De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 20 september pagina 5

20 september 1903 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1369 DS AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR N E D K R LA N D XXXI. Bestuiving en bevrachting. Ik merk wel, uit allerlei vragen, dat ik eerst een heeleboel dingen, die tegenwoordig de kleine menschen al weten, moet vertellen, voordat de groote mg begrijpen tullen. Wie de veertig achter den rag heeft, kan op school ook weinig hebben geleerd van al de dingen, die het nauw lettend rondkijken in de natuur tot een genot maken. De platten- en dierenbiologie is wel geen piepjonge wetenschap maar er gaat gewoonlyk een heele tg'd mee heen, voordat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek doordringen tot de gewone menschen van zaken; althans indien er geen direct practisch nut of geldelqk voordeel van te verwachten is. Daarom «al ik trachten van enkele bekende planten en dieren het voornaamste uit de biologie te vertellen ; maar ik zeg er dadelyk bq, dat het recht begrip alleen komen kan, als na het lezen het levend voorwerp zelf u zyn zijn geschiedenis nog eens herhaalt. Het beste object daartoe lykt my voor deze en de volgende week een gewone tuingeraninm te kiezen ; eigenlek heat de plant Pelargonium, maar dat doet er niet toe. Pluk een paar flinke bloemen dicht b\j den s t er gel af; het moeten enkele bloemen zyn, geen dubbele; een scharlaken roode is beter dan een bleeke of witte. Ook is 't noodig, dat een van de beide oloemen pas ontloken is. Befey'k die bloem eerst van onder; de groene kelk, uit vijf kleine blaadjes bestaande, houdt de vyf groote roode kroonbladeren omvat; neemt ge de kelkblaadjes weg dan valt de bloem uiteen; ze doen samen met den platten, meestal rooden bloemsteel dienst als porte-bonquet. De vyf gesleurde kroonbladeren laten zich heel gemakkelijk stuk voor stuk wegnemen en dan bljjft er, zpoala misschien niet iedereen weet, nog de eigenly'ke bloem over; de reat, meeldraden en stamper immers, zy'n de voortplantingsorganen, zonder deze geen vrucht en geen zaad. Die tien heel kleine witte dingetjes met roode knopjes zy'n de meeldraden en het groene zydeachtige voorwerpje met -jen rood snaveltje, dat ze omsluiten, is de stamper. Ia het groene allerbisnenste kokertje nu, zullen de zaden ontstaat), het zal later de vrucht van onze Pelargooium worden, en het draagt dan ook den bijzonder toepasselyken naam van vrucht beginsel. Wawtoe dan die helder gekleurde groote bloembladeren ? Ja, LU komen we al dadelyk op biologisch terrein. Waartoe l Laten we nu ook meteen met elkaar afspreken, dat we alleen de zaken en feiten, die we waarnemen kunnen, als vaststaande zullen beschouwen; en, als we vragen naar de iunctie die organen te verrichten hebben, daarbij niet vergeten dat wy de natuur alleen antwoord kunnen Pelargonium Zonale. laten geven met onze eigen woorden, die onze eigen opinie uitdrukken, gewonnen dikwy'U door ervaring, maar vaak ook door nadenken, door besluiten te trekken uit overeenkomstige ge vallen, soms in ons eigen lichaam en leven opgemerkt. Waartoe de groote roode bloembladeren van onze plant? Wel, 't is ieder bekend, dat het ?zooevengenoemde vruchtbeginsel (het onderste deel van den stamper) alleen dan tot een werkely'ke vrucht met kiem krachtige zaden zal uit groeien, indien er eenige korrels stuifmeel terecht komen op het bovenste deel van den stamper, stempel geheet en. Hier hebben wy' een feit, dat in de heele plantenwereld, toe vallig en opzettelijk voldoende malen is ge constateerd en waarop de natuur slechts in zeer weinige en dan nog twijfelachtige gevallen een uitzondering schy'nt te willen maken. Iets nu als deze zaadvorming, die zoo alge meen opgemerkt wordt als zy'nde het eind, het resultaat van het plantenleven, beschouwen wij, menschen die er buiten staan, als bet doel van dat leven; hebben wy ook net recht als zoodanig te beschouwen, mits wy in 't oog houden, dat het woord doei" hier uitteraard in eenigszins gewyzigde beteekenis moet opge vat worden. Aan een bewust handelen denken wy voorshands hierby niet. Is er by de plant een dry'ven, een dringen in bepaalde richting, naar een einddoel voor bet leven te merken, dan moet de oorzaak er buiten liggen; treffen wy inrichtingen er in aan, zien wy de plant bewegingen uitvoeren, hulp bieden of aannemen van andere planten ot van dieren, alles, zooals het ons toeschijnt, om tot zaad vorming te komen, een streven naar een doel dus, dan moge de eene mensch denken aan een weg door hooger hand gewezen, de ar der het toeval of de omstan digheden zonder meer als dryfkracht beschou wen, dat make ieder al of niet, voor zich zelf uit; de feiten van het uiterlijk leven waarne men en trachten te verklaren met de beschei den en stilzwy'gende bijvoeging, dat een ver klaring alleen zoolang geldt tot er een betere ot althans meer aannemelyke voor gevonden is, dat en niet meer is de taak van de biolo gische wetenecaap Gaan we nu de inrichting van onze Pelargoniumbloem na dan zult ge merken, dat in dit geval niet raaar eenvoudig wat van dat vruchtverwekkende poeder uit de meeldraaddoosjes (helmknoppen heeten ze in de botanie), op den stempel kan vallen, maar dat deze plant maatregelei heeft genomen, (deze en de verdere beeldspraak zal na het vorige, hoop ik, niet | meer verkeerd begrepen kunnen worden) om langs een omweg te volnrei gen, wat in zeer veel bloemen direct geschiedt Vergelijk maar eens een pas ontloken bloem met n die drie dagen oud is. In de laatste is net pas de stempel met zyn vijf stralen ont plooid, maar de doosjes met stuifmeel zijn intusschen reeds geledigd of rie doosjes zelf zyn al van hun steelfjes gevallen. In de pas ontlokea bloem is van een stempel nog niets te zien, die is nog niet ontplooid, is nog niet ry'p of niet geschikt om stuifmeel op te nemen. Hier is 't dus or mogelijk gemaakt om stuiimeel op den stempel te brengen, schijnt het; maar het stuifmeel behoef c immers niet uit de bloem zelf afkomstig te zijn om vrucht te ver wekken; als het maar afkomstig is van een bloem van dezelfde of een zeer na verwante soort. Eu dit overbrengen nu geschiedt door een dier, een insect in de meerte gevallen ; hier is het meestal een vlinder die als tusschenpersoon dienst doet. Maar een vlinder gaat niet uit bestuiven, als een naaister uit linnennaaien. Alles wat zoo'n wuft beestje geleerd heeft, is honing drinken. Welnu, de bloem zal den vlinder honing geven in de hoop, dat het diertje aan tong of kop wat stuifmeel van een andere, n of twee dagen jongere Pelarconium mee zal brengen en bij dat honing drinken dat kost bare goedje op den stempel van het oudje zal atstrijken. Daartoe moet de vlinder van de eene Pelargonium-bloem naar de andere gelokt worden, om zoo te zeggen. Dat kan gebeuren en dat gebeurt werkelyk ook in de meeste gevallen door den geur van den honing; proef nemingen hebben dit voldoende aangetoond. Toch schy'nt dit niet bij alle bloemen voldoende te zyn en moet de kleur der bloembladeren meehelpen. Het is althans opmerkelijk hoevele bloemen met honing, tevens gekleurde bloem bladeren bezitten en andere zonder lokmiddel, waar dan ook geen insecten dienst doen, weinig in 't oogvallende bloembladeren bezitten. Nu weten wy er wel is waar bitter weinig van, hoe en wat een insectenoog ziet. Maar 't is waargenomen, ook door me zelf, dat b yen en hommels wel eens op kunstbloemen afko men, zelfs op een vrouwenbond; in elk geval bestaat de mogelijkhei l dat een by of vlinder de bloemen door de kleur op grooteren afstand bemerken kan, da a door den honinggeur; dat het dier als 't ware uit de verte naderbij wordt getrokken, om in de nabyheid gekomen door den geur, dichter naar de bloem te worden geloodst. Hier zyn wy al weer op het gebied der onder stellingen gekomen, en dat moest wel, daar wy handelingen van levende wezens trachten te verklaren, met wie wy geen geestelijke gemeen schap kunnen krijgen. Een gewaagde onderstel ling is het ni-t, al hebben de proefnemingen, die overtuigend bewyzen moesten, dat in het algemeen de bestuivende insecten al een door de bloemenkleur naderby gelokt worden, no» niet tot een bevredigend resultaat geleid. In sommige gevallen, onderstelt men, dat de gevleugelde bezoekers van bepaalde bloemen, ook ocze Pelargonium, nog nadere aanwyzing krygen om de juiste plek van den honing in de Dloetnen te vinden, als zy'reeds op de bloem zyn gearriveerd. Daarover in de volgende week. Als ge 't nog niet weet, ky'k er dan zoo'n mooie bloem eens zorgvuldig op aan, vindt ge nog een wegwyzer, dan is dat een voldoening voor u en te grooter nog, als ge daarna ook zelf de honingbewaarplaats by een Pelargonium hebt opgespoord. E HEIMANS SPAARZAAM zijn en toch goed koken, dat kan iedere zuinige huisvrouw met MAGGI'S al°m bgeekroo?eerde MAGGI'S AROMA om ie krulden want weinige druppel* voor het opdienen bijgevoegd zijn voldoende om aan groenten, vleezen, sauzen, zwakke bouillon enz. dadelijk eenen verrassenden krachtigen en aangenamen smaak te geven. Te verkrijgen bij kruideniers en comestibleshandelaars. In flacons van ? 0.30 tot ? 5.25. VOOIl DAMEjS. Verzorging m gebrettige en mismaakte moeren. In dit Weekblad van 24 Juni 1900 werden door mij onder het opschrift Een goed plan" eenige bijzonderheden medegedeeld van de in Europa bestaande inrichtingen tot verzorging van gebrekkige en mismaakte kinderen; en het plan om te Arnhem een dergely'ke stichting in bet leven te roepen. Dit plan is, aan van ke. lyk op zeer bescheiden schaal, tot uitvoering gekomen, zooals blijkt uit het verslag van het Eerde Tehuis voor gebrekkige en mismaakte kinderen te Arnhem. Daar het nieuwe Tehuis in 1902 nog niet gereed kwam, en eerst op den 27sten Juli 1903 geopend werd, bleven de verpleegden in eerstgenoemd jaar in het gebouw Betbanie Het aantal verpleegden vermeerderde in 1902, vooral door plaats- en geldgebrek, slechts met n meisje. Het geheele aantal bedroeg aan het einde van het jaar 7, n.). 5 jongens en 2 meisjes. De meisjes bleven in het Diaconessenhuis slapen. Allen kregen lager onderwijs, terwy'l ook in timmeren, figuurzagen en houtsnyden onderwys werd gegeven. Aan het Tehuis is by' koninkly'k besluit van 12 Augustus 1902 rechtspersoonlijkheid ver leend, en bij die gelegenheid is aan dit eerste Tehuis den naam Johanna-stichting gegeven als hulde aan de moeder van het DiaconessenIII1IIIIMMI1IIIIIIII MiiiMliimmiiiiMiuiiiiiiMnimiii huis, Johanna van Ness, die steeds krachtig voor de inrichting van het Tehuis heeft geyverd. Zulk een Tehuis is ongetwijfeld een hoogst nuttige inrichting, hetgeen zeker overtuigend blykt uit den levensloop van zulk een gebrekkig kind. In zy'n eerste kindsheid ondervindt het dikwijls in verhoogde mate de liefde en zorg j der ouders, juist omdat het zoo hulpbehoevend is. Doch zoodra het kind op straat met andere kinderen van denzelfden leeftijd in aanraking komt, gevoelt het gewoonlyk spoedig, en vooral by het spelen, dat het door zijne gebreken by anderen ten achteren is. Ook gedurende den schooltyd komt dit in den regel spoedig aan het licht, en geeft dikwijls aanleiding, dat het niet tot eene hoogere klasse overgaat, terwy'l de mismaaktheid vaak oog tot spot strekt voor de andere scholieren. Moeilyk kan ook de keuze van een beroep zyn, daar een werkgever in den regel geen gebrekkige in dienst neemt, waar hy iemand zonder gebreken krygen kan. De gebrekkige wordt door een en ander allicht ontevreden, en het gebeurt dikwijls, dat zich daardoor onaangename eigenschappen ontwik kelen. Zoo de gebrekkige onbemiddeld is, ver valt hy den ook allicht tot den bedelstaf of komt in een armenhuis terecht. Een inrichting, die gebrekkigen en mismaakten, wanneer zy nog kind zyn, en vooral zoo het tot de mingegoede klas behoort, opneemt en tot een nuttigen werkkring opleidt, is zonder twyfel een hoogst nuttige zaak, en werken zulke inrichtingen in andere landen, vooral die in Denemarken, met goed gevolg. Ofschoon die ge brekkigen in het gewone werk niet met gezonden kunnen concurreeren, kunnen zy' daarentegen dikwijls waar het voorwerpen van kunst betreft, voortreffelijk werk leveren, zooals b.v. het hout snijwerk door jongens, en het weefwerk door meisjes. Is de leertijd volbracht, dan rust nog op het bestuur van het Tehuis de plicht, den leerling zoo mogelijk een zelfstandigen werkkring te verschaffen, en voor een vaste plaats bij een werkgever te zorgen, of iets dergely'ks. Het behoeft zeker geen nader betoog dat een Tehuis voor gebrekkigen en mismaakten, by goede directie, niet alleen een zegen is voor die menschen, doch ook voor de maatschappy. De gebrekkige toch kan in zulk een Tehuis tot een mensch gevormd worden, die ten deele of geheel voor eigen onderhond kan zorgen, en die daarby dankbaar gevoelt dat hy niet van aalmoezen leeft. In het Tehuis te Arnhem kunnen jongens en meisjes boven de drie en beneden de vijf tien jaren zonder onderscheid van gezindte worden opgenomen; uitgezonderd zyn idioten, blinden, doofstommen, lijders aan vallende ziekte en aan besmettelijke ziekten. De kin deren kunnen godsdienstonderwys ontvangen in de kerk of van den leeraar hunner keuze, en wordt dus niet alleen voor de stoffelijke, maar ook voor de geestelyke behoeften der kinderen gezorgd. Am s t., Sept. 1903. Dr. V. v. D. PLAATS. Bibliotheek roor meisjes. Een school van zeven meisjes, door J. T. MEADE. Vertaald uit het Engelsch door mevr. J. VAN DER HOEVEN. Als men onder den naam «Meisjesboek" wil verstaan : een verhaal, dat boeit, dat doét lezen, om toch te weten, hoe het afloopt, of 't bedrog van dat slechte mensch nog uitkomt, en 't goede, onschuldige slachtoffer in de eer, die haar toekomt, wordt hersteld den, ja d;\n voldoet dit boek aan de eischen. Wil men echter, en meer en meer wordt dit het streven, in een boek voor meisjes, dien moeieljjken overgang van kind tot mensch geven: iets, dat ook den overgang helpt vormen van het kris-en-kras-alles-mooi-vinden van wat maar een verhaal is, tot het leeren erkennen en uitvinden en waardeeren van een voudig, maar mooi, dan is dit boek in veel opzichten te kort geschoten. Het is het verhaal van zeven meisjes van twaalf tot vijftien jaar op den kostschool van juffrouw St. Leger. In de karakterteekening van enkele personen is veel goeds en waars. H«el goed b.v. is ge geven Betty Falkoner, het fijngevoelige, stroeve, woordkarige kind, met de groote liefde voor haar moeder, en een sterk gevoel voor recht vaardigheid en eerlijkheid, dat haar zelfs haar schroomvalligbeid doet overwinnen. En nog beter is Lotty geteekend, het energieke kind met groote gaven, slordig, verstrooid, maar vol liefde, met haar gloeiend verlangen om den uitgeloofden pry's te behalen, opdat haar zwakke moeder naar een badplaats zal kunnen gaan. Ontegenzeggelijk zyn de gesprekken tusschen Betty en Lotty de beste stukken uit het boek. Dit zyn de hoofdpersonen met een onmogelijke secondante, d.w.z. niet de persoon zelf is onmogelijk, er gebeuren in 't leven nog heel wat zonderlinger dingen soms dan in een verbaal; dat dus een sluwe avonturierster zich als Fransche secondante indringt op een kost school, en daar de meisjes door allerlei be drog geld afzet, is niet onbestaanbaar, maar wel zooals die vrouw, >wier gelaatskleur by groote aandoeningen telkens groenacbtig wordt," is uitgebeeld. Wil iemand, al is 't dan in een meisjesboek, een slecht mensch uitbeelden, best, waarom niet, als 't maar natuurlyk is, maar dit is leelijk van onnatuur. Welke onderwijzeres, of wie dan ook, zal in 's hemels naam zeggen tegen een kind: «Wil je nog eens edelmoedig zyn, allervrieniimimiiMiiuiiM mmiiimiiiiilimmii Nieuwe eïgance. De zonderlinge leely'kheid, de afzichtelykheid van de costumes, of de accessoires der costumes, gedragen door >Chauffenaes", zon meer dan voldoende zyn om alle mooie vrouwen te ge nezen van de automobile-sport indien iets in staat ware om een vrouw terug te houden, wanneer voor haar sprake is van een nieuw l vermaak of een volgen der mode. | De ne bedenkt een uitrusting van stof, een soort wolfsvel. Op 't hoofd een kap, die het haar tegen 't stof der wegen beschut; voorde oogen een groote lompe, bolle bril. Een andere, evenzeer met een grooten bril op, bedekt gelaat en hals geheel met een weefsel dat een gapende opening laat voor den neus, zoodat de patiënte er uit ziet als een groote fantastische vogel, half papegaai, half narpy Een derde, denkende beter te slagen, heeft een geheel masker voorgedaan, dat dood en strak, onbewegelijk starend met glazige briloogen, een akelig, luguber effect maakt. Een vierde en dit is reeds weer een poging tot léjance, heeft alleen een ontzachely'ke ronde bril op als een chineesch geleerde maar bedekt dien met een groote voile, die over gelaat en hoed wordt vastgebonden. Vele automobilistes takelen zich ree is niet meer met al die vreemde zaken op en dragen slechts een min of meer doorzichtigen sluier sierlyk om hoofd, gelaat en hals gewonden. Zulk een dunne, maar sterke voile is niet te warm en beschut toch buitengewoon goed, zonder de draagster afschrikwekkend belachelijk of af schuwelijk te maken. Illustration.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl