De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 13 september pagina 6

13 september 1903 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOOR NEDERLAND. No. 1368 entatmliche Klarheit derj Einsichtp. Mttllers", die prachtvolle Entdeckung" gut hij «q"n tegen standen te Iqf, en 't moet gecegd wor den, hij raakt meer dan eengeen zwakke plek. Als een Ijskoude douche Kouden op zulke onnadenkende biologen, die van al dat verras sende en wonderlijke, dat de dieren- en plan tenwereld den qverigen natuurvorscher te zien geeft, een verklaring bq de band hadden, dr. Piepen' woorden neentralen, indiende heeren nog een gevoelige huid hadden; hun ontbreekt immers jener philosophische Ernst und jene dacht ik weer aan de venijnige steekmng die mq achtervolgde. Als je zoo'n beest, dat er nu eenmaal is, niet vangen kunt, dan ontloop je het. Vqf minuten later liep ik in Artia. Door 't Aquarium binnenkomend werd mqn oog dadeIqk getrokken naar't bloemperk bij 't melkhuig door een groote prachtige bloem van Ferraria tigrida, die ik al eens bij de hand heb gehad in dit blad. Groot als een vuist, geel met roode tqgervlekken, schitterde de vlak-wijd geopende bloem mq tegen. Het was een van de laatste van 't jaar, en ook haar laatste uur naderde \Bloem vatt Ferraria tigrida. Slechts op n binnenste [bloemllad\ eyn de vlekken aangegeven. Zoo'n bloemblad van onder, van boven en ran terzij geniën. Logik, die keine einzige Wissenschaft entbehren kann"... Nu is het niet te loochenen, dat er bq mimicry wel eens ongelooflijke en onvoldoend gestaafde dingen baweerd zqn, ook door mannen van onbetwist gezag iu <ie biologische wetentcnap; vooral als zoo iemand niet op zqn eigen speciaal terrein bleef. Zoo hekelt dr. Piepers, die vlinderspecialiteit is, dr. Herman Muller, die botanicus was, omdat deze twee zwarte stipjes, die steeds op 't lichaam van een be paalde rups voorkomen, verklaarde als te zqn nabootsingen ran wonden door sluipwespen toegebracht. Deze parasieten zouden dus b het zien van zoo'n rups weten: Neen, daar moet ik niet wezen, bq die daar heeft een collega sluipwesp reeds zqn eieren onder dak gebracht; mjjn nakomelingen moeten zonder concurrentie kunnen vernietigen; ik ga naar een rups, die nog geen opvreters herbergt. Zoo misleidt de leepe rups met zqn mimicry van parasiet-wonden zqn belager en ontspringt soms den dans. Bespottelijke onzin, meent dr. Piepers, dwaas heid, die zoo gevaarlijk is, omdat goedgeloorige vereerders den man maar napraten en nog meer zulke verzinsel!jes gaan ontdekken. Niet onmogelijk, dacht ik. Maar als 't nu toch eens waar was I Door dr. Piepers worden stellig wel verschijnselen toegegeven, die nog veel ongelooflijker schijnen. En als het niet waar is, dat die stipjes voor het genoemd doel dienen, blijft dan niet het feit, dat zij er zijn en bedriegelqk lijken, voor ons menschelqk oog althans, op sluipwespwonden ? Maar wat heb je aan een feit, een raadsel achtig ieit, als je niet mag gissen naar de beteekecis van 't leven voor het dier. Als de hermelqn bij ons 's winters wit wordt en 's zo mers weer bruin van vacht is en meer naar 't zuiden bq'na geheel bruin blijft, de ijsbeer altqd wit is, dan is er zoolang het tegendeel niet is bewezen, toch niet veel tegen, als men zegt, dat zoo'n kleur, die met de omgeving overeenkomt, wel van eenig nut kan zijn voor dat bepaalde dier, hetzq bq 't ontsnappen aan zqn vjjanden of bq het besluipen van zqn prooi. Neen, daar zit 'm de knoop niet, merkte ik bq 't verder lezen. Dr. Piepers beweert dat die verklaringen gezocht werden, om steun te geven aan wat hq dar «mismus noemt, de theorie der natnurlqke teeltkeus, de natural selecüon" van Darwin. Als bij beweert had, dat de biologische feiten eerst sedert Darwin alge meen opgemerkt en gezocht werden, ja dan had hq gelijk. Maar zonder over het ontstaan der eigenaardigheden, kleuren, vlekken, orga nen, uitwassen der dieren en planten te rede twisten, kan men toch wel zqn oogen gelooven en een gissing opperen over het out of de schade, die het individu van zekere byzoLdere organen, kleuren e. d. ondervindt; en als daarna de feiten er toe leiden, van een groote waarschqnlqkheid spreken, die zekerheid nabij komt. Zie, als het in hoofdzaak de temperatuur is, die den sneeuwuil wit doet zqn ot de invloed van de sneeuwkleur zelf, of nog wat anders, en niet die idiote selection, wat doet dat ai of toe aan het correct waargenomen feit en aan de gevolgen daarvan voor het dier of de plant. Die beral unstreitig anwesende Neigung zur Evolution" (dit zqn des schrijvers woorden) is toch aan 't werk geweest, maar »selection" is uit den booze. Nu, duwen tegen deze theorie, als oorzaak van 't ontstaan der soorten, wordt al vrij wel overbodig; 't is een deur die al verder dan op een kier staat. Ik wilde 't boek dankbaar opbergen tot een minder mooien Zondag, toen mqn oog viel op de volgende passage. Ik zal zoo vrq zqn deze, zoo nauwkeurig ik kan, in 't Nederlandsen te vertalen; Niet minder toont zich de Wqsheid der Natuur in het volgende: In 't feit namelijk, dat vele bloemen bijzondere teeken s zooals oogvlekken in 't midden, of in 't midden samen komende streepjes of vlekjes bezitten: Want deze zqn niet anders dan wegwqsers voor de insecten die de bloemen bezoeken; ze helpen de beestjes om vlug en goed den weg te vinden naar den ingang van de bloem en zoo doende een grootere hoeveelheid voedsel te verzamelen, alsook een grooter aantal bloemen te bestuiven. Immers, dat zulke insecten, die bqna altqd met een zeer sterk reukorgaan voorzien zqn en die zich bovendien in de onmiddellqke nabijheid van den sterk riekenden honing bevinden, den weg er heen wel gemakkelqk op den reuk af moeten vinden, schqnt hierbij geheel over 't hoofd te worden gezien. Deze wegwijzers zqn blijkbaar de ver tegenwoordigers op botanisch gebied van de waarschuwiogs signalen bq de dieren. Of zeils aan een van die wegwq'gende lintjes niet iets te zien is, dat b.v. sterk aan een bqenspriet, herinnert en zoo de hand vervangt van een door menschen gebruikten wegwqzer, is nog niet ontdekt maar dat is niet onwaar schijnlijk een toekomstigen scherpzinnigeren waarnemer voorbehouden. Dat wijsheid" enz. in den eersten regel van 't citaat is dus ironisch op te vatten. Meteen want vóór het middaguur moet de bloem ver welken. Nu genoot ze nog zooveel ze kon van de warme Septemberzon. En ze had bezoek, bezoek van twee mieren en een zweefvlieg ; die zochten in alle hoekjes naar honing, maar vonden niets. Daar valt een hommel Dinnen. De mieren drukten zich in een hoekje en de vlieg klemde zich aan den uitersten rand van een bloemblad vast, zoolang de drukke hommel rondwoelde in de bloem. Ik kende de mecaniek van deze Ferraria niet, en de hommel blijkbaar, of laat ik voor zichtig zeggen, oogenbchqnlqk evenmin; hq zocht en woelde en likte de glimmende vlakken rondom den zuil op den bodem en bromde nijdig; want dat was bedrog, glimmende, droge hardigueid, maar niet de honing, dien hq toch zoo duidelqk rook. Weer vloog hq op, een vinger hoog boven de bloem, zoo 't scheen om een overzicht te krq'gen van de constructie, en zie, hq gaat zqn tong uitsteken en likt aan een van de drie binnenste bladeren van de bloemen, waar de tqgervlekken het donkerst zqn en ineenvloeien tot een rooden stroom; weer mis; nog eens omhoog, woest brommend, dan valt hq neer als een bom en steekt zonder aarzelen zqn tong in een hoekje van hetzelfde bloemblad en die tong verdwijnt er ia of buigt er onder langs; dat kon ik niet zien. Ik ging er zachtjes bq op de knie liggen in 't van dauw parelend gras en ik zie duidelqk de hommel tong in een spleetje ot gaatje op zqde van 't bloemblad verdwqnen. Driemaal ging de hommel nu zonder verder tasten rond, twee keer in elk bloemblad purend en dan naar een tweede bloem er naast, doch die was nog niet open en ondanks alle moeite kon de bommel de bloembladeren niet uiteen wringen. Toen kwamen de mieren en de zwerfvlieg terug, ze vonden den toegang tot de verborgen honigspoor niet, wel likte de mier op de piek, waar de hommeltong langs had ge deurd. Daarop heb ik de bloem zoo nauwkeurig mogelqk geteekend en een binnen- en een buitenblad nauwkeurig onderzocht. De hommel had mq den ingang gewezen, anders had ik den hoLing stellig niet zoo gauw gevonden, maar ten siotte toch wel; want, de vlekken voigei/d, waar ze dichter opeen staan en eindelqn samenvloeien tot de groote roode vlakte, zou ik rechts of links bq den ingang gekomen zqn. By het omkeeren van het blad kwam de honigspoor veel duidelijker uit; 't is een lange 2eer dunne gele buis, geflankeerd door roode streepjes, en gevormd door 't omarullen en tamengroeien van de buitensie randen van het binnenste bloem blad; er zgn dus zes van deze honigpuiien. Na het bezoek vau den hommel was er iiog veel hoiiig over, dien in gemakkelijk door druk ken op 't ondereind van de spoor te vourscnqn kon brengen. Waarccüqnlqk kou de bommel met zqn korte tong alleen 't randje van den vollen beker belikken. Bestuiven kan hq ook niet of alleen bq toeval; daartoe is een grooter dier met een langere dunnere tong noodig, wellicht een groote tropische vlinder, die leelt waar Ferraria's in t wild g, oeien. Of die mq onbekende vlinder de Ferraria bloem beter bestuift, weet ik nat uur ly k niet en of hq m dat geval het houigmerk beter ot sneller begrqpt dan mqn hommel, is ook een vraag, waarop ik alleen met waarschyulyk wel" durt antwoorden. Maar of die ditpe verborgen honigbuis en de lange dunne tong langzamer hand door vervorming ontstaan zyu ten gevolde van wisselwerking op elkaar, door selectie m darwinistuchen zin of op andere wijze, dat mogen de philosophen onder elkaar bediscus sieer en. De dingen zelf zqn niet weg te rede nee ren. En wie nu b.v. volhouden wil, dat die niet te negeeren convergeerende lynen en gekleurde of transparante stippen op z.er vele honingbiedende insecten bloemen, welke meestal, zoo als bq 't viooltje, veel scherper en juister den toegang tot de honigbewaarplaats aanwijzen dan de tqgervlekken by Ferraria tigrida doen, dat zulke honigmerken heelemaal niets te maken hebben met het diertje dat dien honig zoeken gaat, heelemaal nutteloos zqn, toeval lige natuurspelingen, alleen goed om naue catuurvorschers als Sp ren gel, Muller of Knuth er in te laten loopen, nu ciefcowgelqk hebben. Want zoolang de hommels en vlinders geen vers aan bare menschentaal spreken, is het niet te bewijzen. Ja, en dan zou nng iemand kunnen zeggen, dat de beestjes aan zelfbedrog Iqden. E HEIMANS. £en bedentolüfce chronometer. Dr. J. W. BECK, De oude wereld en de nieuwe tijd. (Groningen, 1903), blz. 48. In de voorrede tot zqne Redecritiek, vermeldt Kant eene uitspraak van den abt Terrassen: ?Indien men de grootte van een boek niet naar «het getal bladzijden, maar naar den tijd afmeet, «dien men behoeft, om het te verstaan, kan ?men van menig boek zeggen, dat het veel tkorter zyn zou, bijaldien het niet zoo Jcort ?ware." Aan dit woord, beeft de lezing van bovengemeld geschrift mq herinnerd. Ik vrees zeer, dat de scbrqver daarvan zich zelf in den weg staat, en wat het ergst is, het niemand kwalijk nemen kan, zoo zqn betoog wordt mis duid. Dit toch behandelt klassieke en moderne vorming, gymnasiaal en universitair onderricht, in een bestek, groot genoeg om eer In leiding te schrqven Excusez du pen, en bly f eens grondig daarbij ! «Een goed bedoeld, en geestdriftig ?woord vindt gelukkig nog altijd een open oor l" (47), vernemen wij. Ongetwijfeld, en aan geest drift noch bedoeling hapert het hier. Maar, vat drommel l dan moet de wijze, waarop gq de eerste uit, en de tweede weergeeft, toch zoo danig zijn, dat gij niet slechts banaliteit, maar ook dubbelzinnigheid vermijdt. Il ne s'agit pas de faire lire, mais de faire penser, hoor ik, met Montesquieu, mij toevoegen. Opperbest, doch als gij neel den orbis terrarum mq mee sleept, heb ik maar werk achter u aan te draven, nauwelijks den tqd om op te kijken, laat staan om te overdenken. Hetgeen des schrijvers eerlijke en hoogst eerbiedwaardige overtuiging uitdrukt, volgt hier: »Wq, claggieke pbilologen, die in meer?dere of mindere mate van de groote waarde ?en de hooge beteekenisder Grieksch-Romein?sche cultuur overtuigd zijn, worden door de ?tijdsomstandigheden krachtiger dan ooit aan?gespoord ons daarvan pp nieuw rekenschap ?te geven, ons te vergewissen van de grootere ?of geringere juistheid der meeningen harer ?voor- of tegenstanders, te zoeken naar de ver bindingslijnen tusschen de antieke en moderne ?wereld, haar te meten met die van jongere ?volken." (9) Bravo l Dat is eene belqdenis, bet nobile officium van den classieken philoloog waardig I Gij, die daar hebt de benqdenswaarde taak om, in de aula van gymnasium of universiteit, de jeugd vertrouwd te maken met de monumenten eener beschaving, die, in de menschheid, den aanwijsbaren menschelqken aanvangsvorm, in de humaniteit, den aan loop tot rijkste schakeering vertegenwoordigt, weent zelf allereerst doordrongen van de groote waarde en de hooge beteekenis dier beschaving. Tooct hare voortreffelqkheid, handhaaft haren rang naast dien der jongere of jongste verschijningsvormen van het men schelqk bestaan. Laat baar, die zegenrqke oefen- en leerschool voor hoofd en hart beide, niet verdringen, noch door den demon van het materialisme, welks verwoestende adem de geesten verstikt, noch door den beros der natuurwetenschap, die enkel leert begrijpen, en niet leert gevoelen. Maar hoe l Voegt het u dan, Jean Paul's waarschuwing : onmetelijk diep zou de mensch heid zinken, zoo de jeugd den stillen tempel der oudheid gesloten liet, tegen te spreken (10)? Waagt gq het nog, voor die tegenspraak, op Goethe u te beroepen (10) 't Wer nicht von dreitausend J altren Sich weiss Rechenschait zu geben, Bleib im Dunklen unerfahren, Mag von Tag zu Tage leben. Dit leert Goethe, in zqn Westëstlicher Divan, en, door zqn voorbeeld, toont hq, hoe men klassieken geest, aan moderne handel- en denkwijze huwt. Wat beteekent, naast gindschen aanhef, gansch het requisitoir des schrijvers tegen de klassieke opleiding, eene acte van beschuldi ging, die aldus aanvangt: »De classici hebben ?nog al eens vage en .overdreven voorstellingen ?van den invloed van Hellas en Rome op onze ?beschaving" (32)? Wat, des schrqvera drie malen (12, 36, 43) herhaalde uitdrukking: ?papieren taal", waarvan de beoefening het woord >cadaver" staat er (12) met lijk schouwing dus, gelqk wordt gesteld ? Wat, in dit verband, zqne emdelooze klachten over de opleiding van gymnasiaaldocenten (11, 15, 43) ? Wat, in deze omlijsting, zqn oordeel over het onbevredigende (o l schim van Winckelmann l het onbevredigende!) van antieke kunst «wanneer wij onze gedachten ook eens ?laten (lees: doen) gaan over latere kunst perioden" (13)? Telke s en telkers worden, in het ademloos voortzwoegen, nieuwe vergezichten ons geopead. Ziehier, den studiegang van den classicus: Men moest maar .lezen"! (16). Maar me herelel natuurlqk moet meu dat. Zoudt ge temet niet willen lezen ? Ziedaar den doctor, die, half versuft, met Wagner uitroept: Mir wird bei meinem kritischen Bestreben, Docb ott urn Kopt' und Basen bang (18). Mag ik den radelooze uicnoodigen, twee regels verder te lezen, en van Faust te vernemen : Erquickung bast du nicht gewonnen, Wenn sie dir nicht aus eigner Seele quillt Ook de kleinheid van ons land moet het ontgelden (18). De kleinheid ? Heine maakt ergens de opmerking, dat men, op een morsigen dag, gevaar loopt het vorstendom Bückeburg aan zqn zolen te hebben. Is ons land niet groot genoeg om een Homerus op te slaan, en er des noods een Sophocles naast te leggen ? Het gemis aan universitair leerplan wordt aangeraakt, (20) en dit laatste stellig niet zonder reden afgegeven op het ?peu terachtig, kleinzielig gwdoe" (21), gelegen in de alleenheerschappq der phiiologisch-critische richting. Niet zonder reden, dit laatste, her haal ik, en ik voeg er bq: experto credas Roberto. Het is volkomen vereenigbaar met de pieteit, verschuldigd aan de nagedachtenis van, ook mq'n leermeester, Cobet, wanneer men, met diep leedwezen, terugdenkt aan zqce een zedige vereering v»n den vorm, en met heim wee, aan de weelde, die leiding voor den inhoud, te hebben moeten missen Cobet ver achtte wijsbegeerte in het gemeen, die van Hellas in het bqzonder ridiculiseerend. Had Scholten's bezieling aan het Leidsch Atheen ontbroken, hoe menig levensideaal (ook het mijne: zeg ik den goeden, grooten denker na) ware reddeloos verloren geweest. Is het in eene stemming als deze, dat dr. Beek het van zich verkrijgen kan, het bewonderen van der Grieken schoonheid: «suggestie of napraterq" te noemen (22) ? Waartoe evenwel die uitweidingen, waar onder er zqn, die of des schrijvers competentie overschrqden, of, die bq niet waar maken kan? Tot de eerste, behoort de uitspraak : «evenmin ?heeft de studie van het Rom. recht nog die ?plaats in de tegenwoordige rechtsstudie, welk(e) ?ze eens bekleedde'1 (33). Mag ik tegenover deze meening, de mq'ne stellen ? De waarde eener rechtswetenschap (niet van legisterq of beunhazerij) méte men gerustelqk af naar de beteekecis, die aan de beoefening van het Romeinsche recht, in de schatting van discenten en docenten, wordt toegekend. Het is niet onverschillig, boe mannen als deze schrqver, op dit punt, oordeelen. Deswege sta hier, de aanhef van Ihering^s «Geist" der Grössten einer, dat verzeker ik hem : «Drie ?malen heeft Rome der wereld wetten voor geschreven, drie malen de volken tot eenheid ?verbonden, da eerste rei«, toen het Romein?sche volk nog stond in de volheid van cijn ?kracht, tot eenheid van dtn Staat, de tweede ?keer, nadat het bereids was ondergegaan, tot ?eenheid der kerk, de derde maal ten gevolge ?der receptie van het romeinsche recht in de ?middeleenwen, tot eenheid van het Recht; ?de eerste reis met nitwendigen dwang, dour ?da macht der wapens, de beide andere keeren. door de macht van den geest." Ihering heeft gelijk. Wordt die «geest" niet langer erkend, dan is het met de mactu, niet er kei der r echt swetenschap gedaan. Hetgeen de schrijver niet staven kan, is de navolgende bewering: «Als wij onder »huma?niteit" niet iets anders verstonden, dan onze ?geestelijke voorouders, zouden wij ons moeten ?schamen. ?In een comedie van Terentius staat het ? bekende vers homo gum, humani nu a me talienum, puto, waarmede Cöremes zqn be?moeizuctu verontschuldigt. Men moet «r eens ?over nalezen wat Cicero ergens zegt (de Off ?l, 9, 30) ea Seneca (Ep 95, 53), die 't zoo ?puntig zeggen kan." (33.) Welnu, ik heb de aanwijzing gevolgd, en bevonden: bij Cicero, dat hq, op het voetspoor van Terentius, opwekt ook anderen recht te doen weervaren, omdat wq ons zei ven het naaste plegen te zqn; bq Seneca: »De natuur heeft ons tot ver?wanten gemaakt, naardien voor ons allen bat: ?vanwaar, en: waarheen hetzelfde is. Zij is het, ?die ons weerzqdsche liefde inprentte, en tot ?maatschappelijke wezens maakte. Zij is het, ?die aan de begrippen van hetgeen billijk en ?recht is, het aanzqn gaf. Haar bestel is het, ?dat leed toebrengen erger is dan leed onder«gaan. Op haar gebied zqn er banden, vaardig ?tot hulp. Het vers van Terentius zq niet ?slechts in den mond, maar ook in het gemoed". Men vraagt, met verbazing, zich af: eilieve ! waarover hebben nu »onze geestelijke voor ouders" zich te schamen 't \ Ad flnem proper ar s, moet ik samenvatten. Beek verhaalt ons, dat hq het plan had, «voor een werk", welks verschqning, door «opeenhooping van arbeid", werd verhinderd. Oeze brochure nu is bedoeld #erk en roecour ei. Maar, waarde doctor, dat gaat volstrekt niet. Hetgeen, in behoorlqk uitgewerkt redebeleid, te zijner plaatse, een uitmuntend figuur maken zou, krijgt gantch ander karakter, als ge er losjes mee om u benen werpt. Gq her innert nu aan een schipper, die, op stukgoe deren aangelegd, door stoim beloopen, den hemel dankt, als hq een rluchtbaven binnen zeilen kan. De stukgoederen, zijn, de ad ver saria, die iedereen maakt, voor «een w: rk". De storm is de »opeennooping", die aan het werk hopen wij, voorloopig het aanzijn benam. En de vluchthaven ? Wel, dat is de eenheid van het doctoraat, door prof. Speyer, op het jongste philologen- congres te Groningen, verdedigd. Daarin brengt de schrijver onder dak, al wat bq eerbiedwaardig» beoogt: «Ver ruiming vau stndieveld" (23), maar ook, maar ook, hetgeen bij onverdadigbaars verdedigt (32/38) Om den wille van die vluchthaven, gaat hij aan het coquetteeren met het ontwij felbare goede, dat »?an den Germaanschen stam is uitgedaan" (31), hetgeen niemand te loochenen noch te verkleinen begeert, ten einde te verklaren, te vergoelijken, in bescherming te nemen zelfs, zeg ik n, dat »wij in een tijd ?leven, die zich in meer dan n opzicht ?langzaam maar leker van de Antieke ver?wqdert" (10). Welnu, dat mag niet, dat is de groote en schromelijke fout ran des schrijvers modernen chronometer. Daarmede moest ge oens aan komen bq mqn hooggeacbten vriend Speyer. Dan zqt ge aan het goede adres, dat beloof ik n l Indien er >anti- clasaieka stroomingen" zqn, in dezen tijd (inleiding), dan moeten wq er tegen in, gq, en met u allen, die Neerlanda aiouden naam, ook op het gebied der clasaieke philologie, hoog gehouden willen hebben. Wq moeten er tegen in, omdat onze jongens afkeerig gemaakt moeten worden van de vunze, dompige lucht, die van de awri soera famei, den grondslag .der >anti-classieka strooming", uitgaat. Wq moeten er tegen in, omdat (ik herhaal: omdat) men «het moderne" leert, in even zooveel maanden, als men jaren behoeft om *het antieke" zich eigen te maken. Van stommelingen spreek ik niet: dat zij krnllejongens worden. Maar de rest, de norm, moet leeren zich inspannen, ten einde des levens kostelijksten schat, den beerlijken klassieken gezichteinder, te kunnen ontwaren. Overlading, hoor ik prevelen. Zijn ze van koek, onze jongens? Of hebben wy ons den zaligen tqd Oerouwd, dat de Grieksche declinaties en conjugaties er in werden gehamerd ? Nöjhoor ik den tiktak: typto. Ik heb met dr. Beek nog een appeltje te schillen. Hoe meer de achterbuurt-spelling, van den taaleisch, ontslagen zich rekent, des te meer hebben wq hem in eere te houden: Blz. 20: «ja, was 't maar zoo" een heele fout: ware 't maar zoo. Blz. 22 : «geschoold" een halve dito, voor het germanisme: geoefend. Blz. 26: >wij overschrijden de lijn, die ge?brek aan enz. voor ons verborgen honden" een logische dito. Een gebrek kan niet ver borgen houden, en een verborgen lijn kan niet overschreden worden. Trouwens, de heele zinsnede is eene oratio calamistris inusta. Bedoeld is doodeenvoudig: wq bezigen valsch vernuft. Blz. 27: «Hiermee wordt niet bedoeld een ?subjectief roemen of afkeuren in algemeene ?bewoordingen naar een modernen maatstaf, ?maar een op antiek voelen gevestigd oordeel, ?getoetst aan dat van latere geslachten enz." Dit loopt heelemaal in de pruimen. Wat is getoetst? Het voelen? Daar zou de Antieke. met volle recht, feestelijk voor bedanken. Zij voelt, niet wq. Het oordeel ? Op welke latere geslachten valt te letten, en door wie ? Blz. 28: «Machtspreuken" multum non multa, een machtspreuk ? Is dat gemeend, dan cura te ipsuoj. Bedoeld zal wel zqn: oordeel velling of waarschuwing. Blz. 40: »Van dit woord" welk ? waarlijk. ik weet het niet. . Blz. 41: «Hy zal zien, hoe in het staatsleven l »in de literatuur en de kunst typen en massa'» j «werken." Wat zegt ge hier ? eusch, ik weet bet nog minder, en kan het zelfs niet gissen. Blz. 42 het Grieksche citaat dat staat CHOCOLA T-V EEN ARTISTIQCE LE PLUS DÉLICIEUX CHOCOLAT POUR CROQUER. MEUBEL-B AZ AR SINGEL 263 -283. liU de KaleUstraat Kantoor-Meubelen enz. J. MEIJERINK MEIJER. MASSIEF EIKEN. 140 X 80| ? «5.Telefoou 3968. Panorama-Gebouw. Amsterdam, PlantageAntieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Vaste prijzen* toegang vrij. DE PHOENIX 234 Spuistraat, Amsterdam. Meubileeringen. GeüU. prijscouranten en begrootingen gratis. Levering onder volledige garantie franco geplaatst door geheel Nederland. L BINNEN-! INRICHTING-TOT MEUBELEERING EN -VERSIERING ^DER- WONING^ I2O ? ROKIN ? 12O DFAIENCE EN TEGEL FABRIEK MOLLAND NAAMLVENN-CEV-TE UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl