en haar wil weet door te zetten. Plots eindigt het verhaal met een huwelyksannor.ee. Eind goed, al goed. Etn S'.iedrechtsche jmgen, een verha»! uit 1727, dat aan de Rrtterdamsche juffar is toegevoegd, geeft heel wat minder aanleiding tot kritiek. Het heeft geen andere pretensies dan een schets te zijn van den maatschappelijken toestand in een kleine stad, uit den regententijd. Arie van den Esch, de Sliedrechtsche jongen op bezoek bij zijn aan zienlijke Gorcumsche familie, wordt op de meest amusante manier voortdurend in het ootje genomen. Helder worden ons in het voorbeeld van den Gorcumschen magistraat eigenaardige toestanden weergegeven, die toen niét zelden voorkwamen bij het streven naar zelfstandigheid, dat bij iedere stad, iedere heerlijkheid op den. voorgrond stond. Dat de schrijver zich onthoudt van alle beoordeeling en volkomen objectief een beeld geefc van de omgeving, waarin hij ons verplaatst, is zeker een groote verdienste. Er zit leven in zijne figuren, en zijne fictie maakt daardoor den indruk van historische werkelijkheid. Dz. Jeruzalem II. (In het Heilige Land). Naar het Zweedsch »an SELMA LAGER LOF. Djor MAHQARETIIA MEIJBOOM. Amsterdam, H. J. W. Baant. De vrees door mij uitgesproken bij de aan kondiging van deel I van dit heerlijk werk, dat de schrijfster, bij het verlaten van den vaderlandschen grond en het brengen harer dramatis personae naar Palestina, iets van het eigenaardig poëtisch bekoorlijke van haar land en omgeving verliepen zou, evenals dat het geval is in »de Wonderen van den Anti christ", heeft zich gelukkig niet bewaarheid. Met uitzondering van den Proloog, het gesprdk tusschen »de Heilige Rots en het Heilige Graf", die mij te gewild, t-, gemaakt en daardoor den meesten lezers zeker weinig aantrekkend voor komt, blijft de schrijfster zich zelve ook in Jeruzalem getrouw. Het groepje uitgewekenen van deel I, dat in Jeruzalem den Heiland gaat zoeken, blijft, ook al verandert het tooneel, al ondergaat hun uiterlijk wijziging, aan eigen innerlijk leven getrouw. M»n blijft met hen meeleven het le?en hunner Zweedsche ziel. Ja, indien er van meer of minder »mooi" sprake zou kunnen wezen, dan zou het tweede deel nog boven het eerste kunnen worden ge steld wat de uitbeelding van het zieleleven dier eenvoudigen betreft. Dit kan niet aange duid worden door eene aanhaling, door mededeeling van geheele bladzijden. Men kan dat alleen order het lezen voelen. Waren de hoofdpersonen van het eerste deel reeds innig beminnelijke gestalten, in weerwil van hun verstandelijke beperktheid, in dit tweede deel groeien die menschen uit tot karakters, zoo hoog, zoo grootsch, zoo hemelsch mooi, dat men het woord »heiligen" op de lippen krijgt en een diepen blik werpt in de waarheid, dat er iets is, wat alle kennis en verstand en wijshaid en wetenschap en geleerdheid en vernuft en talent en genie in waarde ver te boven gaat en welks bezit aaa den een-voudigsten een adel verleent waarvoor al wat hen kennen leert gaarna buig». Dank aan de schrijfster, dank aan de ver taalster, dat z\j in staat stelden te genieten van zoo h erlyko geestesvrucht. Deventer. W. ZAALBERG. De binnenlanden Yan het district Nicteie. Lotgevallen en Algemeene Uitkomsten eener Expeditie door het we len d".r Kolonie Suriname ia September en Octoler van 1900, door dr. H. VAN CAPPELLB. HollandiaDrukkerij. In onderhoudtnden verhaaltrant schetst de schrijver de wederwaardigheden van den onder zijne leiding volbrachten tocht en door zijn scherpe opmerkingsgave krijgt de lezer een vrij juist begrip van de tropische natuur langs de rivieren ia dat nog s;rootendee!s onbekende binnenland. Merkweatdige mededeelicgen over fbra en fauna, alsmede talrijke platen en figuren dragen niet weinig bij tot het gaande houden der belangstelling-, doch de allerwege voorkomende geologische bsschrijviiigen zijn wat uitvoerig. Waar de schrijver vermeldt dat een speciaal gedeelte met gedetailleerde kaarten in den loop van dit jsar zil verschijnen, wanneer het gesteente-onderzoek geheel zal zijn afgeloopen, daar bad hij beter gedaan hst geologisch gedeelte beknopter te behandelen in het thans verschenen boek, hetwelk hij bestemde voor het groote publiek, want dit zal voor het meerendeel weinig belang stellen in die opsommingen van kwartser*, pyrieten, schiefer of andere gesteenten. Een duidelijke kaart, waarop men den tocht gemakkelijk kan volgen, geeft tevens eenige gedeelten aan, welke voorheen nog niet be hoorlijk opgenomen waren en aan het einde van het boek is een zeer beknopt verslag afgedrukt van den beer C. van Drimmelen over een onderzoekingstocht naar den boven-Maratakka, een zijrivier van de Nickerie, dat bepaald belang. wekkend is en een goede gelegenheid biedt tot toetsing der gevolgtrekkingen, waartoe men na lezing van het daaraan voorafgaande mocht ge komen zijn. De resultaten vau den tocht op economisch gebied en de beschouwingen dienaangaande door dr. van Cappelle, maken aanspraak op een eenigszins uitvoerige bespreking, als zijnde van bijzonder gewicht. Over den houtrijkdom is de schrijver bepaali enthousiast. Telkens en telkens weder wijst hij op de goede houtsoorten, welke in die bosschen gevonden worden, en geeft hij zijn teleurstel ling te kennen, dat geen nut daarvan getrok ken wordt. Zoo is het vinden van eenige ban ken en geriefilijkheden in een hut, welke tot kampplaats diende, hem een aanleiding te schrijven: ,0rertuigden wij ons dus hier weder met eigen oogen van de enorme rijkdommen, die in deze eiadelooze wouden voor het bouwen van gehesl naar de eisohcn der gezondheid en voor het gemak ingerichte woningen als voor het grijpen liggen " (blz. 175). Evenwel wordt op bldz. 52 gewaarschuwd, dat ,meu een tweede exsmplaar (eener houtsoort) somtijd eerst een kwartier of een half uur verder aantreft". Zulks, zegt de schrijver dan »zal voor eene verstandige exploitatie, welke teleurstellingen waarborgt, een zeer nauwkeurige opname van het tene:n vereischen, niet slechts wat kwaliteit en kwantiteit der verschillende soorten en hare verspreiding betreft, doch ook wat betreft hare waarde voor de industrie en de moeilijkheden, die men bij het vervoer naar den verbindingsweg zal hebben te overwinnen". M-elding wordt nog gemaakt van het voor komen van een Anacardium-soort, welke cachou levert, die de arabische gom vervangen kan, van den hoepelbcom (Copaifera offioinalis), welke den copaivabalsem verschaft en van den Locusboom (Hymenaea CourbariJ), welks wortels de locushara afscheiden. De Bolletrieboom (Mimusops Balata), welke de kostbare balata oplevert, komt volgens Dr. v. C. in groot aan tal voor en de uitgestrektheid der voor dea roei dier boomen zoo uiterst geschiktj zandige terreinen dott »een eindelooze voortzetting der bolletrie-terreinen tot diep in het binnenland ver wachten" (bldz. 105). Naar de schrijver berekent kunnen 80 boomen in 4 jaren ?240 aan balata opbrengen. Het ontdekken van kleine goudschilfertjas geeft dr. v. C. aanleiding te schrijven (bldz 189): Had deze ontdekking, in verband met de geologische gesteldh-id van het terrein, allen twijfel aan bet voorkomen van rz/'/Jr goud-erreinen ook in dit deel der kolonie opgeheven ..." Ea het vinden van een kwartsrolsteen met een weinig ingesprenkeld goud gaf dr. v. C. de overtuiging »dat ook hier, evenals in het coaten der kolonie groote rijkdommen in den bodem op ontginning wachten" (bldz. 193). De indruk dezer optimistische beschouwingen wordt echter 2eer verzwakt als men op bldz. 208 leest: ,Waren wij er nog wel niet in geslaagd, de plaatselijke rijke opeenhopingen van het edele metaal iide kieken op te sporen, het mag met zekerheid verwacht worden, dat anderen, indien zij meer tijd ter beschikking hebben en van mijne iaspoiiigen gebruik willen maken, gelukkiger zullen zijn". Het zal dus beter zijn zich vooraknog te houden aan hetgeen de schrijver zegt op bldz. 139, n.l. het niet onwaarschijnlijk te achten dat voortgezet is prospecties oi s eenmaal met een nieuw goudterrein in onze kolonie zullen bekend maken". Het zou te veel plaatsruimte vereischen hier alle opmerkingen te vermelden, waartoe de be vindingen van de expeditie aanleiding geven, daarom zij nog slechts gezegd, dat over htt algemeen de lezing van het verslag niet de overtuiging vestigt, dat ra^Iverbindingen naar de wildernissen in het binnenland van Suriname noodig zijn. Wellicht, is er later de gelegen heid, dit uader te motiveeren. Andere onderzoekingen zullen moeten uit maken, in hoeverre de resultaten van Let intensief onderzoek van deze expeditie, als norm te be schouwen zijn voor den toestand van het binnen land elders m de kolonie, maar intusschen hebbeu wij het te danken aan dr. H. van Cappslle en zijne metgezellen, alsmede aan hfn, die de expeditie door hun steun mogelijk maakter, dat wij thans in het bezit zijn van u'terst nauw keurige gegevens omtrent een deel van Suriname. O^detzoeïingstochten mogen van belang zijn voor de wetemc'iap, voor een behoorlijk besturen zij a ze onatMaar, want alleen grondige bekend heid met land en volk stelt in s'aat tot het vellen van een juist oordeel aangaande hetgeen vereischt wordt voor een economische ontwik keling van htt gebied. P. C. C. HAXSEX Ju. De 62ste alpmiene geaitomste fen it SolsSip lor Frysie Tael en Smftetaisse. 'En opgewekte raken-vergadering met 'en mooie lezing, en 'en aliergezelligste maaltijd tot besluit. Da toon van het jaarverslag was blij en hoe zou het niet: het ledenaantal ?was met 225 toegenomen en geklommen tot 944, waaiby gevoegd dienen te worden de 20 Friese verenigingen door heel ons laad verspreid, in de hoofdsteden niet alleen, ook in Gouda, Alkmaar, Meppel, Assen ea Win schoten b. v. Die te Assen telde zelfs 125 leden. Of de Friezen zich dus noch ver spreiden. Z'} wordt dus door 'en drieduizend Friezen veel of weinig voor hun taal gedaan, iets ervoor gevoeld ten minste: de ver slagen van de >kriten", af lelingen, en de Friese verenigingen bovengenoemd, waren meest alle opgewekt. Ojk geldelik ging het Selskip vooruit. En zo was het daa ook geen wonder, dat wij in het Oranjewoud onder 'en soort tent- dak, gezeten tussen groen en boareleren, 'en enkel schaap blaatte heel oneerbiedig er tussen door soms, 'en paar wagens hooi reden langs de vergadering, bij het horer. in prettige stemming kwamen. Toen enige meedelingen: de ijverige verzamelaar G. Postma bood it Salskip z'n dikke woordenlijsten aan; »Halbertsma" fen Groninger), de grootste Friese vereniging, met anderen, het portret van de oude Waling Dijkstra, die aan de Hoofdbestuurstafel zat en met donderende bijval tot erevoorzitter verkozen werd -, het portret komt hopen we, in 't Fries Museum te Leeuwarden; en dan 'en heel gewichtige omtrent 'en gedenkteken van de oude Friese dichter Haloertsma, waartoe de heer Hepkema van Herenveen het initiatief nam, en dat nu in Oktober denkelik geplaatst zal worden op het plantsoen te Grouw, van de weg af zichtbaar. Ook komt het portret van ons eerwaardig afgestorven erelid J. v. L ion J z. in »Swaimeblommen", ons jaarboekje. Er bleek drang naar meer-ruimte-in-onze-tijdschriften, naar 'n ruimer opvatting yan de algemene vergadering. Het eerste ging gemakkeliker dan het tweede, maar waarschijnlik en hartelik hoop ik dat het zover komen zal wordt het eens geprobeerd met 'n grote Friese landdag, voor de inwendige zending bij de Friezen. Een van de aan de feestdis aanzittenden stelde het in het rooskleurigste licht aan de vergadering voor: 'en grote massa mensen naar het Oranjewoud gelokt door de nieuwigheid, door de zangverenigingen die hun Friese zangen lieten afwisselen met de melo dieën van de fanfarekorpsen en op verschil lende plaatsen sprekers met niet-te-lange op wekkende woorden. Kortom, het kon niet mooier en waarom zou het niet kunnen 7 Nu Friesland weer betere dagen krijgt, wordt weer veel geld weggesmeten aan allerlei feestelikheden: waarom zou dat niet ten nutte van de eigen taal kunnen besteed worden "l Zie, dan hadden beide partyen hun zin: zij, die de algemene vergadering in de eerste plaats aan de zaken wilden toewijden en z\j, die de vrouw er bij zouden willen hebben om ook die voor de zaak te winnen, wat dan meteen aan de vergadering iets feesteliks zou bijzetten. BÜde aftredende en met algemene stemmen bijna herkozen leden van het hoofdbestuur, S. v. d. Burg en O. H. Sytstra werd in plaats van de ere-voorzitter geworden Waling Dijkstra C Wielama van Grouw verkozen. Wat was de stoere Fries Dijkstra aangedaan toen hij de hem te beurt gevallen eer, bescheiden als hu is, te groot noemde voor hem, die zo weinig had kunnen doen ! Ei wat sprak bij stevig, goed-rond Fries. Ook later aan het feestmaal, waar menigeen hem herdacht en hem staande menigmaal zijn lied werd toegezongen, dat hy' strijden zoo, zolang hy strijden kon voor Friesland» taal en vry'e Friese zin, toen straalde het oade vuur weer uit die tintelende ogen en hij zong mee alsof hij geen 82 jaar was geweest. Hy zou nu in z'n derde jeugd komen voorspelde hem iemand. Maar ik moet noch eerst naar de vergadering terug: »Gysbert Japicx" van Haarlem vroeg om 'en bloem lezing van de mooiste Friese stukken uit lang vergeten Iduna's enz. Er werd al over gedacht. 'En lid vroeg of de sport- en andere vereni gingen in Friesland niet konden worden over gehaald om hun programma's te verfriesen; er zou naar worden gestreefd door het hoofd bestuur. Toen de stoere Friese redevoering van de sekretaris S. v. d. Barguit Makkum, die buiten z'n baantje 'en werker-in-taal bleek te zijn, 'en man die door en door in z'n omgevingen de sagen er van thuis was en die van het witte wijf ons vertelde in het oer-krachtige Fries, dat er by hoort: 'en stukje oud-friese folklore in voor de meesten onbereikbare deeglike taal; taal die dan ook door ieder genoten werd. Men moest denken aan het Vlaams van Streuvels. Toen weer naar de tremweg terug, waar weer 'en trem ons afhalen kwam evenals de tremmaatschappij zo vriendelik was geweest ons er te brengen en voor het hotel Paul Kiiijer hing weer de blauw-wit vlag met de rode heraldieke plompebladen, die wij aan het Groninger wapen weer ontleend hebben, de oude Friese kleuren, en daar in de bovenzaal dicht opeen gedrongen, in vier lange rijen met het bestuur er dwars op, aan 't hoofdeind, werd het 'en echt feestmaal. Daar heerste 'en prettige toon, daar werd genoten van de humor die in de Friese landaard en toosten zit, daar werd gelachen tot men er moe van werd en gezongen dat het 'en aard had. Waarlik deze 6 2ste >algemiene gearkomste" was gezelliger, opgewekter dan de vorige twee. Het nieuwe leven in Friesland komt aanbruisen. J. B. S. Geon BraDfles. (Iigezonden.) Nijmegen, 2 Aag. 1903. Geachte Redactie! Wilt u münog een paar regels over deze qnaestie in uw blad toestaan ? Het komt natuurlijk niet in niij op iemand het recht te ontzeggen zyn eigen impressie over wie of wat ook weer te geven, evenmin als ik mijn meening voor de absolute waarheid wensch te doen doorgaan. Maar waar door een letterkundige als de heer Cyriel Boysse zoo terloops, zonder eenig beroep, gesproken werd van >den pedanten B fandes", achtte ik een woord van protest op zijn plaats, omdat zulk een m.i. zeer onbillijk oordeel doer het groote publiek, dat wel Buyase, maar niet Brandes kent, allicht wordt overgenomen en op die wijze een scheere voorstelling omtrent Brandes zon kunnen doen ontstaan. Het is mogelijk, dat ik, uit ergernis daar over, in miji stufrje wat heftiger geweest ben dan in myn bedoeling lag. Wat nu de heer Bjy-ise als bewijs voor Brandes' pedanterie aanvoert, lijkt mij niet bijzonder sterk Bedoelde plaats luidt, letterlijk uit het oorspronkelijke vertaald (de heer Buysse citeert vermoedelijk naar de Engelsche ver taling) aldus: >Er zijn op dit oogenblik twee groote Russen, die denken voor het Russische volk en wier gedachten de mecschheid ten goede komen." Wordt nu hiermee aan andere Russische auteurs alle waarde ontzegd 1 Dat overigens Brandes voor de verdiensten van Gorki niet blind in, blijkt wel uit het artikel, dat h;j in '01 aan dezen schrij»ar gewy'd heeft. Hoogachtend, Uw dw., B. A. MKÜLBMAN. Rijwielen zijn de beste voor ? 125 met 2 jaar garantie. Vraagt geïllustreerden Prijscourant aan de Hoofdagenten A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 243 b/d Damstraat. Eloofd-Depë* VAK Dr. JAEGER'S (MWi, Soriaal-IolartMgi. K. F. DBUSCELK-BBNOBB, Amsterdam, Kaheritr. ISf, Eenig specialiteit in d«M artikelen in geheel Ked«l, cocoo&chocolQde Piano-, Oriel- ei MtóeüiaiÉl HETROOS «K KALSHOYEB, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS «n PIANINO'S in Koop en in Hwf ,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl