De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 30 augustus pagina 6

30 augustus 1903 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1366 F. J. C. GABRIËL. f J Wederom vermeldden de dagbladen in 't begin dezer week het heengaan van een der veteranen thans van den landschapschilder GabriBl, die, al moge hij niet tot de corypheeën van het bloeitydperk hebben behoord, dit toch van den aanvang af heeft meegeleefd en moe gestreden en steeds een bescheiden maar waardige plaats heeft ingenomen, onder onbe twiste erkenning van de deugdelijke eigen schappen, die h\j als fijnvoelend, zuiver kun stenaar bezat. Met dien van Roelofs en Weissenbrach zal zqn naam genoemd blijven als van een der pionniers van de moderne Hollandsche land schapschilderkunst. Evenals deze beiden ont ving hu zijn eerste opleiding in een tijd, waarin de kunst van de natuur was afgedwaald, en er nog slechts flauwe sporen van haar te vin den waren in het modiense werk, dat destijds hoog in aanzien stond. Dien ban te hebben verbroken is, met die van de beide genoem den, Gabriëls groote verdienste geweest en de natuur, voor wie zich gelijktijdig bij deze mannen de liefde en vereering openbaarden, is geen wispelturige minnares gebleken, z\j heeft hun kracht en stof tot scheppen ge schonken heel hun lange leren, zy was de onuitputtelijke bron, waaraan hun naar schoon heid dorstend gemoed nimmer te vergeefs lafemis zocht, ijj diende hun het wonder middel toe, dat de ouderdom vruchteloos trachten deed, hun jeugdige, geestdriftige be wondering te verflauwen. Dit is wel een van de mooiste verschijnselen by de schilders van de oude garde, dat bij hen de ontwikkeling van het talent too'n zeldzaam gelijk matigen voortgang had, dat hun grootste kunnen viel in de rijpere levens jaren en zij hun volle scheppingskracht be hielden tot in hoogen ouderdom een ver schijnsel dat te meer opvalt BD het werk van veel begaafde jongeren reeds zoo spoedig symptomen vertoont van vermoeidheid en kentering. En toen, kan het wel anders ? Zien we niet hoe ook in de maatschappij de self made man, die, moeielijkheden overwinnend, worstelend en kampend zich een hopge positie verwierf, een onderneming tot bloei bracht, bijna nim mer de hem eigene energie en werkkracht terug vond bij den zoon, wiens weg hij plaveide. In de kunst is het evenzoo, de oude garde heeft het zware, moeitevolle ontginningswerk verricht en tijdens dien langen duur kon het schoonheidsbeeef langzaam en gestadig rijpen, bet jongere geslacht, dat de weelde van het weten in zijn jeugd reeds kende, derfde dat wordingsproces, dat tot geen snelle maar tot zekere resultaten leidt. En zoo is het te verklaren hoe, onder den invloed der oudere schilders die zich met zooveel nadruk hadden uitgesproken, er honderden kwamen die, even als zij, trachtten de schoonheden van het Hollandsch landschap weer te geven n dit deden met toewijding en technische bekwaamheid maar te bewust, te weinig onbevangen om door direct van de natuur ontvangen impressies hun werk dat sterk persoonlijke karakter te kunnen geven, dat aan het werk hunner voor gangers zoozeer eigen was. Gabriël ontving zyn eerste opleiding van den gevierden B. C. Koekkoek, wiens invloed nog in zijn eerste uitvoerige stukjes merkbaar is. Maar al spoedig treden in zijn werk de indrukken naar voren, die h\j door eigen aanschouwing van de natuur ontving. Uit dezen levenskrachtigen middentijd dateert het pittLe schilderijtje in het Rijksmuseum. Hoe ongekunsteld en toch kunstvol openbaart zich hier de blijheid, waarmee de gewaarwordingen van het schoone in het Hollandsche landschap zich aan hem opdrongen. In later werk is dat zoo sterk niet meer, als hij dieper doordringt in het wezen der kleuren en streeft naar juister weergeven van het moment; maar ook bij meerdere verfijning blijft het bly-naïeve zien der dingen steeds zijn groote aantrekke lijkheid. Eenvond en zuiverheid waren de wachtwoor den, waaraan deze kinderlijke grijsaard zich tot het laatste gehouden heeft, 't Zy hij het stille, vroege ochtenduur weergaf, als door de zilver grijze morgennevel schuchter het groen van boom en weide heen kleurt,?'t zij hij de groote ruimte schilderde van zijn geliefde vlakke polders met scherp- fijne verschieten en zich in de verten verliezende rechte slooten of wel het droogende vischwant of een paar oude eendennesten de eenige kracht deed zijn tegen het effen grijs van zijn schilderij, steeds vereenvoudigde hij zijn toch reeds zoo sobere gevallen. En ook zijn schilderwijze bleef ingetogen en zelfbeperkend; byna nooit stond hij zichzelf die vrije losse werkwijze toe. die zijn tijdgenooten zich op later leeftijd veroorloofden. Gabriël was Amsterdammer van geboorte en daarom te meer mogen we het toeval dankbaar zijn, dat in de musea zijner geboortestad wer ken uit elk tijdperk van zijn kunstenaarsloop baan samenbracht. Volledig ia die vertegen woordiging niet, maar als we bedenken hoe weinig er van andere groote tijdgenooten te vinden is, zie, dan verheugen we ons dat we te zijnen opzichte op deze wy'ze de herinnering kunnen levendig honden, aan 't geen zijn kunst ons schoons en edels geschonken heeft. ====^^_ J- W. N. . RECTIFICATIE. De familiegroep No. 68 van de tentoonstelling van oude portretten in den Haagschen Kunstkring, besproken in mijn artikel van 9 Aug., blijkt nader niet van de hand te zy'n van De Keijzer, maar van Van Loo. De heer Bellaart uit Haarlem maakt mij hierop attent en schrijft: «Zondag 1.1. de ten toonstelling bezoekend, twijfelde ik zeer sterk of 68 van De Keyzer was, ik kon 't niet gelooven, de catalogus ten spijt. BÜnader onder zoek bleek me dan ook J. v. Loo de maker er van, links onderaan geteekend (v. Loo heel moeilijk te zien)." L LACOMBLÉ. Etnisch Pantlieisnie. Een studie, door P. H. HUGENHOLTZ Jr. Dit vrij lijvige boek wordt door den schrijver in »een woord vooraf" aangekondigd als een leekenboek zonder wetenschappelijke pretentie, ?geschreven niet voor de koks, maar voor de gasten aan den geestelijken maaltijd". En werkelijk, een leek en misschien ook menigeen, die niet tot de leeken gerekend wordt zal veel wetenswaardige, in eenigszins bloemrijken maar niet OD aan gen amen stijl meegedeeld, vinden in de «breede schets der historie van het pantheïsme", waarin in zeven achtereenvolgende hoofdstukken gehandeld wordt over het' pantheïsme by de heidenen, bjj de christenen, in de kerk, bij de ketters, in de mystiek, bij de dichters n bij de wy'sgeeren. Wat al te beknopt in vergelijking hiermede wordt daarnaast het systeem van H. zelf, zijn ethisch pantheïsme, behandeld in n hoofdstak, in het achtste. Want het hoofddoel van zijn boek is niet het geren van een historie van het pantheïsme, maar het beantwoorden der vraag, >in welken vorm het pantheïsme 't meest zon kannen voldoen aan de geestelijke behoeften van dezen tijd'*. En daarvoor zijn de meeste zijner mededeelingen uit de geschiedenis van het pantheïsme en alle mededeelingen, welke met die ge schiedenis niets te maken hebben, hoe inte ressant ook op zich zelf, overbodig. Dit echter is bijzaak. Laat ik me beperken tot wat voor H. zelf hoofdzaak is. By de beantwoording van bovengenoemde vraag laat hu zich leiden door een gedachte de hoofdgedachte van zijn boek, naar het mij voorkomt die ik, te gelijk als voorbeeld van zijn stijl, in zijn eigen woorden wil weergeven. «Er moet een verband bestaan tusschen het denken van een mensch en zijn leren, tusschen zijn overtuiging, >ijn wereldbeschouwing en zyn levenspraktyk. Dat verband ontbreekt maar al te zeer by' velen. Er was een tijd van scherp afgebakende en belynde dogmatiek, een tijd waarin de godsdienstwaarheid ons kant en klaar werd aangeboden en als gesneden brood werd voorgezet. Die tijd is, althans voor ons vrijzinnigen, onherroepelijk voorbij. By ons daarentegen een sterke, vaak overdreven afkeer van al wat zweemt naar een dogma of een eenigszins geformuleerde overtuiging. Veler levensbeschouwing herinnert thans aan vele schilderijen en dichtstnkken van den j oogsten tijd. Er is geen enkele lijn in; de teekening ontbreekt. Zij bestaat uit vage om trekken en zwevende voorstellingen, aschgrauwe nevelen, onuitsprekelijke stemmingen, geheim zinnige aandoeningen. Alles deinst en doezelt weg in flauwen schemerschijn." (blz. 5). >En toch zal er kracht en warmte van ons leven uitgaan, dan moet er in dat leven een heid zijn: n hoofdgedachte, n leidend beginsel, n spil waarom alles zich beweegt, n middelpunt dat naar alle zijden zyn stralen schiet. Onze overtuigingen en leerstellingen maken het geraamte van ons geestelijk orga nisme uit: ruggegraat en spieren en gewrichten, door het vleesch bedekt en verborgen, maar niettemin onmisbaar. Nu zou men de leer stellige menseden van weleer wandelende geraamten kunnen noemen. Ze waren heel en al leerstuk, scherp en hoekig, brood mager en armelijk, omdat het rijke leven hun ontbrak. Vele kinderen van onzen tijd daarentegen, doen ons denken aan weelderig ontwikkelde lichamen, met een slap en buigzaam beenderengestel, rijke, allhans drukke en gevulde levens, maar zonder leidende gedachte en zelfbewuste overtuiging. Wat wij dus vóór alle dingen noodig hebben, is een ruggegraat in ons gees telijk organisme. Ik vind dien in het geloof in de eenheid aller dingen, in een godsdienstig monisme of ethisch pantheïsme" (blz. 6). Eort gezegd: de levenspraktyk van een mensch wordt bepaald door zyn levensbe schouwing; de onsamenhangende levensbe schouwing der menschen van tegenwoordig is dus de oorzaak van een onsamenhangende levenspraktyk; daarom is het van belang, dat ik tracht hun door myn ethisch pantheïsme een vast samenhangende levensbeschouwing te geven. Men zal mij toegeven, dat er voor deze gedachte wat veel woorden gebruikt zyn; of, om in de taal van H. zelf te spreken, er is wat veel vleesch voor het weinige geraamte. Dit is een font, die we in het boek meermalen terugvinden. Maar nu de gedachte. Ze is van zeer twijfel achtige juistheid. Ik wil er een andere tegen over stellen, die, naar ik meen, de werkelijkheid minder onvolkomen teruggeeft. Het is de volgende: De levenspraktyk van een mensch wordt niet bepaald door zijn levensbeschouwing, door een theoretische overtuiging dus, maar door zyn persoonlijkheid en door het geheel der omstandigheden, welke op die persoonlijkheid werken. Onder die omstandigheden is, wat hem geleerd wordt van weinig, wat hy waar neemt van meer, wat hy ondervindt eindelijk van zeer veel belang. Een levensbeschouwing komt eerst daarna. Ze ontstaat dan, wanneer de menschen over daden, gevoelingen, oordeelvellingen enz. van zich zelf en van anderen beginnen na te denken d.w.z. pogingen gaan aanwenden om een serie daden enz. onder n algemeen beginsel en verschillende serieën daden enz. onder een systeem van algemeene beginselen samen te vatten. Het is duidelijk, dat deze samenvatting by verschillende personen een verschillenden graad van volkomenheid zal bereiken. By niemand zou ze de volkomenheid ook maar van verre nabykomen, als by by haar niet geholpen werd door algemeene beginselen, welke vóór hem door anderen zyn gevonden; beginselen dus, die hy slechts behoeft te controleeren om te zien, of ze in het systeem, dat hy bezig is te maken, passen. Toch is, zelfs met deze hulp, bet aantal van hen, die een eigen levens beschouwing hebben, nog al t ij d zeer gering. Dit schynt wel eens anders. Menigeen schynt een bepaalde algemeene opvatting te hebben van sommige zaken, in het bezit te zyn dus van ten minste een fragment eener levens beschouwing. Let men echter op zyn hande lingen of op zyn oordeelvellingen over be paalde gebeurtenissen, dan ziet men, dat deze in stry'd zyn met de algemeene opvatting van vroeger. Dit komt somtijds niet hiervan, dat hy, wel wetend, wat goed is, bezwykt voor een verleiding en doet, wat slecht is de persoon kan boven deze verdenking verheven zyn ; ook niet hiervan, dat in het concrete geval zyn handelen of oordeelen door over wegingen van eigenbelang wordt vervalscht; integendeel de concrete handeling of oordeel velling vertegenwoordigt zyn werkely'k willen en denken, en de voor den dag komende tegenstrijdigheid is een natuurlijk gevolg van het feit, dat hy zyn vroeger uitgesproken be ginsel niet voldoende had doordacht, dat zyn fragment van levensbeschouwing een resultaat was niet van eigen denken of van het na denken der gedachten van anderen, maar van na-praten. Daardoor kreeg het een schijn van eenheid en samenhang met andere fragmenten, dien het niet zou gehad hebben, als het een resultaat was geweest van zelfstandig denken. Wanneer dus H. er over klaagt, dat de tegenwoordige menschen minder dan de vroegere een samenhangende levensbeschouwing hebben, dan zou dit, voor een gedeelte althans, ver klaard kunnen worden, als het waar is, dat er tegenwoordig iets meer gedacht en na gedacht wordt dan vroeger en iets mi ader na gepraat. En dit is, als ik me niet bedrieg, een feit; hoewel men niet kan ontkennen, dat het na-praten nog altijd de regel en het denken en na-denken de uitzondering is. Er zijn voor het genoemde verschijnsel ook nog andere oorzaken, maar daarover wil ik thans niet spreken. Ten slotte een korte conclusie uit het gezegde. Is' dit juist of ten naasten big juist, dan maakt H. zich een illusie, als hy meent door zyn ethisch pantheïsme een invloed van beteekenis te kunnen uitoefenen op de levenspraktyk zyner tijdgenooten. Zyn boek heeft dan bijna uitsluitend theoretisch en geen of zeer gering praktisch belang. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat het onbe langrijk is. Ook de bovengemaakte opmerkingen zyn van zuiver theoretischen aard. Toch zijn ze m. i. niet onbelangrijk, vooral niet in dit geval, omdat ze staan vlak tegenover de hoofdgedachte, die H. by het schrijven van zyn boek heeft geleid. Ik achtte zelfs het maken dier opmerkingen van meer belang dan een poging om te bepalen, welk theoretisch belang het boek van H. heeft. Want met het oog op de beschikbare ruimte in dit blad moet ik daarvan afzien. Nog slechts n opmerking. Indien het bovenstaande juist is en boeken als dat van H. dus by'na geen ander dan theoretisch belang kunnen hebben, dan vergist deze zich, als hy zegt, dat zyn boek geen wetenschappelijke pretentie heeft. Integendeel, het ontleent al zyn belang en H. zal vermoedelijk de laatste zyn om te zeggen, dat het dit niet heeft aan zijn wetenschappelijke pretentie. D. 6. JELGERSMA. Brief uit Engeland. Oxford, 15 Aug. '03. Reeds in den tijd van koningin lisabeth schreef Dan. Rogers, secretaris van den Raad der koningin: He that hath Oxford seen for beauty and for grace, And liealthiness, ne'er saw a better place. If God on earth abode would take He Oxford, sure would for bis dweiling take. Nu wat de beauty en de grace betreft, ben ik het volkomen met Dan. Rogers eens; of bet nu juist de plaats is voor ,healthiness" be twijfel ik. Het is hier zeer vochtig, en rheumatiek en malaria schijnen veelvuldig voor te komen. Evenwel wil ik mijne lezers niet af schrikken; integendeel, ik kan hun een bezoek aan de oudste univewiteitsstad van Engeland zeer aanbevelen. Ik geloof niet, dat een van de vele vreemdelingen, die hier op het oogenblik zijn, iets van de rbeumatiek en malaria gemerkt beeft. Maar laat mij u vertellen met welk doel wij hier zijn. Een dertigtal jaren geleden begon in Engeland de z. g. Extension movement; d. w. z. eene be weging, die ten doel had onderwijs te brengen onder de groote massa. Niet gewoon lager on derwijs, maar het onderwijs, dat voor zoo wei nigen bereikbaar is, het onderwijs, dat aan de universiteiten gegeven wordt, voor zooverre het mogelijk en noodig geoordeeld werd het popu lair te maken. Lezingen worden gehouden het geheele jaar door in verschillende plaatsen over allerlei onderwerpen. In die plaatsen zijn afdeelingen gevestigd van de »Extension movement" met hunne voorzitters en secretarissen; en ik stel mij voor, dat de inrichting ongeveer is als die van onze Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Nu werd het langzamerhand nuttig geoor deeld, dat de secretarissen der verschillende afdeelingen eens in 't jaar samen kwamen. Local-secretarics worden ze genoemd, 'n Alge meene vergadering dus. Oorspronkelijk 'n klein aantal (Engelschen) die gedurende 3 of 4 weken in een der groote centra samen waren, weer met het doel om daar lezingen en vergaderingen bij te wonen over onderwerpen van verschillenden aard. Telkenjare breidde het aantal dergenen, die de z. g. summermeeting bezochten zich uit, en eindelijk kwamen niet alleen Eageiscben, maar ook vreemdelingen; zoodat en nu ben ik, waar ik wezen wil dit jaar te Oxford te zamen zijn 1200 vlijtigen; dus: local-secretaries oorspronkelijk de kern, nu slechts 'n betrekkelijk gering aantal en Engelschen, Franschen, Duitscbers, Amerikanen, Italianen enz., enz., te vee) om op te noemen. We zijn dus in Oxford voor de summer meeting; de vreemdelingen veelal om goed En gelsen te booren, de Engelschen om voor ta melijk geringen prijs een groot aantal belang wekkende lezingen te hooren. Ik behoef hier alleen nog bij te voegen, dat de summermeeting gewoonlijk afwisselend te Cambridge en te Oxford gehouden wordt; en dat alleen door bijkomende omstandigheden Exeter de aangewezen plaats is voor 't vol gende jaar. Op den Isten Aug. hield Mr. Choate, de gezant van Amerika te Londen, de inaugureele rede; en deze opende eene reeks van lezingen over litteratuur, geschiedenis, theologie, archi tectuur, politiek enz., terwijl voor lief hebbers" de gelegenheid bestaat om extra-lessen bij te wonen voor 'n speciaal vak. Nu zou 't tamelijk droog zijn vooral in de vacantie om dag in dag uit lezing na lezing te .slikken", maar zelfs al had de exteosion delegacy niet voor afwisseling gezorgd in den vorm van gardenparties, conversazione, tooneelvoorstelling, excursie (op den Theems, naar Stratford-on-Avon, Shakespeare's stad) dan nog zou Oxford, eene plaats van 50,000 inwo ners genoeg te genieten geven voor een verblijf van vier of vijf weken. Wie zal verzuimen ten minste een 10-tal van de een-en-twintig colleges te gaan zien, die te zamen de beroemde universiteit van Oxford vormen. De oude, massieve gebouwen met klimop overgroeid, met hunne heerlijke tuinen of eenvoudige graanvelden, zijn een lust voor het oog. All Souls-, Balliot-, Christ Church-, Corpus Christi-, Metton-, Magdalen-, New College, Wadham- en Worcester College, zij hebben alle hunne eigenaardigheden en bezienswaardigheden. Ieder college heeft zijn kapel, en bij Christ Church cullege behoort een kathedraal, die vooral uit 'n bouwkundig oogpunt veel schoons te zien geeft. En wilt ge 'n prachtig panorama, ga naar 't Sheldonian Theatre, de plaats, waar de pro moties plaats bebben. 't Is een cirkelvormig gebouw in den stijl van 't Marcellusheater te Rome; en de achthoekige koepel bovenop geeft u 'n prachtig gezicht op de stad en de heuvels, die haar omgeven. Ik zou geneigd zijn Oxford, met al zijn kerken en universi teitscolleges, de stad van »zware gebouwen" te noemen, ware het niet, dat deze beniming allicht aan iets massiefs, iets eentonigs zou doen denken. En de indruk van eentonigheid maakt de stad zeker niet. Plompe, vierkante torens, slanke, hooge spitsen, ronde gebouwen als 't bovengenoemde Sheldonian Theatre, en de Radcliffe Camera (nu gebruikt als readingroom voor de beroemde Bodley-bibliotheek) colleges en kerken zijn er genoeg en in ver schillenden trant om dien indruk te vermijden. En wanneer 't oog vermoeid is van 't staren op steen en steen en nog eens steen, zij het dan in zeer verscheiden en schoone vormen, wanneer gij zelf het drentelen in picturegalleries, kerken, colleges, moede zijt, daar zijn de heerlijke collegegardens om uit te rusten. Laat uw oog 'n wijl waren onder de zware boomen, die den herten van Magdalen College hunne koele schaduw bieden, of mijmer 'n oogenblik in Addison's Walk, de heerlijkste lommerrijke wandeling, die men zich kan voor stellen, de geliefkoosde wandeling, van den be roemden Addison toen hij als student verblijf hield in Magdalen College. Op den eersten Mei deze eigenaardigheid moet ik u even vertellen, omdat ze mij herin nert aan het «Pater geef je nou 'n zoen" van den Utrechtschen Dom zingt het koor van Magdalen College Chapel Latijnsche liedereu van den hoogen toren; eene zeker niet minder eigenaardige, en ongetwijfeld meer plechtige traditie dan 't Mei-lied der Bisschopsstad. Voor den vreemdeling, die naar Oxford komt in de meening, dat Oxford aan de Theems ligt zijn atlas heeft 't hem verteld mag 't vreemd zijn nooit dien naam te hooren. Isis en Cherwell zijn de eenige rivieren, waarvan men hoort spreken. Eerst, wanneer men na eenig vruchteloos zoeken op den platten grond van Oxford, het waagt te vragen, waar ergens" de Theems is, bemerkt men, dat die rivier, de trots van Engeland bij Oxford den naam Isis draagt. There are two tbings scarce matched in the universe, The sun in Heaven, and the Tbames on Earth. Deze twee regels uit Kenilworth bevatten waarheid. Inderdaad, ik zou me geen liefelij ker rivier kunnen denken voor boottochtjes dan de Theems met ijn Cheswell bij Oxford. En zeer velen komen hierheen met het doel om eens eenige dagen on the river" te hebben. Een uitstapje bv. naar Mineham (pi. m. 7 mijlen) is zeker een van de beste in de buurt. Na eene prettig boottochtje van een paar uur, wordt ge aan land gezet aan deu zoom van 'n heerlijk bosch, en wanneer ge daarin naar hartelust gedoold hebt, en ge gevoelt lust om ook het park en het landhuis zelf te zien, zal een beroep op de welwillend heid van den eigenaar u niet teleurstellen. Die eigenaar is een familielid ik geloof een neef?van 't bekende parlementslid Harcourt, en draagt deuzelfden naam. Eene aandoenlijke geschiedenis verklaart de merkwaardige verza meling bezienswaardigheden uit alle oorden der wereld, die men daar ziet. Een kleine dertig jaar geleden verloofde de bezitter van dit schoone landgoed zich met Miss Lyddel!, dochter van den deken van Cttrist Cüurch Cathedral. Drie dagen na de verloving stierf de bruid p'otseling, hare familie en haar verloofde in diepe droefheid achterlatende. Nuneham kon Harcourt niet troosten; ge durende eenige jaren zwierf hij door alle landen der wereld; aan trouwen heeft hij nooit ge dacht, en meu zegt, dat zelfs nu, na dertig jaren, de minste herinnering aan deze gebeurte nis hem droevig stemt. Ter nagedachtenis aan zijne verloofde richtten hare zusters eene der schoonste vensters op, die de kathedraal te Oxford te zien geeft. Veertien dagen geleden ontmoette ik hier Prof. Verner Daehlernp uit Kopenhagen, die bezig is een woordenboek der Deensche taal samen te stellen, en te dien einde verschillende geleerden bezoekt, die dat werkje al eens onder handen gehad hebben. Hij vertelde me, dat hij met dat doel ook Holland bezocht had, om de samenstellers van ons Woordenboek der Ned. Taal te raadplegen. Eeu andere geleerde, met wien ik kennis maakte, Prof. Junghaus uit Kassei, had een zeer droevig ongeluk. Eenige uren, nadat ik met hem kennis gemaakt had, werd hij omver geworpen door een fietsrijder, hetgeen oorzaak schijnt geweest te zijn van eene beroerte. Sinds eenige weken is hij buiten staat te spreken of zich te bewegen. Gelukkig is er eenige beter schap bespeuren; sedert eenige dagen kan hij door den mond gevoed worden; in den beginne geschiedde dit door den neus. En zoo ben ik aan het eiude van mijn schrij ven; het is 'n treurig einde ik beken 't?, maar ne verontschuldiging heb ik: het weer is zoo erbarmelijk slecht vandaag en de men schen loopeu dientengevolge met zulke lange gezichten om me heen te draaien, dat ik onwille keurig ook mijn deel krijg. En de algemeene depressie, die er heerscht. J. J. v. R. NIEUWE UITGAVEN. Ooer alle levende schepselen of Gemoedsont wikkeling door -middel van de dierenwereld. Overgedrukt uit .Androcles", 1902?1903. 's Gravenhage, De Nederlandsche Boek- en en Steendrudrukkery voorheen H. L Smits. Losse schetsen uit mijn reisdagboek, door LODEWIJK MOLDER Den Haag, J. W. N Koch. De eerwaarde vaders anarchisten van de orde van Sint Domela, in vijftig sonnetten bezongen door L. L. HEBMANS, Tabula Rasa. Rotterdam, H. A. Wakker. Nederlandsche Woordenlijst, volgens de be ginselen van de Vereniging tot vereenvoudi ging van onze schrijftaal, samengesteld door dr. R. A. KOLLEWIJN, dr F. BUITENRUST HBTTEMA en dr. J. J. SALVERDA DE GRAVB. W. E. J. Tjeenk Willink, Zwolle. M. MAETERLINCK, De schat des harten. (Le hésor des bumbles). 2e, door de vertaalster mevr. G. M. v. D. WISSEL-HEKDERSCHÊE, her ziene druk. Amsterdam, C. L. G. Veldt. Catalogus van de tentoonstelling van werken uit 't Prinsenhof van Jan Schouten te Delt, Atelier van glasschilderkunst en gekleurd glas in lood, door de Maatschappij van Nijverheid, Departement Arnhem, 22 Augustus?l October 1903. CHOCOLAT-VEEN AIMISTHtli; LE PLUS DÉLICIEUX CHOCOLAT POÜR CROQUER. MEUBEl-BAZAR SINGEL 263 -283. bij de Paleisstraat MASSIEF EIKEN. 140 X 80/65. Telefoon 3968. Kantoor-Helen enz. J. MEIJER1NK MEIJER. Panorama-Gebouw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Yattte prijsett. Toegang vrjj. DE PHOENIX 234 Spuistraat, Amsterdam. Meubileeringen. Geïll. prijscouranten en begrootingen gratis. Levering onder volledige garantie franco geplaatst door geheel Nederland. L BINNEN-.' INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN -VERSIERING SBDCR- WONING 12O ? ROKIN ? 12O Er EL f « FAIENCE EN TEGEL FABRIEK MOLLAND NAAML-VENN-CEV-TE UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl