Historisch Archief 1877-1940
. 1370
T)E AMSTERDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Bit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & W ARENDOEF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1-50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar , mail, 10.
JtfconderUjke Nummers aan de Kiosken Terkrijgbaar CU21/»
Mi kUd is Ttrkrqgbur Kiodc 10 Bo«l»T«ri dM dpviiMt tcgnwrw h«t Grtnd Ctfé, te Pirijt.
Zondag 27 September.
Advertentiën van 1?6 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Ajmoaon uit Duiteehland, Oostenrijk ei Zwitserland worden uittluitend uitgenomen iatt
de firm» RÜDOLF MOSSE te Keulen em door tlle filialen desor fimu.
I N H O V Di
. VAN VERRE EN VAN NABIJ: Ministrieel
instrument. De hrerPop aan het woorJ en aan
het werk. Nog 7 i 0,000 gulden. Nederlandsche
Vertegenwoordiging te Coustanticopel. Neder
landers in vree nden dienst. Uit de doos van
Pandpra, door C v. d Pol. Binnen niet te langen
t$d...?, door N. van Harpen. Chamberlain's
aftreden. Brief uit Utrecht, door Jan van 't
Sticht. 80CULE AANGELEGENHEDEN: Een
panacee ?, door Beyne. TOOSEEL EN MUZI K:
Halvc-eeuiysch feest van het tooneelgezelschap te
, Antwerpen, door'R. KUNST ES LETTEBEN :
Itnnst te Bo ter Jam, door H. D. By de wieg,
door J. H Schorer. Korte verhandelingen over
bét Forum Romannm, door dr. K. E. W.Strootman.
FEUILLETON: De Koning komt! Naar het Duitsch,
van Karin Michaclis. Amaaante Nataurstudie,
door F. J. van UiUiiks. UIT DE NATOÜB,
door E. Heimans. RECLAMES. VOOR
DAMES: Verslag over 1902 van het comitévoor
de wetten van en Internationalen Vrouwena. beid.
I, door Juhanna W. A. Nabor. Jong-leven, door
Vróuwke. Allerlei, door Caprice.
FINA.NCIEELE EN OECOMOMI3CHE KRONIEK, d->or
D. Stigter. Over Hooger en Gymnasiaal
Ondertfjjs, door dr. J. W. Beek. SCHETSJES: Een her
innering, door H. G. ALLERLEI. SCHAAK
SPEL. PEN- EN POTLOODKRAS3EN.
ADVEBTENTIEN.
Ministrieel instrument".
Wat wij in het No. van 20 Sept. over
het bezigen in de troonrede van de woor
den «misdadige woeling" geschreven
hebben, werd bevestigd bij de behandeling
van het «Adres van Antwoord" in de
Tweede Kamer.
.Niet n der beide deelen van de Volks
vertegenwoordiging heeft het aangedurfd
z$ te herhalen.
verdediging, door den Minister
geerd, was dan ook bijzonder zwak.
?' Over de juistheid van het woord mis
dadig in den zedelijken tin kon hij
niet debatteeren ; omdat er bij de socialisten
geen enkel zedelijk grondbesef, overeen
stemmend met dat der liberalen en
christelijken, was overgebleven. M. a. w.
socialisten mochten den Minister niet ter
verantwoording roepen, wijl hij de Koningin
van «misdadige" woeling had doen spreken;
daar socialisten, zonder eenig christelijk
of liberaal zedelijkheidsbesef zijn, en dat,
als een feit vastgesteld op grond van de
filosofische verklaring door Mevr. Roland
Holst afgelegd, dat er geen vaststaande
zedelijke begrippen zijn....!
Het geheele betoog van de misdadigheid
der woeling komt neer op een «fotografie"
van hetgeen zou hebben kunnen gebeuren,
indien de Nederlandsche arbeiderswereld
er geheel anders had uitgezien, dan inder
daad het geval was en is; de fotografie
van een schrikbeeld en wat Kuyper
nu juist in de eerste plaats had moeten
geven, een optelling van al zijn daden,
waardoor hij getracht heeft de arbeiders
van «misdadige" woeling terug te houden,
hen tot kalmte en redelijkheid te brengen
in plaats van door gelegenheids-en
verlegenheidswetten, waarvóór zelfs een luttel
uitstel van behandeling geweigerd werd,
hen tot het uiterste drijven hierover
zelfs geen woord. En toch, hoe zou de
misdadigheids-qualificatie niet in
beteekenis moeten winnen, indien Kuyper daarbij
had mogen gewagen van zijn verzoenings
gezindheid, die de misdadigers hadden afge
wezen en weerstaan.
Wij, die van den aanvang af en voort
durend hebben geijverd voor »Geen verbit
tering maar verzoeningsgezindheid, moeten
er thans weder op wijzen, hoe de
Regeering zelfs nu nog in verbitteren lust
heeft; of moeten wij zeggen, hoe Minister
Kuyper zelfs nu nog, door het besef van
zijn gebrek aan beleid na de
Januaristaking betoond, gedreven wordt om in het
uitspreken van verbitterende woorden heil
te zoeken. Want wat is zijn uitdrukking
misdadige woeling", door koninklijken
mond thans gesanctioneerd, anders dan
een poging, om de zwakke zijde van zijn
gedrag, waarvan hij gevoelt, dat de
geschiedenis haar eenmaal zal staven
in het duister te houden?
Wat ons betreft, als wij de tweegroote
zondaren van dit voorjaar, Kuyper en
Troelstra (zondaren, niet uit het oogpunt
van zedelijkheid, maar uit dat van
taktiek; het eerste is zoo moeilijk te
beoordeelen) tegenover elkander zien staan,
weten wij waarlijk niet, wien te ver
ontschuldigen, al trachten wij ons ook met
de grootst mogelijke onpartijdigheid
beurtelings op het standpunt van den een
en van den ander te plaateen. Naar onze
stellige overtuiging toch, zouden de «mis
dadige woelingen" niet ons land hebben ver
ontrust.... indien na de Januari-staking de
Regeering bezadigd en vertrouwenwek
kend ware opgetreden ; en evenmin indien
de heeren Troelstra c. s. het beneden zich
hadden geacht steun te verleenen aan
zulk een onmogelijk verzet. En als wij
nu Troelstra tegenover den premier vinden,
beiden elkander de noodige hatelijkheden
toeblazende dan luisteren wij toch
eigenlijk meer naar hetgeen deze kam
pioenen, ieder voor zich, te verzwijgen
nebben, dan naar hetgeen sij zoo open
lijk durven te vertellen, bestemd voor de
ooren van hun toegenegen publiek.
Aangaande het opnemen van deze zoo
zeer veroordeelde woorden in de tromrede,
schrijft de N. R. C.
Daarbij komt, dat wij voor ons bij de op
stelling der Troonrede gaarne in bet oog zouden
willen gehouden bibber, dat bet de Koningin
is, die I aar bad uit te spreken. Men versta ons
we', wij willen ia de Troonrede in giea enkel
opzicht eenc persoonlijke daai zitn van het Hoofd
van den Staat. Evdials voor il'e
RegeeringEdaden moet men voor den inbcud van de Troon
rede de ministers magen aanspreker, ei hen
alleer. Die opvattirg aanvaardt, blijkens zijre
verklaring van gisteren, ook de minister van
Binnenlandsche Zaken. Maar nu zouden de
minhters, meeren wij, met deze opvatting in
geen enkel cp-.icbt ia strijd gekomen zijn, zoo
zij ermee rekeiiag hadden gehouden, hoe het
geen de Regeerii g tot de Volksvertegenwoor
diging zal zeggen, ter kennis va a de Kamers
wordt gebracht. Niets belette, zeide de minister,
dat het Hoofd van den Staat aldus tot de ver
tegenwoordiging sprak, ala heeft plaa's gebad.
Maar, zouden wij daartegenover willen zeggen,
tiets ook dwong het Hoofd van den Staat juist zoo
te laten spreken, als de minister zou hebben
kunnen dcei. Wij nu hadden liever door de
Koningin eene andere uitdrukking Uitgisproken
gezien."
Wij zijn het hiermede volkomen eens,
doch wenschen er nog iets aan toe te
voegen. De kerkelijkeu, die zoo dikwijls
v. Houten's en Gort v. d. Linden's verkla
ring, dat de constituoneele Vorst of Vorstin,
als ornament of als vliegwiel is te beschou
wen, hebben verworpen, mogen allerminst
vergeten, dat, zooal niet naar de theorie, in
werkelijkheid, de Koningin bij de
parle?mentsopening voor een groot deel der
natie iets meer is dan een spreekbuis van
het Kabinet. Al blijven de Ministers uit
sluitend verantwoordelijk, men gelooft al
licht, dat H. M. de woorden heeft gekend
en dus goedgekeurd; niets belet de burgerij
dit aantenemen. Zoo wordt dus H. M. een
voorwerp van onuitgesproken kritiek, die
veel nadeeliger nog kan werken, dan het
oordeel dat openlijk in discussie komt.
Dit overwegende is het waarlijk onbe
grijpelijk, dat een kerkelijk ministerie zoo
lichtvaardig met zijn Koningin handelt.
Pas moest men er zich over verbazen, dat
een Raadsman der kroon H. M. heeft voor
gesteld op haar verjaardag een dagblad
schrijver te ridderen, wiens naam wel aller
eerst doet denken aan de agitatie voor een
tol verbond met Duitschland of daar komt
de troonrede met haar woorden: «misda
dige woeling", als deed het er niet toe wel
ken indruk de arbeiderswereld van H. M.'s
politiek inzicht ontvangt; ontbreekt
onder zoo treflende omstandigheden voorts
elke uitspraak, die op eenig gemoedsleven
bij H. M. wijst, en laat men haar
zelfs zwijgen over v. Heutsz, den man, dien
uit het dankbaar Nederland telegrammen
van hulde toestroomen.
Waarlijk het beleid van Dr. Kuyper,
in zijn streven om het Koningschap hoog
te houden.... schijnt ons raadselachtig; doch
het zou, naar onze meening, maar al te
verklaarbaar, wezen, indien wij durfden
aannemen, dat Kuyper de leer is toegedaan:
de grondwettige Vorstin, niét vliegwiel,
niét ornament, maar ministerieel instru
ment.
De heer Pop aan het woord
en aan het werk.
Onze directeur-generaal der posterijen
en telegrafie heeft aan den redacteur van
de Deutsche Wochenzeitung hier te lande,
verklaard:
lo. dat hij thans de mogelijkheid eener
Duitsch- Nederlandsche post- overeenkomst
ernstig overweegt;
2o. dat de Duitsche autoriteiten
allerbereidwilligst de gevraagde statistieken te
zijner beschikking hebben gesteld;
3o. dat hij daarbij aan geen politiek
denkt. Veronderstelde men, dat hij als
Nederlandsch ambtenaar politiek op eigen
houtje dreef, hij zou dat beleedigend voor
zich achten;
4o. dat het een plan betreft van de
grootste beteekenis voor den Handel;
5o. dat hij het vóór en tegen nauw
keurig zal onderzoeken;
6. dat, blijkt z.i. er voordeel in zulk
een conventie te steken, hij niet zal talmen
Nog 750,000 Gulden.
Tot groote voldoening van hen, die daar
toe hebben aangespoord, wij mogen ons
zelf daaronder mederekenen heeft de
Minister van Waterstaat, de heer de Marez
Oyens, alsnog de toezegging gedaan van
750,000 gulden, boven het reeds aange
geven bedrag, jaarlijks voor de verbetering
om haar tot standkomen te bevorderen.
In het tegenovergestelde geval niet
Hiertegen hebben wij een paar beden
kingen. Dat de heer Pop, wiens groote
bekwaamheden reeds \óór hij zich tot
directeur-generaal benoemd zag, door de
Reiniseh Westf. Zeilung uitbundig werden
geprezen zijn vrijen tijd gaarne gebruikt,
om de door dat blad begeerde post con
ventie in studie te nemen, is zijn zaak.
's Menschen lust is 's menschen leven. |
Doch de mededeeling van dit, zijn studie
plan, aan een Duitecher nogal, achten
wij afkeurenswaardig.
Den heer Pop mag men niet voor zulk
een kind houden, dat het hem onbekend
zou zijn hoe zulk een Post overeenkomst
voor Duitschland en Holland beiden, onder
de tegenwoordige omstandigheden, niet
allereerst een quaestie is van stoffelijke
voorof nadeelen, maar eene van Politiek en
zoo moet hij dus ook weten, dat hij, zoodra
hij in een Duitsch blad de mogelijke aanbie
ding van een post conventie-voorstel te lezen
geeft hij groot gevaar loopt de politieke
quaestie reeds hierdoor aan deze en aan
gene zijde van de grenzen aan de orde te
zullen stellen. En zoo iets behoort toch
zeker niet tot het emplooi van een be
scheiden postdirecteur-generaal.
Wij hebben reeds vroeger vermeld hoe
de Frankfurter Zeitung, gelijk zoo vele
Duitsche bladen, warm voorstander, aan
het slot van een zakelijk artikel schreef:
«Vielleicht ist der Herr Staatssekretiir
der Posten so freundlich, sich einmal
beim Herrn Reichskanzler zu erkundigen,
welchen POLITISCHEN Werth der Abschluss
emer deutsch-holliindischen Postunion fiir
UNS habe.
Er wird dort ohne Zweifel erfahren,
dieser Werth sei so gross, dass die
Postverwaltung für ihn recht gut 900 000 Mark
opfern könne."
Dit nu begrijpt men niet alleen in
Duitschland maar natuurlijk evengoed in
Frankrijk, Engeland en elders en men
behoeft waarschijnlijk ook den heer Pop
niet onder 't oog te brengen, hoe zulk een
post conventie, door Duitschland zóó vurig
uit politiek oogpunt gewenscht, bij de reeds
zoo talrijke banden en bandjes, waarmee
wij naar den Ocstelijken buurman worden
getrokken een politieke daad zou zijn,
waarover heel Europa het zijne zou heb
ben te zeggen.
Het is waar, de heer Pop scheen naïf
genoeg om zijn Duitschen interviewer goedig
mtête deelen, dat de Duitsche autoriteiten
hem wel ter wille zijn geweest met het
toestaan van de gevraagde bescheiden !
maar het kan ook zijn, dat de heer Pop
hiermee nu reeds het Duitsche en
Nederlandsc^e publiek heeft willen . vertellen,
hoe men te Berlijn heel goed weet, dat
deze politieke aangelegenheid, als ware het
uitsluitend een materieele van
post-verkeer, hier wordt overwogen.
En met het oog op die
alleronschuldigste uitlating, is men, meenen wij, tot de
vraag gerechtigd: Klopt de heer Pop voor
zulke bescheiden te Berlijn aan, op eigen
initiatief, of heeft hij, bij een zoo belang
rijke zaak, waarvan de Regeering de portee
allerminst zal ontkennen, eerst zijn
oppersten chef geraadpleegd ? En die vraag
mag te eer worden gesteld, omdat zoo wel
in Duitschland als hier te lande, aangaande
de materieele zijde van de quaestie reeds
zooveel licht is verspreid, dat men ook
zonder een nieuw onderzoek wel zou kun
nen weten in welke richting het antwoord
te vinden is.
Daarom is het, dunkt on?, geoorloofd
te vragen: had de heer Pop toen hij
zich tot Berlijn met zijn verzoek wendde,
voldoende inlichtingen verkregen om te
weten, dat de Regeering hem niet zou
tegenstaan op gronden van nationale en
internationale politiek ?
De heer Pop vergeve het ons, dat wij
ietwat wantrouwend zijn. In den regel
hebben mededeelingen omtrent zeer bt lang
rijke internationale onderwerpen, door
iemand die zoo dicht bij de Regeering
staat, als een post-directeur-generaal
meer dan gewone beteekenis, en zoo ligt
de vraag voor de hand: dreigt ons soms
weer iets van den Berlijnschen kant?
Hoe hartelijk wij ook in zekere opzich
ten met Duitschland tympathiseeren en
hoe menig Duitscher ons lief is, wij leven
voor een onafhankelijk, zelfstandig vader
land.
van het Noordzeekanaal te zullen uit
trekken.
Toen de heer Hubrecht, in zijn vurig
streven voor Amsterdams belangen, voor
stelde de arme gemeente zooveel meer voor
dit werk te doen bijdragen, als noodig was,
om de kosten van een vroegere voltooiing
te dekken, hebben wij dat voorstel be
streden, en de verwachting uitgesproken,
dat de Regeering eindelijk wel zou inzien,
hoe onredelijk zij handelde, waar zij in
onzen tijd een zeehaven op zijn langzaamst
voor groote schepen bevaarbaar wilde
maken.
Wij hebben ons hierin niet vergist; en
thans rest ons alleen den heer Hubrecht
dank te weten voor zijn initiatief, waar
door, al mochten wij het in den aangegeven
vorm niet steunen, toch de zaak met zoo
veel nadruk aan de orde werd gesteld, dat
ook de Raad niet langer kon zwijgen, en
zijn doel, nu gelukkig zonder de hoofdstad
opnieuw op kosten te jagen, zal bereikt
worden.
Maar welk een treurig achterlijk land,
waar men zulke overwinningen nog heeft
te behalen, en reden moet vinden, om
elkaar met zoo iets «geluk te wenschen!!"
Nederlandsche Vertegenwoor
diging te Constantinopel.
Nu de vroegere minister-resident te
Boekarest jhr. mr. van Eys naar Constan
tinopel is gezonden om den gezant mr.
von Weckerlin tijdens zijn verlof te ver
vangen, is eindelijk gevolg gegeven aan
den wensch der Nederlanders in Turkije,
ondersteund door het Algemeen Neder
landsch Verbond, dat de Armenische tolk
der legatie te Constantinopel niet langer
als zaakgelastigde ad interim zou optreden.
Deze maatregel is volkomen juist. Maar
volkomen onjuist is het te ver gaande
voorstel van den Minister van
Buitenlandsche Zaken op de begrooting, om in het
vervolg een vasten legatie secretaris te
benoemen en te betalen te Constantinopel.
Reeds bestaat het gezantschap uit de vol
gende betaalde ambtenaren: den gezant,
den eersten tolk (den bovengenoemden
Armeniëi), den tweeden tolk (mr.
Beukema), den kanselier, mr. v. d. Uye Pieterse,
tevens onbezoldigd Consul, een Armenisch
schrijver, een portier en 2 politie-dienaren,
Armeniërs. Voor de gewone zaken behoeft
dit personeel geen versterking. Toevoeging
van een diplomaat is alleen noodig gedu
rende de afwezigheid van den gezant en
dan is een secretaris onvoldoende, maar
moet de zaakgelastigde minstens een lega
tie raad zijn en dus iemand die reeds
genoegzame ondervinding en dienst achter
den rug heeft voor de moeielijke en be
langrijke taak om (zij het ook tijdelijk) aa,n
het hoofd te staan der legatie te Constan
tinopel. * *
Nederlanders in vreemden dienst.
Nederland is propvol menschen; meer
dan ooit sedert den Zuid-Afrikaanechen
oorlog.
In Perziëverdienen tusschen de 40 en
50 Belgen hooge salarissen als douane
ambtenaren. Siam heeft een groot aantal
Belgen in dienst en eenige tientallen
Denen. Chili betaalt een paar dozijn
Belgische ingenieurs die het in dienst heeft
genomen. Nu zijn pas weder Belgische
officieren tegen hooge salarissen aangesteld
in Macedonië.
Dit is alles te danken aan de Belgische
diplomaten en de Belgische consuls.
En Nederlanders ?
Uit de doos van Pandora.
Bij koninklijke boodschap van 3 Sep
tember Nr. l werden de Tweede Kamer »ter
overweging" aangeboden »vier ontwerpen
van wet tot vaststelling van de begrooting
van Nederlandsch Indiëvoor het dienst
jaar 1904".
De beide eerste drie ontwerpen bedoelen
de vaststelling van de twee hoofdstukkeu
der begrooting, betreffende de uitgaven in
Nederland en in Nederlandsch-Iddië, tot be
dragen van resp. 32,974,428 en 132,349,545
gulden, te zamen dus 165,323, T83 gulden.
De beide laatste wetsontwerpen bedoelen,
dat »tot goedmaking van de uitgaven,
begrepen in de beide hoofdstukken der
begrooting zullen worden gebezigd de in
Nederland en Indiëte ontvangen middelen."
Onder deze prijkt als geheel nieuw het in
het derde ontwerp onder Nr. 11 voorko
mende «Renteloos voorschot in Nederland."
Maar tevens bevat hetzelfde ontwerp een
afzonderlijk artikel Art. 2 bepalend,
dat in het tekort der middelen,
voor het komende dienstjaar geraamd op
165,323,783-152,986,550 = 12.337,218
gulden »?oor zooveel noodig wordt voor
zien door een geld leen in g, krachtens een
nader vast te stellen wet aan te gaan.''
Tegelijk met deze hoogbelangrijke stuk
ken bood de minister van koloniën zijn bij
de genoemde wetten behoorende memorie
van toelichting aan met 22 bizonder leer
rijke en sommige daarvan zeer lijvige,
bijlagen. Onder deze laatste zijn vooral van
belang de negen «uitgewerkte en toelich
tende staten.." Deze bundel van ruim 450
folio pagir a's vertegenwoordigt een kapitaal
aan arbeid, administratieve en velerlei
technische kennis; is de resultante van
het werk door duizend-en-zoovetl
bureaumenscben over een geheel jaar verricht.
Oneerbiedig, misschien zelfs ongppast,
moet dus sommigen in de ooren klinken d
omineuse titel, waaronder bier de aan bieding
van zooveel gewichtig werk aan onze
Hoogmogenden wordt aangekondigd, nog wel
onder de in deze dagen meer dan
blootofficieele beteekenis hebbende «aanbeveling
in Godes heilige bescherming".
Maar dit laatste mag, dunkt ons, geen
dienst doen als theologische of ethische
mantel der liefde vooral niet in deze
booze tijden, waarin wij zoo pijnlijk worden
herinnerd aan de dagen van Constantijn,
toen het Christendom vrijwel ophield met
den Christus anders dan door woord en
symbool te belijden. Wij meenen dus, dat
al het opgesomde werk niet anders kan
worden aanvaard, dan als een hoogst on
aangename verrassing uit een heidensche
Pandoradoos.
Slechts enkele cijfers en citaten, uit de
ministerieele memorie van toelichting ge
trokken, zijn ruim voldoende om dit harde
oordeel te motiveeren.
Zooals reeds gebleken, staan vermoedelijk
in het komende j-aar tegenover bijna 153
millioen aan middelen ruim 165 millioen
aan uitgaven, dus is er een tekort van
ruim 12 X millioen.
Met de tekorten van vorige jaren klimt
dus het deficit van de Indische
staatshuishouding tot het ontzaglijke bedrag van
bijna 99 millioen gulden. Weliswaar kan
het bij de afsluiting der rekeningen over
eenige jaren meevallen, doch de kans op
het tegendeel is zooals wij aanstonds
zullen zien veel grooter. Want er be
hoeft slechts een eenigszins belangrijke
daling in de tinprijzen. of eenige tegenslag
bij de exploitatie van de tinmijnen te
komen gezien de op Banka gevoerde
wijze van beheer is daartoe de kans zelfa
zeer groot! om het tekort na 1904 de
100 millioen gulden te doen overschrijden.
Dan ... de waarschijnlijk ten doode op
geschreven gouvernements koffiecultuur!
In het gunstigst denkbare geval zal het
tekort toch ver boven de 90 millioen blijven.
Om hierin te kunnen voorzien moeten
kasmiddelen worden gezocht, want het
restant der beide leeningen van 1883 en
1893 is zelfs niet meer toereikend, om in
het vermoedelijk tekort over 1903 te
voorzien. Daar toch de dienst der beide
leeningen hetft opgebracht 80121,988
gulden, en de rekening over het nog loopend
dienstjaar vermoedelijk zal sluiten met
een tekort van SOK millioen, ontbreekt er
circa 6l/2 millioen aan kasmiddelen.
«Op grond hiervan" zoo deelt de
minister mede «is in het wetsontwerp
tot aanwijzing van de in Nederland te
ontvangen middelen de bepaling opgenomen
dat in het geraamd begrootingstekort over
1904" en over 1903 «moet worden
voorzien door een geldleening."
Dit zijn zeer onaangename verrassingen,
vooral voor de Indische belastingbetalers,
die zeer moeilijke tijden doormaken, zon
der dat zich in de toekomst een enkel
lichtpunt laat zien. Maar door de gerele
veerde feiten en cijfers wordt een nog te
gunstig denkbeeld van Indië's financieelen
toestand gegeven. Feitelijk toch is het
geraamde tekort grooter, daar onder de
middelen zooals reeds gezegd een
renteloos voorschot in Nederland voor
komt, en wel van een 2,188,000 gulden.
Moge dit al een goedkoop kasmiddel zijp,
eigendom is het niet.
Verder is zooals de minister zeer
beteekenisvol zegt »bij de raming der
uitgaven groote zuinigheid betracht'; zijn
daarenboven »tal van uitgaven, die zeer
gewenscht of noodig zijn" uitgesteld; heeft
men de middelen iets hooger geraamd
dan vorige jaren; is dus de raming
geflatteerd.... Men oordeele of dit wel
verstandig is met het oog op om slechts
hierop te wijzen de steeds toenemende
relatieve overbevolking van Java met het
daarmee gepaard gaande, immer bestaande
rijsttekort. Daardoor toch kunnen de
tegenvallers haast niet uitblijven.
En moeilijk is zulke wijze van ramen
overeen te brengen met het in de
troon