Historisch Archief 1877-1940
'J. v
IP. 1369
T)E AMSTEEDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÏRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhond van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar » mail 10.
AfeondërUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/»
Mt kW k T«rkrijgb««r Kiosk 10 Boulevard dw C»pa«in«. togenere* bet Grand Café, te Ptrrj».
Zondag 20 September.
Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
AnnouoM uit Dnitechland, Oostenrijk ei Zwitierland worden uitsluitend aangenomen do«r
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle Blialen dezer firma.
I N H O 17 Dt
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: De Troorede.
Krögsgeachiedknndige nasporingen. Gevangenis
straf, door J. J. Berdenis van Berlekom. Neder
land en Zuid- frika. doo. dr. J. B. Schepers.
Een officieuse" geheimschrijver van Koningin
Sophie, II, (Slot). Min", door J. de Koo Onze
artist, door J. d K SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN : Een jabileam in de Neder!
aibeidersbe?weging, door P. - KUNST EN LETTEREN: Muziek
iii de Hoofdstad, door Ant. Arerkamp. Het stille
Gesternte, door Herman Ttirlinck, beoordeeld door
Cyriel Bnysse. P. Nooihoff t - FEUILLETON :
De Melkjougen, door Clara Viebig. Viy naar het
Dnitsch II, (Slot), door M. v. O. UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. RECLAMES.
VOOR DAMES: Verzorging van gebrekkige en
mismaakte kinderen, door dr. V. v. d. Plaats.
Bibliotheek voor meisjes, ^oor Ina
BandierBakker. Allerlei, door Caprice. Nieuwe
léganoe. De Maatschappij voor volkswoningen
te Amsterdam, door F. C J. Scheurleer. De
Millet by Preyer, door J. W. N. Paul Rink f,
(met portret), door W. 8. Ook uit ie Nataur, door
K. Bes. FINANOIEELE BN OECONOMISOHE
KRONIEK, door D. Stigter. Uit Indië, door N.
Harting. ALLERLEI. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
MiilimmuiiHiiiiiiiiiiHiitilMiiiiiiMiiiiiimiiiiiiiliiniiiiiiliiMiili
De Troonrede.
De Troonrede biedt slechts n punt
aan, dat tot ernstige bespreking in de
pers moest leiden.
Niet hetgeen over de toekomst wordt
gezegd of voor de toekomst wordt beloofd,
maar de retrospectieve beschouwingen, zijn
oorzaak van strijd.
»Zee- en landmacht kweten zich hier
te lande en in de gewesten over zee op
lofwaardige wijze van hare roeping. Vooral
toen een misdadige woeling tegelijk het
openbaar gezag en de maatschappelijke
levensbeweging bedreigde, bleek hoe vast
het Vaderland op zijn weermacht rekenen
kan. Aan vloot en leger en niet minder
aan het korps burgerlijke ambtenaren
betuig ik voor de destijds betoonde veer
kracht en toewijding mijnen dank."
Tamelijk algemeen vindt het, bij libe
ralen en radicalen, afkeuring, dat de
Regeering deze dikke woorden: «misdadige
woeling", H. M. op de lippen heeft gelegd.
De stakingsdaad, en vooral de sympathie
met die daad, door zeker meer dan honderd
duizend arbeiders gekoesterd, kan men niet
eenvoudig in n woord karakteriseeren.
Hier paste, indien dit feit door Koningin
Wilhelmina, als slaande boven de partijen,
vermeld moest worden, of een verklarende
omschrijving of een qualificatie, die de
zedelijke 2ij van den gevoerden strijd aan
ieder ter eigen beoordeeling overlaat.
Maar meer nog dan die onnoodige bitter
heid tegenover de overwonnenen wat,
in plaats van tot verzoening te leiden, tot
nieuwe verbittering prikkelen moet, vooral
waar de woorden komen uit koninklijken
mond verwondert het ons, dat deze Regee
ring aan de herinnering van een «mis
dadige woeling" onmiddellijk verbindt de
blijde verzekering, dat het »bleek hoe veel
het Vaderland op Mjn weermacht kon
rekenen" als wilde zij zeggen: we waren
daar bij lange na niet zoo zeker van; het
is ons danig meegevallen. Wie laat nu de
Koningin over het leger spreken, in termen,
die H. M. onmogelijk zou hebben kunnen
gebruiken, als de betrouwbaarheid van dat
leger niet aan eenigen twijfel onderhevig
ware geweest ? Waartoe trouwens, als men
let op hetgeen men in de dagbladen heeft
kunnen lezen, nog al eenige reden bestond.
Waarlijk een paar onschuldige woorden
had de ontwerper van de Troonrede, al
ware het alleen uit eerbied voor de persoon,
die ze zou moeten uitspreken, hier behooren
te kiezen; en dan had daarbij allerminst
mogen ontbreken een vriendelijke, hartelijke
verzuchting voor een verbroedering en
verteedering der harten, onder haar volk;
gelijk men verwachten mocht, als vloeiende
van de lippen van een liefelijke verschijning
als Nederland's Koningin. Wilhelmina,
toch is heel ieta anders dan de
Calvinistische-gezags-figuur, waartoe Kuyper haar...
verlagen wil; zij is meer Christin.
Terwijl wij den inhoud betreffende de
vooruitzichten van wetgeving thans onbe
sproken laten, wenschen wij nog een opmer
king te maken over hetgeen omtrent
Atjeh te lezen staat.
»De pacificatie van het noordelijk gedeelte
van Sumatra vorderde dit jaar op hoogst
belangrijke wijze."
Waarom heeft de Regeering zelfs Van
Heutsz' naam niet genoemd? Indien de
onderwerping van Panglima Polim inder
daad van de beteekenis is, welke de dag
bladen daaraan toe schrijven dan zijn
de verdiensten van v. Heulsz zóó groot,
dat zij die van leger en vloot in Neder
land te samen verre te boven gaan.
Een strijd van dertig jaar te beëindigen;
een strijd die ons vaak tot oneer strekte;
en toch, de naam van dezen weldoener
wordt verzwegen!
Nietwaar, wat zou het schoon geklonken
hebben, als men, in plaats van de
»misdadige woeling" en de «gebleken be
trouwbaarheid" van het Nederlandsche
leger, dat niet eens een strijd heeft behoeven
te voeren, had kunnen vernemen uit
Wilhelmina's mond, dat de Kamer weldra
een vooretel zou bereiken, om het dank
baar Vaderland den grooten Generaal een
dotatie toe te kennen, in overeenstemming
met zijn zeldzame verdiensten.
Welk een heerlijk oogenblik heeft deze
Regeering der Koningin onthouden;
of twijfelt het Ministerie aan de beteekenis
van het zoo hoog gestelde feit?
Het zal de moeite waard zijn hier
omtrent te worden ingelicht.
Krijgsgeschiedkundige
nasporingen.
Uit het achtste jaarverslag stippen wij
het volgende aan:
Van l October 1901 tot uit. September
1902 werd o. a. veel contact gekregen
met Brussel en Weenen. Door
beleefdheden over en weer komt men tot
wederzijdsche ruiling van de aldaar en de on
der toezicht van den chef van den
generalen staf alhier verschijnende
krijgsgeschiedkundige werken.
Geschiedenis is geschiedenis, zou men
zoo meenen. Maar toch doet men steeds
wel, met de officieele geschiedenis niet
maar zoo zonder meer als »de volledige
waarheid, en niets dan de waarheid" aan
te nemen. Tegenwoordig komt na elk ge
vecht, van elk zelfstandig onderdeel, een
zgn. sgevechtsbericht" in. Als die stukken
goed opgemaakt zijn, leveren zij later een
goede bron voor de geschiedenis op. Doch
voorheen, toen men nog niet zoover ge
vorderd was in de kunst van het opma
ken van allerlei schrifturen, en bij nu
vergeleken geen noemenswaardige hoe
veelheid papier in den oorlog werd ge
bruikt (de papieren patronen buiten be
schouwing latende) kon het wel voorko
men dat het later geschreven verhaal van
een veldslag weinig hooger waarde had
dan de vrucht der levendige fantaisie.
Zoo is er bv. van den slag bij
Waterloo in Engeland een verhaal in omloop,
waaruit men zou opmaken dat de
Engelsche troepen alleen dien slag gewonnen
hebben, en de Nederlandsche troepen zich
erger dan lafhartig hadden aangesteld.
Het loonde de moeite, eens na te gaan
wat anderen daar wel van zeggen, en
daartoe heeft de gepensioneerde kolonel
De Bas o. a. nasporingen laten doen te
Wiesbaden en te Weilburg, waar nog
verschillende papieren bewaard worden
betreffende de Nassausche troepen, destijds
in Nederlandschen dienst. Deze ?tukken,
zoomede wat er nog in Nederland zelf te
vinden is, pleiten, zegt het verslag, tegen
de onjuiste en hoogst onvolledige beschrij
ving van de verrichtingen der Zuid- en
der Noord-Nederlandsche troepen gedu
rende den veldtocht van 1815 door Cap
tain Siborne in de »Campaign of
Waterloo": strekkende toch om het zeer be
langrijke aandeel der Nederlandsche troe
pen aan de beslissing tegen S uur 's avonds
geheel te niet te doen.
Tegenwoordig heeft men door de
»gevechtsberichten", zooals reeds werd gezegd,
meer waarborg voor werkelijke geschiede
nis. Doch ook hier mag niet bij worden
vergeten, dat die stukken vooreerst bij
het opmaken al, verzwijgen wat minder
mooi is geweest; en verder bij den staf
waar ze verzameld, en voor de
krijgsgeschiedenis «geschikt" gemaakt worden,
nog eens goed gesorteerd en herzien worden.
Ernstige militairen geven dan ook voor
't officieele verhaal van een veldslag of
gevecht, geen pijp tabak. De uitkomst
weet men zoowat, doch dat is al. En ook
die uitkomst wordt vaak nog zoo voorge
steld, dat een afgeslagen aanval bijv. als
een «verkenning'1 wordt geboekt; een af
gesneden afdeeling die niet weg kon, af
gebeeld wordt als »tot het laatst toe stand
houdende", enz. enz.
Voor de leer der gevechten (de tactiek)
heeft men dan ook aan de verhalen van
ooggetuigen oneindig meer dan aan de
officieele rapporten.
Daarentegen leveren de officieele stuk
ken wél een goede bron voor de bestu
deering van 't verloop van een oorlog in
groote trekken, en wil men, ook voor
strategische studiën (leer van den oorlog,
of »kunst van den veldheer"). Vooral kan
men daaruit zien, hoe men 't een vol
gende maal niet zal moeten doen.
Natuurlijk, een van de twee partijen
moet het winnen. Begaan beide nagenoeg
evenveel fouten, is bij beide de aanvoe
ring middelmatig, dan verhindert dat niet
dat toch a der twee groote
middelmatigheden voor de geschiedenis een
celebriteit wordt.
Bij de bestudeering der
krijgsgeschiedenis moet men zich dus vooral »eten los
te maken, van de bewondering van 't suc
ces, iets dat weinig menschen kunnen. De
half-oificieele papieren die men later vindt,
geven vooral zoolang ze nog ongeor
dend, dus in nai'jven dorperlijken eenvoud
daar liggen dikwerf een heel anderen
kijk daarop.
Aan de thans vervaardigd wordende
officieele Nederlandsche krijgsgeschiedeuis
hechte men dus ook vooral niet meer
waarde, dan waarop alle officieele waar
heid aanspraak mag maken.
Daarentegen kan het archief, voor
iemand die wat werkelijke geschiedenis
wil lezen, interessante details verschaffen,
als hij er maar niet bij vergeet, dat zij
voor den modernen, zeer intensieven oorlog
dien wij eenmaal te voeren kunnen hebben,
weinig van practische waarde meer hebben.
Er is haast niets meer in dat nu nog
toepassing zou kunnen vinden.
Gevangenisstraf.
Middelburg, 5 Sept, 1903.
Mijnheer de Redacteur.
Indien u, met mij, publiceering van het
hier volgende gewenscht acht, verzoek ik
u daartoe over te gaan.
Ziehier de feiten:
De heer ... alhier is met eenige anderen,
wegens verduistering, veroordeeld tot 9
maanden gevangenisstraf en ondergaat die
straf te Breda. 12 September a. s. is zijn
straftijd om.
30 Aug. j.l. wórdt s^p. vrouw ongesteld;
de ziekte neemt zoo toe, dat men mij,
's avonds 11 uur, aan het station opwacht,
waarna ik patiënte voor 't eerst zie. Maan
dag d. a. v. vind ik het geval zóó ernstig,
dat ik het volgende attest afgeef:
»Maandag 31 Augustus.
»De ondergeteekende, arts, verklaart
«dat Mej. ..., echtgenoote van ..., ge
detineerde in de strafgevangenis te
«Breda, tengevolge van een acuut en
«heftig lijden in een levensgevaarlijken
«toestand verkeert; en dat voor een
«ongunstigen afloop binnen de eerst
vol»gende dagen gegronde vrees moet
be»staan."
Telegrafisch wordt op grond van dit
attest door een advocaat vrijstelling ver
zocht. Het l September ontvangen ant
woord luidt:
». .. niet gegratieerd, doch kan bij
«vrouw komen voor hoogstens twee uur
«onder bewaking antwoord dit wel
ge«wenscht is.
(w. g.) Directeur Gevangenis."
Ik ontraad als nog van dit beperkt
verlof gebruik te maken; vind evenwel
den toestand, 2 Sept., zooveel erger dat ik
opnieuw verklaar:
«Middelburg, 2 Sept. 1903.
ȟe ondergeteekende, arts, verklaart
«Cm overeenstemming met en als
ver»volg op zijn verklaring van 31 Aug. j.l.)
»dat Mej. ..., echtgenoote van .. ..,
ge»detineerde iu de strafgevangenis te
«Breda, tengevolge van een acuut en
»heftiglijden(vermoedelijkseptichaeinie
«bloedvergiftiging) in een
levensgevaar«lijken toestand verkeert;
daterbelang«rijke stoornis in het bewustzijn is;
»en dat voor een totaal opheffen van
»het bewustzijn, eventueel voor een
«doodelijken afloop binnen de
eerstvol«gende uren, eventueel dagen, gegronde
«vrees moet bestaan."
Na deze verklaring wordt opnieuw tele
grafisch vrijstelling gevraagd. Er volgt
geen antwoord. De toestand der zieke
wordt van uur tot uur minder; te 645
seint de familie naar Breda met verzoek
den gedetineerde de beloofde 2 uur nog
heden (2 Sept.) te schenken.
Het antwoord luidt:
«... komt morgen 1135, vertrekt
»weer 1.18."
's Nachts l uur sterft de vrouw. Men
seint dit overlijden aan den Minister met
herhaald verzoek om vrijstelling. Het ant
woordt luidt:
»Uw verzoek van heden kan niet
«worden toegestaan.
Minister Justitie LOEFF."
Zoo kwam de man om 12 uur bij het
lijk van zijn vrouw en moest een uur later
weer heen.
* *
*
Ik weet niet welken indruk de feiten,
zoo dor neergezet, maken. Maar wél weet
ik, dat, wie die feiten mee doorleeft,
een gevoel heeft als werd barbaarschheid
gepleegd. Dat de natuur wreed is, weet
elk medicus; ervaart hij telkens. Zij was
dat ook -hier, waar zij het leven nam van
een 29-jarig intelligent moedertje van 2
kleine kinderen; van een vrouw, die
innig gelukkig leefde met haar man, wien
zij zijne, door tal van omstandigheden
zeer vergeefelijke dwaling, lang vergeven
had; die met moed dezen tegenslag der
fortuin afweerde en met opgewekte zorg;
haar zaakje bestuurde; een vrouw, die
ieder mocht. Wreed was het noodlot, dat
aan dit leven in 4 dagen tijds een eind
maakte. Maar wreeder nog, barbaarsch, is
het wanneer menschen de smart van dit
verlies nog vergrooten. Het verlof van
2 uur omvat een onaannemelijke conditie:
voor de vrouw, wier lijden de emotie van
zulk een weerzien niet toelaat; voor den
man wiens hart door zulk een scheiden
moet breken. Die 2 uur, men vraagt ze
slechts in het alleruiterste geval; maar
koud is dan het antwoord: »morgen."
En als op dien morgen de man het lijk
ziet van zijn vrouw, dan nog wordt hij
weggesleurd. «Uw verzoek kan niet worden
toegestaan." Het heilige recht eischt hem
nog tien dagen op! Hoe zullen die tien
dagen zijn voor den eenzame in zijn cel?
Je vrouw dood ; plotseling, terwijl de hoop
op 't weerzien reeds daagde, dood! Hoe
zal die eenzame, als hij nog denken kan,
oordeelen over het Recht? En hoe zullen
wij htt oordeelen, het blinde Recht, het
Recht zoo wreed te zijn, het Recht een
straf zoo gruwelijk te verzwaren?
Ik wil niet door dit relaas een blaam
werpen op eenig persoon; autoriteiten,
voor zoover ik die sprak, waren zooveel
mogelijk ter wille; ik neem aan, dat andere
gezaghebbenden door reglementen, wetten
gebonden, niet anders konden handelen.
Indien dit zoo is, is het resultaat er niet
minder droevig om. Het bewijst dan, dat
de recente wetswijziging, die de mogelijk
heid moet openen een gevangene tot een
stervenden bloedverwant toe te laten, niet
ver genoeg gaat; dat reglementen, waar
de omstandigheden een spoedig handelen
eischen, te veel binden; in elk geval dat
de allereerste eischen der humaniteit door
beginsel en techniek van het Recht worden
verkracht.
J. J. BERJJEXIS VAN BERLEKOM.
Nederland en Zuid-Afrika.
Het verschijnen van de brochure van H.
Doefïonder bovenstaande tietel, valt eigen
aardig; samen met het beroep van mevr.
M. Koopmans?De Wet om steun ook van
Nederland.
O, wat dienen wij Nederlanders ons zelf
aan te pakken !
Wij moeten leren handeldrijven op
Z.Af'rika; wij moeten leren inzien dat daar
ginds noch genoeg vonken liggen van het
Nederlandse vuur, die op aanblazen wach
ten ; maar wij moeten beginnen met van ons
af' te Echudden die verdoemelike ongevoe
ligheid, waarin wij na de oorlog verzon
ken zijn.
Nederlanders, hoor dan toch : wij moeten
weer geven, want de verslagienen verhonge
ren ncch bovendien! Engeland moet
voor eigen onderdanen zorgen Jawel,
maar Engeland is dronken van
Chamberlain en het zijn Nederlands sprekendenen
-denkenden en -voelenden. Wanneer er
Nederlanders te Parijs, Si. Petersburg, in
de Friese Wouden, in Indieë, in onze
vissersdorpen, waar ter wereld ook, stakers
of niet-stakers, in nood zijn, komen de
helpera pok opdagen. Welnu, wie daar lijden
zoals Miss Hobhouse, de ridderlikste vrouw
van Engeland, ons beschrijft, zij zijn Neder
landers in diéruime zin van het woord,
die zich vooral voelen laat; die ons hart
zich naar de Boeren deed richten en omge
keerd hun drong naar Nederland te gaan.
Ontleed dat gevoelen evenmin als men dat
'en mooie, geurige teeroos zou doen. Het
fijne aroma dringt overal door en geeft
genot.
Voor die Nederlanders dan noch ns,
op! Daar verhongeren zij; vrouwen en
kinders komen om van naaktheid en
gebrek. Kom, laten wij nu eens tonen
dat wij n iet alleen ga ven, omdat die dappere
kerels deEnge!Ben, onze vrienden-van-ouds,
zo netjes klopten! Laten wij nu onze dank
baarheid hun betonen, want, als wij ons
nu wat meer n volk voelen; als wij nu
ons noch wat vaster voorgenomen hebben,
om staande te blijven in de draaikolk van
de historie; als wij nu geloven in 'en toe
komst van ons volkje, mits dat denken
stadig aan dat hele volk doordringe; och
het is er noch maar zo weinig, maar ze
zijn er: dat geloof, die onwrikbare afkeer
van vreemde dwingelandsmanieren, die
blijmoedigheid; dan hebben wij dat alles te
danken aan Nederlandse mannen, vrouwen,
en kinderen, die geleden en gestreden heb
ben vcor ons ras. Dezelfde mannen, vrou
wen en kinderen, die daar nu hocgerenen
rillen van naaktheid, Afrikaanse Neder
landers. Laat dan noch eens het gevoel,
dat volgens H. Doeff in de achterste ge
lederen 'en plaats moest innemen, omdat
wij berusten moesten in de verovering door
Engeland, laat dit gevoel zich nu in al
z'n reine blankheid aan de spits stellen
.als 'en blanke Nederlandse maagd met de
vredepalm in de hand en 'en legertros van
niet bedervende eetwaren, kledingstukken
en 'en krijgskas ruim voldoende om met
goed gevolg de honger en ellende te be
strijden.
Da Nederlandse maagd, onze geleidster
hier en mevr. Koopmans?de Wet daarginds
feroerd door de machtige hulp haar van
ieruit verleend!
Heerlike beelden! Mogen onze kranten
ze tot werkelikheid helpen brengen! Dan
werken we door deze strijd nog eens voor
onze toekomst in Zuid-Afrika, zoals die
H. Dot ff' voor ogen staat. Nederlanders,
lees ondertussen vooral die brochure!
Haarlem. J. B. SCHEPERS,
Een offlciense" geMmsclirüra m
Koningin Sopoie.
II. (Ski).
De jeugdige »geheimschrijver" werd on
middellijk aan het werk gezet. Wat de
Koningin dicteerde, had hij op te schrijven
in kleine ingebonden boekjes, voorzien van
een stevig slot. Het papier was natuurlijk
van prima qualiteit, maar voor het schrijven
zeer ongeschikt. Daarbij kwam, dat de
boekjes vrij dik waren, met scherp afge
sneden, harde randen, en dat de hand van
den schrijver, wanneer hij van het onderste
deel der bladzijde was gekomen, geen steun
meer had. En Koningin Sjphie dicteerde
vlug, heel vlug! De eerste proeve zal dus
voor den jeugdigen heer Z il eken niet zeer
aangenaam zijn geweest. .
De Koningin dicteerde altijd in het
Fransch ; wanneer zij echter, af en toe, met
haar jongen secretaris praatte, geschiedde
dit ook wel in het Hollandsen.. Soms g»f
een onbeduidend incident aanleiding tot
eene onverwachte vroolijkheid, bijvoorbeeld,
toen de Koningin, zich naar ha^e parlicu-.
liere appartementen terugtrekkende, met
haar voet den hoed, dien de heer Zilckeu
op den grond had neergezet, door de
geheele kamer deed rollen.
In die particuliere vertrekken werd de
heer Zilcken ook een enkele keer toege
laten. Zij bestonden uit eene serre, met
bloemen en palmen gevuld, en een kleine
werkkamer, waarvan een papegaai, die
enkele Duiteche woorden sprak, de vaste
bewoner was. Aan de muren hingen
tusEchen allerlei schilderijen en portretten,
twee medaillons, keizer Napoleon en
ke'izerin Eugénie voorstellend.
»Da bladzijden welke Koningin Siphie
mij dicteerde," schrijft de heer Zilcken
«waren zeer afwisselend van inhoud.
«Naast talrijke brieven, toms van zeer
intiemen aard, die den zielstoettard dezer
koningin blootlegden, waren het «gedachten''
die ik moest opschrijven ; gedachten over
den mensch, over de beschaving, over de
zedelijke vrijheid; over de dichtkunst in
verschillende landen, over Dante, 'lasso,
Shakespeare, de Indische poëzie;
philosophitche gedachten, wel overwogen meenin
gen over een nieuw werk van Froude, naar
aanleiding van Renan, Erasmus,
L?ibnitz enz.
»E?n andermaal waren het kritische
studiën van hooge vlucht over het laatste
werk van John Lithrop Motley, over het
leven en den dood van Barneveid (Johan
van Oldenbarneveld); deze laatste studie
nam verschillende zittingen in beslag en
interesseerde mij zeer.
«Hier moet ik herinneren, dat koningin
Sophie eece groote bewonderaarster was
van den beroemden Ataerikaanschen ge
schiedschrijver. Zij had hem gedurende een
geheelen winter gastvrijheid verleend op
een buiten bij den Haag, en in dien tijd
heeft, geloof ik, de schilder C. Bisschop zijn
portret gemaakt, dat zich thans op het
Huis ten Bosch bevindt.... Een anderen
keer waren het.historische studiën, beschou
wingen over de Europeesche politiek. Ik
herinner mij, dat zij mij eens liet opschrij
ven : «Twee kolossen bedreigen Europa:
Rusland en de Vereenigde Staten; alleen
Napoleon III en eenige Engelschen hebben
dit begrepen."
?Weder een anderen keer hield zij zich
uitvoerig bezig met eene studie over het
politieke testament van graaf Nesselrode;
toen met eene studie over Louis Napoleon,
dien zij kortweg «Louis" noemde: men weet
dat de koningin en hij elkaar in hunne
kinderjaren te Stuttgart veel en als zeer
goede vrienden hadden ontmoet. En deze
studie sprak zij uitvoerig over de jeugd
van den ke'zer, over zijn karakter, dat
veel overeenkomst had met dat zijner moe
der, koningin Hortense, over zijne kennis.
Hij was, volgens haar, goed op de hoogte
van de oude geschiedenis, maar zeer weinig
van die der middeleeuwen en der renais
sance; zonder een geleerd mathematicus te
zijn, had hij veel voorliefde voor de artil
lerie en bestudeerde hij dat vak tot zijn
laatste oogenblikken. Deze geheele studie
(van de Koningin) bevatte uitspraken en
herinneringen over tal van tijdgenooten ;
ik herinner mij de namen van de hertogin
van Montebello, van prinses Metternich enz.
«Daarna werd een werk van langen adem
opgezet dikwijls afgebroken door zeer
merkwaardige persoonlijke herinneringen
van de koningin over de omwenteling van
1818, die telkens werden hervat, over
de ballingschap van Jakob II te St.
Germain en over de expeditie van den preten
dent naar Schotland.