Historisch Archief 1877-1940
No. 1363
D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Barthold Jacob Lintelo baron
de Geer van Jutphaas. f
l
(12 Deo. 1816?4 Aug. 1903.)
Nobleite obliffe.
Toen, in 1880, de Riddersehap van
Utrecht, naam noch verleden indachtig,
blijk gaf van een hebzucht, aan allen
zieleadel gespeend, hield de man, wiens
verscheiden net vaderland thans betreurt,
haar, vruchteloos, een spiegel voor oogen,
omlijst door bovenstaand motto. 1) Hij, die
onmiddellijk de daad bij het woord voegen
cou 2), was er toe geroepen. Niemand heeft,
in leer en leven, meer naar het deviei van
de Lévis eich gedragen. Niemand liet, op
strikte trouw aan dat richtsnoer, minder
zich voorstaan. Gelijk hij, slechts eene korte
wijle, elders, kantonrechter, sedert 1847,
buitengewoon, sedert 1856, gewoon
hoogleeraar, zijn geliefd Utrecht nooit verliet,
stelde hij, onverpoosd, zijne groote geestes
gaven in dienst van zijn studie, zijn partij,
zijn kerk, zijn volk. Van nature, is de
levensloop des geleerde, aan uiterlijke
afwisseling niet rijk. Een goedgunstig lot
echter maakte den zijnen tot een effen vlak,
en stelde hem in staat het arbeidsveld
zijner voorkeur, niet slechts van meet af
te bepalen, maar gestadig op nieuw, en
gestadig met vrucht, te ontginnen.
Het is de oud-romeinsche, de
oud-vaderlandsche rechtsgeschiedenisin het algemeen,
het kerkiecbt meer in het bijzonder, waar
toe DéGeer aangetrokken zich gevoelde.
Tot de eerste wetenschapsvertakkingen,
bracht hem zijn ambt. Tot de laatste, een
vroom gemoed, dat aan belijden en ge
tuigen behoefte gevoelde. Beheersch t echter
werd zijne werkzaamheid, in onverschillig
welke richting, door eene overtuiging, waar
van hij, bij de aanvaarding van het
hoogleeraarsambt in 1847, rekenschap gaf.
In het keurig latijn, dat men toen nog
sprak en schreef, thans, kwalijk meer ver
staat, lezen wij: «Hoe schromelijk dwalen
«zij, die tneenen, dat het Recht plots
ontastaan, of door n wil in het leven
ge«roepen is, en niet langzamerhand tot
«wasdom komt, ten einde, in der tijden
«opvolging, tot zijn tegenwoordigen vorm
«te geraken; als ware het mogelijk het
«hedendaagsche Recht naar behooren te
«begrijpen en te vertolken, zonder kennis
«der bronnen, waaruit het is gevormd.
«In hoofdzaak, waren het de grondleggers
«der historische school, die deze misvatting
«in bet licht stelden. Hun danken wij
«de aanstichting tot historische
rechts«beoefening, den aanvang van een nieuw
?tijdvak der rechtsgeleerdheid." 3)
Deze woorden zijn de sleutel tot de
Geer's rechtsopvatting. Om haar te waar
deeren, behoort men, in den strijd dier
dagen zich te verplaatsen. "Niet lang te
voren namelijk, dongen twae
fundamenteele rechts- eigenlijk levensbeschouwingen
om den palm. De eene, wier woordvoerder
Thibaut was, achtte het mogelijk, een
wetboek te maken, gelijk men een meubel
in elkaar zet. De andere, bij monde van
Savigny, verzette zich met kracht vanr
redenen, tegen dergelijk hopeloos bedrijf,
en toonde, in een schitterend, klassiek
gebleven betoog, wat zonde, daarmede, tegen
een volksbestaan wordt bedreven. Savigny
was bet, die den, aan gevolgen overrijken,
regel inscherpte : Recht, gelijk Taal, gelijk
Kunst, is niets dan ne zijde van het
leven eens volks. Aan dat leven wordt
geweld gepleegd, indien die regel wordt
miskend. Och! of zij die leer zich herin
neren wilden, die, thans nog, of op nieuw,
meenen, dat men wetten vervaardigen, in
de Taal, den hannekemaaier «phonetisch"
invoeren, voor de Kunst, uitheemsche
lijnen nabootsen, en toch zoon zijns volks
blijven kan. Voor hunne kortzichtigheid,
kunnen zij althans op Bilderdijk zich be
roepen, die, laatdunkend als altoos, van
Savigny's meesterwerk sprak als van: «zijn
«nieuwe stukje ten betoog dat de
Duit»schers nog niet wijs en rijp genoeg zijn
«om zich een nationaal wetboek, in plaats
«van 'tRom. regt, te maken." 4) Was de
ijdeltuit het zelf wel: wijs en rijp genoeg ?
Niet slechts begreep De Geer ten volle,
de draagkracht van Savigny's beginsel,
maar hij stelde zijn wetenschappelijk leven
in dienst daarvan. Toegetreden tot de
redactie der Bijdragen voor Rechtsgeleerd
heid en Wetgeving, levert hij daarin hetzij
beschouwingen, hetzij beoordeelingen, waar
aan de historische onderlaag nooit ont
breekt. Minder gemakkelijk toegankelijk
dan dit Tijdschrift, zijn de vruchten van
De Geer's werkzaamheid, sis lid der Kon.
Akad. v. Wetenschappen (4 Mei '59?12
Dec. '86, toen hij rustend lid werd). Ook
dezen toonen den historischen stempel, en
zijn, hoe kort saamgevat, de einduitkomst
van een even nauwgezet als veelomvattend
onderzoek.
Zóó ontstond eene reeks van medaillons
tot de Romeinsche rechtggeschiedenis. Op
de «eerste grondleggers der rechtsweten
schap, tegenover de rechtskennis der
vroegeren," werd licht geworpen. 5) Labeo, in de
zelfstandigheid van zijn karakter, op zijne
rechtsuitspraken niet zonder invloed, werd
tegenover den oogendienaar Capito ge
schetst. 6) De aaneenschakeling en methode
van het onderwijs, door de Romeinsche
rechtsgeleerden gegeven, werd uiteengezet.
Hetzelfde thema is, door De Geer, rector
magnificus (1851) in eene rede behandeld.
Er schemert iets van hedendaagsche partij
formatie door, in het kenmerkende slot:
»Vrij zijn de grootste Romeinsche juristen
«gevormd, en hebben voor anderen gewerkt ;
«uit de staatsscholen van Theodosius en
«Justinianus heeft de wetenschap weinig
«vruchten getrokken ; zij leverden hoogstens
«ambtenaren op".7 J Aan de inhoudsopgave,
door Justinianus gevolgd, bij zijne compi
latie uit de rechtsliteratuur, werd het
Giuseppe Sarto, de tot de Paus verkozen
kardinaal, wiens portret wij hier afdrukken,
werd op de lijst der papabili niet in de
eerste plaats genoemd. Misschien is dit wel
de voornaamste reden, waarom zijne ver
kiezing met zoo groote ingenomenheid is
begroet. Immers het zijn de militante per
soonlijkheden, die het meest op den voor
grond kwamen en die, juist door die eigen
schap, vele warme voorstanders, maar ook
vele felle tegenstanders hadden. En van
den nieuwen Paus wordt in beide kampen
met hooge achting en waardeering gesproken.
Giuseppe Sarto, in 1835 geboren uit eene
burgerlijke familie te Riese in de provincie
Treviso, werd in 1884 benoemd tot bisschop
PAUS PIUS X.
van Mantua en in 1898 tot kardinaal en
patriarch van Venetië. Onze afbeelding
toont hem nog in het kostuum van deze
laatste waardigheid. Te Venetië, tijdens
een samenkomst aldaar van keizer Wil
helm en koning TJmbërto, bracht kardinaal
Sarto een officieel bezoek aan de beide
monarchen; later ook aan den
tegenwoordigen koning Vittorio Emanuele II.
Men zou hieruit afleiden, dat hij tegen
over het koninkrijk Italiëook als Paus
geen onverzoenlijke houding zal aan
nemen. Met zekerheid valt hierover echter
niets te voorspellen: elke Paus is in zekere
mate gebonden door de antecedenten en
de traditie van zijn voorgangers, meer nog,
dan door hetgeen hij zelf heeft gedaan en
gezegd, vóór hij tot zijne hooge waardig
heid we_rd geroepen. Eerst over eenige
weken, in 't bijzonder na de benoeming
van den nieuwen kardinaal-staatssecretaris,
welke betrekking tot den dood van Leo XIII
door den zeer invloedrqken kardinaal
Rampplla werd vervuld, zal men eenige
aanwijzingen kunnen verkrijgen omtrent
de politieke gedragslijn van het nieuwe
hoofd der Katholieke Kerk. Wat men
echter weet van z\jn karakter, van zijn
vriendelijken eenvoud en zijne vaak gebleken
krachtige zelfstandigheid, rechtvaardigt de
beste verwachtingen.
iriiiiiiiiiiiiiiiMiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
karakter toegekend eener aanwijzing van
hetgeen, ten tijde des keizers, reeds geheel,
of ten deele, verloren was gegaan, 8) In
en door Hadrianus, werd een nieuw tijd
perk, in de geschiedenis der Komeiusche
rechtsgeleerdheid, aan ge wezen: een tijdvak
van mindere vrijheid van beweging, van
grootere inmenging des vorsten, van leven
diger invloed der traditie. 9) Getuigd werd,
door De Geer met Goudsmit saam, hoe
hun medelid Kappeyne een fraaie trits
in Neerland's rechtswetenschap »het
»geheele bezitsproces in zijn aard en samen
hang, in zijn verloop en gevolg
ontwik»kelt". (10 Van een der moeilijkste rede
voeringen van Cicero, werd het thema om
schreven: eerst afgesproken, daarna ge
welddadige bezitsstoornis, ten einde tot toe
wijzing van bezit of eigendom te geraken. 11)
Evenwijdig met De Geer's navorsching
in de rechtsgeschiedenis van het oude
Rome, loopt de lijn zijner geschriften, tot
die van ons vaderland betrekkelijk. Ken
merkend is dan ook De Geer's rede, toen
hij, voor de tweede maal, rector werd. Zij
wees op de noodzakelijkheid van beoefe
ning der vaderlandsche rechtsgeschiedenis.
Wederom gaf hij het voorbeeld. Den strijd
tusschen Franken en Friezen, tusschen
Christendom en Heidendom, ontleent hij
aan de bronnen 12). Eene beschrijving van
Utrecht's kathedraal is het voorwendsel
tot eene reeks «aanmerkingen," die niets
minder dan een critisch overzicht, over
gansch het oudste kerkrecht, leveren 13).
Het 225-jarig bestaan der Utrechtsche
hoogeschool werd herdacht door eene bij
drage, bouwstof tot eene rechtsgeschiedenis
van Overijssel, bedoeld als opwekking tot
gelijksoortigen arbeid voor ieder gewest,
»om werkelijk eenmaal tot eene
vader«landsche rechtsgeschiedenis te komen" 14).
De Annales Egmundani, oorspronkelijke
bron van de Egmondsche kronyk, werden
op nieuw, doch onder gestadige vergelijking
met het handschrift zelf, uitgegeven 15).
Desgelijks, echter geheel naar handschriften,
geschiedde met de kronyk van Holland,
waarschijnlijk bewerkt,door «een hollandsch
«wereldlijk priester uit de omgeving van
»graaf Willem V" 16) Het Saksische
volksrecht werd tot onderwerp genomen van eene
mondelinge bijdrage, in eene vergadering
der Akademie. Eene nieuwe uitgave van
Hendrik van BommersBellnmTrajectinum,
werd voorzien van eene uitvoerige inleiding
over den schrijver en het werk, behoorende
»tot de meest bekende bronnen van een
«merkwaardig tijdperk der Utrechtsche
«geschiedenis" 17).
Dat De Geer's blik, op dit afgelegen
gebied gericht, daartoe, eenzijdig, niet zich
bepaalde, moge zijn ambtgenoot Holtius
getuigen, wiens «Voorlezingen", door de
bemoeiingen van genen, het licht zagen.
Holtius zegt: «Dat mijn geachte vriend
»en ambtgenoot, wiens welmeenend aan
«houden het besluit tot de uitgaaf zeer
«bevorderde, al de moeilijkheden tusschen
«het handschrift en den druk gelegen, bij
«de menigvuldige werkzaamheden, die zijn
«ambtsijver hem oplegt, op zich genomen
«heeft, en dien ongenoegelijken arbeid
on«verdroten uitgevoerd, is iets, waarvoor ik
«hem eene openlijke dankbetuiging schuldig
«ben. Zonder zijne hulpvaardigheid, zoude
«dil? werk nu niet meer in het licht hebben
»kunnen komen; zijn er derhalve wien het
«genoegen doet, zoo mogen zij het hem
«dank weten in de eerste plaats" 18). Ons
B. W. verklaart den eigenaar van den
grond, die met bouwstoffen, aan een ander
toebehoorende, gebouwd heeft, gehouden,
de waarde daarvan te voldoen (Art. 657).
Dit heeft De Geer gedaan. Men vrage het
slechts tal van rechtsbeoefenaren, die, in
het pittige werk van onzen oorsronkelijken
Holtius, soms zeer onverwacht, met een
ruk en een duw, voorlichting vinden.
De Geer's werkzaamheid op rechtsge
bied, hoe gestadig, deed niet afbreuk aan
zijne warme belangstelling in kerkrecht
en kerkleven. Streng behoudend, ging van
hem uit, of groepeerde zich om hem, iedere
kerkelijke manifestatie, in de plaats zijner
inwoning, door Esquiros eens: l'arche de
la vieille foi protestante, genaamd. Het
zoogenaamde Utrechtsche adres «tot wering
«of fnuiking der Roomsche Hiërarchie" 20)
(1853) was van zijne hand. In eigen kerk
genootschap evenwel, gaf De Geer eveneens
den stoot tot verzet. Als summus imperans,
had de Koning, in 1816, het bestuur der
Hervormde Kerk en het beheer harer
goederen aan zich getrokken. Uit krachte
dezer zelfde bevoegdheid, organiseerde het
hoofd van den Staat, in 1866/69, een Alge
meen College van Toezicht, dat 's Konings
inmenging en Staatsinvloed overnemen, dus
vervangen zou. Door dit College, werd de
autonomie der gemeenten erkend, vrij be
heer rechtsgeldig verklaard. Tegen het
aldus ontworpen toezicht, trad De Geer op,
met het betoog, dat het »een onlijdelijk
»juk dreigde te scheppen,'' 21) gelijk hij
straks de leiding op zich nam van een
Centraal Comité, door dezelfde gedachte
bezield. 22) Dit zijn breede lijnen van
kerkformatie. Aan het scherpe oog van
De Geer ontsnapte evenwel geen enkele
kerkelijke aangelegenheid. Hij ? was het
wederom, die, naar aanleiding der litur
gische vrijheid, bij het doopen, gemach
tigde van den Utrechtschen Kerkeraad, een
Bond in het leven hielp roepen. 23)
In de vele phasen, die het onderwijs
vraagstuk, ten onzent, aannam, was onder
de bestrijders der Staatsschool De Geer's
plaats aangewezen. Van het «Anti-School
wet-Verbond" was hij Ie voorzitter 24).
Straks, nam hij ontslag, ingevolge
meeningsverschil met Groen 25). De zaak
evenwel bleef hem ter harte gaan, en
nauw was de Vereeniging voor Christe
lijk Nationaal Schoolonderwijs verrezen, of
De Geer bracht advies uit over het ver
band, tusschen haar, en de niet-gesub
sidieerde scholen in bet leven te roepen 26).
Gelijk hij zelfstandigheid van kerkelijk
beheer voorstond, nam hij zelfstandigheid
van beoefening der theologie, zoo al met
behoud van Universiteitsfaculteiten, dan
toch, onder verwijzing naar theologische
kweekscholen, in bescherming 27).
Eindelijk, leende hij zijn naam tot een
Verslag aan de zooeven genoemde Ver
eeniging, aandringende op de vestiging
eener Universiteit «met het organisme der
«Protestantsche kerken, in levend rap
port" 23). Weldra zou, ? wellicht niet
volgens, dan toch op dien grondslag (5
Dec. '78) de stichtingsoorkonde worden
uitgevaardigd van «de Vrije Universiteit":
blijvend en roemrijk getuigenis eener stalen
wilskracht en onafgebroken toewijding aan
een verheven levensideaal.
Op n gewichtig kerkrechtelijk geschil
punt, trad De Geer in polemische gedach
tenwisseling met den schrijver dezer regelen.
Hier en nu, de vraag zelve te berde te
brengen, ligt niet in mijne bedoeling. Dit
slechte wilde ik uit ervaring verklaren,
dat, bij alle diepgaand verschil van ge
voelen, zijne urbaniteit van toon nooit
zich verloochende. 29)
Hand in hand met De Geer's practische
bemoeiingen, ging, bij hem, de theoretische
beoefening van het kerkrecht. Het lag
waarlijk niet aan hem, zoo het Ie stuk
der «Bijdragen tot de kennis en beoefening
«van het Ned. Hervormde Kerkrecht'' in
vereeniging met Doedes, uitgegeven (1861),
het eenige bleef. Het beroep op belang
stellenden »van wie wij verwachten, zulke
«opmerkingen en beschouwingen te zullen
«ontvangen, als tot ons doel bevordelijk
kun«nen zijn" (blz. 5) bleef vruchteloos. Vrij wat
later, (1889) als lid eener Staatscommissie
er toe geroepen, trad De Geer, nogmaals, in
het krijt «ter voorbereiding van eene
«wettelijke «regeling van het onderwerp
der Vicarie-stichtingen". Eensdeels, nam
hij met Verloren van Theraaat het onder
zoek van (de provincie) Utrecht op zich.
Aan den anderen kant, gaf hij met v.
Beuningen een eigen wetsontwerp, naar
dien hij met dat der meerderheid zich niet
vereenigen kon. Gelijkelijk en gerustelijk,
sluimeren beide ontwerpen den slaap des
rechtvaardigen, ter plaatse in
deDepartements- huizing, waar het bijzetten van zoo
danige staatsstukken gebruikelijk is,
maar dit ia niet zijne schuld.
Hier, naderen wij de parlementaire
sfeer, van wier kenmerken, zoo nu en dan,
windstilte er n is. Van 1884, tot de ont
binding in 1888, en van dit jaar, tot 1894,
maakte De Geer deel van de Tweede
Kamer uit, bezadigd geleerde te midden
der politieke branding. Dat hij, in het
strijdgewoel der partijen, ook voor de
dagelijksche beslommeringen, die het ge
meen overleg tusschen Regeering en Ver
tegenwoordiging meebrengt, zijne plaats,
aan kerkelijke zijde, waardiglijk innam,
behoeft niet vermelding. Vragen, zijner
waardig echter, vond hij eerst, als lid der
Commissie voor Grondwetsherziening. Ge
zamenlijk met zijn medelid A. F. de
Savornin Lohraan, wees hij ze aan, in een
afzonderlijk Advies: als betoog glashelder,
naar strekking, principieele gezichtspunten
op de Anti-revolntionnaire Staatsleer
openend 30).
Vraagt ge naar De Geer's stijl? Het
kenmerk zijner zegswijs is nuchtere sober
heid. Noch stoute greep, noch onverwach
te wending, noch pakkend beeld, noch
sierende bloem. Rustig, schrijdt hij voort,
gelijk de helder vlietende beek nauwelijks
gedoogt, dat haar vlak gerimpeld wordt.
Zoek echter de soberheid slechts in de
pen, ras merkt ge, dat gevoel, maar inge
togen, haar bestiert. Herdenkt De Geer
zijnen vriend Kemink, als knaap, hij
schrijft: «Het was op het Utrechtsche
«Gymnasium dat ik hem het eerst
ont«moette, den jongen vol levenslust en vol
«ijver, den eersten van zijne klasse, door
«onderwijzers even hoog als door kamera
sden geacht, trouw, vljjtig en nauwkeurig
«op (? in) zijn werk, maar vroolijk en blij,
«als de taak afgedaan en het schooluur
»voorbij was." Ziet ge den Hollandsehen
jongen, van onzen Beets, niet voor u staan,
den jongen, die altoos een boterham minder
eet, en een les meer leert, dan waar hij
lust in heeft? Goed, maar hij leert ze
dan toch, de rekel. Let op het slot: «Den
«9 October 1861 stond ik aan zijne
ster«venssponde, toen hij afscheid nam van
»allen, die hem dierbaar waren, met die
»rust en kalmte, met die ernst en dat
«vertrouwen, hetwelk de schoonste vrucht,
«het heerlijkst bewijs is van de
verzekerd»heid des geloofs in Christus den Heer." 31)
Zóó schrijft alleen hij, wien onderworpen
geloof: zielsbehoefte, niet een mantel is,
door wiens mazen zelfverheffing gluurt.
Een rijk leven alzoo dat thans afge
sloten is, rijk en benijdenswaard, door
harmonie van hoofd en hart, door eene
gelukkige schikking van uitwendige om
standigheden, die de voortreffelijkheid der
geestesgaven tot haar recht deed komen.
Eenvoud was de grondtoon van De Geer's
karakter, voornaamheid de indruk, dien
zijne kenmerkende verschijning maakte.
Moest haar wezen, ook bij voorbijgaande
aanraking, worden aangeduid, het zou te
zoeken zijn in hoffelijkheid. Denk daarbij
niet aan dien ijlen beleefdheidsvorm, even
ras vervluchtigd, als gebezigd. Het was
de hoffelijkheid eens edelmans van den
echten stempel, die, opgeraapte
hoofschheid versmadend, niet, nederbuigend, zich
verwaardigt, maar, gelijkstellend, zich hand
haaft. Met breeden zwaai, zwierde hij
zijn vriendelijken groet u toe, doch aan
zijn bedoeling was gemaaktheid even
vreemd, als geveinsdheid aan zijn inborst.
Hoog, was zijn wetenschappelijk stand
punt, hoog, zijn levensopvatting, hoog, zijn
plichtgevoel. Van de stiptelijk gevolgde,
zijn leven lang streng nagekomen belij
denis, behield hij de dogmatiek, voor zich,
betoonde hij de liefde, in den omgang met
onverschillig welke medemenschen. Van
daar zijne beminnelijke verdraagzaamheid,
eigenschap van een gemoed, dat tegen
stellingen niet ontwijkt, maar afrondt.
Alles saamgevat, heeft De Geer in de stilte
van het kabinet, in de bedrijvigheid van
's lands Raadzaal, op den stoel des hoog
leeraars, genoeg gedaan om het
Horatiaansche: non omnis moriar: der vergetel
heid word ik niet prijs gegeven, ten volle
aan zijn volk te verdienen.
Amsterdam. J. A. LEVY.
1) De Ridderschap van Utrecht, 1851?1880,
haar begin en haar einde.
2) In het, eigen jaar 1880, werd ,de Ridder
schap van Utrecht" onder leiding van De Geer
weder opgericht.
31 Zie Annalen Academiae 1840/49 blz. 477.
Aan de welwillende bemoeiing van den heer H.
A. v. Gogb, dank ik de inzage van dit werk,