De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 20 september pagina 1

20 september 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

'J. v IP. 1369 T)E AMSTEEDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÏRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhond van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. AfeondërUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/» Mt kW k T«rkrijgb««r Kiosk 10 Boulevard dw C»pa«in«. togenere* bet Grand Café, te Ptrrj». Zondag 20 September. Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 AnnouoM uit Dnitechland, Oostenrijk ei Zwitierland worden uitsluitend aangenomen do«r de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle Blialen dezer firma. I N H O 17 Dt VAN VEBBE EN VAN NABIJ: De Troorede. Krögsgeachiedknndige nasporingen. Gevangenis straf, door J. J. Berdenis van Berlekom. Neder land en Zuid- frika. doo. dr. J. B. Schepers. Een officieuse" geheimschrijver van Koningin Sophie, II, (Slot). Min", door J. de Koo Onze artist, door J. d K SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Een jabileam in de Neder! aibeidersbe?weging, door P. - KUNST EN LETTEREN: Muziek iii de Hoofdstad, door Ant. Arerkamp. Het stille Gesternte, door Herman Ttirlinck, beoordeeld door Cyriel Bnysse. P. Nooihoff t - FEUILLETON : De Melkjougen, door Clara Viebig. Viy naar het Dnitsch II, (Slot), door M. v. O. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. RECLAMES. VOOR DAMES: Verzorging van gebrekkige en mismaakte kinderen, door dr. V. v. d. Plaats. Bibliotheek voor meisjes, ^oor Ina BandierBakker. Allerlei, door Caprice. Nieuwe léganoe. De Maatschappij voor volkswoningen te Amsterdam, door F. C J. Scheurleer. De Millet by Preyer, door J. W. N. Paul Rink f, (met portret), door W. 8. Ook uit ie Nataur, door K. Bes. FINANOIEELE BN OECONOMISOHE KRONIEK, door D. Stigter. Uit Indië, door N. Harting. ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. MiilimmuiiHiiiiiiiiiiHiitilMiiiiiiMiiiiiimiiiiiiiliiniiiiiiliiMiili De Troonrede. De Troonrede biedt slechts n punt aan, dat tot ernstige bespreking in de pers moest leiden. Niet hetgeen over de toekomst wordt gezegd of voor de toekomst wordt beloofd, maar de retrospectieve beschouwingen, zijn oorzaak van strijd. »Zee- en landmacht kweten zich hier te lande en in de gewesten over zee op lofwaardige wijze van hare roeping. Vooral toen een misdadige woeling tegelijk het openbaar gezag en de maatschappelijke levensbeweging bedreigde, bleek hoe vast het Vaderland op zijn weermacht rekenen kan. Aan vloot en leger en niet minder aan het korps burgerlijke ambtenaren betuig ik voor de destijds betoonde veer kracht en toewijding mijnen dank." Tamelijk algemeen vindt het, bij libe ralen en radicalen, afkeuring, dat de Regeering deze dikke woorden: «misdadige woeling", H. M. op de lippen heeft gelegd. De stakingsdaad, en vooral de sympathie met die daad, door zeker meer dan honderd duizend arbeiders gekoesterd, kan men niet eenvoudig in n woord karakteriseeren. Hier paste, indien dit feit door Koningin Wilhelmina, als slaande boven de partijen, vermeld moest worden, of een verklarende omschrijving of een qualificatie, die de zedelijke 2ij van den gevoerden strijd aan ieder ter eigen beoordeeling overlaat. Maar meer nog dan die onnoodige bitter heid tegenover de overwonnenen wat, in plaats van tot verzoening te leiden, tot nieuwe verbittering prikkelen moet, vooral waar de woorden komen uit koninklijken mond verwondert het ons, dat deze Regee ring aan de herinnering van een «mis dadige woeling" onmiddellijk verbindt de blijde verzekering, dat het »bleek hoe veel het Vaderland op Mjn weermacht kon rekenen" als wilde zij zeggen: we waren daar bij lange na niet zoo zeker van; het is ons danig meegevallen. Wie laat nu de Koningin over het leger spreken, in termen, die H. M. onmogelijk zou hebben kunnen gebruiken, als de betrouwbaarheid van dat leger niet aan eenigen twijfel onderhevig ware geweest ? Waartoe trouwens, als men let op hetgeen men in de dagbladen heeft kunnen lezen, nog al eenige reden bestond. Waarlijk een paar onschuldige woorden had de ontwerper van de Troonrede, al ware het alleen uit eerbied voor de persoon, die ze zou moeten uitspreken, hier behooren te kiezen; en dan had daarbij allerminst mogen ontbreken een vriendelijke, hartelijke verzuchting voor een verbroedering en verteedering der harten, onder haar volk; gelijk men verwachten mocht, als vloeiende van de lippen van een liefelijke verschijning als Nederland's Koningin. Wilhelmina, toch is heel ieta anders dan de Calvinistische-gezags-figuur, waartoe Kuyper haar... verlagen wil; zij is meer Christin. Terwijl wij den inhoud betreffende de vooruitzichten van wetgeving thans onbe sproken laten, wenschen wij nog een opmer king te maken over hetgeen omtrent Atjeh te lezen staat. »De pacificatie van het noordelijk gedeelte van Sumatra vorderde dit jaar op hoogst belangrijke wijze." Waarom heeft de Regeering zelfs Van Heutsz' naam niet genoemd? Indien de onderwerping van Panglima Polim inder daad van de beteekenis is, welke de dag bladen daaraan toe schrijven dan zijn de verdiensten van v. Heulsz zóó groot, dat zij die van leger en vloot in Neder land te samen verre te boven gaan. Een strijd van dertig jaar te beëindigen; een strijd die ons vaak tot oneer strekte; en toch, de naam van dezen weldoener wordt verzwegen! Nietwaar, wat zou het schoon geklonken hebben, als men, in plaats van de »misdadige woeling" en de «gebleken be trouwbaarheid" van het Nederlandsche leger, dat niet eens een strijd heeft behoeven te voeren, had kunnen vernemen uit Wilhelmina's mond, dat de Kamer weldra een vooretel zou bereiken, om het dank baar Vaderland den grooten Generaal een dotatie toe te kennen, in overeenstemming met zijn zeldzame verdiensten. Welk een heerlijk oogenblik heeft deze Regeering der Koningin onthouden; of twijfelt het Ministerie aan de beteekenis van het zoo hoog gestelde feit? Het zal de moeite waard zijn hier omtrent te worden ingelicht. Krijgsgeschiedkundige nasporingen. Uit het achtste jaarverslag stippen wij het volgende aan: Van l October 1901 tot uit. September 1902 werd o. a. veel contact gekregen met Brussel en Weenen. Door beleefdheden over en weer komt men tot wederzijdsche ruiling van de aldaar en de on der toezicht van den chef van den generalen staf alhier verschijnende krijgsgeschiedkundige werken. Geschiedenis is geschiedenis, zou men zoo meenen. Maar toch doet men steeds wel, met de officieele geschiedenis niet maar zoo zonder meer als »de volledige waarheid, en niets dan de waarheid" aan te nemen. Tegenwoordig komt na elk ge vecht, van elk zelfstandig onderdeel, een zgn. sgevechtsbericht" in. Als die stukken goed opgemaakt zijn, leveren zij later een goede bron voor de geschiedenis op. Doch voorheen, toen men nog niet zoover ge vorderd was in de kunst van het opma ken van allerlei schrifturen, en bij nu vergeleken geen noemenswaardige hoe veelheid papier in den oorlog werd ge bruikt (de papieren patronen buiten be schouwing latende) kon het wel voorko men dat het later geschreven verhaal van een veldslag weinig hooger waarde had dan de vrucht der levendige fantaisie. Zoo is er bv. van den slag bij Waterloo in Engeland een verhaal in omloop, waaruit men zou opmaken dat de Engelsche troepen alleen dien slag gewonnen hebben, en de Nederlandsche troepen zich erger dan lafhartig hadden aangesteld. Het loonde de moeite, eens na te gaan wat anderen daar wel van zeggen, en daartoe heeft de gepensioneerde kolonel De Bas o. a. nasporingen laten doen te Wiesbaden en te Weilburg, waar nog verschillende papieren bewaard worden betreffende de Nassausche troepen, destijds in Nederlandschen dienst. Deze ?tukken, zoomede wat er nog in Nederland zelf te vinden is, pleiten, zegt het verslag, tegen de onjuiste en hoogst onvolledige beschrij ving van de verrichtingen der Zuid- en der Noord-Nederlandsche troepen gedu rende den veldtocht van 1815 door Cap tain Siborne in de »Campaign of Waterloo": strekkende toch om het zeer be langrijke aandeel der Nederlandsche troe pen aan de beslissing tegen S uur 's avonds geheel te niet te doen. Tegenwoordig heeft men door de »gevechtsberichten", zooals reeds werd gezegd, meer waarborg voor werkelijke geschiede nis. Doch ook hier mag niet bij worden vergeten, dat die stukken vooreerst bij het opmaken al, verzwijgen wat minder mooi is geweest; en verder bij den staf waar ze verzameld, en voor de krijgsgeschiedenis «geschikt" gemaakt worden, nog eens goed gesorteerd en herzien worden. Ernstige militairen geven dan ook voor 't officieele verhaal van een veldslag of gevecht, geen pijp tabak. De uitkomst weet men zoowat, doch dat is al. En ook die uitkomst wordt vaak nog zoo voorge steld, dat een afgeslagen aanval bijv. als een «verkenning'1 wordt geboekt; een af gesneden afdeeling die niet weg kon, af gebeeld wordt als »tot het laatst toe stand houdende", enz. enz. Voor de leer der gevechten (de tactiek) heeft men dan ook aan de verhalen van ooggetuigen oneindig meer dan aan de officieele rapporten. Daarentegen leveren de officieele stuk ken wél een goede bron voor de bestu deering van 't verloop van een oorlog in groote trekken, en wil men, ook voor strategische studiën (leer van den oorlog, of »kunst van den veldheer"). Vooral kan men daaruit zien, hoe men 't een vol gende maal niet zal moeten doen. Natuurlijk, een van de twee partijen moet het winnen. Begaan beide nagenoeg evenveel fouten, is bij beide de aanvoe ring middelmatig, dan verhindert dat niet dat toch a der twee groote middelmatigheden voor de geschiedenis een celebriteit wordt. Bij de bestudeering der krijgsgeschiedenis moet men zich dus vooral »eten los te maken, van de bewondering van 't suc ces, iets dat weinig menschen kunnen. De half-oificieele papieren die men later vindt, geven vooral zoolang ze nog ongeor dend, dus in nai'jven dorperlijken eenvoud daar liggen dikwerf een heel anderen kijk daarop. Aan de thans vervaardigd wordende officieele Nederlandsche krijgsgeschiedeuis hechte men dus ook vooral niet meer waarde, dan waarop alle officieele waar heid aanspraak mag maken. Daarentegen kan het archief, voor iemand die wat werkelijke geschiedenis wil lezen, interessante details verschaffen, als hij er maar niet bij vergeet, dat zij voor den modernen, zeer intensieven oorlog dien wij eenmaal te voeren kunnen hebben, weinig van practische waarde meer hebben. Er is haast niets meer in dat nu nog toepassing zou kunnen vinden. Gevangenisstraf. Middelburg, 5 Sept, 1903. Mijnheer de Redacteur. Indien u, met mij, publiceering van het hier volgende gewenscht acht, verzoek ik u daartoe over te gaan. Ziehier de feiten: De heer ... alhier is met eenige anderen, wegens verduistering, veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf en ondergaat die straf te Breda. 12 September a. s. is zijn straftijd om. 30 Aug. j.l. wórdt s^p. vrouw ongesteld; de ziekte neemt zoo toe, dat men mij, 's avonds 11 uur, aan het station opwacht, waarna ik patiënte voor 't eerst zie. Maan dag d. a. v. vind ik het geval zóó ernstig, dat ik het volgende attest afgeef: »Maandag 31 Augustus. »De ondergeteekende, arts, verklaart «dat Mej. ..., echtgenoote van ..., ge detineerde in de strafgevangenis te «Breda, tengevolge van een acuut en «heftig lijden in een levensgevaarlijken «toestand verkeert; en dat voor een «ongunstigen afloop binnen de eerst vol»gende dagen gegronde vrees moet be»staan." Telegrafisch wordt op grond van dit attest door een advocaat vrijstelling ver zocht. Het l September ontvangen ant woord luidt: ». .. niet gegratieerd, doch kan bij «vrouw komen voor hoogstens twee uur «onder bewaking antwoord dit wel ge«wenscht is. (w. g.) Directeur Gevangenis." Ik ontraad als nog van dit beperkt verlof gebruik te maken; vind evenwel den toestand, 2 Sept., zooveel erger dat ik opnieuw verklaar: «Middelburg, 2 Sept. 1903. »üe ondergeteekende, arts, verklaart «Cm overeenstemming met en als ver»volg op zijn verklaring van 31 Aug. j.l.) »dat Mej. ..., echtgenoote van .. .., ge»detineerde iu de strafgevangenis te «Breda, tengevolge van een acuut en »heftiglijden(vermoedelijkseptichaeinie «bloedvergiftiging) in een levensgevaar«lijken toestand verkeert; daterbelang«rijke stoornis in het bewustzijn is; »en dat voor een totaal opheffen van »het bewustzijn, eventueel voor een «doodelijken afloop binnen de eerstvol«gende uren, eventueel dagen, gegronde «vrees moet bestaan." Na deze verklaring wordt opnieuw tele grafisch vrijstelling gevraagd. Er volgt geen antwoord. De toestand der zieke wordt van uur tot uur minder; te 645 seint de familie naar Breda met verzoek den gedetineerde de beloofde 2 uur nog heden (2 Sept.) te schenken. Het antwoord luidt: «... komt morgen 1135, vertrekt »weer 1.18." 's Nachts l uur sterft de vrouw. Men seint dit overlijden aan den Minister met herhaald verzoek om vrijstelling. Het ant woordt luidt: »Uw verzoek van heden kan niet «worden toegestaan. Minister Justitie LOEFF." Zoo kwam de man om 12 uur bij het lijk van zijn vrouw en moest een uur later weer heen. * * * Ik weet niet welken indruk de feiten, zoo dor neergezet, maken. Maar wél weet ik, dat, wie die feiten mee doorleeft, een gevoel heeft als werd barbaarschheid gepleegd. Dat de natuur wreed is, weet elk medicus; ervaart hij telkens. Zij was dat ook -hier, waar zij het leven nam van een 29-jarig intelligent moedertje van 2 kleine kinderen; van een vrouw, die innig gelukkig leefde met haar man, wien zij zijne, door tal van omstandigheden zeer vergeefelijke dwaling, lang vergeven had; die met moed dezen tegenslag der fortuin afweerde en met opgewekte zorg; haar zaakje bestuurde; een vrouw, die ieder mocht. Wreed was het noodlot, dat aan dit leven in 4 dagen tijds een eind maakte. Maar wreeder nog, barbaarsch, is het wanneer menschen de smart van dit verlies nog vergrooten. Het verlof van 2 uur omvat een onaannemelijke conditie: voor de vrouw, wier lijden de emotie van zulk een weerzien niet toelaat; voor den man wiens hart door zulk een scheiden moet breken. Die 2 uur, men vraagt ze slechts in het alleruiterste geval; maar koud is dan het antwoord: »morgen." En als op dien morgen de man het lijk ziet van zijn vrouw, dan nog wordt hij weggesleurd. «Uw verzoek kan niet worden toegestaan." Het heilige recht eischt hem nog tien dagen op! Hoe zullen die tien dagen zijn voor den eenzame in zijn cel? Je vrouw dood ; plotseling, terwijl de hoop op 't weerzien reeds daagde, dood! Hoe zal die eenzame, als hij nog denken kan, oordeelen over het Recht? En hoe zullen wij htt oordeelen, het blinde Recht, het Recht zoo wreed te zijn, het Recht een straf zoo gruwelijk te verzwaren? Ik wil niet door dit relaas een blaam werpen op eenig persoon; autoriteiten, voor zoover ik die sprak, waren zooveel mogelijk ter wille; ik neem aan, dat andere gezaghebbenden door reglementen, wetten gebonden, niet anders konden handelen. Indien dit zoo is, is het resultaat er niet minder droevig om. Het bewijst dan, dat de recente wetswijziging, die de mogelijk heid moet openen een gevangene tot een stervenden bloedverwant toe te laten, niet ver genoeg gaat; dat reglementen, waar de omstandigheden een spoedig handelen eischen, te veel binden; in elk geval dat de allereerste eischen der humaniteit door beginsel en techniek van het Recht worden verkracht. J. J. BERJJEXIS VAN BERLEKOM. Nederland en Zuid-Afrika. Het verschijnen van de brochure van H. Doefïonder bovenstaande tietel, valt eigen aardig; samen met het beroep van mevr. M. Koopmans?De Wet om steun ook van Nederland. O, wat dienen wij Nederlanders ons zelf aan te pakken ! Wij moeten leren handeldrijven op Z.Af'rika; wij moeten leren inzien dat daar ginds noch genoeg vonken liggen van het Nederlandse vuur, die op aanblazen wach ten ; maar wij moeten beginnen met van ons af' te Echudden die verdoemelike ongevoe ligheid, waarin wij na de oorlog verzon ken zijn. Nederlanders, hoor dan toch : wij moeten weer geven, want de verslagienen verhonge ren ncch bovendien! Engeland moet voor eigen onderdanen zorgen Jawel, maar Engeland is dronken van Chamberlain en het zijn Nederlands sprekendenen -denkenden en -voelenden. Wanneer er Nederlanders te Parijs, Si. Petersburg, in de Friese Wouden, in Indieë, in onze vissersdorpen, waar ter wereld ook, stakers of niet-stakers, in nood zijn, komen de helpera pok opdagen. Welnu, wie daar lijden zoals Miss Hobhouse, de ridderlikste vrouw van Engeland, ons beschrijft, zij zijn Neder landers in diéruime zin van het woord, die zich vooral voelen laat; die ons hart zich naar de Boeren deed richten en omge keerd hun drong naar Nederland te gaan. Ontleed dat gevoelen evenmin als men dat 'en mooie, geurige teeroos zou doen. Het fijne aroma dringt overal door en geeft genot. Voor die Nederlanders dan noch ns, op! Daar verhongeren zij; vrouwen en kinders komen om van naaktheid en gebrek. Kom, laten wij nu eens tonen dat wij n iet alleen ga ven, omdat die dappere kerels deEnge!Ben, onze vrienden-van-ouds, zo netjes klopten! Laten wij nu onze dank baarheid hun betonen, want, als wij ons nu wat meer n volk voelen; als wij nu ons noch wat vaster voorgenomen hebben, om staande te blijven in de draaikolk van de historie; als wij nu geloven in 'en toe komst van ons volkje, mits dat denken stadig aan dat hele volk doordringe; och het is er noch maar zo weinig, maar ze zijn er: dat geloof, die onwrikbare afkeer van vreemde dwingelandsmanieren, die blijmoedigheid; dan hebben wij dat alles te danken aan Nederlandse mannen, vrouwen, en kinderen, die geleden en gestreden heb ben vcor ons ras. Dezelfde mannen, vrou wen en kinderen, die daar nu hocgerenen rillen van naaktheid, Afrikaanse Neder landers. Laat dan noch eens het gevoel, dat volgens H. Doeff in de achterste ge lederen 'en plaats moest innemen, omdat wij berusten moesten in de verovering door Engeland, laat dit gevoel zich nu in al z'n reine blankheid aan de spits stellen .als 'en blanke Nederlandse maagd met de vredepalm in de hand en 'en legertros van niet bedervende eetwaren, kledingstukken en 'en krijgskas ruim voldoende om met goed gevolg de honger en ellende te be strijden. Da Nederlandse maagd, onze geleidster hier en mevr. Koopmans?de Wet daarginds feroerd door de machtige hulp haar van ieruit verleend! Heerlike beelden! Mogen onze kranten ze tot werkelikheid helpen brengen! Dan werken we door deze strijd nog eens voor onze toekomst in Zuid-Afrika, zoals die H. Dot ff' voor ogen staat. Nederlanders, lees ondertussen vooral die brochure! Haarlem. J. B. SCHEPERS, Een offlciense" geMmsclirüra m Koningin Sopoie. II. (Ski). De jeugdige »geheimschrijver" werd on middellijk aan het werk gezet. Wat de Koningin dicteerde, had hij op te schrijven in kleine ingebonden boekjes, voorzien van een stevig slot. Het papier was natuurlijk van prima qualiteit, maar voor het schrijven zeer ongeschikt. Daarbij kwam, dat de boekjes vrij dik waren, met scherp afge sneden, harde randen, en dat de hand van den schrijver, wanneer hij van het onderste deel der bladzijde was gekomen, geen steun meer had. En Koningin Sjphie dicteerde vlug, heel vlug! De eerste proeve zal dus voor den jeugdigen heer Z il eken niet zeer aangenaam zijn geweest. . De Koningin dicteerde altijd in het Fransch ; wanneer zij echter, af en toe, met haar jongen secretaris praatte, geschiedde dit ook wel in het Hollandsen.. Soms g»f een onbeduidend incident aanleiding tot eene onverwachte vroolijkheid, bijvoorbeeld, toen de Koningin, zich naar ha^e parlicu-. liere appartementen terugtrekkende, met haar voet den hoed, dien de heer Zilckeu op den grond had neergezet, door de geheele kamer deed rollen. In die particuliere vertrekken werd de heer Zilcken ook een enkele keer toege laten. Zij bestonden uit eene serre, met bloemen en palmen gevuld, en een kleine werkkamer, waarvan een papegaai, die enkele Duiteche woorden sprak, de vaste bewoner was. Aan de muren hingen tusEchen allerlei schilderijen en portretten, twee medaillons, keizer Napoleon en ke'izerin Eugénie voorstellend. »Da bladzijden welke Koningin Siphie mij dicteerde," schrijft de heer Zilcken «waren zeer afwisselend van inhoud. «Naast talrijke brieven, toms van zeer intiemen aard, die den zielstoettard dezer koningin blootlegden, waren het «gedachten'' die ik moest opschrijven ; gedachten over den mensch, over de beschaving, over de zedelijke vrijheid; over de dichtkunst in verschillende landen, over Dante, 'lasso, Shakespeare, de Indische poëzie; philosophitche gedachten, wel overwogen meenin gen over een nieuw werk van Froude, naar aanleiding van Renan, Erasmus, L?ibnitz enz. »E?n andermaal waren het kritische studiën van hooge vlucht over het laatste werk van John Lithrop Motley, over het leven en den dood van Barneveid (Johan van Oldenbarneveld); deze laatste studie nam verschillende zittingen in beslag en interesseerde mij zeer. «Hier moet ik herinneren, dat koningin Sophie eece groote bewonderaarster was van den beroemden Ataerikaanschen ge schiedschrijver. Zij had hem gedurende een geheelen winter gastvrijheid verleend op een buiten bij den Haag, en in dien tijd heeft, geloof ik, de schilder C. Bisschop zijn portret gemaakt, dat zich thans op het Huis ten Bosch bevindt.... Een anderen keer waren het.historische studiën, beschou wingen over de Europeesche politiek. Ik herinner mij, dat zij mij eens liet opschrij ven : «Twee kolossen bedreigen Europa: Rusland en de Vereenigde Staten; alleen Napoleon III en eenige Engelschen hebben dit begrepen." ?Weder een anderen keer hield zij zich uitvoerig bezig met eene studie over het politieke testament van graaf Nesselrode; toen met eene studie over Louis Napoleon, dien zij kortweg «Louis" noemde: men weet dat de koningin en hij elkaar in hunne kinderjaren te Stuttgart veel en als zeer goede vrienden hadden ontmoet. En deze studie sprak zij uitvoerig over de jeugd van den ke'zer, over zijn karakter, dat veel overeenkomst had met dat zijner moe der, koningin Hortense, over zijne kennis. Hij was, volgens haar, goed op de hoogte van de oude geschiedenis, maar zeer weinig van die der middeleeuwen en der renais sance; zonder een geleerd mathematicus te zijn, had hij veel voorliefde voor de artil lerie en bestudeerde hij dat vak tot zijn laatste oogenblikken. Deze geheele studie (van de Koningin) bevatte uitspraken en herinneringen over tal van tijdgenooten ; ik herinner mij de namen van de hertogin van Montebello, van prinses Metternich enz. «Daarna werd een werk van langen adem opgezet dikwijls afgebroken door zeer merkwaardige persoonlijke herinneringen van de koningin over de omwenteling van 1818, die telkens werden hervat, over de ballingschap van Jakob II te St. Germain en over de expeditie van den preten dent naar Schotland.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl