Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM HEB WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1365
Ewakt. De ongunstige oeconomuche toestand
van het rmssische volk en de politieke ver
warring op het Balkan-schiereiland bleven
niet zonder invloed.
Ten slotte: Honden van obligatiön
ZuidAfrikaansehe Spoorwegmaatschappij, zorgt voor
spoedige inlevering uwer stokken tot aflossing I
Aanspraken van obligatiehonders, die hun
stukken niet tjjdig inleveren, zullen noch door
de engelsche. noch door de transvaalsche
regeering erkend worden.
HallEinalies,
RIA GILMI, De reit «aar Hedonië. (Am
sterdam, 1903) bli. 323.
Een stad van communistische naaktloopers,
op streeling van zinnen bedacht en belust,
een hoop nietsdoeners, die slaven aan den arbeid
zetten; een troep tinnegieters, van beiderlei
kunne, die den rimram opvijzelen; een paar
toehoorders, d!e liefhebberen in twistgesprekken ;
een piket negers, dat niet is, waar het zijn
moet; een mijn, die te laat, en
eeutimmermansvrouw, die te vroeg ontvlamt; ziedaar
scenerie, personeel en omlijsting van deze
pennevrucht. Wat mag een Nederlandsch schrijver
bewogen hebben, met zoovee; holle beuzelpraat
een Boek te vullen? Met de deur iu het huil
vallend, noemt bij zijn werk: ,'n evangelie", en
verzekert : ,het leven der menschen kan gelukkig
zijn". Dat geluk zoekt bij niet in plichtsbe
trachting, maar in het najagen van, het bijgen
en dorsten naar plat, gemeen, liederlijk en
dierlyk, zinnen streelend en bedwelmend genot.
Het offeren daaraan, mits met berekende ver
fijning, wordt schoonheidszln gedoopt, en van
de hoogte der mestvaalt, waarop een van des
schrijvers personages zich plaatst, ziet hij laag
neer op de begrippen: edel en verheven: «Ik
«weet niet wat u bedoelt met edel en verheven.
«Maar ik ken geen ander gebru k van 't Ie ven
«dan naar genot te streven en pijn of verdriet
«te vermijden." (222). Maar ah hij dat niet
weet, zou het dan niet zaak zijn den raad van
Soarron te volgen : allez-donc vous faire pendre
ailleurs . . .
Deze laatste uitkomst is niet slechts denkbaar,
maar historisch aargewezen, door des sprekers
geestverwanten. Opzet of toeval, op ne plaats
in het boek (136) wordt Cyrene vermeld. Die
plek wijst de geestelijke herkomst van het
geschrift aan. De Soplust Aristippjs namelijk
had daar zijn tenten opgeslagen, en verkondigde
er aan de jennesse doré-, een soott van
onkruid, dat ook in Hellas welig tierde de
leer der levensgenieting met bedachtzaamheid.
Dienvolgens zou deugd zijn : de benaming voor
vatbaarheid tot genot, en de waarde der
weter'scïiap bestaan in goDOtsverfijnicg, Die leer werd,
naar hare kern ; Hedonisme gencemd.en tot uitslag
had zij, dat men, op den zegelring van ettelijke
Grieken, met leege hersenen en vollen geldbuidel,
bewonderen s waarde uitspraken vond gegrift, als
deze : «Pardalos, drink, zwelg, vier den lust j eens
«moet gij sterven ; het leven is maar kort."
Hoe kornuiten van dit slag geëindigd hebben,
wordt ons niet bericht. Wél, dat Hegesias den
ellendeling, die de grieksche jeugd vergiftigde,
te gemoet voerde: Van alle beschutting tegen
het lijden, dat met het leven zelf is
saamgewever, is genotzucht de allernietigste en
allerijdelste. Trek haar lijn door, en de annihilatie
is het zekerste, ruaar ook het eenige redmiddel.
Doodjainmer, dat de zwierige Franschman, die
in zijn Hedoniëop een festijn van sybaritisch
gespuis (214), en daar, naast een aanstellerige
babbelkous: «met 'n raakt bovenlijf" (256)
beSNUIFJES.
Nog dikwijls denk ik na over dat kloeke
woord, waarmee de Synode der Ned. Herv.
Kerk van het voorjaar is opgetreden, om
een eind te maken aan den «geest van
loslating zoo duidelijk waar te nemen in
tal van kringen, van hooger en lager
geElaatsten." Men zal zich herinneren hoe
et Moderamen der Synode, de uitverkorene
dus der uitverkorenen, zich op broederlijke
wijze tot de voort? argers der gemeente
?wendde, met het uitspreken van den wensch,
om op Zondag 15 Maart in de openbare
godsdienstoefeningen der gemeente de nood
zakelijkheid aan het hart te leggen, van
een ootmoedig, hartelijk en vertrouwend
wederkeeren" waardoor dan toch einde
lijk de gemeente tot »een lichten een zegen"
voor de wereld zou worden gesteld."
Dat schrijven heeft destijds doel getrof
fen, naar ik van vele zijde vernemen mocht.
De godsdiens toef en i n gen bij de Hervormden
worden sedert Maart, zoowel door de hooger
als de lager geplaatsten oneindig beter
bezocht, van kerkstaking op groote schaal
geen spoor meer; in menige gemeente
heeft men de bedehuizen reeds moeten
uitzetten, en van het plan, om, naar
Kuypers voorbeeld van een
spoorwegbrigade, een middagkerkbrigade op ie
richten, heeft men gerustelijk kunnen afzien.
Het verwonderde mij dan ook niet van
een der Synodale leden te hopren, dat de
waardige president bij de opening der jong
ste zittingen van dit hooge lichaam, in
de vurigste taal het Moderamen geluk heeft
gewenscht met diens grootsche daad, waar
van gewis de eeuwen zullen blijven spreken ;
en evenmin heb ik er mij over verbaasd of
aan geërgerd, dat na v. d. Fliers getuigen,
al die achtbare mannen door een bezieling
aangegrepen, als nog nimmer op een synode
was voorgekomen, van hun zetels zijn
opfesprongen en in de handen hebben ge
lapt, zóó luid en langdurig, dat de
Praeses zelf er van begon te blozen.
Op verzoek van het Moderamen heeft men
echter dit feit niet wereldkundig gemaakt,
landde, van dit historisch beloop niets wist. Hij
zou and ars niet zoo gereedelijk overhoop te
praten zijn geweest. Tot het nuffige nest, dat
met heel wat meer gemak haar «bovenlijf," dan
«wetenschappelijke waarheden" (227) uitstalde,
zou hij dan wellicht hebben gezegd:
Je vous varreis nu du haat jusqu'en bas,
Que toute votre peau ne me teuterait pas.
En den genotzucht aanprijzenden huisheer, die
zijn jammerlijk woordengeknutsel aanvangt: «Het
doel van 't leven"... zou hij in de rede zijn
gevallen, ongeveer als volgt: Wat «het doel
van het leven" is, daarvan hebt gij niet benul,
gij, rakkers, die hier ijbaritiechfestijnt. Daartoe,
zijt ge te beestachtig ontzenuwd, en te lamlendig
verdierlijkt. Daartoe, moet men in de stalen
leerschool van den Koningsberger met ster zijn
geweest, bij wiens naam gij, hoogstwaarschijnlijk,
grinnikt, doch wiens woord heel uwe uitge
mergelde, vooze «beschaving", als kaf voor den
stormwind, dott <erstuiren. Dan zondt ge weten,
dat de keuze niet staat tusschen afstompend
kerkgeloof, en zwijt enden lust, niet tusschen
een vaarwel aan de eischen der it:de, en den
bedwelmenden roes der zi-lf opwinding. W «ten
zcudt ge, boe het leven een toevertrouwd goed
is, dat, zichzelf tot doel, naar hoogsten, besten
redelijksten eiscb, gehanteerd worden moet.
Niet zou het u ontgaan, dat gij, lieteling,
die doet, als waatt ge beer en meester, met
duizend en nogmaals duizend schakels, geestelijk
en stiffelijk, aan voorgangers en tijdgenooten,
zijt verbonden, en dus ver at t w oor ding schuldig
zijt van bet vele, dat ge kreegt, en het weinige
dat ge geven kunt. En wanneer gij meent ,aüe
menschelijke gevoelen;, door 't egoïsme," te kun
nen verklaren ,225), hadt gij, van Kant, kunten
vernemen, dat dit richtsnoer een stroohalm is.
«Want doordien ieder andere mensch ook andere
«begrippen zich vormt van hetgeen hij tot ge
lukzaligheid rekent, is het juist het egiüme,
«dat het zoover brengt, in het geheel niet een en
«toetssteen voor het echte plichtbegrip te hebben,
«welk beginsel met absolute noodzakelijkheid
«a'gemeen geldend zijn moet" (Anthropologie 2).
MooLt gij u echter op die ontstentenis van
plichtbegripverhoovaardigen, en bet: ik doe alleen
wat mij lust, in uwe banier schrijven, zoo ver
huis naar een varkenskot. Ouder mensclen is
uwe plaats niet.
Niets is opmerkelijker, in dit boek vol
zolteklap, dan de beslistheid van toon, waarmede
platgetreden, tot op den draad versleten banali
teiten wc r Jen voorgedragen, met een air van
gewicht, als waren het fonkelnieuwe, pas ont
dekte waarheden. We! een bewijs, dat Télon
gelijk heeft: Uien n'est plus tuffuant, qVunfou
qii se mire.
Een der ten tooncele gevoerde idioten wil de
vaderlands'! ifde te lijf (227). Het zal wel
dezelfde zijn, dn bazelt: »Motd is een gebrek.
,want hij stilt ons asn gevaar bloot. Vftes is
«iets goeds, icant ze leert ons het te vermij
»den" (281). Dit tweemaal: want, moet zeker
de zaak indrukwekkend maken, bij wezels
en kwezels. De lafaard, die zulk tuig neer
schrijft, eu gelooft, verdiende, dat de eerste c"c
beste matroos hem een rammeling toediende,
die hem heug\ Maar wij hadden het over de
vaderlandsliefde, die onze held weg wil hebber.
Daartoe, ontltedt hij, op de, bij alle
weetnieten gebruikelijke, wijze, die aanhankelijkheid,
door baar, acbtervolgens, aan land, bodem,
bevolking, zeden enz. vast te knoopeu. Natuur
lijk krijgt mi-n, op die wijte, met een gevoel ie
werk gsaade, iedere slotsom, die men verkiest,
precies zooals men: ouderliefde, het licht uit
blazen k n, wanneer men, met de pantoffels van
den vader begint, en met de papillotten van
de moeder eindigt.
Naiat deze knus'bewerking tnomfantelijk, en
niet zonder hooge tevredenheid van het
om
WMiillMilifililiMiiiimimiifiiliiiiliiiiiMMiiiMmiiHiiiMititMiiiiiiiiiiiiiw
daar, zooals n hunner zei, er toch nog
altijd wel hier en daar een zwakke broeder
of zuster leefde van kerk staken niet
geheel afkeerig, en die ten eigen bate in
de sfeer van het geestelijke de levenswijs
heid van v. Alphens knaapje zou willen
toepassen: »aan een boom zoo vol geladen
miat men vijf zes pruirnpjes niet", wat
heelemaal niet opgaat. En dat voorzich
tig Moderameblid had gelijk. Want
wat heb ik enkele dagen daarna moeten
lezen ? In diezelfde Synode »komt ter
tafel een ingekomen motie van de classicale
vergadering van 's Hertogenbosch om te
protesteeren ..." lees wel: te protesteeren
negen de laksclie wijze, waarop de Synode
handelt tegen de kerkeraden, die verzuimen
de bijdragen voor de generale kas te
innen."
Hier hebben wij dus niet-betalende ge
meenteleden, verzuimende kerkeraden, een
laksche synode en protesteerende dominés
en ouderlingen, welke laatsten evenwel
zich dermate te buiten zijn gegaan tegenover
het eerbiedwaardigste bestuurscollege in dit
ondermaansche, dat »de vergadering besloot,
wegens den toon van- het stuk, het niet in
behandeling te nemen."
Deze mededeeling heeft mij een oogenblik
geschokt, doch ook niet langer dan een
oogenblik. Ach, zoo dacht ik, als ik dit
nu eens hart moeten lezen vóór Maart jl.,
toen het Moderamen de .Ned. Herv. kerk
nog niet zoo duchtig had aangegrepen, door
»zich op broederlijke wijze tot de voorgangers
te wenden om hun de noodzakelijkheid aan
het hart te legden van een ootmoedig,
hartelijk, vertrouwend wederkeeren" ... Zou
ik dan niet hebben moeten denken, dat
daar in mijn kerkgenootschap nog altoos
een «geest van loslating" rondspookte, die
met satan verband houdt, en dat niet alleen
onder de lagere en hoogere geplaatsten,
maar zelfs bij de allerhoogst geplaatsten,
immers, wien kan men in een kerk hooger
geplaatst achten dan de man op den preek
stoel ? En daar waren het niet n of een
j paar predikanten, neen, een gansche Classi
l cale vergadering had zich zóó onwaardig
over de Synode uitgelaten, op zulk een
toon, zóó filisterachtig, dat de motie, alleen
om den vorm reeds, ter zijde moest
tvor1 den gelegd...
j Hoe kon dit nu zoo zijn? Eenvoudig
een misvatting van der Synode streven.
j Zij heeft bij haar strijd tegen den geest
! van loslating, uitsluitend het oog op de
zielen zij denkt aan'geen kas; noch
aan een staats-, noch aan een bijzondere,
' noch aan een generale kas; houd hel
j geloof zoo goedkoop mogelijk, is veeleer
haar leus, opdat niemand, om de centen
' die hei hem kosten zou, ons mijde, en
juist, omdat zij de materieele zaken zoo
verre beneden zich acht, en zij zielen en
i niets andera dan zielen redden wil, zei ze
rok tegen de 26 leden van de Classicale
l Vergadering van Brielle die de socialisten
wilden uitwerpen: neen, lieve broeders,
geen «geest van loslating" ... we houden
zittend gezelschap, is volbracht, vraagt men zich
if, wat de sophist eigenlijk er mede beoogt.
Le dessoni des cartes ligt ietwat diep; maar
.och is er, naar Shakespeare's voorschrift,
methode in den waanzin.
Men moet dan weten, dat Hedon'ëde anar
chie vertegenwoordigt. Niet in haar gehee),
want deze is, zelfs voor zotskappen als hier,
ouderling, elkaar op een voetstuk tillen, te gek
om les te loope", maar toc'a ai arohie ia ftatu
aasc»nti. Nu zijn wij er zoo ongeveer. Vader
landsliefde zonder object is gelijk
StaatsverDaad zonder subject, waarmede wij dan met
a slag, kwijt zijn, al hetgeen lijkt (p wet en
ezag. Mitsdien, houden wij over een aggregaat
van individuen, waarvan ieder doet wat, wan
neer en zooals het hem lust, welk Dorado
fluks, als «ideaa'," wordt aangeprezen:
'Anar«chie wordt niet uitgevoerd, want 'i is 'a ideaal.
«Zoodra er niemand meer wordt ingerekend of
pbekeurd, vervallen vanzelf de politieagenten"
(197).
Is het coodig de gedrochtelijke
vicgervaardigheid, op heel dit slingerp id, aan te wijzen P
De gjscbieienis kent priucipieele
vaderlandloozen, zelfs van zeer eerbied waard g karakter.
Zóó, Spiuoza's tijrigjncoter, de kollegianten, de
Menuonieten, in den jongsten tijd, de Toist
auen. Maar hetgeen hunne eerlijke dwalii.g
een glimp van waarheid geeft, is niet, gelijk
hier, een beginsel van ontbinding. Integendeel,
begeeren en vereeren zij de oizichtbaie kerk,
de gemeenschap der heiligt n, de gebondenheid
aan een regel van hoogere dan menschelijke orde
ning. Zoodra echter die regel, a's onmiddellijk
ricütsnoer, ter zijde gesteld wordt, geldt, voor
iedere menscrelijke samenleving, Spinoja's uit
spraak : 1) «Bestond in een Staat noch regel noch
«wet, buiten welke, eei Staat, zou ophouden het te
«zijn, de Staat viel niet, als feitelijk aanwezig,
«maar als hersenschim te beschouwen" (Tree'.
Politie IV, 4). Ea zeer in het bijzonder, g Idt
des wijsgeer» woord, waar ongebreidelde genot
zucht, allerhoogste norm, en uitgesproken
maa'schappelijk b-ginsel is. Denk u een Staat,
waarin bet A lust, B den nek om te draaien,
en B behaagt, A de hersens in te slaan. Zoudt
a;e uit t meeuen, dat zelfs een onbezoldigd
rijksveldwachter er opgeld doen zou ? Het is, aU
bad Spiuoza wederom Hedonische
windbuidels voor oogen geliad, toen hij schreef: 2)
«Niemand kan betwijfelen, dat het den menschen
«nuttiger i?, naar wetten en de uitspraak der
«?eie, 's menschen nut beoogende, te leven.
«Niemand immers begeert niet, vei.ig zooveel
mogelijk, buiten vrees te leven, hetgeen
ondoen'ijk ware, wanneer liet iedereen vrijstaat., nsat
«zijn believen 1e handelen, en Recht, riet boven
hartstochten gaat." (Tract. Taeol.-Pol. XVI. l ).
Van al deze kleine inconveniëntea merkt de
Franschman, die in ons prachtboek de rol van
duivelstoejager vervult, niets. De schrijver laat,
bem zitten «met den mond vol tanden," (228)
en trekt al maar door, aan de draadjes, waar
mede hij zijne marionetten, die onuoozele
halzen in beweging brengt. Ja zelfs, geeft
het boek den indruk, als wilde de schrijver zoo'n
beetje in het klassieke modderen. Van Hedouië,
evangelie, Cyrene vernamen wij reeds. To
Spinoza toe komt op de proppen (290). Zou
de schrijver zijne studiën niet eens tot Juvenalit
willen uitstrekken, bij wien hij lezen kan: 3)
«Htb loch niet deernis met het) apier ; vermorst
«wordt Let toch, want het krielt van scribenten.
Mocht iemand belangsteller d informeeren:
waarvan leeft men eigenlijk in Hedonië? hij
verontruste zich niet. Er is daar een
«drommelsche vent," die een «ernstige" studi^ vau
economische onderwerpen gemaakt heeft (174).
Deze deelt nu , dat een andere verbazende
leeptrt, op het schitterende denkbeeld gekomeu
i?, om allen van allen te doen erven (179).
iMiimMitiiiMiiiiiiliniiiiiMiiilliilliiliiili
iniiiiilMiiiuiiuHii
de socialisten bij ons ; al bood je ons ook een
millioen, we geven ze niet prijs. Natuur
lijk zal het nog eenigen tijd duren eer al
de kerkelijke dienaren van dezen geest
doordrongen zijn, maar wie gelooven haas
ten niet.
* *
Na de militaire strafzaken zijn nu ein
delijk ook de militaire uniformen eens
onderhanden genomen, en naar de eischen
des tijds gewijzigd, alsmede de voorschriften
omtrent het gebruik van gala, demi gala
en khin tenue herzien.
De tenue van de adjudanten van H. M.
de koningin is gewijzigd in dier voege, dat
op den steek een zwartzijden galon in plaats
een gouden galon wordt gedragen, met een
pluim van afhangende groene haneveeren,
in plaats van een pluim van witte hane
veeren.
De pantalon of rijbroek wordt voorzien
van een bies van scharlakenrood iu de
buitennaden, de breedte van de biezen over
eenkomende met die van de biezen van de
jassen.
De leerlingen van den Hoofdcursus
dragen lacgs de chevron, aan de
buitenzijJe, een tres van gouddraad, breed twee
en een halve milimeter, op n centimeter
boven de punt van de chevron eindigende
in een zoogenaamden Hongaarschen knoop,
hoog drie centimeter en breed drie en een
halve centimeter.
Het vaste personeel van den Hoofdcursus
en de leerlingen, behoorende tot het wapen
der infanterie, dragen op de
schouderbedekkingen van scharlakenrood laken een
granaat van donkerblauwe saai en
uitgezonderd de onderofficieren, behoorende
tot het regiment grenadiers en jagers
aan weerzijden van den kraag van de
tuniek een granaat van scharlakenroode
saai.
Door geoefende spoorwegwerkers bij de
spoorweg-companie wordt op den linker
bovenarm van de korte jas, de kapotjas
en het mou?est een onderscheidingsteeken
gedragen, bestaande in een gevleugeld rad,
voor onderofficieren van goud en voor
mindere militairen van scharlakenroode wol.
De generaals zullen voortaan ten Hove
ontvangen worden in gala- of demi-gala
tenue, niet meer in klein tenue, naar
gelang dit van Hoogerhand wordt bevolen.
Bij die gelegenheid wordt ook in de
demigala-tenue de sjerp gedragen.
Bij gelegenheid van partijen, welke niet
ten Hove worden gegeven en welke vereerd
worden door de tegenwoordigheid van Hare
Majesteit de Koningin, van Hare Majesteit
de Koningin-Moeder of van Zijne Konink
lijke Hoogheid den Prins der Nederlanden,
Hertog van Mecklenburg, zullen
deopperolficieren zijn m demi-gala.
Voor het dragen van de sjerp in de groote
tenue, tenzij daaromtrent van Hoogerhand
anders wordt bevolen, gelden voor de
opperofficieren de regelen, welke te dien aanzien
voor de officieren in het algemeen zijn
vastgesteld of nader zullen worden
vastNatuurlijk, volgt daaruit onmiddellijk, dat ieder
rekent op den arbeid van zijn buurman, zoodat
er al heel aposdig, niets te erven valt. Met
die kleinigheden breekt men zich echter het
hoofd niet, iu Hedonië. Men heeft er slaven,
die bet grove werk doen, en de rest knutselt
zoo'n beetje naar welgevallen. Nu, met At is
maatschappelijke indeeliog, schiet men al een
heel eind op. «Negers en domkoppen zijn heel
«gelukkig als men hun 'n eenvoudige en grove
«taak oplegt, want ze voelen heel goed dat
«ze onbekwaam zijn tot ieder andere" (181).
H;t kan zijn, maar ik heb toch zoo'n flmwe
voorstelling, alsof er wel eens iets, door iemand,
is aangevoerd.tegen het beschouwen van «negers"
als listdieren. Het zal een bemoeial geweest
zijn. Verder vermaant de schrijver, het oog op
de niet-negers: «Dasr de kansen voor allen
«gelijk staau, ziju 't fort u n en de hooge positie
«voor degeen die de meeste bekwaamheid ea
«wilskracht toonen" (180). Bsst mogelijk, maar
ik verbeeld mij wel eens te hebben booren
zeggen, dat er ook geslepen gauwdieven bestaan,
die »bt kwaamheid en wilskracht" vaa anderen,
voor z ch gebruiken. Dat wotdt een lastig ge
val, vooral «zonder politieagenten," en bij
olied >mme'HedoLiërp, die van onzen schrijver zich
laten wijs maken, dat de beitel vol doedelzakken
is, die men slech's, naar behooren, heeft te stem
men, om, in het aardsch A cad.ë, aan relendans
en goede sier zich te kanten wijden.
Wanneer de schrijver eens wter op reis wil,
geef ik hem den gemoed lijken raad, mijne
medicinale adviezen zijn gratis ??naar Abcon
te gaan: voor overspanmn gemoederen, ren
rustige omgeving. Bover-dieD, is het dilettan
teeren in ph losophisch en economisch gedoe,
daar onschadelijk. Hoogst»ns, loopt men gevaar
dat een me'kmeid, evenals bij Biets, de
sentimenteele juffrouw, onderbreekt, met een: oaze
zeug l c1; 'eb cht. Geen gou! zoo gof d om holle
phiiosofasters tct bedaren te brengen. Wordt
de aanvlieging opnieuw nanr Hedorië, te sterk,
dan rijn douches probaat. Of er bij dit légime
kaas is, dat de schrijver een «evatgslist" blijft?
Zweren kan men op niets, maar het zou me
verbazen.
A m s t., Juli 1903.
J. A. LEVY.
1) «Si civi'as Dullis legibus seu reguli?, fiae
^quibns civitas non esset civitas, a«lstricta
»esset, turn civitas non ut res natura'i", sed ut
«chimaera esset contemplanda'".
2) «Verum enim vero quai_to sit hominibus
«utüius, secundum leges et certa nostrae
rationis dictamina vivere, q'iae, uti diximu»,
»non nisi verum hominum utile intendunt,
«nemo potest dubitare. Praeterea nullus est
«qui non cupiat, secure tx'ra metum, quoad
»fieri potsst, vivere; quod tamen minime pjtest
«oontingere, quam diu unicu'que ad lit>itum
«omnia facere lictt, nee plus juris rationi,
,quam odio et irae couceditur."
3) «Stulta erat clemeLtia, cum tot ub:que
vaübus occurraa, periturae parcere c'jartae."
Prijsvragen.
Het Algemeen Nederlandsch Verbond, groep
Nederlandsch- Indië, is tot het inzicht gekomen
dat hier te lande behoefte bestaat aan twee
soorten van oorspronkelijke, in goed
Nederlandsch geschreven kleine verhandelingen, in
den trant en van den omvang der kleine
»volksgeschriften", uitgegeven door de Maat
schappij »Tot Nut van 't Algemeen in
Naderland" 1), doch, daar de verhandelingen voor
Indische lezers bestemd zouden zyn, met meer
eenvoudige en aanschouwelijke wijze van voor
stelling, de novellenvorm niet uitgesloten.
Geroemd bestuur meent dat het op zijn weg
ligt, te trachten eenigermate in die behoefte
tifliiiiimiimiiiiiiniiiMiMni!
gesteld.
Het dragen van de groote tenue is o.a.
verplicht op de audiëntiën bij de leden
van het Koninklijk Huis en de Ministers.
In marschtenue dragen de officieren der
infanterie op de korte jas de
schouderbedekkingen van gouden koord.
Aan de officieren van het regiment gre
nadiers en jagers is vergund in dagelijksche
tenue op de korte jas ook de
fchouderbedekkicgen te dragen van gouden koord.
In kleine of dagelijksche tenue worden
door de officieren, bij inspectiën zeemlede
ren handschoenen gedragen.
Bij het afleggen van beleefdheidsbezoeken
aan militaire of civiele autoriteiten zijnde
officieren voor wiehet dragen van de tuniek
in de kleine of dageiijksche tenue is voor
geschreven, gekleed in korte jas met de
schouderbedekkingen van gouden koord of
die van laken, naar verkiezing
De ridderorden, eereteekenen, enz. worden
voortaan gedragen op de linkerborst, met
den bovenkant van het lint ongeveer l dM.
boven de okselholte.
Aan de officieren, die gerechtigd zijn tot
het houden van dienstpaarden, is toege
staan, rijlaarzen van verlakt leder met
sporen, volgens het bestaande model, te
dragen.
Door onderofficieren en minderen mogen
schoeisel, laarzen, bottines of rijgbottines
van gepoetst zwart Itder of van vetleder
worden gedragen en niet zooals tot heden
was vergund vau zwart glimmend leder.
Dit alles dunkt me zeer rationeel. Z<>o
was het mij al lans voorgekomen, dat de
adjudanten van H. M. met een gouden galoa
en een pluim vaa witte haneveeren op den
steek tot verwarring met hoogere autori
teiten aanleiding konden geven, en wij
het best zouden kunnen stellen met iets
imponeerends, terwijl ik toch reeds voor
speld had, dat ookin de haneveerencultuur
bij het leger, groen het eindelijk van htt
wit zou winnen, gelijk dat bij andersoortige
gevel- en dak versieringen in onzen tijd
steeds meer tiet geval wordt. Ook vind ik
het alleszins juist gezien om de
scbarlakenroode bies op broek of rijbroek in de
buitennaden aan te brengen; de voorstanders
van zulk een onmisbare bies in
debinnennaden zijn, zooals zij dat ook verdienen,
voor goed in het ongelijk gesteld Een heil
zame verbetering acht ik het voorts, dat
generaals niet meer ten Hove ontvangen
zullen worden in klein tenue,maar ten minste
in klein-gala-tenue met de sjerp, tenzij Hoo
ger hand volslagen gala bevele. Voortaan
zullen de Koningin en de Prins Gemaal
nooit meer behoeven te spreken met een
generaal, in klein tenue, en dat doet me
genoegen, want wat is nu een gene
raal zonder heele of halve
staateiekleeding? Zelfs Dumonceau, hoe indruk
wekkend hij mij steeds is voorgekomen,
leek me alleen in gala met de fj-erp om,
werkelijk groot. Doch vooral noem ik het een
deugdeiijken vooruitgang in het decorum,
te voorzien en wenscht daartoe het schr'rjven
van werkjes als de bedoelde aan te moedigen
door bet uitloven van prijzen.
Een mededinging daarnaar wordt opengesteld
onder de volgende voorwaarden en bepalingen:
1. De verlangde verhandelingen moeten
voldoen aan de bovenomschreven yereischten.
terwijl de onderwerpen geheel vrij zijn, doch
moeten ligsen binnen het bevattingsvermogen
en in den smaak moeten kunnen vallen r
de 1ste soort, van minder ontwikkelde Euro
peanen in Nederlandsch-Indië; de 21e soort,
van Nederlandsch lezende Inlanders;
2. Voor elk van de beide soorten van
werkjes stelt het Groepsbestuur beschikbaar
twee prijzen. De eer «te prijzen zijn ieder
groot: ? 150?en zullen worden toegekend
voor de verhandeling, die, in elke soort, za)
worden geoordeeld het best aan de bedoeling;
te beantwoorden. De tweede prijzen bedragen
elk: ? 75?- en zullen worden gegeven voor
de verhandeling, dia, mede in elke soort, zat
worden geoordeeld na de met den eersten
prijs bekroonde het best aan de bedoeling te>
beantwoorden.
3 Naar de prijzen mededingende inzen
dingen moeten rechtstreeks worden gezanden
aan den S acre t ar i s van het Bestuur der Groep
Kederlandich- Indiëvan het algemeen Neder
landsch Verbond te Batavia en bij hem zijn
ontvangen uiterlijk den 15Ien December 19^3.
Uiterlijk drie maanden daarna zuilen de be
kroningen bekend gemaakt en de prijzen uit
betaald worden.
1) Deze >volksgeschriften" zijn in Nederland
verkrijgbaar voor 5 cent het stuk (uitgever
S. L. van Looy te Amsterdam) en in Indi
zijn exemplaren er van te vinden in de boekerijen
der openbare lagere scholen en in de meeste,
volksleesbibliotheken.
Fotografiën.
De heer W. Versloys geeft een fraaie ver
zameling van fotografen met franschen tekst,
naar de volgende schilderyen van Jean van
Goven.
1. Lss Saltimbarques. Sigr.é: J. v Goien
1627. Bois H. 33 5 L. 62 centimètres.
F. Kleinberger, Paris.
2. Ferme au bord d'un chemie. Signé: J.
v. Goien 1628. Bois H. 3J L 66
centinètres. P. et D. Colnoghi and Ssns, Londres.
3. Le Pont Environ 1630 Bjis
-H;39.5L 50 centimètres. J. P. van der Schilden,
Rotterdam.
4. Ferme sons bois. Signé: V. G. 1632.
Bois H. 305 L. 50 centimètres. W.
Dahl, Düsseldorf.
5. Vue de Rhenen (?) Signé: V. Goien
1639 Toile H. 94.5 L. 133 centimètres.
Julius Böhler, Municb.
6 Paiinenrs sur la glacé. Signé: V. Goien
1641. Bjis?H. 38 L. 60 centimètres.
Frederik Muller et Cie, Amsterdam.
7. L-is bastions d'une ville. Signé: V. Goïen
1641. Bois H. 33 44 centimètres. Wra
B. Paterson, Londres.
8. Vue dn laplage de Schéveningue. Signé:
V. Goy.n 1642 Bois H. 43 L 66 cen
timètres. Léon Janssen, Bruxelles.
9. Pnysage avec vne de Harlem. Signé:
V. Goyen 1645. Bois H. 47.5 L. 84.5.
centimètres. Frederik Muller etCie, Amsterdam.
10 Heul! Heul! Sigré: V. Goyen 1646.
Bois H. 35.5 L. 485 centinètres. Fre
derik Muller et Cie, Amsterdam.
Een uitstekende herinnering aan de tentoon
stelling dier kunstwerken.
I11IMIIIIIIIIIIIIHIII
IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII
dat het dragen van groot tenue niet alleen
verplicht zal zijn op de audiënties bij H..
M. en Z.K.H., maar ook op de audiënties
bij de Ministers. Z >o wordt dan toch einde
lijk een minister ook een mensch. Ik weet
wel, daar zijn er genoeg, die aan
zulkeverbeteringen weinig hechten. Kuyper zelf,
met zijn pijp met een waterzak er aan,
zou in staat zijn Bergansius of Eilis op>
zijn eenvoudigst te ontvangen, na een
uitnoodiging : «loop maar eens bij me aan,.
en als het je te warm is, vertoon je gerust
in je hemdsmouwen" maar men moet
niet vragen, welke schade het Gdzag
opden duur onder zulke toestanden zou
kunnen lijden. Het zou mij niets
verwonderen of van Lynden en de Marez.
Oyens, die van huis uit veel fijner zijn
opgevoed, en een waardige houding meer
op prüs stellen, hebben een hofdignitaris
op het gevaar opmerkzaam gemaakt, en
zoozijn we aan de beteugeling van een euvel
gekomen, dat zoo licht ons volk zou
kunneu berooven van een deel der hoofsche
opvoeding, waarvoor een kerngezonde Re
geering, zooveel in haar vermogen is, te
ijveren behoort.
Bij het voorrecht, den officieren van het
regiment grenadiers en jagers toegestaan f
om in kltin tenue op de korte jas ook
schouderbedekkingen van gouden koord
temogen dragen, zal ik niet stilstaan. Nie
mand guut hun, uithoofde hunne bijzondere
verdiensten, hartelijker iets meer goud op
hun schouder dan een gewoon officier ver
oorloofd is, en ook iets meer goud in hun
portemonnaiedanib. Evenzoo laat ik zonder
verdere kritiek het gebod, dat een officier
bij inspecties zijn handen in zeemleeren
handschoenen steke.
Zeemleer is een uitstekende dracht, vooral
bij inspecties; ik zou het gaarne ook bur
gerlijken inspecteurs zien voorgeschreven^
Eigenlijk begrijp ik niet recht, waarom de
inspecteurs bij lager en middelbaar onder
wijs nog altijd met garen- en glac
-handschoenen zich op hun inspecties mogen
vertoonen. Mij dunkt meer eenheid van
geest in het inspectiewezen ware
wenschelijk. Wat de plaats, aangewezen voor
het dragen van ridderorden, betreft, ik mag
verklaren, dat ik het lint van mijn Leeuw
altijd precies n decimeter boven mijn
okselholte speld. Intusschen meen ik erop te
mogen wijzen, hoe de okselholte in den laat
sten tijd steeds meer beleek enis heeft gekregen
in eere is gekomen. Wie dacht er vroeger
aan zijn okselholte als een toongeyend iets ?
Maar niet alleen, dat zij nu dienst doet
voor het absorbeeren van in zalf opgeloste
geneesmiddelen, bij kinderen; oud en jong
roept zijn okselholte te hulp ter bepalirg
van zijn lichaamstemperatuur; zocder oksel
holte geen herstel of behoud van gezond
heid; en thans is zij zoowaar ook voor
het geestelijk welzijn van het hoogste be
lang gebleken ; immers hoe zou dit kun
nen bestaan bij iemand,die zijn ridderlijk
heid, het hart van zijn hart, niet draagt
op de rechte plaats ?