Historisch Archief 1877-1940
r. 1366
T)E AMSTERDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van. J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
foor Indiëper jaar » » mail» 10.
Ahonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Jut blad it Terkrygb^r Kio«k 10 Boulevard dM CtpiciiMt tegenover h«t Grand Ctfé, U Ptrij».
Zondag 30 Augustus.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
A-nnonce* uit Duitechland, Oostenrijk ea ZwitaerliQd worden u'Ulnitend aangenomen doer
de fin». RUDOLF MOSSE te Keulen » doot alle filialea de»r firma.
INHOUD»
VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Civiele contracten
met Gevangenis en Geeselroede erby door H R.
Bookmaaker, I f, (Slot.) Het opheffen van
Stantinstellingen door L A. van Koven. Brieven van
Koningin Sophie aan X, 1&62?1877, (Slot.)
-ord Salisbury f. Brief uit Ctrecht. door
Tryn van den Leempnt. SOCI4LE AANGELE
GENHEDEN : De Duilsche vakorganisatie in 1902,
door 8. KCNST EN LETTEREN:
Maziekbeoordeelingen, door Ant. Averkamp Het volks
boek van Floris ende Blancheflenr, donr J. L. C A.
Meger. Los Demi-Vieilles. door vette Guilbert,
beoordeeld- door A. t. B. H. Het Vrijzinnig
Protestantisme, zyn ontstaan,wezen en roeping, door '
Je»n Béville, beoord. door P H. Hugenboltz Jr. l
Aan het Hof van Ragusa, roman van Miie Kremnitz, !
beooid door S P. A. M Boele van Hensbioek l
Liefde en leed, beoordeeld door dr. J. B. Schepers j
KCN8T SU VERHEID: La Scnlpture Bollandaiee au
Unsée National d'Amsterdam, door W. Steenhoff l
P. J C.Gabriëlt, door J.W N?Ethisch Pantheïsme.
Een studie door P. H. Hngenholtz Jr., beoor
deeld door dr. D G. Jelgersma. Brief nit '
Engeland, door J J. v. R. FEUILLETON : Oud '
mal, gaat bovenal". Een verhaal ait Amsterdam, {
door J F. de Witt. 17. BECLAMES. VOOB [
DAMES: Nationale Vronwenraad van Nederland,
II, (Slot) door H. Cop-Zeelt. Het sweaten
der mantelmaaksters in Londen, door J. E. v.
d. V. Allerlei door Caprice.?UIT DE NATUUR,
door E. Heimans. Een wandeltocht, door N.
v. H. FINANCIEELE EN OECONOMI3CHE
KRONIEK, door D. Stigter. Ridderorden.
SCHETSJES: Hamorische schets, van Anton
Tschechoff. INGEZONDEN. SCHAAKSPEL
PEN-EN POTLOODKRAS9EN.- ADTEBTENTIEN.
Civiele contracten met
Gevangenis en Geeselroede erbij,
door H. R. ROOKMAAKEK.
II. (Slot).
Van den tegenwoordigen Minister van
Koloniën en van den thans Indi
besturenden land voogd hebben de contractkoelies
iets te hopen. Vermoedelijk weten deze
machthebbenden echter niet onder hoe erbarme
lijke condities die lieden veelal leven. Als
ze gezien hadden als ik, hoe onder be
scherming van koelieordonnanties de eene
mensch den anderen exploiteert, me dunkt
hun ijver om ter hulpe te komen zou grooter
zijn dan thans. Wat toch kan die enkele man
dien ze uitzonden ten onderzoek uitrichten!
Al ia hij ook een bekwaam ambtenaar,
wiens ijver in het opsporen van misdrijf
eerbied inboezemt, (persoonlijk gaat hij er
op uit om ten koste van lichamelijke ver
moeienis «verduisterde" mishandelden en
getuigen op te sporen), veel meer dan een
bangmaker, een boeman bij wiens komst
men wegschuilt en zoet en stil is. kan hij
niet zijn. Het kwaad is ver genoeg gekomen,
om het noodig te maken dat elke contrac
tant persoonlijk wordt ondervraagd aan
gaande de behandeling die hij ondergaat,
en dat gesteld dat men de koelie
ordonnanties wil blijven handhaven daarmede
nog langen tijd wordt voortgegaan. Dat
men daartoe geen, personen te kiezen heeft
alleen, zooals dat veelal in Indiëgaat, om
hun een vet, zij 'tin dit geval ook niet
erg prettig, baantje te bezorgen, maar dat
men dezulken kieze, die van den inlander,
hoe cok bewerkt door waarheidsscbuwen,
de waarheid weten te vernemen, is duidelijk.
Anders zijn de pogingen ten goede van
geen nut, maar doen ze kwaad. Er moet
hier en daar heel wat gedaan worden
om den vullen boel te redderen, zóó dat
ze toonbaar wordt.
Vorige pogingen daartoe gedaan waren
van weinig nut. Daar waren redenen, die
het minder raadzaam deden zijn den vrede
der werkgevers te verstoren. Men moet
bestuursambtenaar in Indiëgeweest zijn
om goed te begrijpen hoe de bescherming
der particuliere landbouw en nijverheid
moest worden opgevat. Het groote publiek
begrijpt zeer goed dat de herinneringen
van een minister van koloniën, die zelf
zeer voordeelig met contractkoelies werkte,
niet al te onaangenaam kunnen zijn, als
hij aan koelieordonnanties denkt. Natuur
lijk dat het hem verdrieten moet, wanneer
men kwaad gaat spreken van die ordon
nanties en haar werking. Zoo vindt men
het in den heer Cremer te prijzen dat hij
als minister van geen der Indische ambte
naren heeft begeerd, als gecommitteerde
voor dien koelieboel te gaan jokken of
de waarheid verbloemen, puur om hem
genoegen te doen.
Van den heer Cremer was als minister
onmogelijk veel te verwachten op 't stuk
van verbetering van de koelie ordonnanties
e,n al den aankleve daarvan. Vél, zeer
veel had hij kunnen doen ten goede, meer
misschien dan eenig ander, doch men is
mensch. Men zou kunnen zeggen dat hij
h3t ambt van Minister van Koloniën niet
had moeten aanvaarden en het behouden,
vier jaren lang, in dagen dat zoo luide
werd geroepen om lotsverbetering voor de
arme contractanten, maar te verlangen
dat hij zijn broeders zou hebben verlaten,
de mannen, die zoo trotsch op hem waren,
dit ware te veel geweest. Nog eeren ze
hem hoog, de planters van De'i; hij de
oud minister, is hun glorie; en in zekeren
zin strekt het hem tot eer, dat hij nooit
heeft willen spreken een enkel woord, dat
als een excommunicavi meos fratres hun
had kunnen verdrieten, maar... maar ...!!
Cren-ers' gebrek aan activiteit bij een
zoo belangrijke zaak begrijpen wij, maar
we begrijpen niet den heer Van der Wyck,
als landvoogd in Indiëstaande tegenover
zoovele ai te hardhandige werkgevers.
Hoog was de nood der arme verdrukten
en mishandelden, steeds klimmende van
't laatst van 1893 af tot aan October 1899,
en wat heeft hij gedaan tot verbetering
van hun lot, tot leniging van hun groote
ellende? Toen hij landvoogd werd, hadden
velen gehoopt dat hij wat, ja, dat hij vél
zou doen voor de werkcontractanten, die
daar den heelen archipel 1) door leden; ze
hadden dat gehoopt, omdat hij een
Indischman was, die »het klappen van de zweep"
kende. In dat lang volgehouden bestuur
is niets anders bereikt, dan dat de bestu
rende ambtenaren een zeer verkeerd be
grip hebben gekregen van de houding, die
zij hebben aan te nemen tegenover het
op de Buitenbezittingen werkend
Europeesch kapitaal. Dat begrip, bescherming
vóór alles van dat kapitaal, werkt zelfs
nu nog na bij velen in al zijn verderfe
lijkheid.
Bijna het geheele beheer van dien land
voogd over Indiëdoor, heb ik als bestuurs
ambtenaar daar te lande gediend, en zoo
kreeg ik al spoedig den indruk dat de
tolerantie tegenover de werkgevers der
contract-arbeiders ruim moest zijn. Zooals
de heer Kooreman aangaande Deli schreef:
»men behoort zich te spiegelen aan de
Justitie, die met den in Deli bestaanden
toestand rekening houdt, verschoont zooveel
dit kan," ook buiten Deli »verschoonen
zoo veel het kan" was de leuze. Over de
houding van dien landvoogd tegenover die
zoo verdrukte arbeiders heeft de heer Van
Kol zich duidelijk uitgelaten; kon ik die
plaats in zijn geschriften gemakkelijk vin- l
den, gaarne zou ik ze hier overnemen, j
want het woord van dien op koloniaal
gebied gemeenlijk zeer helder zienden man
komt mij zeer juist en teekenend voor.
Dit is zeker: De heer Van der Wyck
was bekend met het harde lot der con- '
tractkoelies en de vele mishandelingen !
waaraan zij blootstonden van de zijde der
werkgevers, óf hij was daarmede onbekend.
Onbekendheid met een euvel in Indië, zóó
bekend, dat de geringste sinjo er het
noodige van zou weten te verhalen, met iets,
dat algemeen de inlanders der Buiten
bezittingen met verontwaardiging vervult,
en dat de nieuwe Gouverneur-Generaal,
de kersversche totok, al dadelijk doorzag;
onbekendheid daarmede bij den
Gouv.Gen. Van der Wyck, is haast niet aan
te nemen.
Hoe dat ook zij, in beide gevallen is
hij, mijns inziens niet alleen, te kort ge
schoten in het volbrengen van hetgeen
Art. 55 van het Regeerings reglement voor
Ned.-Indiëhem als »een der gewichtigste
plichten" oplegde: het beschermen der
Inlandsche bevolking tegen willekeur, van
wien ook. Een deel dier bevolking de
inlandsche contractkoelies altbans heeft
van die bescherming als zoo gewichtige
plicht niet heel veel gemerkt.
Natuurlijk kan een Gouverneur-Gene
raal niet elke mishandeling voorkomen,
maar wel kan hij zoo optreden, dat de
mishandeling een exceptie blijft.
En is daar niet meer misdaan en ge
leden dan in exceptioneele gevallen ? De
Nederlandsche en de inlandsche talen
hebben zelfs woorden gecreëerd, alleen ter
aanduiding van het deerniswaardig lot der
contractkoelies in het algemeen!
Zou de eerepenning, die de president
van een voornaam geldinstituut namens
vrienden den heer Van der Wijck na diens
aftreden als landvoogd aanbood »als een
herinnering aan zijn gezegend bestuur over
Indië", hem niet vriendelijker toegeblonken
hebben, wanneer aan het einde van dat
bestuur de woorden koeliemishandeling en
koelieschandalen woorden waren geworden
zonder zin ?
* *
*
In een uitgebreide studie over Indiëin
de laatste jaren der vorige eeuw, waarvoor
de bouwstoffen bijna volledig bijeen zijn,
komen we nader en meer in 't breede op
een en ander terug. We eindigen thans,
na nog met een enkel woord, zij 't ook
wat laat, notitie te hebben genomen van
de brochures »Nog eens : De Millioenen uit
Delf en »Nog eens : De koelie-ordonnantie
enz." Toen de schrijvers ervan, respectie
velijk de heeren Mr. J. van den Brand
en P. J. Kooreman, de vriendelijkheid
1) Except Java; dair bestaat de heillooze
instelling niet.
hadden gehad mij een present-exemplaar
van hun arbeid aan te bieden, dacht ik
aanvankelijk hun brochures in publiek
geschrift te bespreken. Ik zag daar echter
vanaf, omdat beide- werkjes geen groote
beteekenia hebben, in allen gevalle lang
niet de beduidenis van de voorafgegane
brochures. Het zijn niet veel meer dan
strijdschriften; pogingen om punt voor punt
op het te voren reeds gezegde gelijk te
krijgen; waarbij de zoo belangrijke hoofd
zaak ondergaat in schermutselingen over
details. Wat kan het 't publiek, voor het
welk ik het bespreken wilde, schelen als
twee scherpzinnige mannen telkens verbaasd
schijnen te staan over eikaars domheid ; als
zij op aan de belangrijke hoofdzaak vaak
zeer ondergeschikte punten elkander trach
ten te verslaan; daarbij elkander
hatelijkheden toevoegend, waartoe het strijdschrift al
spoedig aanleiding geeft! En als dat publiek
(in Nederland tenminste) voor het onder
werp waarover den strijd wordt gevoerd,
zoo weinig voelt, zelfs niet gevoelt voor
heel het land waar de droeve tooneelen,
die aanleiding gaven tot den strijd, wer
den afgespeeld, wie zal zich dan nog
ernstig moeite geven om te wijzen op een
strijd, die ontaard is in het elkander wat
stompen en krabben over kleinigheden,
of in het oog van het publiek reeds uit
gevochten kwesties ?
Dd brochures zijn overigens goed ge
schreven; de schrijvers gaven blijk te
hebben een vaardige pen en degelijke
kennis van hun onderwerp. Wie gelijk
heeft, nu eens op dit dan op dat punt,
beoordeele de lezer zelf. De eerepalm voor
het strijdschrift als zoodanig is voor den
heer Kooreman, omdat hij zich het meest
heeft weten te beheerschen. Waar de heer
Van den Brand wel eens een enkelen
keer met een paardevijg gooide, wierp de
heer Kooreman een fatsoenlijker projectiel
terug. Intusschen is mr. v. d. Brand nu
verschenen met een meer zakelijk geschrift,
over slavenordonnantie en koelieordonnantie,
gevolgd door een ontwerp arbeidswet, dat
aan het verdere debat een betere en
noodige richting kan geven. Hopen wij
van harte dat beide heeren zullen
voortfaan hun licht te doen schijnen over de
oelieordonnanties. De groote zaak is het
waard. Moge het hun gegeven zijn zoo te
spreken dat ze eenmaal belangstelling er
voor wekken bij het Nederlandsche volk;
als de belangstelling er is, zal ten slotte
ook wel de waarheid uitkomen omtrent het
beeld van ellende, dat ik als een schrikke
lijk spook heb gezien in verschillende
deelen van onzen archipel.
En mochten ook zij nog niet de noodige
belangetelling wekken, laat ons dan hopen,
dat ook hier eindelijk een man opsta, die
als een andere Wilberforce door zijn ijver
en indrukwekkend woord een einde make
aan deze moderne slavernij.
's-Gravenhage, Augustus 1903.
Het opheffen van Staats
instellingen.
Ouder bovenstaanden titel trof ik in dit
blad van den 19a Juli j. 1. eene beschouwing
aan, pnderteekend %*, waarin de opheffing
bepleit wordt van de Artillerie
Constructiewerkplaatsen te Delft en van het
hengstveulendepöt te Bergen op Zoom.
Van nabij bekend met de eerstgenoemde
Staatsinstelling heb ik met bijzondere aan
dacht de daarop betrekking hebbende be
schouwingen gelezen. Het is alleen naar
aanleiding daarvan dat ik het volgende
wensch op te merken.
De Artillerie werkplaatsen hebben reeds
aan menigen aanval op hun bestaan het
hoofd moeten bieden. De toenemende uit
gaven ten behoeve van het Departement
van Oorlog hebben verklaarbaar het streven
doen ontstaan te bezuinigen waar zulks
mogelijk was, en meer dan eens viel daarbij
het oog op de Rijkswerkplaatsen en werd
hunne opheffing voorgesteld als een daad
van wijs beleid in het belang van 's Rijks
schatkist. Nimmer hebben die van buitenaf
ondernomen aanvallen, geleid als zy werden
door personen, die niet op de hoogte waren
van de toestanden aan die werkplaatsen,
den toets der critiek kunnen doorstaan.
Ook de jongste aanval is van een even
onbeholpen karakter als zijn voorgangers,
vol onjuistheden en een gemis aan kennis
verradende niet alleen van onze militaire
fabrieken maar in het algemeen van het
moderne fabriekswezen, dat voor den auteur
reden te over had kunnen zijn om zijn voor
lichting aan het publiek te onthouden.
Ik zal dan ook het geschrevene niet
punt voor punt weerleggen. Bij lichtvaar
dig geschrijf als het onderwerpelijke voert
zulks meesttijds tot onverkwikkelijke en
den lezer ten slotte weinig belang inboe
zemende polemiek. Beter acht ik het goed
recht van bestaan der constructiewerk
plaatsen hier zoo kort mogelijk uiteen te
zetten.
Het artilleriematerieel, waarover de Staat
beschikt, moet worden verkregen, onder
houden en eventueel buiten gebruik ge
steld. Het verkrijgen bestaat in het ont
werpen, het aanmaken of doen aanmaken
en het keuren. Geschiedt de aanmaak in
eigen werkplaatsen, dan heeft ook c aar
het ontwerpen en de keuring plaats door
het personeel dier werkplaatsen Wo'dt
de aanmaak aan particuliere fabrieken
opgedragen, dan dient de Staat over het
noodige deskundig personeel te beschikken,
vereischt om de bestelling te doen, d.w.z.
het ontwerp samen te stellen, verder om
den aanmaak te surveilleeren en de keuring
te verrichten. Artilleriematerieel is geen
handelsartikel, net oorlogsgebruik, waar
voor alles berekend moet zyn, stelt eisenen,
die bij handelsartikelen niet in aanmerking
komen, terwijl bovendien vele voorwerpen,
als alleen bij het leger in gebruik zijnde.
in de particuliere industrie in het geheel
niet aangetreden worden. Het is dus noodig
dat ambtenaren van het ryk, geheel op de
hoogte van die eischen, in staat om aan te
geven, hoe bij de constructie en fabricage
aan die eischen voldaan moet worden, het
ontwerpen en het aanmaken in handen
hebben, onverschillig of die laatste in eigen
dan wel in particuliere fabrieken geschiedt.
Het bezit dier ambtenaren is dus voor den
Staat een onafwijsbare eisch. Daar by den
aanmaak van artilleriematerieel, zooals dit
aan de constructiewerkplaatsen geschiedt,
de ambachten van smid, metaaldraaier,
instrumentmaker, metaalgieter, houtwerker,
verver en zadelmaker vertegenwoordigd
zyn, zoo moet voor elk dier ambachten be
dreven en vertrouwd personeel beschikbaar
zijn. Met het oog op de verantwoordelijk
heid dezer personen, zullen zij geen werk
lieden doch opzichters moeten zyn. Boven
dien zijn voor het ontwerpen en het beproe
ven van materieel militaire ingenieurs
noodig, waardoor de artillerieofficiereu na
behoorlijke opleiding bestemd moeten
worden.
Men ziet hieruit hoe, ook zonder dat
van aanmaak in eigen fabrieken nog sprake
behoeft te zyn, de Staat toch de beschikking
dient te hebben overeen corps ambtenaren,
dat reeds de ruggegraat vormt voor teue
fabriek als de couttrucüewerkplaatsen.
Hoe zullen deze ambtenaren de noodige
bijzondere technische kennis opdoen, welke
hun onmisbaar is ? Het is duidelijk dat zij
daarvoor in fabrieken dienen opgeleid te
worden, waar artilleriematerieel wordt ge
maakt. Voor eenvoudige voorwerpen kan
zulks wellicht in de particuliere industrie
geschieden door hen gedurende den aan
maak aldaar te doen verblijven, al zijn aan
een dergelijke opleiding nog ai bezwaren
verbonden. Voor meer speciaal gecon
strueerd materieel als affuiten, vele voer
tuigen, richtmiddelen, is zulks echter uit
gesloten, daar de fabrieken, die zich met
den aanmaak van dit materieel bezig houden
(Krupp e.a) zoodanige detacheenng niet
gedoogen.
Deze zwarigheid is slechts te ontgaan
door in eigen fabrieken die opleiding te
doen plaats vinden.
Wie de wording van eenig belangrijk
stuk artilleriematerieel medegemaakt heeft,
weet hoe steeds voor het personeel behoorlijk
werk aanwezig is, ledig omloopen.dure werk
krachten voor minder soort werk is uitge
sloten. Op grond van dit alles en omdat
het Rijk niet beoogt het maken van winst,
kunnen de consiruciiewerkplaatsen goed
koop werken, ondanks de omstandigheid
dat zij als staatsinstelling verplicht zijn
een bureelpersoneel ta onderhouden voor
hare administratie en voor hare uitgebreide
correspondentie met de boven haar gestelde
autoriteiten, die bij eene particuliere fabriek
belangrijk zou kunnen worden ingekrom
pen. Vergelijkt men de cijfers van
aanmaakkosten bij particulieren met die aan de
constructiewerkplaatsen, dan blijkt daaruit
dat deze laatste zelden duurder, vele malen
voor ongeveer dezelfde prijzen werken als
particulieren, doch dat in de meeste gevallen
de particuliere industrie hoogere pryzen be
dingt, die in speciale gevallen het twee-,
drie- en nog meer-voudige kunnen bedra
gen van die der constructiewerkplaatsen.
De daarop belrekking hebbende cijfers zijn
uit den aard der zaak niet voor publicatie
bestemd. Intusschen kan men uit hetgeen
door den Minisier van Oorlog werd opge
merkt in de Memorie van Antwoord op
het Voorfoopig Verslag betreffende Hoofd
stuk VIII der oorlogsbegrooting voor het
jaar 1903, eenigermate opmaken om welke
sommen het dikwijls gaat. Handelende
over den aanmaak van affuiten van G cM.
door de constructiewerkplaatsen leest men
daar: Bij aanmaak in eigen werkplaatsen is
aan grondstoffen en ha {fabrikaten voor boven
bedoelde 176 affuiten, naar raming, een
bidrag van ? 108.000 noodig. Alsdan wordt,
rekening houdende met het te besteden arbeids
loon en mei de prijzen van aanscliaffing in
pa'ticulie'e fabrieken, bij aanschaffing van
de affuiten van het oorspronkelijk aangeboden
model, een, bedrag van rond f 180 000 be
spaard. Als de constructiewerkplaatsen
met een totaal aan uit te betalen arbeids
loon in n jaar van ? 142000, in staat
zijn ? 180 000 Ie besparen door eigen aan
maak, dan is het met haar recht van
' bestaan nog zoo slecht niet gesteld. Ophef
fing dier inrichting zou beteekenen dat
dergelijke bedragen zander eenig daar
tegenover staand voordeel de
oorlogsbegrooting zouden belasten.
Ik heb mij tot nu toe alleen bepaald tot
den aanmaak van artilleriematerieel. Een
belangrijke zaak is ook de Jierslelling daar
van. Zonder centrale werkplaats zou men
deze aan verschillende particuliere fabrie
ken opdragen. Aan die fabrieken zouden
zich moeten bevinden, de deskundigen van
den Staat, die in overleg met den fabrikant
vaststellen wat aan elk stuk dtfcct
rnaleuit een ontwerp dikwyls eerst na veel be
proeven en wijzigen het model te voorschijn
komt. Schijnbaar onbeduidende verande
ringen maken ingrijpende reconstructie van
het geheel noodig en kosten daardoor veel
zorg, speciale kennis en geld, at begrijpt,
wanneer ten slotte het model als vrucht
van veel hereen- en handenarbeid gereed
is, de oningewijde geenszins waarom dat
zooveel gekost heeft en waarom een speciale
werkplaats daarvoor noodig was. Indien
men een particuliere fabriek kon vicden,
die haar personeel wilde beschikbaar stel
len om op de wijze, zooals zulks door het
Rijk gevergd moet worden en aan de
constructiewerki laateen geschiedt, materieel te
ontwerpen, dan zou na jaren lang tobben
wegens onvoldoende speciale kennis van
dat personeel, ten slotte nieuwe ooi
structie\\erkplaatsen herboren worden. Artillerie
materieel is nu eenmaal iets speciaals (niet
de aardstampers of kruiwagens, zoo
dikwyls met voorliefde door de bestryders te
berde gebracht, maar mitrailleurs, affuiten,
voertuigen, laad- en bedieningsgereedschap,
seinmaterieel en meer), geen handelsartikel,
en het yereischt dus voor zijn aanmaak
een speciale fabriek. Slechts die gedeelten
van het materieel, voor den aanmaak
waarvan niet anders gevergd wordt dan
goed ingerichte moderne fabriek en, die met
zorg arbeiden, kunnen oader behoorlijke
contiöle aan zoodanige f«ferieken worden
uitbesteed. De particuliere industrie werkt
daarbij alleen naar vastgestelde modellen,
het ontwerpen er van kan haar niet worden
operedragen.
Pieit dus de logische gang van zaken
bij het verkrijgen van artillerie materieel
reeds voor het instandhouden van de con
structiewerkplaatsen, nog te meer blijkt
zulks iioodig te zyn als men de finantieele
gevolgen overziet, die het opheffen van deze
inrichting na zich zou slepen.
De constructiewerkplaatsen zyn onder
gebracht in gebouwen, die van hoogst
eenvoudige inrichting, aan onderhoud onbe
duidende bedragen kosten. Deligging ervan
voor vervoer per spoor en te water is
gunstig, waardoor transportkosten 100 ge
ring mogelijk uitvallen. De werklieden
genieten geen grootere voordeelen dan op
elke moderne fabriek van het soort als de
constructiewerkplaatsen, zy zyn bedreven
in hun speciaal werk en voeren dit dus
zonder veel moeite uit. Er worden niet meer
werklieden aangenomen dan op den duur
in dienst gehouden kunnen worden, het
aantal is dus zeer constant, overtollige
werktuigen en gereedschappen komen niet
voor. De behoefte van het Ryk aan artil
leriematerieel is van dien omvang, dat
rieel moet geschieden, en die over den prijs
der herstelling onderhandelen. Daar niet
n enkele fabriek doch meerdere voor de
herstellingen in aanmerking komen, zullen
de deskundigen zich voortdurend van de
eene fabriek naar de andere moeten be
geven, of wel zullen, als op meer dan een
plaats tegelijk gelijksoortige herstellingen
worden uitgevoerd, meerdeie deskundigen
voor een ambacht beschikbaar moeten zijn.
Dit alles moet geregeld en bestuurd worden,
en daar hieraan veel administratieve
omslag is verbonden, zou men bureelen
dienen in te richten met het noodige per
soneel voor i e regelmatige behatdelingdezer
aangelegenheid. Dat men zoodoende niet
tot besparing komt behoeft wtl niet nader
betoogd te worden.
Uit het _ aangevoelde moge blijken.dat
ook het finantieel belang van den Staat
medebrengt dat de constructiewerkplaatsen
worden behouden. IQ hunnen tegenwoor
digen vorm hebben zij getoond een Rijks
instelling te zijn, die n als fabriek, n als
herstelji laats, n als adviseerend lichaam
niet kan ontbeerd worden. Terecht wordt
er naar gestreefd haren omvang tot een
minimum te beperken, door waar mogelijk
de particuliere industrie te doen medewer
ken. Men verkrijgt daardoor het vooideel
van geringere bedrijfsonkos ten, maar vooral,
dat de particuliere industrie, zooveel doen
lijk bekend gerakende met de eischen, die
de werkplaatsen moeten stellen, zich in
het daaraan voldoen bekwaamt en daar
door in critieke oogenblikken ons van
doeltreffende hulp harerzijds verzekert.
Aan de andere zijde moeten
deconstiuctiewerkplaatsen in staat zijn om als door de
particuliere industrie te hooge prijzen worden
verlangd, het werk niet uit te besteden, doch
zelf daarin te voorzien. D>(or deze beide
overwegingen te doen geltl»h is men tot
den omvang der constructiewerkplaatsen
gekomen, die deze thans hebben, en die
sinds vele jaren geen verandering heeft
ondergaan.
Op de tot dusverre gevolgde wijze zullen
de constructiewerkplaatsen voortgaan naar
beste weten en met inspanning al harer
krachten hare roeping te vervullen, haren
onbekenden belagers ten spijt, overtuigd
als zij zijn, dat onder degenen, die haar
werken hebben leeren kennen zij slechts
vrienden hebben aan te wijzen.
L A. VAN ROYEN,
Kapitein der artillerie.
Brieyen ?an Koniip Sopüie aan I
1862-1877.
(Mot}.
xx v r.
Huis ten Bosch, 30 Mei 1S/0.
Hoe dikwijls h;b ik mezelf afgevraagd of ik
niets mear van u boorjn oi! U ie dikwijls