Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOOR NEDERLAND.
No. 1368
entatmliche Klarheit derj Einsichtp. Mttllers",
die prachtvolle Entdeckung" gut hij «q"n
tegen standen te Iqf, en 't moet gecegd wor
den, hij raakt meer dan eengeen zwakke plek.
Als een Ijskoude douche Kouden op zulke
onnadenkende biologen, die van al dat verras
sende en wonderlijke, dat de dieren- en plan
tenwereld den qverigen natuurvorscher te zien
geeft, een verklaring bq de band hadden, dr.
Piepen' woorden neentralen, indiende heeren
nog een gevoelige huid hadden; hun ontbreekt
immers jener philosophische Ernst und jene
dacht ik weer aan de venijnige steekmng die
mq achtervolgde. Als je zoo'n beest, dat er nu
eenmaal is, niet vangen kunt, dan ontloop je
het. Vqf minuten later liep ik in Artia. Door
't Aquarium binnenkomend werd mqn oog
dadeIqk getrokken naar't bloemperk bij 't melkhuig
door een groote prachtige bloem van Ferraria
tigrida, die ik al eens bij de hand heb gehad in
dit blad. Groot als een vuist, geel met roode
tqgervlekken, schitterde de vlak-wijd geopende
bloem mq tegen. Het was een van de laatste
van 't jaar, en ook haar laatste uur naderde
\Bloem vatt Ferraria tigrida. Slechts op n binnenste [bloemllad\ eyn de vlekken
aangegeven. Zoo'n bloemblad van onder, van boven en ran terzij geniën.
Logik, die keine einzige Wissenschaft entbehren
kann"...
Nu is het niet te loochenen, dat er bq mimicry
wel eens ongelooflijke en onvoldoend gestaafde
dingen baweerd zqn, ook door mannen van
onbetwist gezag iu <ie biologische wetentcnap;
vooral als zoo iemand niet op zqn eigen
speciaal terrein bleef. Zoo hekelt dr. Piepers,
die vlinderspecialiteit is, dr. Herman Muller,
die botanicus was, omdat deze twee zwarte
stipjes, die steeds op 't lichaam van een be
paalde rups voorkomen, verklaarde als te zqn
nabootsingen ran wonden door sluipwespen
toegebracht. Deze parasieten zouden dus b
het zien van zoo'n rups weten: Neen, daar
moet ik niet wezen, bq die daar heeft een
collega sluipwesp reeds zqn eieren onder dak
gebracht; mjjn nakomelingen moeten zonder
concurrentie kunnen vernietigen; ik ga naar
een rups, die nog geen opvreters herbergt.
Zoo misleidt de leepe rups met zqn mimicry
van parasiet-wonden zqn belager en ontspringt
soms den dans.
Bespottelijke onzin, meent dr. Piepers, dwaas
heid, die zoo gevaarlijk is, omdat goedgeloorige
vereerders den man maar napraten en nog meer
zulke verzinsel!jes gaan ontdekken.
Niet onmogelijk, dacht ik. Maar als 't nu
toch eens waar was I Door dr. Piepers worden
stellig wel verschijnselen toegegeven, die nog
veel ongelooflijker schijnen. En als het niet
waar is, dat die stipjes voor het genoemd doel
dienen, blijft dan niet het feit, dat zij er zijn
en bedriegelqk lijken, voor ons menschelqk
oog althans, op sluipwespwonden ?
Maar wat heb je aan een feit, een raadsel
achtig ieit, als je niet mag gissen naar de
beteekecis van 't leven voor het dier. Als de
hermelqn bij ons 's winters wit wordt en 's zo
mers weer bruin van vacht is en meer naar
't zuiden bq'na geheel bruin blijft, de ijsbeer
altqd wit is, dan is er zoolang het tegendeel
niet is bewezen, toch niet veel tegen, als men
zegt, dat zoo'n kleur, die met de omgeving
overeenkomt, wel van eenig nut kan zijn voor
dat bepaalde dier, hetzq bq 't ontsnappen aan
zqn vjjanden of bq het besluipen van zqn prooi.
Neen, daar zit 'm de knoop niet, merkte ik
bq 't verder lezen. Dr. Piepers beweert dat
die verklaringen gezocht werden, om steun te
geven aan wat hq dar «mismus noemt, de
theorie der natnurlqke teeltkeus, de natural
selecüon" van Darwin. Als bij beweert had, dat
de biologische feiten eerst sedert Darwin alge
meen opgemerkt en gezocht werden, ja dan
had hq gelijk. Maar zonder over het ontstaan
der eigenaardigheden, kleuren, vlekken, orga
nen, uitwassen der dieren en planten te rede
twisten, kan men toch wel zqn oogen gelooven
en een gissing opperen over het out of de schade,
die het individu van zekere byzoLdere organen,
kleuren e. d. ondervindt; en als daarna de
feiten er toe leiden, van een groote
waarschqnlqkheid spreken, die zekerheid nabij komt.
Zie, als het in hoofdzaak de temperatuur is,
die den sneeuwuil wit doet zqn ot de invloed
van de sneeuwkleur zelf, of nog wat anders,
en niet die idiote selection, wat doet dat ai
of toe aan het correct waargenomen feit en
aan de gevolgen daarvan voor het dier of de
plant. Die beral unstreitig anwesende
Neigung zur Evolution" (dit zqn des schrijvers
woorden) is toch aan 't werk geweest, maar
»selection" is uit den booze. Nu, duwen tegen
deze theorie, als oorzaak van 't ontstaan der
soorten, wordt al vrij wel overbodig; 't is een
deur die al verder dan op een kier staat.
Ik wilde 't boek dankbaar opbergen tot een
minder mooien Zondag, toen mqn oog viel op
de volgende passage. Ik zal zoo vrq zqn deze,
zoo nauwkeurig ik kan, in 't Nederlandsen te
vertalen;
Niet minder toont zich de Wqsheid der
Natuur in het volgende: In 't feit namelijk,
dat vele bloemen bijzondere teeken s zooals
oogvlekken in 't midden, of in 't midden samen
komende streepjes of vlekjes bezitten: Want
deze zqn niet anders dan wegwqsers voor de
insecten die de bloemen bezoeken; ze helpen
de beestjes om vlug en goed den weg te
vinden naar den ingang van de bloem en zoo
doende een grootere hoeveelheid voedsel te
verzamelen, alsook een grooter aantal bloemen
te bestuiven. Immers, dat zulke insecten, die
bqna altqd met een zeer sterk reukorgaan
voorzien zqn en die zich bovendien in de
onmiddellqke nabijheid van den sterk riekenden
honing bevinden, den weg er heen wel
gemakkelqk op den reuk af moeten vinden,
schqnt hierbij geheel over 't hoofd te worden
gezien. Deze wegwijzers zqn blijkbaar de ver
tegenwoordigers op botanisch gebied van de
waarschuwiogs signalen bq de dieren.
Of zeils aan een van die wegwq'gende lintjes
niet iets te zien is, dat b.v. sterk aan een
bqenspriet, herinnert en zoo de hand vervangt
van een door menschen gebruikten wegwqzer,
is nog niet ontdekt maar dat is niet onwaar
schijnlijk een toekomstigen scherpzinnigeren
waarnemer voorbehouden.
Dat wijsheid" enz. in den eersten regel van
't citaat is dus ironisch op te vatten. Meteen
want vóór het middaguur moet de bloem ver
welken. Nu genoot ze nog zooveel ze kon van
de warme Septemberzon. En ze had bezoek,
bezoek van twee mieren en een zweefvlieg ; die
zochten in alle hoekjes naar honing, maar
vonden niets. Daar valt een hommel Dinnen.
De mieren drukten zich in een hoekje en de
vlieg klemde zich aan den uitersten rand van
een bloemblad vast, zoolang de drukke hommel
rondwoelde in de bloem.
Ik kende de mecaniek van deze Ferraria
niet, en de hommel blijkbaar, of laat ik voor
zichtig zeggen, oogenbchqnlqk evenmin; hq
zocht en woelde en likte de glimmende vlakken
rondom den zuil op den bodem en bromde
nijdig; want dat was bedrog, glimmende, droge
hardigueid, maar niet de honing, dien hq toch
zoo duidelqk rook. Weer vloog hq op, een
vinger hoog boven de bloem, zoo 't scheen om
een overzicht te krq'gen van de constructie, en
zie, hq gaat zqn tong uitsteken en likt aan
een van de drie binnenste bladeren van de
bloemen, waar de tqgervlekken het donkerst
zqn en ineenvloeien tot een rooden stroom;
weer mis; nog eens omhoog, woest brommend,
dan valt hq neer als een bom en steekt zonder
aarzelen zqn tong in een hoekje van hetzelfde
bloemblad en die tong verdwijnt er ia of buigt er
onder langs; dat kon ik niet zien. Ik ging er
zachtjes bq op de knie liggen in 't van dauw
parelend gras en ik zie duidelqk de hommel
tong in een spleetje ot gaatje op zqde van 't
bloemblad verdwqnen. Driemaal ging de hommel
nu zonder verder tasten rond, twee keer in
elk bloemblad purend en dan naar een tweede
bloem er naast, doch die was nog niet open
en ondanks alle moeite kon de bommel de
bloembladeren niet uiteen wringen.
Toen kwamen de mieren en de zwerfvlieg
terug, ze vonden den toegang tot de verborgen
honigspoor niet, wel likte de mier op de piek,
waar de hommeltong langs had ge deurd. Daarop
heb ik de bloem zoo nauwkeurig mogelqk
geteekend en een binnen- en een buitenblad
nauwkeurig onderzocht. De hommel had mq den
ingang gewezen, anders had ik den hoLing
stellig niet zoo gauw gevonden, maar ten siotte
toch wel; want, de vlekken voigei/d, waar ze
dichter opeen staan en eindelqn samenvloeien
tot de groote roode vlakte, zou ik rechts of
links bq den ingang gekomen zqn. By het
omkeeren van het blad kwam de honigspoor
veel duidelijker uit; 't is een lange 2eer dunne
gele buis, geflankeerd door roode streepjes, en
gevormd door 't omarullen en tamengroeien van
de buitensie randen van het binnenste bloem
blad; er zgn dus zes van deze honigpuiien.
Na het bezoek vau den hommel was er iiog
veel hoiiig over, dien in gemakkelijk door druk
ken op 't ondereind van de spoor te vourscnqn
kon brengen. Waarccüqnlqk kou de bommel
met zqn korte tong alleen 't randje van den
vollen beker belikken. Bestuiven kan hq ook
niet of alleen bq toeval; daartoe is een grooter
dier met een langere dunnere tong noodig,
wellicht een groote tropische vlinder, die leelt
waar Ferraria's in t wild g, oeien.
Of die mq onbekende vlinder de Ferraria
bloem beter bestuift, weet ik nat uur ly k niet
en of hq m dat geval het houigmerk beter ot
sneller begrqpt dan mqn hommel, is ook een
vraag, waarop ik alleen met waarschyulyk wel"
durt antwoorden. Maar of die ditpe verborgen
honigbuis en de lange dunne tong langzamer
hand door vervorming ontstaan zyu ten gevolde
van wisselwerking op elkaar, door selectie m
darwinistuchen zin of op andere wijze, dat
mogen de philosophen onder elkaar bediscus
sieer en. De dingen zelf zqn niet weg te rede
nee ren.
En wie nu b.v. volhouden wil, dat die niet te
negeeren convergeerende lynen en gekleurde
of transparante stippen op z.er vele
honingbiedende insecten bloemen, welke meestal, zoo
als bq 't viooltje, veel scherper en juister den
toegang tot de honigbewaarplaats aanwijzen
dan de tqgervlekken by Ferraria tigrida doen,
dat zulke honigmerken heelemaal niets te
maken hebben met het diertje dat dien honig
zoeken gaat, heelemaal nutteloos zqn, toeval
lige natuurspelingen, alleen goed om naue
catuurvorschers als Sp ren gel, Muller of Knuth
er in te laten loopen, nu ciefcowgelqk hebben.
Want zoolang de hommels en vlinders geen
vers aan bare menschentaal spreken, is het niet
te bewijzen. Ja, en dan zou nng iemand kunnen
zeggen, dat de beestjes aan zelfbedrog Iqden.
E HEIMANS.
£en bedentolüfce chronometer.
Dr. J. W. BECK, De oude wereld en de
nieuwe tijd. (Groningen, 1903), blz. 48.
In de voorrede tot zqne Redecritiek, vermeldt
Kant eene uitspraak van den abt Terrassen:
?Indien men de grootte van een boek niet naar
«het getal bladzijden, maar naar den tijd afmeet,
«dien men behoeft, om het te verstaan, kan
?men van menig boek zeggen, dat het veel
tkorter zyn zou, bijaldien het niet zoo Jcort
?ware." Aan dit woord, beeft de lezing van
bovengemeld geschrift mq herinnerd. Ik vrees
zeer, dat de scbrqver daarvan zich zelf in den
weg staat, en wat het ergst is, het niemand
kwalijk nemen kan, zoo zqn betoog wordt mis
duid. Dit toch behandelt klassieke en moderne
vorming, gymnasiaal en universitair onderricht,
in een bestek, groot genoeg om eer In leiding te
schrqven Excusez du pen, en bly f eens grondig
daarbij ! «Een goed bedoeld, en geestdriftig
?woord vindt gelukkig nog altijd een open oor l"
(47), vernemen wij. Ongetwijfeld, en aan geest
drift noch bedoeling hapert het hier. Maar,
vat drommel l dan moet de wijze, waarop gq
de eerste uit, en de tweede weergeeft, toch zoo
danig zijn, dat gij niet slechts banaliteit, maar
ook dubbelzinnigheid vermijdt. Il ne s'agit pas
de faire lire, mais de faire penser, hoor ik,
met Montesquieu, mij toevoegen. Opperbest,
doch als gij neel den orbis terrarum mq mee
sleept, heb ik maar werk achter u aan te
draven, nauwelijks den tqd om op te kijken,
laat staan om te overdenken.
Hetgeen des schrijvers eerlijke en hoogst
eerbiedwaardige overtuiging uitdrukt, volgt
hier: »Wq, claggieke pbilologen, die in
meer?dere of mindere mate van de groote waarde
?en de hooge beteekenisder
Grieksch-Romein?sche cultuur overtuigd zijn, worden door de
?tijdsomstandigheden krachtiger dan ooit
aan?gespoord ons daarvan pp nieuw rekenschap
?te geven, ons te vergewissen van de grootere
?of geringere juistheid der meeningen harer
?voor- of tegenstanders, te zoeken naar de ver
bindingslijnen tusschen de antieke en moderne
?wereld, haar te meten met die van jongere
?volken." (9) Bravo l Dat is eene belqdenis,
bet nobile officium van den classieken
philoloog waardig I Gij, die daar hebt de
benqdenswaarde taak om, in de aula van gymnasium
of universiteit, de jeugd vertrouwd te maken
met de monumenten eener beschaving, die, in
de menschheid, den aanwijsbaren
menschelqken aanvangsvorm, in de humaniteit, den aan
loop tot rijkste schakeering vertegenwoordigt,
weent zelf allereerst doordrongen van de
groote waarde en de hooge beteekenis dier
beschaving. Tooct hare voortreffelqkheid,
handhaaft haren rang naast dien der jongere
of jongste verschijningsvormen van het men
schelqk bestaan. Laat baar, die zegenrqke
oefen- en leerschool voor hoofd en hart beide,
niet verdringen, noch door den demon van het
materialisme, welks verwoestende adem de
geesten verstikt, noch door den beros der
natuurwetenschap, die enkel leert begrijpen, en
niet leert gevoelen.
Maar hoe l Voegt het u dan, Jean Paul's
waarschuwing : onmetelijk diep zou de mensch
heid zinken, zoo de jeugd den stillen tempel
der oudheid gesloten liet, tegen te spreken (10)?
Waagt gq het nog, voor die tegenspraak, op
Goethe u te beroepen (10) 't
Wer nicht von dreitausend J altren
Sich weiss Rechenschait zu geben,
Bleib im Dunklen unerfahren,
Mag von Tag zu Tage leben.
Dit leert Goethe, in zqn Westëstlicher Divan,
en, door zqn voorbeeld, toont hq, hoe men
klassieken geest, aan moderne handel- en
denkwijze huwt.
Wat beteekent, naast gindschen aanhef,
gansch het requisitoir des schrijvers tegen de
klassieke opleiding, eene acte van beschuldi
ging, die aldus aanvangt: »De classici hebben
?nog al eens vage en .overdreven voorstellingen
?van den invloed van Hellas en Rome op onze
?beschaving" (32)? Wat, des schrqvera drie
malen (12, 36, 43) herhaalde uitdrukking:
?papieren taal", waarvan de beoefening het
woord >cadaver" staat er (12) met lijk
schouwing dus, gelqk wordt gesteld ? Wat, in
dit verband, zqne emdelooze klachten over de
opleiding van gymnasiaaldocenten (11, 15,
43) ? Wat, in deze omlijsting, zqn oordeel over
het onbevredigende (o l schim van
Winckelmann l het onbevredigende!) van antieke
kunst «wanneer wij onze gedachten ook eens
?laten (lees: doen) gaan over latere kunst
perioden" (13)?
Telke s en telkers worden, in het ademloos
voortzwoegen, nieuwe vergezichten ons geopead.
Ziehier, den studiegang van den classicus:
Men moest maar .lezen"! (16). Maar me herelel
natuurlqk moet meu dat. Zoudt ge temet niet
willen lezen ? Ziedaar den doctor, die, half
versuft, met Wagner uitroept:
Mir wird bei meinem kritischen Bestreben,
Docb ott urn Kopt' und Basen bang (18).
Mag ik den radelooze uicnoodigen, twee regels
verder te lezen, en van Faust te vernemen :
Erquickung bast du nicht gewonnen,
Wenn sie dir nicht aus eigner Seele quillt
Ook de kleinheid van ons land moet het
ontgelden (18). De kleinheid ? Heine maakt
ergens de opmerking, dat men, op een
morsigen dag, gevaar loopt het vorstendom
Bückeburg aan zqn zolen te hebben. Is ons
land niet groot genoeg om een Homerus op
te slaan, en er des noods een Sophocles naast
te leggen ? Het gemis aan universitair leerplan
wordt aangeraakt, (20) en dit laatste stellig
niet zonder reden afgegeven op het ?peu
terachtig, kleinzielig gwdoe" (21), gelegen in de
alleenheerschappq der phiiologisch-critische
richting. Niet zonder reden, dit laatste, her
haal ik, en ik voeg er bq: experto credas
Roberto. Het is volkomen vereenigbaar met
de pieteit, verschuldigd aan de nagedachtenis
van, ook mq'n leermeester, Cobet, wanneer men,
met diep leedwezen, terugdenkt aan zqce een
zedige vereering v»n den vorm, en met heim
wee, aan de weelde, die leiding voor den
inhoud, te hebben moeten missen Cobet ver
achtte wijsbegeerte in het gemeen, die van
Hellas in het bqzonder ridiculiseerend. Had
Scholten's bezieling aan het Leidsch Atheen
ontbroken, hoe menig levensideaal (ook het
mijne: zeg ik den goeden, grooten denker na)
ware reddeloos verloren geweest. Is het in
eene stemming als deze, dat dr. Beek het van
zich verkrijgen kan, het bewonderen van der
Grieken schoonheid: «suggestie of napraterq"
te noemen (22) ?
Waartoe evenwel die uitweidingen, waar
onder er zqn, die of des schrijvers competentie
overschrqden, of, die bq niet waar maken kan?
Tot de eerste, behoort de uitspraak : «evenmin
?heeft de studie van het Rom. recht nog die
?plaats in de tegenwoordige rechtsstudie, welk(e)
?ze eens bekleedde'1 (33). Mag ik tegenover
deze meening, de mq'ne stellen ? De waarde
eener rechtswetenschap (niet van legisterq of
beunhazerij) méte men gerustelqk af naar de
beteekecis, die aan de beoefening van het
Romeinsche recht, in de schatting van
discenten en docenten, wordt toegekend. Het is
niet onverschillig, boe mannen als deze
schrqver, op dit punt, oordeelen. Deswege sta
hier, de aanhef van Ihering^s «Geist" der
Grössten einer, dat verzeker ik hem : «Drie
?malen heeft Rome der wereld wetten voor
geschreven, drie malen de volken tot eenheid
?verbonden, da eerste rei«, toen het
Romein?sche volk nog stond in de volheid van cijn
?kracht, tot eenheid van dtn Staat, de tweede
?keer, nadat het bereids was ondergegaan, tot
?eenheid der kerk, de derde maal ten gevolge
?der receptie van het romeinsche recht in de
?middeleenwen, tot eenheid van het Recht;
?de eerste reis met nitwendigen dwang, dour
?da macht der wapens, de beide andere keeren.
door de macht van den geest." Ihering heeft
gelijk. Wordt die «geest" niet langer erkend, dan
is het met de mactu, niet er kei der r echt
swetenschap gedaan.
Hetgeen de schrijver niet staven kan, is de
navolgende bewering: «Als wij onder
»huma?niteit" niet iets anders verstonden, dan onze
?geestelijke voorouders, zouden wij ons moeten
?schamen.
?In een comedie van Terentius staat het
? bekende vers homo gum, humani nu a me
talienum, puto, waarmede Cöremes zqn
be?moeizuctu verontschuldigt. Men moet «r eens
?over nalezen wat Cicero ergens zegt (de Off
?l, 9, 30) ea Seneca (Ep 95, 53), die 't zoo
?puntig zeggen kan." (33.)
Welnu, ik heb de aanwijzing gevolgd, en
bevonden:
bij Cicero, dat hq, op het voetspoor van
Terentius, opwekt ook anderen recht te doen
weervaren, omdat wq ons zei ven het naaste
plegen te zqn;
bq Seneca: »De natuur heeft ons tot
ver?wanten gemaakt, naardien voor ons allen bat:
?vanwaar, en: waarheen hetzelfde is. Zij is het,
?die ons weerzqdsche liefde inprentte, en tot
?maatschappelijke wezens maakte. Zij is het,
?die aan de begrippen van hetgeen billijk en
?recht is, het aanzqn gaf. Haar bestel is het,
?dat leed toebrengen erger is dan leed
onder«gaan. Op haar gebied zqn er banden, vaardig
?tot hulp. Het vers van Terentius zq niet
?slechts in den mond, maar ook in het gemoed".
Men vraagt, met verbazing, zich af: eilieve !
waarover hebben nu »onze geestelijke voor
ouders" zich te schamen 't \
Ad flnem proper ar s, moet ik samenvatten.
Beek verhaalt ons, dat hq het plan had, «voor
een werk", welks verschqning, door
«opeenhooping van arbeid", werd verhinderd.
Oeze brochure nu is bedoeld #erk en
roecour ei. Maar, waarde doctor, dat gaat volstrekt
niet. Hetgeen, in behoorlqk uitgewerkt
redebeleid, te zijner plaatse, een uitmuntend figuur
maken zou, krijgt gantch ander karakter, als
ge er losjes mee om u benen werpt. Gq her
innert nu aan een schipper, die, op stukgoe
deren aangelegd, door stoim beloopen, den
hemel dankt, als hq een rluchtbaven binnen
zeilen kan. De stukgoederen, zijn, de ad ver
saria, die iedereen maakt, voor «een w: rk".
De storm is de »opeennooping", die aan het
werk hopen wij, voorloopig het aanzijn
benam. En de vluchthaven ? Wel, dat is de
eenheid van het doctoraat, door prof. Speyer,
op het jongste philologen- congres te Groningen,
verdedigd. Daarin brengt de schrijver onder
dak, al wat bq eerbiedwaardig» beoogt: «Ver
ruiming vau stndieveld" (23), maar ook, maar
ook, hetgeen bij onverdadigbaars verdedigt
(32/38) Om den wille van die vluchthaven,
gaat hij aan het coquetteeren met het ontwij
felbare goede, dat »?an den Germaanschen
stam is uitgedaan" (31), hetgeen niemand te
loochenen noch te verkleinen begeert, ten einde
te verklaren, te vergoelijken, in bescherming
te nemen zelfs, zeg ik n, dat »wij in een tijd
?leven, die zich in meer dan n opzicht
?langzaam maar leker van de Antieke
ver?wqdert" (10).
Welnu, dat mag niet, dat is de groote en
schromelijke fout ran des schrijvers modernen
chronometer. Daarmede moest ge oens aan
komen bq mqn hooggeacbten vriend Speyer.
Dan zqt ge aan het goede adres, dat beloof
ik n l
Indien er >anti- clasaieka stroomingen" zqn,
in dezen tijd (inleiding), dan moeten wq er
tegen in, gq, en met u allen, die Neerlanda
aiouden naam, ook op het gebied der clasaieke
philologie, hoog gehouden willen hebben. Wq
moeten er tegen in, omdat onze jongens
afkeerig gemaakt moeten worden van de vunze,
dompige lucht, die van de awri soera famei,
den grondslag .der >anti-classieka strooming",
uitgaat. Wq moeten er tegen in, omdat (ik
herhaal: omdat) men «het moderne" leert, in
even zooveel maanden, als men jaren behoeft
om *het antieke" zich eigen te maken. Van
stommelingen spreek ik niet: dat zij
krnllejongens worden. Maar de rest, de norm, moet
leeren zich inspannen, ten einde des levens
kostelijksten schat, den beerlijken klassieken
gezichteinder, te kunnen ontwaren. Overlading,
hoor ik prevelen. Zijn ze van koek, onze
jongens? Of hebben wy ons den zaligen tqd
Oerouwd, dat de Grieksche declinaties en
conjugaties er in werden gehamerd ? Nöjhoor
ik den tiktak: typto.
Ik heb met dr. Beek nog een appeltje te
schillen. Hoe meer de achterbuurt-spelling, van
den taaleisch, ontslagen zich rekent, des te
meer hebben wq hem in eere te houden:
Blz. 20: «ja, was 't maar zoo" een heele
fout: ware 't maar zoo.
Blz. 22 : «geschoold" een halve dito, voor
het germanisme: geoefend.
Blz. 26: >wij overschrijden de lijn, die
ge?brek aan enz. voor ons verborgen honden"
een logische dito. Een gebrek kan niet ver
borgen houden, en een verborgen lijn kan niet
overschreden worden. Trouwens, de heele
zinsnede is eene oratio calamistris inusta. Bedoeld
is doodeenvoudig: wq bezigen valsch vernuft.
Blz. 27: «Hiermee wordt niet bedoeld een
?subjectief roemen of afkeuren in algemeene
?bewoordingen naar een modernen maatstaf,
?maar een op antiek voelen gevestigd oordeel,
?getoetst aan dat van latere geslachten enz."
Dit loopt heelemaal in de pruimen. Wat is
getoetst? Het voelen? Daar zou de Antieke.
met volle recht, feestelijk voor bedanken. Zij
voelt, niet wq. Het oordeel ? Op welke latere
geslachten valt te letten, en door wie ?
Blz. 28: «Machtspreuken" multum non
multa, een machtspreuk ? Is dat gemeend, dan
cura te ipsuoj. Bedoeld zal wel zqn: oordeel
velling of waarschuwing.
Blz. 40: »Van dit woord" welk ? waarlijk.
ik weet het niet.
. Blz. 41: «Hy zal zien, hoe in het staatsleven
l »in de literatuur en de kunst typen en massa'»
j «werken." Wat zegt ge hier ? eusch, ik weet
bet nog minder, en kan het zelfs niet gissen.
Blz. 42 het Grieksche citaat dat staat
CHOCOLA T-V EEN
ARTISTIQCE
LE PLUS DÉLICIEUX CHOCOLAT POUR CROQUER.
MEUBEL-B AZ AR
SINGEL 263 -283.
liU de KaleUstraat
Kantoor-Meubelen enz.
J. MEIJERINK MEIJER.
MASSIEF EIKEN.
140 X 80| ?
«5.Telefoou 3968.
Panorama-Gebouw.
Amsterdam,
PlantageAntieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vaste prijzen* toegang vrij.
DE PHOENIX
234 Spuistraat, Amsterdam.
Meubileeringen.
GeüU. prijscouranten en begrootingen gratis.
Levering onder volledige garantie franco
geplaatst door geheel Nederland.
L BINNEN-!
INRICHTING-TOT
MEUBELEERING
EN -VERSIERING
^DER- WONING^
I2O ? ROKIN ? 12O
DFAIENCE
EN TEGEL
FABRIEK
MOLLAND
NAAMLVENN-CEV-TE
UTRECHT