Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1367
ring mogelijk uitvallen. De werklieden
genieten geen grootere voordeelen dan op
elke moderne fabriek van het soort als de
constructiewerkplaatsen, zij zijn bedreven
in hun speciaal werk en voeren dit dus
zonder veel moeite uit. Er worden niet meer
werklieden aangenomen dan op den duur
in dienst gehouden kunnen worden, het
aantal is dus zeer constant, overtollige
werktuigen en gereedschappen komen niet
voor. De behoefte van het Rijk aan
artilleriematerieel is van dien omvang, dat
steeds voor het personeel behoorlijk werk
aanwezig is, ledig omloopen, dure werk
krachten voor minder soort werk is uitge
sloten. Op grond van dit alles en omdat
het Rijk niet beoogt het maken van winst,
kunnen de constructiewerkplaatsen goed
koop werken, ondanks de omstandigheid
dat zij als staatsinstelling verplicht zijn
een bureelpersoneèl ta onderhouden voor
hare administratie en voor hare uitgebreide
correspondentie met de boven haar gestelde
autoriteiten, die bq eene particuliere fabriek
belangrijk zou kunnen worden ingekrom
pen. Vergelijkt men de cijfers van aanmaak
kosten bij particulieren met die aan de
constructiewerkplaatsen, dan blijkt daaruit
dat deze laatste zelden duurder, vele malen
voor ongeveer dezelfde prijzen werken als
particulieren, doch dat in de meeste gevallen
départiculiere industrie hoogere prijzen be
dingt, die in speciale gevallen het twee-,
drie- en nog meer-voudige kunnen bedra
gen van die der constructiewerkplaatsen.
De daarop betrekking hebbende cijfers zijn
uit den aard der zaak niet voor publicatie
bestemd. Intusschen kan men uit hetgeen
door den Minister van Oorlog werd opge
merkt in de Memorie van Antwoord óp
het Voorloopig Verslag betreffende Hoofd
stuk VIII der oorlogsbegrooting voor het
jaar 1903, eenigermate opmaken om welke
sommen het dikwijls gaat. Handelende
over den aanmaak van affuiten van GcM.
door de constructiewerkplaatsen leest men
daar: By aanmaak in eigen werkplaatsen is
aan grondstoffen en halffabrikaten voor boven
bedoelde 176 affuiten, naar raming, een
bedrag vin ? 108.000 noodig. Alsdan wordt,
rekening houdende met het te besteden arbeids
loon en met de prijzen van aanschaffing in
particuliere fabrieken, bij aanschaffing van
de affuiten van het oorspronkelijk aangeboden
model, een bedrag van rond f 180.000 be
spaard. Als de constructiewerkplaatsen
met een totaal aan uit te betalen arbeids
loon in n jaar van ? 142.000, in staat
zijn ?180.000 te besparen door eigen aan
maak, dan is het met haar recht van
bestaan nog zoo slecht niet gesteld. Ophef
fing dier inrichting zou beteekenen dat
dergelijke bedragen zonder eenig daar
tegenover staand voordeel de
oorlogsbegrooting zouden belasten.
Ik heb mij tot nu toe alleen bepaald
tot den aanmaak van artilleriematerieel.
Een belangrijke zaak is ook de herstelling
daarvan. Zonder centrale werkplaats zou
men deze aan verschillende particuliere
fabrieken opdragen. Aan die fabrieken
zouden zich moeten bevinden, de deskun
digen van den staat, die in overleg met
den fabrikant vaststellen wat aan elk stuk
defect materieel moet geschieden en die
over den prijs der herstelling onderhandelen.
Daar niet n enkele fabriek doch meerdere
voor de herstellingen in aanmerking komen,
zullen de deskundigen zich voortdurend
van de eene fabriek naar de andere moeten
begeven, of we zullen, als op meer dan een
plaats tegelijk gelijksoortige herstellingen
worden uitgevoerd, meerdere deskundigen
voor een ambacht beschikbaar moeten zijn.
Dit alles moet geregeld en bestuurd worden,
en daar hieraan veel administratieve omslag
is verbonden, zou men bureelen dienen in
te richten met het noodige personeel voor
de regelmatige behandeling dezer aange
legenheid. Dat men zoodoende niet tot
besparing komt behoeft wel niet nader
betoogd te worden.
Uit het aangevoerde moge blijken, dat
ook het finantieel belang van den Staat
medebrengt dat deconstructiewerkplaatsen
worden behouden. In haren
tegenwoordigen vorm hebben zij getoond een Rijks
instelling te zijn, die n als fabriek, n als
herstelplaats, n als adviseerend lichaam
niet kan ontbeerd worden. Terecht wordt
er naar gestreeft haren omvang tot een
minimum te beperken, door waar mogelijk
de particuliere industrie te doen medewer
ken. Men verkrijgt daardoor het voordeel
van geringe bedrijfsonkosten, maar vooral,
dat de particuliere industrie, zooveel doen
lijk bekend gerakende met de eischen, die
de werkplaatsen moeten stellen, zich in
het daaraan voldoen bekwaamt ons van
Oud mal, gaat bovenal".
Een verhaal uit Amsterdarti,
DOOR
J. F. DE WITT.
<»fr
(Slot).
Hoe zy' zich gaande hield begreep juffrouw
Schaafsma zelf riet. Zij, eed vrouw, die om
zoo te zeggen, nooit gereisd had, had nu eerst
de reis gemaakt van Amsterdam naar Pary's,
was toen van Pary's teruggekeerd tot Brussel
en nu weer op weg naar de wereldstad. Als
men haar gezegd had, dat haar zulk een reis
wachtte, zou zy het nooit hebben willen
gelooven. En toch, zy was en bleef helder van
geest. Alleen had zy een vreemd gevoel in
haar beenen. Het was alsof zy' die niet meer
had, of liever, of zy' ze niet noodig had om
zich aanstonds te bewegen. Het kwam haar voor
dat zy' zou kunnen zweven, en dat zij eigenlijk
moest oppassen, dat zy niet door het portier
raampje naar buiten zweefde. Toen zy' op dat
dwaze denkbeeld gekomen was, kreeg zy opeens
met schrik de vrees, dat zy door overspanning
op het punt was krankzinnig te worden. Zy
moest dus voorkomen, dat zy te veel ging zitten
denken en begon te tellen, maar toen zij tot
tweehonderd had geteld geraakte zy in dj war
of zy twee- of driehonderd moest zeggen en
dat honderd getal w- s als geschreven tegen de
lucht, die zy door het portierraampje zien kon,
maar het eerste cy'fer kon zy niet ontdekken.
Daarvoor kwam, juist als zy nauwkeurig keek
een wolk. Nu, dan wilde zy opnieuw beginnen,
maar gek w«rktuigelyk telde zij voort over
de honderd, honderd twee en veertig, vijf en
veertig en om te onthouden, dat er by moest
doeltreffende hulp harerzijds verzekert.
Aan de andere zyde moeten de constructie
werkplaatsen in staat zijn om als door de
particuliere industrie te hooge prijzen worden
verlangd, het werk niet uit te besteden, doch
zelf daarin te voorzien. Door deze beide
overwegingen te doen gelden is men tot
den omvang der constructiewerkplaatsen
gekomen, die deze thans hebben, en die
sinds vele jaren geen verandering heeft
ondergaan.
Op de tot dusverre gevolgde wijze zullen
de constructiewerkplaatsen voortgaan naar
beste weten en met inspanning al harer
krachten hare roeping te vervullen, haren
onbekenden belagers ten spijt, overtuigd
als zij zijn, dat onder degenen, die haar
werken hebben leeren kennen zij slechts
vrienden hebben aan te wijzen.
L. A. VAN ROYEN,
Kapitein der artillerie.
*) Herplaatsing wegens misstelling.
Lord Salisbury.
II. (Slot).
Op den l sten April van het 1878 nam
Lord Salisbury de portefeuille van
Buitenlandsche Zaken in het ministerie-Disraeli,
(waarin hij sedert 1874 »minister van Indië"
was geweest) van Lord Derby over. Bij
het uitbreken van den oorlog tusschen
Rusland en Turkije had de Engelsche
regeering de voorwaarden van hare onzij
digheid gesteld. Niets zou mogen geschie
den, wat de veiligheid van het Suez-kanaal
kon bedreigen; evenmin mocht Egypte
worden aangevallen of zelfs tijdelijk wor
den bezet. Constautinopel moest in elk
geval Turksch blijven en de bestaande
bepalingen omtrent de vaart door de
Dardauellen en den Bosporus moesten worden
gehandhaafd. Rusland had deze voor
waarden aangenomen, maar toen het na
een langen en moeielijken strijd op het
punt stond, de vruchten zijner overwin
ning te plukken en met Turkije het trak
taat van San Stefano had gesloten, was
men in Engeland in rep en roer. Een
Engelsche vloot werd naar de Turksche
wateren gezonden en de reserve werd onder
de wapenen geroepen. In eene circulaire
aan de mogendheden betoogde Lord Salis
bury, dat door het traktaat van San
Stefano de bepalingen van het traktaat
van Parijs (1856, na den Krim-oorlog)
geheel illusoir werden gemaakt en dat
iets zoo ingrijpends niet mocht geschieden
dan bij minnelijke schikking en met toe
stemming der contracteerende mogend
heden.
Het hoofddoel van het traktaat van
San Stefano was de vorming van een
Groot-Bulgarije, dat zich zou uitstrekken
van de Zwarte Zee tot de Aegaeïsche Zee,
dat een scheidsmuur zou zijn tusschen de
oostelijke en westelijke provinciën van het
Turksche Rijk in Europa, en dat den
Sultan in dat gedeelte van zijn gebied
zoo goed als geen macht zou overlaten.
De critiek op het traktaat was gemak
kelijk genoeg. In den nationaliteiten-chaos
van het Balkan-schiereiland is nu eenmaal
geen orde te brengen, op eene wijze die
alle belanghebbenden bevredigt. Achter
de sympathie voor de «verongelijkte na
tionaliteiten" verschool zich echter de vrees
voor eene onwelkome machtsuitbreiding
van Rusland, en die vrees werd klaarblij
kelijk door de meeste groote mogendheden
gedeeld.
De circulaire van Lord Salisbury kwam
te rechter tijd; Rusland zag zich daardoor
feitelijk gesteld tegenover eene algemeene
oppositie, en moest wel toegeven. In zijn
antwoord op de circulaire zeide vorst
Gortschakoff, na de wederlegging van velerlei
bezwaren: »De markies van Salisbury zegt
ons, wat de Eugelsche regeering met
wenscht, maar van wat zij wel wenscht,
zegt hij geen woord. Het komt ons voor,
dat het wenschelijk zou zijn, als zijn
Lordschap omtrent dit laatste punt iets wilde
mededeelen, ten einde eene goede verstand
houding mogelijk te maken." Door deze
concessie werd het Congres te Berlijn (Juni
Juli 1878) mogelijk gemaakt. En Lord
miUllllllllllllltllllllUIHIIUIIIIII
IIIIIIIIIIIIIIIHII1IMIIIHIUIHIIHIIM
eenhonderd, stak zij een vinger rechtuit, de
anderen in de handholte gekromd houdende,
maar in een onbewaakt ooa;enblik deed zy de
geheele hand open en toen zy weer aan honderd
was, was zy weer vergeten of het twee of drie
vingers moesten zijn. Zy bedacht nu om uit
de doos met gouden tientjes, die zij by zich
had er een te nemen en dat voor zich te leg
gen. Bij elke honderd, zou zy een gouden
tientje er byvoegen, dan wist zy tevens precies
hoeveel zy er by zich had Doch toen zy de
doos te voorschijn haalde en open deed, kwam
dadelijk iemand's hoofd uit het gangetje naast
de coupédoor het zijraampje kyken. Het was
ook dom zoo onvoorzichtig te zijn. Het was
alsof al die gouden tientjes een glans van zich
gaven in het halfduister van de coupé. Zij borg
dus de doos weer weg, maar het hoofd kwam
met regelmatige tusschentyden terug, precies
al«>f iemand wilde weten of zy misschien in
slaap gevallen was Dan wilde men haar zeker
berooven. En die angst kwam haar overspan
ning natuurlyk nog vermeerderen. Bovendien
ging zy zich afvragen of men al niet lang op
de hoogte was van de waarde, die zy by zich
droeg. Het was niet uitgesloten, dat er al een
of andere kerel onder de eigen bank lag, waarop
zy zat. Zy maakte zich Menner zoo beangst,
dat zij meende geen rust te kunnen hebben
voor zy onder de banken gekeken had, eu zy
boog zich zachtjes voorover Toen rammelden
de tientjes en kyk, daar was het hoofd weer.
En het akeligste was, dat zy alleen den omtrek
van het hoofd zag. Zij kon geen oogen, geen
neus, geen mond onderscheiden. Zy zag alleen
een grauw iets, als een machine zoo regelmatig
verschynen en verdwijnen. Zeker geheel van
streek kwam zij eindelijk weer aan dat eindeloos
groote station, dat nu bleek op een hoogte
gebouwd te zijn. Zij was zoo gelukkig zeer
spoedig uit te vinden in welk hotel haar man
en Lili zich moesten bevinden. Zy spoedde zich
er heen, maar het was alsof zy een slag op
Salisbury, die er met Disraeli (den lateren
Lord Beaconsfield) de Engelsche regeering
vertegenwoordigde, zorgde wel, niet
onbeslagen ten ijs te komen. In alle stilte had
hij met den Russischen gezant te Londen,
graaf Schouwaloff, de voornaamste punten
eener overeenkomst tusschen Engeland en
Rusland vastgesteld. Het geheim lekte
echter uit door de indiscretie van een
ondergeschikt ambtenaar, en hierdoor wer
den Lord Salisbury in het Hoogerhuis, bij
eene interpellatie van Lord Grey, eenige
onaangename oogenblikken bezorgd. Zon
der blikken of blozen antwoordde hij op
de vraag van Lord Grey: »De mededeeling,
waarop de edele graaf doelt, en eenige
andere mededeelingen, die ik heb gezien,
zijn volkomen onauthentiek en verdienen
niet het vertrouwen van het Huis." Dat
was, rondweg gezegd, een leugen, maar
een leugen om bestwil. Een vriend van
Lord Salisbury heeft later gezegd: »Een
staatsman, die in zulke omstandigheden
zich bereid toonde om hetgeen hem het
hoogste belang van den staat scheen aan
zijne particuliere nauwgezetheid op te offe
ren" met andere woorden, die ter wille
van zijne politiek niet durft liegen »zou
verdienen, dat men hem eerst een krans
op het hoofd zette wegens trouw aan zijn
geweten, en hem daarna het hoofd afsloeg
wegens landverraad.'1
Hoe het op het Congres te Berlijn is
toegegaan en wat daar is vastgesteld, is
van algemeene bekendheid. Bismarck trad
daar op als »de eerlijke makelaar," maar
hij kon het succes der Engelsche diplo
matie niet meer .ongedaan maken. Het
zuidelijke deel van Bulgarije bleef Turksch;
Griekenland kreeg enkele deelen van
Thessaliëen Epirus, Oostenrijk «bezette"
Bosniëen de Herzegowina en Engeland
kreeg, als fooi van den Sultan, het eiland
Cyprus. Lord Salisbury werd bij zijn terug
komst van het Congres te Berlijn met
luidruchtige toejuichingen ontvangen: *peace
with honour" was schering en inslag van
alle welkomst-speeches. Maar als men na
gaat, hoe jammerlijk de toestanden op het
Balkan-schiereiland zijn gebleven, en nu,
na vijf-en-twintig jaren, meer dan ooit zijn
geworden, mag men zich afvragen, of het
niet beter zou zijn geweest, als de bepalin
gen van het traktaat van San Stefano
dadelijk van kracht waren geworden. Tot
nu toe is helaas bij elke poging tot op
lossing der Balkan quaestie voor de mogend
heden het eigenbelang steeds hoofdzaak
geweest, en daarmede gaat natuurlijk het
streven gepaard om elkander zoo weinig
mogelijk van den buit te gunnen.
Het ontbreekt ons hier aan ruimte, om
de politieke loopbaan van Lord Salisbury,
als minister en als hoofd der Tory-partij,
verder in bijzonderheden na te gaan. Wij
veroorloven ons echter aan te halen, wat
wij in 1896 scbreven, naar aanleiding van
het optreden van het derde
ministerieSalisbury, dat door een compromis tusschen
conservatieven en liberaal-unionisten (tegen
standers van Gladstone's Home, flule voor
Ierland) tot stand kwam. *)
»De minst sympathieke figuur in het
ministerie is zeker de minister van kolo
niën, Joseph Chamberlain, een ex-radicaal
en een ex-Home Ruler, die zijne vroegere
goden heeft afgezworen. Engeland's
buitenlandsche politiek is in verreweg de
meeste gevallen eene politiek van koloniale
quaesties, en men zou dus moeten onder
stellen, dat Lord Salisbury als minister
iemand zou hebben gekozen, die niet slechts
zijne inzichten volkomen deelde, maar ook
zijne methode nauwgezet toepaste. Gaat
men nu de faits et gestes van den
tegenwoordigen minister vaii koloniën na
men denke slechts aan diens houding tegen
over de Chartered Company in de
ZuidAfrikaansche Republiek! dan komt
men bijna in de verzoeking om aan te
nemen, dat Lord Salisbury iemand heeft
gezocht, die het vuile werk voor hem deed.
Ongelukkig geven de enkele uitlatingen
*) Zie Lor// Salisbury in Mannen en T'rouifeu
vun Beleekenis, aan welk opstel een deel van
het bovenstaande is ontleend.
van den premier weinig grond voor de
hoop, dat hij zijn minister van koloniën
vroeger of later zal desavoueeren. Zoolang
de groote meerderheid, welke de regeering
in het Lagerhuis bezit, de pleidooien voor
internationale rechtvaardigheid en betame
lijkheid met een, minachtend schouderop
halen beantwoordt of als partij-manoeuvres
voorstelt; zoolang de invloedrijke
Rhodescöterie zich gesteund voelt door de open
bare meening, zoolang is er zeker niet op
te rekenen, dat de regeering openlijk en
krachtig optreedt tegen intriges, aan welke
zij wel niet officieel hare goedkeuring kan
hechten, doch welker doel in volkomen
overeenstemming is met hare geheime
wenschen."
Op allertreurigste wijze hebben de ge
beurtenissen de juistheid dezer pessimis
tische opvatting bevestigd. De rampzalige
oorlog in Zuid-Afrika, eene blijvende
schande voor Engeland, heeft het bewijs
geleverd, dat zelfs een man met een eer
vol verleden en een hoogst invloedrijke
positie als Lord Salisbury, geheel is ge
komen onder den noodlottigen invloed van
een Chamberlain. Salisbury zelf heeft on
getwijfeld imperialistische neigingen gehad,
maar een >Jingo" is hij slechts geworden
tegen wil en dank. En aan dien dwang,
die voor hem pijnlijk moet zijn geweest,
heeft hij zich alleen kunnen onttrekken
door in 1902 zijn ontslag te nemen als
premier. Zijn laatste levensjaar heeft hij,
zich geheel buiten de politiek houdende,
op zijn landgoed Hatfield doorgebracht.
Maar voor den oorlog in Zuid-Afrika blijft
hij, als hoofd van het Kabinet, in de
eerste plaats verantwoordelijk.
Jammer, dat eene in vele opzichten zoo
schitterende loopbaan zulk een treurig
einde heeft gehad!
'iiiiiiiiiiiiMiuiiiiitiiiMMiiiiiiiiiiimiimiiniiimiiMNiiiiiiiiMiHij
Minimi iiiiiiiiiHiHimiiiiiimiiiiiiimiiminiiiiiimniiniiiniiiiiiirji
haar hoofd kreeg, toen zy moest hooren dat
zij naar het zuiden waren afgereisd. Zij kreeg
een gevoel van benauwdheid in de hartstreek
en zakte ineen.
Toen zij weer bijkwam, lag zij goed verzorgd
in een zeer ruim ledikant en was een
vriendely'ke oude vrouw, die sprekend op haarzelve
geleek, by haar. Zy gevoelde een groote behoefte
haar hart eens uit te storten en daarom nam j
zy de oude vrouw geheel in haar vertrouwen.
Deze was het met haar eens, dat zy, het mocht
kosten wat het wilde, haar man moest terug
halen vóór haar zoon in het lar.d terug was.
Zy moest dus onmiddellijk verder reizen, maar
opdat zy niet weer zoo in angst zou zitten,
zou zij op aanraden van de vriendelijke vrouw
een bediende meenemen, die over haar wa
ken kon.
Juffrouw Schaafsma maakte zich dus weer
gereed verder te gaan, terwijl de vrouw iemand
zou halen, die volkomen vertrouwd was en voor
een geringe belooning wilde meereizen. Juffrouw
Schaafsma was wel eenigszins verbaasd, dat die
vertrouwde persoon een zes voet lange neger
bleek te zijn, maar zy vond het zwarte gelaat
met de lachende oogen en de witte tanden zoo
sympathiek, dat zij onmiddellijk toestemde hem
in haar dienst te nemen. Zy meende hem echter
toch eenige vragen te moeten stellen en al haar
kennis van de Fransche taal verzamelende,
zeide zy : Lequel nomV
Haar verbazing werd niet minder toen het
antwoord was : Sjeikh Rasa-ibn-Joessoef-ibnoe
Ibrahim pasol patoe Kroemi. maar de reus gaf
er dadelijk de verklaring bij dat hij een prins
in zijn land was, maar in een oorlog gevangen
was genomen, als slaaf verkocht, en na veel
omzwerven eindelyk hulpportier in een hotel
was geworden. Nu was de naam, waarbij hy'
bekend was Pouf-pou.f.
Zoo noemde juffrouw Schaafsma hem nu ook,
en dus ging het zonderlinge paar de reis aan
vaarden, waarvan het einde niet was te voorzien.
lllllllltllllUIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Een onMllijKüeid in net vóór-ontwen
Arbeidswet.
Eindelijk is dan de hand geslagen aan
een algeheele herziening van de Arbeidswet.
De minister heeft den goeden weg gevolgd
door eerst het oordeel van de deskundigen
te vragen, voordat een wetsontwerp bij de
Tweede Kamer wordt ingediend. Zoo is
een voor-ontwerp in de wereld gekomen,
waarover ieder, die het in handen krijgt,
zijne meening kan zeggen, opdat al deze
meeningen en adviezen het hunne kunnen
bijdragen tot het vormen van een
practische wet.
Alleen wensch ik de aandacht te vragen
voor het aanwijzen van een onbillykheid,
die m. i. in het voor-ontwerp voorkomt.
Ik wil dan stil staan bij art. 4 sub a,
waarin bepaald wordt: «Onder arbeid ver
staat deze wet echter niet de werkzaam
heden, verricht:
a. door het hoofd of den bestuurder
van eene fabriek, eene werkplaats of' een
winkel."
Uit deze bepaling volgt dus, dat de
patroons niet vallen onder de beperkende
voorschriften van het ontwerp, o. a. wat
den arbeidsduur betreft. Het onbillijke in
deze uitsluiting gelegen, springt in het oog,
als wij ons eens bezighouden met de rege
ling van den arbeidsduur van de
broodbakkers.
Reeds sedert lange jaren is gewezen op
het feit, dat de broodbakkers gebukt gaan
onder te lange arbeidsdagen en ook het
vorige ministerie heeft reeds getracht daar
aan een einde te maken, door dienaan
gaande bepalingen op te nemen in een door
het tegenwoordige ministerie ingetrokken
wetsontwerp op de arbeids- en rusttijden.
De Inspecteur van den Arbeid in de
tweede inspectie wees in zijn verslag over
1899/1900 op den overmatigen arbeidsduur
in de volgende bewoordingen: > Afgezien
van de door velen en ook door mij ge
deelde meening, dat nachtarbeid in bakke
rijen slechts het gevolg is van toegeven aan
een gril van het publiek, zal toch elkeen
den veeltijds in bakkerijen voorkomenden
werkduur van meer dan 90 uur per week,
niet dan zeer overmatig kunnen noemen,
HiiniiiniiHtiiiiiiii
iiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiitiniHi
Het gedreun van den trein hinderde de oude
vrouw nu niet meer zoo erg. Alleen dat gevoel
alsof zy zou kunnen zweven verliet haar riet.
En heel geruststellend was het, dat nu niet het
hoofd van een onbekende, maar de zwarte
tronie van haar begeleider zich van tijd tot
ty'd vertoonde, en Pouf- pouf haar dan toeriep :
All right, ca va bieu !"
Juffrouw Schaafsma zat nu maar stil voor
zich uit te kyken; zij gevoelde, dat zy een
beetje suf werd en alles om zich heen niet zoo
heel goed meer zag. Zij was echter blijde dat
de trein zoo goed voortmaakte, zy zou later
een fooitje aan den machinist kunnen geven
dacht zy en het was alsof dat gedreun van
den trein zeggen wilde: Wij komen eraan,
wij komen eraan."
Juffrouw Schaafsma kon bemerken dat zy
naar het zuiden reisde. Zij kreeg het hoe langer
zoo warmer, en had een brandenden dorst.
Poufpouf wist daarop echter raad. Hij bezorgde haar
lekker koud water en daarvan dronk zij glas
op glas leeg.
Zoo spoorde zij maar voort van stai tot stad,
op een wonderbaarlyke wijze bijna zonder eten
levende, tot zij eindelijk ergens kwam de
plaatsnamen konden haar niet veel belangstel
ling inboezemen waar de trein langs een
uitgebreide haven liep, waarin honderden
stoomschepen zich bewogen. Zij stoomden heen en
weer, de haven in en de haven uit, zooals naar
juffrouw Schaafsma dacht, de Zaankanter boot
jes door het Y varen. Alleen waren hier wel
honderdmaal zooveel schepen, die ook veel
grooter waren.
Een vertrekkende stoomer maakte vooral
veel haast. Een dikke, zware rook golfde uit
de breede stoompijp en het water vloog hoog
tegen den boeg op. Eensklaps werd de aandacht
van juffrouw Schaafsma getrokken door een
dame in een wit kleed, die op het achterschip
stond. Een breedgeschouderd man kwam op
haar toe en boog zich over haar heen. Geen
vooral indien rekening wordt gehouden
met het feit. dat de veelal hooge tempera
tuur in bakkers werkplaatsen er toe bij
draagt om het verbluf aldaar in meerdere
mate afmattend te doen zijn."
Het jongste rapport over het
bakkersbedrijf te Zutfen, samengesteld door de
aldaar van particuliere zyde in het leven
geroepen enquête commissie naar vaktoe
standen, toont aan, dat ook in Zutfen de
toestand der bakkers verre van gunstig is.
Wij lezen aldaar het volgende:
Bij den arbeid van mannelijke personen
boven 16 jaar, in het broodbakkersbedrijf
werkzaam, behoort men onderscheid te
maken tusschen de eerste vijf weekdagen
en den zesden (van Vrijdagavond of-nacht
tot Zaterdagavond voor Christenen, van
Donderdagavond -f -nacht tot Vrijdag
avond voor Israëlieten). Voor de eerste
vijf dagen is de langst genoteerde werktjjd
14Vs uur, de kortste ISVs uur, de gemid
delde der 14 bedrijven 133/5 uur; voor den
zesden werkdag is de langste arbeidsduur
waarvan wij hoorden, 22l/s uur, de kortste
| 16, gemiddelde der 14 bedrijven 18 uur.
\ Men krijgt aldus per week als langsten
arbeidsduur 5 X 14V3 + l X 19V2 = 92 uur,
kortsten arbeidsduur 5 X 12V3 + l X 16
78Vs uur, het gemiddelde 5 X 133/; + l X
18 = 85 uur.
De commissie komt tot de conclusie,
waarmede ik gaarne instem, dat de werktijd
zoowel voor de patroons als voor de ge
zellen buiten twijfel te lang is en, zoo het
vqor-ontwerp van de Arbeidswet- van
minister Kuijper ten aanzien der bakkerijen
wet werd, aanmerkelijk zou moeten worden
ingekort.
Dit voor-ontwerp bepaalt nu ten opzichte
van de broodbakkerijen, dat de werkzaam
heden des ochtends niet vóór 5 uur mogen
aanvangen en dat voor mannen, die in
een broodbakkerij werkzaam zijn, ten hoog
ste tweemaal per week, maar niet meer
dan zestigmaal in een kalenderjaar het
aantal werkuren mag bedagen:
a. ten hoogste ISVz, indien de arbeids
duur op andere werkdagen het aantal van
lOVs uur niet overschrijdt;
b. ten hoogste 16, indien de arbeidsduur
op andere werkdagen het aantal van 10 uur
niet overschrijdt.
Is ingevolge het bepaalde onder a of b
het aantal werkuren op meer dan 11 vast
gesteld, dan mogen de werkzaamheden op
dien dag aanvangen op zijn vroegst te
2 uur des nachts.
Hier wordt dus bepaald verbod van
nachtarbeid gedurende 5 dagen per week
en een maximum-arbeidsduur van 66 uur
per week.
Ieder, die overmatige werktijden in strijd
acht me't de eischen van de gezondheid der
betrokken personen (zou de bleeke gelaats
kleur der bakkers niet daaraan zijn toepte
schrijven ?; en met hunne positie als familie
vader en maatschappelijk persoon, zal met
genoegen deze beperkingen hebben gelezen
en zal hopen, dat het voor-ontwerp, wat
dit punt te minste betreft, wet moge worden.
Wanneer dit zoo is, dan is het jammer,
dat het bovenaangehaald art. 4 sub a voor
een goed deel te niet zal doen hetgeen over
den arbeidsduur is bepaald. Dat de patroons
buiten de regeling, in de Arbeidswet opge
nomen, vallen, is over het algemeen ver
klaarbaar. De wet toch wil waken tegen
de exploitatie van menschelijke werkkrach
ten en nu is het volkomen waar, dat men
alleen dan in den regel van exploitatie
kan spreken, als men te doen heeft met
het gebruiken van krachten door anderen
dan de bezitters er van, m. a. w. wanneer
de patroon zichzelf afbeult en door o
vermatigen arbeidsduur zijn lichaam sloopt,
spreekt men niet van exploitatie, maar
meent men, dat de patroon dat zelf moet
weten ; wanneer evenwel iemand in dienst
van een ander hetzelfde doet, wordt deze
daad met een ander oog bekeken en treedt
de exploitatie op.
Gelijk reeds gezegd, is dit onderscheid
in den regel juist te noemen. Indien echter
het gevolg van het buitensluiten van den
patroon is, dat de voor het personeel ge
maakte regeling leidt tot benadeeling en
onbillijkheid, dan dient van den regel te
worden afgeweken. En zoo is het nu met
betrekking tot de broodbakkerijen.
In dit vak doet zich het verschijnsel
voor, dat er naast de groote en middel
matige bedrijven nog steeds tal van kleine
bedrijven zijn waarin de patroon alleen
werkt zonder hulp van anderen, tenzij van
een zoon of ander lid van het gezin. De
patroon is dan wel hoofd of bestuurder
van een onderneming, doch heeft geen
personeel en op hem zijn dan niet van
fuiiiiiiiiiiinitimuiiiiliiiii
lUllllllllllllllllllllllimillllllllHIIIUHIUJK
twy'fel meer, die man en vrouw waren Sjoerd
en Lui. Zij had ze voor de zooreebte maal
gemist!
Nauwelijks uit den trein gestapt liet zij
Pouf-pouf hooren of er ook een ander stoom
schip in dezelfde richting voer, als het schip
waarop Sjoerd en Lili zich bevonden. En waar
lijk, zy had als het ware slechts zich in te
schepen. De stoomer lag onder stoom. Een lang
gerekt fluiten weerklonk en hy zette zich in
beweging. Het schip had, naar het juffrouw
Schaafsma voorkwam, niet minder vaart dan
het reeds vertrokkene. En zy ging nu maar
stil in de kajuit zitten en luisteren naar het
geluid, dat de schroef by het draaien msakte
en dat haar levendig aan de spoorreis deed
denken.
Boven haar hoofd was een luik, en soms
kwam Pouf-pouf er doorheen kyken om haar
zijn getrouw : All right, tout va Men", toe te
roepen. Zy' was daaraan weldra zoo gewend,
dat zij, na eenigen tyd reeds omhoog keek of
hy niet reeds weer daar was. Toen kreeg zy
het in het hoofd te gaan tellen hoeveel tellen
er verliepen tusschen eijn verschijningen. Zy
kon tot twintig tellen, en nu be lacht zij dat
als zy nu het aantal malen dat Pouf-pouf ver
scheen telde en zy vermenigvuldigde dat met
twintig, zij dan het aantal tellen zou kry'gen,
verloopen sinds zij begon te tellen. En aan
gezien elke tel een seconde was, xou zy aldus
in staat zijn na te gaan, hoelrng zij in de kajuit
gezeten had. Dat het vrij wat gemakkelijker
zou zy'n haar horloge te raadplegen, op dat
denkbeeld kwam zy'n niet. Zy was een beetje
doezelig geworden, alleen de gedachte dat zy'
zoo dicht by haar man was, dat zy nog steeds
de zware rookwolken, welke zijn stoomer achter
zich liet dry'ven, langs de venstertjes van de
kajuit kon zien trekken, hield haar staande.
Hoe ontstelde zij echter toen Pouf-pouf met
de jobstijding kwam, dat de vluchtende stoo
mer won.