De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 23 augustus pagina 8

23 augustus 1903 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM HEB WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1365 Ewakt. De ongunstige oeconomuche toestand van het rmssische volk en de politieke ver warring op het Balkan-schiereiland bleven niet zonder invloed. Ten slotte: Honden van obligatiön ZuidAfrikaansehe Spoorwegmaatschappij, zorgt voor spoedige inlevering uwer stokken tot aflossing I Aanspraken van obligatiehonders, die hun stukken niet tjjdig inleveren, zullen noch door de engelsche. noch door de transvaalsche regeering erkend worden. HallEinalies, RIA GILMI, De reit «aar Hedonië. (Am sterdam, 1903) bli. 323. Een stad van communistische naaktloopers, op streeling van zinnen bedacht en belust, een hoop nietsdoeners, die slaven aan den arbeid zetten; een troep tinnegieters, van beiderlei kunne, die den rimram opvijzelen; een paar toehoorders, d!e liefhebberen in twistgesprekken ; een piket negers, dat niet is, waar het zijn moet; een mijn, die te laat, en eeutimmermansvrouw, die te vroeg ontvlamt; ziedaar scenerie, personeel en omlijsting van deze pennevrucht. Wat mag een Nederlandsch schrijver bewogen hebben, met zoovee; holle beuzelpraat een Boek te vullen? Met de deur iu het huil vallend, noemt bij zijn werk: ,'n evangelie", en verzekert : ,het leven der menschen kan gelukkig zijn". Dat geluk zoekt bij niet in plichtsbe trachting, maar in het najagen van, het bijgen en dorsten naar plat, gemeen, liederlijk en dierlyk, zinnen streelend en bedwelmend genot. Het offeren daaraan, mits met berekende ver fijning, wordt schoonheidszln gedoopt, en van de hoogte der mestvaalt, waarop een van des schrijvers personages zich plaatst, ziet hij laag neer op de begrippen: edel en verheven: «Ik «weet niet wat u bedoelt met edel en verheven. «Maar ik ken geen ander gebru k van 't Ie ven «dan naar genot te streven en pijn of verdriet «te vermijden." (222). Maar ah hij dat niet weet, zou het dan niet zaak zijn den raad van Soarron te volgen : allez-donc vous faire pendre ailleurs . . . Deze laatste uitkomst is niet slechts denkbaar, maar historisch aargewezen, door des sprekers geestverwanten. Opzet of toeval, op ne plaats in het boek (136) wordt Cyrene vermeld. Die plek wijst de geestelijke herkomst van het geschrift aan. De Soplust Aristippjs namelijk had daar zijn tenten opgeslagen, en verkondigde er aan de jennesse doré-, een soott van onkruid, dat ook in Hellas welig tierde de leer der levensgenieting met bedachtzaamheid. Dienvolgens zou deugd zijn : de benaming voor vatbaarheid tot genot, en de waarde der weter'scïiap bestaan in goDOtsverfijnicg, Die leer werd, naar hare kern ; Hedonisme gencemd.en tot uitslag had zij, dat men, op den zegelring van ettelijke Grieken, met leege hersenen en vollen geldbuidel, bewonderen s waarde uitspraken vond gegrift, als deze : «Pardalos, drink, zwelg, vier den lust j eens «moet gij sterven ; het leven is maar kort." Hoe kornuiten van dit slag geëindigd hebben, wordt ons niet bericht. Wél, dat Hegesias den ellendeling, die de grieksche jeugd vergiftigde, te gemoet voerde: Van alle beschutting tegen het lijden, dat met het leven zelf is saamgewever, is genotzucht de allernietigste en allerijdelste. Trek haar lijn door, en de annihilatie is het zekerste, ruaar ook het eenige redmiddel. Doodjainmer, dat de zwierige Franschman, die in zijn Hedoniëop een festijn van sybaritisch gespuis (214), en daar, naast een aanstellerige babbelkous: «met 'n raakt bovenlijf" (256) beSNUIFJES. Nog dikwijls denk ik na over dat kloeke woord, waarmee de Synode der Ned. Herv. Kerk van het voorjaar is opgetreden, om een eind te maken aan den «geest van loslating zoo duidelijk waar te nemen in tal van kringen, van hooger en lager geElaatsten." Men zal zich herinneren hoe et Moderamen der Synode, de uitverkorene dus der uitverkorenen, zich op broederlijke wijze tot de voort? argers der gemeente ?wendde, met het uitspreken van den wensch, om op Zondag 15 Maart in de openbare godsdienstoefeningen der gemeente de nood zakelijkheid aan het hart te leggen, van een ootmoedig, hartelijk en vertrouwend wederkeeren" waardoor dan toch einde lijk de gemeente tot »een lichten een zegen" voor de wereld zou worden gesteld." Dat schrijven heeft destijds doel getrof fen, naar ik van vele zijde vernemen mocht. De godsdiens toef en i n gen bij de Hervormden worden sedert Maart, zoowel door de hooger als de lager geplaatsten oneindig beter bezocht, van kerkstaking op groote schaal geen spoor meer; in menige gemeente heeft men de bedehuizen reeds moeten uitzetten, en van het plan, om, naar Kuypers voorbeeld van een spoorwegbrigade, een middagkerkbrigade op ie richten, heeft men gerustelijk kunnen afzien. Het verwonderde mij dan ook niet van een der Synodale leden te hopren, dat de waardige president bij de opening der jong ste zittingen van dit hooge lichaam, in de vurigste taal het Moderamen geluk heeft gewenscht met diens grootsche daad, waar van gewis de eeuwen zullen blijven spreken ; en evenmin heb ik er mij over verbaasd of aan geërgerd, dat na v. d. Fliers getuigen, al die achtbare mannen door een bezieling aangegrepen, als nog nimmer op een synode was voorgekomen, van hun zetels zijn opfesprongen en in de handen hebben ge lapt, zóó luid en langdurig, dat de Praeses zelf er van begon te blozen. Op verzoek van het Moderamen heeft men echter dit feit niet wereldkundig gemaakt, landde, van dit historisch beloop niets wist. Hij zou and ars niet zoo gereedelijk overhoop te praten zijn geweest. Tot het nuffige nest, dat met heel wat meer gemak haar «bovenlijf," dan «wetenschappelijke waarheden" (227) uitstalde, zou hij dan wellicht hebben gezegd: Je vous varreis nu du haat jusqu'en bas, Que toute votre peau ne me teuterait pas. En den genotzucht aanprijzenden huisheer, die zijn jammerlijk woordengeknutsel aanvangt: «Het doel van 't leven"... zou hij in de rede zijn gevallen, ongeveer als volgt: Wat «het doel van het leven" is, daarvan hebt gij niet benul, gij, rakkers, die hier ijbaritiechfestijnt. Daartoe, zijt ge te beestachtig ontzenuwd, en te lamlendig verdierlijkt. Daartoe, moet men in de stalen leerschool van den Koningsberger met ster zijn geweest, bij wiens naam gij, hoogstwaarschijnlijk, grinnikt, doch wiens woord heel uwe uitge mergelde, vooze «beschaving", als kaf voor den stormwind, dott <erstuiren. Dan zondt ge weten, dat de keuze niet staat tusschen afstompend kerkgeloof, en zwijt enden lust, niet tusschen een vaarwel aan de eischen der it:de, en den bedwelmenden roes der zi-lf opwinding. W «ten zcudt ge, boe het leven een toevertrouwd goed is, dat, zichzelf tot doel, naar hoogsten, besten redelijksten eiscb, gehanteerd worden moet. Niet zou het u ontgaan, dat gij, lieteling, die doet, als waatt ge beer en meester, met duizend en nogmaals duizend schakels, geestelijk en stiffelijk, aan voorgangers en tijdgenooten, zijt verbonden, en dus ver at t w oor ding schuldig zijt van bet vele, dat ge kreegt, en het weinige dat ge geven kunt. En wanneer gij meent ,aüe menschelijke gevoelen;, door 't egoïsme," te kun nen verklaren ,225), hadt gij, van Kant, kunten vernemen, dat dit richtsnoer een stroohalm is. «Want doordien ieder andere mensch ook andere «begrippen zich vormt van hetgeen hij tot ge lukzaligheid rekent, is het juist het egiüme, «dat het zoover brengt, in het geheel niet een en «toetssteen voor het echte plichtbegrip te hebben, «welk beginsel met absolute noodzakelijkheid «a'gemeen geldend zijn moet" (Anthropologie 2). MooLt gij u echter op die ontstentenis van plichtbegripverhoovaardigen, en bet: ik doe alleen wat mij lust, in uwe banier schrijven, zoo ver huis naar een varkenskot. Ouder mensclen is uwe plaats niet. Niets is opmerkelijker, in dit boek vol zolteklap, dan de beslistheid van toon, waarmede platgetreden, tot op den draad versleten banali teiten wc r Jen voorgedragen, met een air van gewicht, als waren het fonkelnieuwe, pas ont dekte waarheden. We! een bewijs, dat Télon gelijk heeft: Uien n'est plus tuffuant, qVunfou qii se mire. Een der ten tooncele gevoerde idioten wil de vaderlands'! ifde te lijf (227). Het zal wel dezelfde zijn, dn bazelt: »Motd is een gebrek. ,want hij stilt ons asn gevaar bloot. Vftes is «iets goeds, icant ze leert ons het te vermij »den" (281). Dit tweemaal: want, moet zeker de zaak indrukwekkend maken, bij wezels en kwezels. De lafaard, die zulk tuig neer schrijft, eu gelooft, verdiende, dat de eerste c"c beste matroos hem een rammeling toediende, die hem heug\ Maar wij hadden het over de vaderlandsliefde, die onze held weg wil hebber. Daartoe, ontltedt hij, op de, bij alle weetnieten gebruikelijke, wijze, die aanhankelijkheid, door baar, acbtervolgens, aan land, bodem, bevolking, zeden enz. vast te knoopeu. Natuur lijk krijgt mi-n, op die wijte, met een gevoel ie werk gsaade, iedere slotsom, die men verkiest, precies zooals men: ouderliefde, het licht uit blazen k n, wanneer men, met de pantoffels van den vader begint, en met de papillotten van de moeder eindigt. Naiat deze knus'bewerking tnomfantelijk, en niet zonder hooge tevredenheid van het om WMiillMilifililiMiiiimimiifiiliiiiliiiiiMMiiiMmiiHiiiMititMiiiiiiiiiiiiiw daar, zooals n hunner zei, er toch nog altijd wel hier en daar een zwakke broeder of zuster leefde van kerk staken niet geheel afkeerig, en die ten eigen bate in de sfeer van het geestelijke de levenswijs heid van v. Alphens knaapje zou willen toepassen: »aan een boom zoo vol geladen miat men vijf zes pruirnpjes niet", wat heelemaal niet opgaat. En dat voorzich tig Moderameblid had gelijk. Want wat heb ik enkele dagen daarna moeten lezen ? In diezelfde Synode »komt ter tafel een ingekomen motie van de classicale vergadering van 's Hertogenbosch om te protesteeren ..." lees wel: te protesteeren negen de laksclie wijze, waarop de Synode handelt tegen de kerkeraden, die verzuimen de bijdragen voor de generale kas te innen." Hier hebben wij dus niet-betalende ge meenteleden, verzuimende kerkeraden, een laksche synode en protesteerende dominés en ouderlingen, welke laatsten evenwel zich dermate te buiten zijn gegaan tegenover het eerbiedwaardigste bestuurscollege in dit ondermaansche, dat »de vergadering besloot, wegens den toon van- het stuk, het niet in behandeling te nemen." Deze mededeeling heeft mij een oogenblik geschokt, doch ook niet langer dan een oogenblik. Ach, zoo dacht ik, als ik dit nu eens hart moeten lezen vóór Maart jl., toen het Moderamen de .Ned. Herv. kerk nog niet zoo duchtig had aangegrepen, door »zich op broederlijke wijze tot de voorgangers te wenden om hun de noodzakelijkheid aan het hart te legden van een ootmoedig, hartelijk, vertrouwend wederkeeren" ... Zou ik dan niet hebben moeten denken, dat daar in mijn kerkgenootschap nog altoos een «geest van loslating" rondspookte, die met satan verband houdt, en dat niet alleen onder de lagere en hoogere geplaatsten, maar zelfs bij de allerhoogst geplaatsten, immers, wien kan men in een kerk hooger geplaatst achten dan de man op den preek stoel ? En daar waren het niet n of een j paar predikanten, neen, een gansche Classi l cale vergadering had zich zóó onwaardig over de Synode uitgelaten, op zulk een toon, zóó filisterachtig, dat de motie, alleen om den vorm reeds, ter zijde moest tvor1 den gelegd... j Hoe kon dit nu zoo zijn? Eenvoudig een misvatting van der Synode streven. j Zij heeft bij haar strijd tegen den geest ! van loslating, uitsluitend het oog op de zielen zij denkt aan'geen kas; noch aan een staats-, noch aan een bijzondere, ' noch aan een generale kas; houd hel j geloof zoo goedkoop mogelijk, is veeleer haar leus, opdat niemand, om de centen ' die hei hem kosten zou, ons mijde, en juist, omdat zij de materieele zaken zoo verre beneden zich acht, en zij zielen en i niets andera dan zielen redden wil, zei ze rok tegen de 26 leden van de Classicale l Vergadering van Brielle die de socialisten wilden uitwerpen: neen, lieve broeders, geen «geest van loslating" ... we houden zittend gezelschap, is volbracht, vraagt men zich if, wat de sophist eigenlijk er mede beoogt. Le dessoni des cartes ligt ietwat diep; maar .och is er, naar Shakespeare's voorschrift, methode in den waanzin. Men moet dan weten, dat Hedon'ëde anar chie vertegenwoordigt. Niet in haar gehee), want deze is, zelfs voor zotskappen als hier, ouderling, elkaar op een voetstuk tillen, te gek om les te loope", maar toc'a ai arohie ia ftatu aasc»nti. Nu zijn wij er zoo ongeveer. Vader landsliefde zonder object is gelijk StaatsverDaad zonder subject, waarmede wij dan met a slag, kwijt zijn, al hetgeen lijkt (p wet en ezag. Mitsdien, houden wij over een aggregaat van individuen, waarvan ieder doet wat, wan neer en zooals het hem lust, welk Dorado fluks, als «ideaa'," wordt aangeprezen: 'Anar«chie wordt niet uitgevoerd, want 'i is 'a ideaal. «Zoodra er niemand meer wordt ingerekend of pbekeurd, vervallen vanzelf de politieagenten" (197). Is het coodig de gedrochtelijke vicgervaardigheid, op heel dit slingerp id, aan te wijzen P De gjscbieienis kent priucipieele vaderlandloozen, zelfs van zeer eerbied waard g karakter. Zóó, Spiuoza's tijrigjncoter, de kollegianten, de Menuonieten, in den jongsten tijd, de Toist auen. Maar hetgeen hunne eerlijke dwalii.g een glimp van waarheid geeft, is niet, gelijk hier, een beginsel van ontbinding. Integendeel, begeeren en vereeren zij de oizichtbaie kerk, de gemeenschap der heiligt n, de gebondenheid aan een regel van hoogere dan menschelijke orde ning. Zoodra echter die regel, a's onmiddellijk ricütsnoer, ter zijde gesteld wordt, geldt, voor iedere menscrelijke samenleving, Spinoja's uit spraak : 1) «Bestond in een Staat noch regel noch «wet, buiten welke, eei Staat, zou ophouden het te «zijn, de Staat viel niet, als feitelijk aanwezig, «maar als hersenschim te beschouwen" (Tree'. Politie IV, 4). Ea zeer in het bijzonder, g Idt des wijsgeer» woord, waar ongebreidelde genot zucht, allerhoogste norm, en uitgesproken maa'schappelijk b-ginsel is. Denk u een Staat, waarin bet A lust, B den nek om te draaien, en B behaagt, A de hersens in te slaan. Zoudt a;e uit t meeuen, dat zelfs een onbezoldigd rijksveldwachter er opgeld doen zou ? Het is, aU bad Spiuoza wederom Hedonische windbuidels voor oogen geliad, toen hij schreef: 2) «Niemand kan betwijfelen, dat het den menschen «nuttiger i?, naar wetten en de uitspraak der «?eie, 's menschen nut beoogende, te leven. «Niemand immers begeert niet, vei.ig zooveel mogelijk, buiten vrees te leven, hetgeen ondoen'ijk ware, wanneer liet iedereen vrijstaat., nsat «zijn believen 1e handelen, en Recht, riet boven hartstochten gaat." (Tract. Taeol.-Pol. XVI. l ). Van al deze kleine inconveniëntea merkt de Franschman, die in ons prachtboek de rol van duivelstoejager vervult, niets. De schrijver laat, bem zitten «met den mond vol tanden," (228) en trekt al maar door, aan de draadjes, waar mede hij zijne marionetten, die onuoozele halzen in beweging brengt. Ja zelfs, geeft het boek den indruk, als wilde de schrijver zoo'n beetje in het klassieke modderen. Van Hedouië, evangelie, Cyrene vernamen wij reeds. To Spinoza toe komt op de proppen (290). Zou de schrijver zijne studiën niet eens tot Juvenalit willen uitstrekken, bij wien hij lezen kan: 3) «Htb loch niet deernis met het) apier ; vermorst «wordt Let toch, want het krielt van scribenten. Mocht iemand belangsteller d informeeren: waarvan leeft men eigenlijk in Hedonië? hij verontruste zich niet. Er is daar een «drommelsche vent," die een «ernstige" studi^ vau economische onderwerpen gemaakt heeft (174). Deze deelt nu , dat een andere verbazende leeptrt, op het schitterende denkbeeld gekomeu i?, om allen van allen te doen erven (179). iMiimMitiiiMiiiiiiliniiiiiMiiilliilliiliiili iniiiiilMiiiuiiuHii de socialisten bij ons ; al bood je ons ook een millioen, we geven ze niet prijs. Natuur lijk zal het nog eenigen tijd duren eer al de kerkelijke dienaren van dezen geest doordrongen zijn, maar wie gelooven haas ten niet. * * Na de militaire strafzaken zijn nu ein delijk ook de militaire uniformen eens onderhanden genomen, en naar de eischen des tijds gewijzigd, alsmede de voorschriften omtrent het gebruik van gala, demi gala en khin tenue herzien. De tenue van de adjudanten van H. M. de koningin is gewijzigd in dier voege, dat op den steek een zwartzijden galon in plaats een gouden galon wordt gedragen, met een pluim van afhangende groene haneveeren, in plaats van een pluim van witte hane veeren. De pantalon of rijbroek wordt voorzien van een bies van scharlakenrood iu de buitennaden, de breedte van de biezen over eenkomende met die van de biezen van de jassen. De leerlingen van den Hoofdcursus dragen lacgs de chevron, aan de buitenzijJe, een tres van gouddraad, breed twee en een halve milimeter, op n centimeter boven de punt van de chevron eindigende in een zoogenaamden Hongaarschen knoop, hoog drie centimeter en breed drie en een halve centimeter. Het vaste personeel van den Hoofdcursus en de leerlingen, behoorende tot het wapen der infanterie, dragen op de schouderbedekkingen van scharlakenrood laken een granaat van donkerblauwe saai en uitgezonderd de onderofficieren, behoorende tot het regiment grenadiers en jagers aan weerzijden van den kraag van de tuniek een granaat van scharlakenroode saai. Door geoefende spoorwegwerkers bij de spoorweg-companie wordt op den linker bovenarm van de korte jas, de kapotjas en het mou?est een onderscheidingsteeken gedragen, bestaande in een gevleugeld rad, voor onderofficieren van goud en voor mindere militairen van scharlakenroode wol. De generaals zullen voortaan ten Hove ontvangen worden in gala- of demi-gala tenue, niet meer in klein tenue, naar gelang dit van Hoogerhand wordt bevolen. Bij die gelegenheid wordt ook in de demigala-tenue de sjerp gedragen. Bij gelegenheid van partijen, welke niet ten Hove worden gegeven en welke vereerd worden door de tegenwoordigheid van Hare Majesteit de Koningin, van Hare Majesteit de Koningin-Moeder of van Zijne Konink lijke Hoogheid den Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, zullen deopperolficieren zijn m demi-gala. Voor het dragen van de sjerp in de groote tenue, tenzij daaromtrent van Hoogerhand anders wordt bevolen, gelden voor de opperofficieren de regelen, welke te dien aanzien voor de officieren in het algemeen zijn vastgesteld of nader zullen worden vastNatuurlijk, volgt daaruit onmiddellijk, dat ieder rekent op den arbeid van zijn buurman, zoodat er al heel aposdig, niets te erven valt. Met die kleinigheden breekt men zich echter het hoofd niet, iu Hedonië. Men heeft er slaven, die bet grove werk doen, en de rest knutselt zoo'n beetje naar welgevallen. Nu, met At is maatschappelijke indeeliog, schiet men al een heel eind op. «Negers en domkoppen zijn heel «gelukkig als men hun 'n eenvoudige en grove «taak oplegt, want ze voelen heel goed dat «ze onbekwaam zijn tot ieder andere" (181). H;t kan zijn, maar ik heb toch zoo'n flmwe voorstelling, alsof er wel eens iets, door iemand, is aangevoerd.tegen het beschouwen van «negers" als listdieren. Het zal een bemoeial geweest zijn. Verder vermaant de schrijver, het oog op de niet-negers: «Dasr de kansen voor allen «gelijk staau, ziju 't fort u n en de hooge positie «voor degeen die de meeste bekwaamheid ea «wilskracht toonen" (180). Bsst mogelijk, maar ik verbeeld mij wel eens te hebben booren zeggen, dat er ook geslepen gauwdieven bestaan, die »bt kwaamheid en wilskracht" vaa anderen, voor z ch gebruiken. Dat wotdt een lastig ge val, vooral «zonder politieagenten," en bij olied >mme'HedoLiërp, die van onzen schrijver zich laten wijs maken, dat de beitel vol doedelzakken is, die men slech's, naar behooren, heeft te stem men, om, in het aardsch A cad.ë, aan relendans en goede sier zich te kanten wijden. Wanneer de schrijver eens wter op reis wil, geef ik hem den gemoed lijken raad, mijne medicinale adviezen zijn gratis ??naar Abcon te gaan: voor overspanmn gemoederen, ren rustige omgeving. Bover-dieD, is het dilettan teeren in ph losophisch en economisch gedoe, daar onschadelijk. Hoogst»ns, loopt men gevaar dat een me'kmeid, evenals bij Biets, de sentimenteele juffrouw, onderbreekt, met een: oaze zeug l c1; 'eb cht. Geen gou! zoo gof d om holle phiiosofasters tct bedaren te brengen. Wordt de aanvlieging opnieuw nanr Hedorië, te sterk, dan rijn douches probaat. Of er bij dit légime kaas is, dat de schrijver een «evatgslist" blijft? Zweren kan men op niets, maar het zou me verbazen. A m s t., Juli 1903. J. A. LEVY. 1) «Si civi'as Dullis legibus seu reguli?, fiae ^quibns civitas non esset civitas, a«lstricta »esset, turn civitas non ut res natura'i", sed ut «chimaera esset contemplanda'". 2) «Verum enim vero quai_to sit hominibus «utüius, secundum leges et certa nostrae rationis dictamina vivere, q'iae, uti diximu», »non nisi verum hominum utile intendunt, «nemo potest dubitare. Praeterea nullus est «qui non cupiat, secure tx'ra metum, quoad »fieri potsst, vivere; quod tamen minime pjtest «oontingere, quam diu unicu'que ad lit>itum «omnia facere lictt, nee plus juris rationi, ,quam odio et irae couceditur." 3) «Stulta erat clemeLtia, cum tot ub:que vaübus occurraa, periturae parcere c'jartae." Prijsvragen. Het Algemeen Nederlandsch Verbond, groep Nederlandsch- Indië, is tot het inzicht gekomen dat hier te lande behoefte bestaat aan twee soorten van oorspronkelijke, in goed Nederlandsch geschreven kleine verhandelingen, in den trant en van den omvang der kleine »volksgeschriften", uitgegeven door de Maat schappij »Tot Nut van 't Algemeen in Naderland" 1), doch, daar de verhandelingen voor Indische lezers bestemd zouden zyn, met meer eenvoudige en aanschouwelijke wijze van voor stelling, de novellenvorm niet uitgesloten. Geroemd bestuur meent dat het op zijn weg ligt, te trachten eenigermate in die behoefte tifliiiiimiimiiiiiiniiiMiMni! gesteld. Het dragen van de groote tenue is o.a. verplicht op de audiëntiën bij de leden van het Koninklijk Huis en de Ministers. In marschtenue dragen de officieren der infanterie op de korte jas de schouderbedekkingen van gouden koord. Aan de officieren van het regiment gre nadiers en jagers is vergund in dagelijksche tenue op de korte jas ook de fchouderbedekkicgen te dragen van gouden koord. In kleine of dagelijksche tenue worden door de officieren, bij inspectiën zeemlede ren handschoenen gedragen. Bij het afleggen van beleefdheidsbezoeken aan militaire of civiele autoriteiten zijnde officieren voor wiehet dragen van de tuniek in de kleine of dageiijksche tenue is voor geschreven, gekleed in korte jas met de schouderbedekkingen van gouden koord of die van laken, naar verkiezing De ridderorden, eereteekenen, enz. worden voortaan gedragen op de linkerborst, met den bovenkant van het lint ongeveer l dM. boven de okselholte. Aan de officieren, die gerechtigd zijn tot het houden van dienstpaarden, is toege staan, rijlaarzen van verlakt leder met sporen, volgens het bestaande model, te dragen. Door onderofficieren en minderen mogen schoeisel, laarzen, bottines of rijgbottines van gepoetst zwart Itder of van vetleder worden gedragen en niet zooals tot heden was vergund vau zwart glimmend leder. Dit alles dunkt me zeer rationeel. Z<>o was het mij al lans voorgekomen, dat de adjudanten van H. M. met een gouden galoa en een pluim vaa witte haneveeren op den steek tot verwarring met hoogere autori teiten aanleiding konden geven, en wij het best zouden kunnen stellen met iets imponeerends, terwijl ik toch reeds voor speld had, dat ookin de haneveerencultuur bij het leger, groen het eindelijk van htt wit zou winnen, gelijk dat bij andersoortige gevel- en dak versieringen in onzen tijd steeds meer tiet geval wordt. Ook vind ik het alleszins juist gezien om de scbarlakenroode bies op broek of rijbroek in de buitennaden aan te brengen; de voorstanders van zulk een onmisbare bies in debinnennaden zijn, zooals zij dat ook verdienen, voor goed in het ongelijk gesteld Een heil zame verbetering acht ik het voorts, dat generaals niet meer ten Hove ontvangen zullen worden in klein tenue,maar ten minste in klein-gala-tenue met de sjerp, tenzij Hoo ger hand volslagen gala bevele. Voortaan zullen de Koningin en de Prins Gemaal nooit meer behoeven te spreken met een generaal, in klein tenue, en dat doet me genoegen, want wat is nu een gene raal zonder heele of halve staateiekleeding? Zelfs Dumonceau, hoe indruk wekkend hij mij steeds is voorgekomen, leek me alleen in gala met de fj-erp om, werkelijk groot. Doch vooral noem ik het een deugdeiijken vooruitgang in het decorum, te voorzien en wenscht daartoe het schr'rjven van werkjes als de bedoelde aan te moedigen door bet uitloven van prijzen. Een mededinging daarnaar wordt opengesteld onder de volgende voorwaarden en bepalingen: 1. De verlangde verhandelingen moeten voldoen aan de bovenomschreven yereischten. terwijl de onderwerpen geheel vrij zijn, doch moeten ligsen binnen het bevattingsvermogen en in den smaak moeten kunnen vallen r de 1ste soort, van minder ontwikkelde Euro peanen in Nederlandsch-Indië; de 21e soort, van Nederlandsch lezende Inlanders; 2. Voor elk van de beide soorten van werkjes stelt het Groepsbestuur beschikbaar twee prijzen. De eer «te prijzen zijn ieder groot: ? 150?en zullen worden toegekend voor de verhandeling, die, in elke soort, za) worden geoordeeld het best aan de bedoeling; te beantwoorden. De tweede prijzen bedragen elk: ? 75?- en zullen worden gegeven voor de verhandeling, dia, mede in elke soort, zat worden geoordeeld na de met den eersten prijs bekroonde het best aan de bedoeling te> beantwoorden. 3 Naar de prijzen mededingende inzen dingen moeten rechtstreeks worden gezanden aan den S acre t ar i s van het Bestuur der Groep Kederlandich- Indiëvan het algemeen Neder landsch Verbond te Batavia en bij hem zijn ontvangen uiterlijk den 15Ien December 19^3. Uiterlijk drie maanden daarna zuilen de be kroningen bekend gemaakt en de prijzen uit betaald worden. 1) Deze >volksgeschriften" zijn in Nederland verkrijgbaar voor 5 cent het stuk (uitgever S. L. van Looy te Amsterdam) en in Indi zijn exemplaren er van te vinden in de boekerijen der openbare lagere scholen en in de meeste, volksleesbibliotheken. Fotografiën. De heer W. Versloys geeft een fraaie ver zameling van fotografen met franschen tekst, naar de volgende schilderyen van Jean van Goven. 1. Lss Saltimbarques. Sigr.é: J. v Goien 1627. Bois H. 33 5 L. 62 centimètres. F. Kleinberger, Paris. 2. Ferme au bord d'un chemie. Signé: J. v. Goien 1628. Bois H. 3J L 66 centinètres. P. et D. Colnoghi and Ssns, Londres. 3. Le Pont Environ 1630 Bjis -H;39.5L 50 centimètres. J. P. van der Schilden, Rotterdam. 4. Ferme sons bois. Signé: V. G. 1632. Bois H. 305 L. 50 centimètres. W. Dahl, Düsseldorf. 5. Vue de Rhenen (?) Signé: V. Goien 1639 Toile H. 94.5 L. 133 centimètres. Julius Böhler, Municb. 6 Paiinenrs sur la glacé. Signé: V. Goien 1641. Bjis?H. 38 L. 60 centimètres. Frederik Muller et Cie, Amsterdam. 7. L-is bastions d'une ville. Signé: V. Goïen 1641. Bois H. 33 44 centimètres. Wra B. Paterson, Londres. 8. Vue dn laplage de Schéveningue. Signé: V. Goy.n 1642 Bois H. 43 L 66 cen timètres. Léon Janssen, Bruxelles. 9. Pnysage avec vne de Harlem. Signé: V. Goyen 1645. Bois H. 47.5 L. 84.5. centimètres. Frederik Muller etCie, Amsterdam. 10 Heul! Heul! Sigré: V. Goyen 1646. Bois H. 35.5 L. 485 centinètres. Fre derik Muller et Cie, Amsterdam. Een uitstekende herinnering aan de tentoon stelling dier kunstwerken. I11IMIIIIIIIIIIIIHIII IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII dat het dragen van groot tenue niet alleen verplicht zal zijn op de audiënties bij H.. M. en Z.K.H., maar ook op de audiënties bij de Ministers. Z >o wordt dan toch einde lijk een minister ook een mensch. Ik weet wel, daar zijn er genoeg, die aan zulkeverbeteringen weinig hechten. Kuyper zelf, met zijn pijp met een waterzak er aan, zou in staat zijn Bergansius of Eilis op> zijn eenvoudigst te ontvangen, na een uitnoodiging : «loop maar eens bij me aan,. en als het je te warm is, vertoon je gerust in je hemdsmouwen" maar men moet niet vragen, welke schade het Gdzag opden duur onder zulke toestanden zou kunnen lijden. Het zou mij niets verwonderen of van Lynden en de Marez. Oyens, die van huis uit veel fijner zijn opgevoed, en een waardige houding meer op prüs stellen, hebben een hofdignitaris op het gevaar opmerkzaam gemaakt, en zoozijn we aan de beteugeling van een euvel gekomen, dat zoo licht ons volk zou kunneu berooven van een deel der hoofsche opvoeding, waarvoor een kerngezonde Re geering, zooveel in haar vermogen is, te ijveren behoort. Bij het voorrecht, den officieren van het regiment grenadiers en jagers toegestaan f om in kltin tenue op de korte jas ook schouderbedekkingen van gouden koord temogen dragen, zal ik niet stilstaan. Nie mand guut hun, uithoofde hunne bijzondere verdiensten, hartelijker iets meer goud op hun schouder dan een gewoon officier ver oorloofd is, en ook iets meer goud in hun portemonnaiedanib. Evenzoo laat ik zonder verdere kritiek het gebod, dat een officier bij inspecties zijn handen in zeemleeren handschoenen steke. Zeemleer is een uitstekende dracht, vooral bij inspecties; ik zou het gaarne ook bur gerlijken inspecteurs zien voorgeschreven^ Eigenlijk begrijp ik niet recht, waarom de inspecteurs bij lager en middelbaar onder wijs nog altijd met garen- en glac -handschoenen zich op hun inspecties mogen vertoonen. Mij dunkt meer eenheid van geest in het inspectiewezen ware wenschelijk. Wat de plaats, aangewezen voor het dragen van ridderorden, betreft, ik mag verklaren, dat ik het lint van mijn Leeuw altijd precies n decimeter boven mijn okselholte speld. Intusschen meen ik erop te mogen wijzen, hoe de okselholte in den laat sten tijd steeds meer beleek enis heeft gekregen in eere is gekomen. Wie dacht er vroeger aan zijn okselholte als een toongeyend iets ? Maar niet alleen, dat zij nu dienst doet voor het absorbeeren van in zalf opgeloste geneesmiddelen, bij kinderen; oud en jong roept zijn okselholte te hulp ter bepalirg van zijn lichaamstemperatuur; zocder oksel holte geen herstel of behoud van gezond heid; en thans is zij zoowaar ook voor het geestelijk welzijn van het hoogste be lang gebleken ; immers hoe zou dit kun nen bestaan bij iemand,die zijn ridderlijk heid, het hart van zijn hart, niet draagt op de rechte plaats ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl