De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 27 september pagina 2

27 september 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1370 rede genoemde »zeer omzichtig beleid'', waartoe »de ver vaa guastige staat der Indkche geldmiddelen noopt". De minister wiet, hoe deze begrooting een bittere pil zou zijn voor onze Indische medeburgers. Hij heeft getracht haar te suikeren, door aan te toonen (?), dat het geraamde tekort «ongeveer overeenkomt met het bedrag, dat begroot is voor uit gaven, waarin door leening kan worden voorzien" m. a. w. voor productieve uitgaven. Om deze bewering waar te maken, noemde hij onder die rentegevènde uitgaven b. v. den aanleg van de Atjehtram, waarvoor in 1904 2,995,000 gulden is uitgetrokken. Dit werk is ongetwijfeld wel goed en nut*%, omdat net, meer nog dan troepen actie, de pacificatie van Aijeh bespoedigt, dus voor de naaste toekomst de begrootiugen indirect ontlast. Maar die tram thans als productief in directen zin voor te stellen; ja zelfs maar aannemen dat ae dit in het eerste tiental jaren zal worden, daartoe is een groot geloof noodig.:.. Parlement en natie zoo voorlicktend, drijft men struisvogelpolitiek. En op deze moet noodzakelijk een débaole volgen, grooter tog dan het thans reeds onvermijdelijke.... Beter is het den geheelen omvang van de waarheid te beseffen. Daarom nog dit: De beide hoofdstukken dezer begrooting zijn niet af. In den loop van het ja*r zullen nog suppletoire credieten noodig zijn. Deze zijn wel niets buitengewoons, ja in geen geval te vermijden; maar in verband met een bizonder vroege indiening van de begrooting,ongewoon zuinige raming der uitgaven en geflatteerde middelen moet hierop thans eecigje nadruk worden gelegd. De doos van Pandora is dus zeer ruim voorzien! Na overweging van het voorgaande, dringt zich als vanzelf de vraag op, waar ;t op den duur met Indiëheen moet. Dit is, weliswaar, het telken jare terug keerend refrein, <loch men merke wel op, dat de toon ervan ieder jaar ernstiger wordt. Ze klinkt zelfs dreigend. Dreigend in de eerste plaats voor de ladische be volkingen, die men toch moeilijk met een fooitje van circa 70 a 80 duizend gulden per jaar voor «verdere inzinking" kau behoeden. Immers niets meer dan deze kleinigheid beteekent het «renteloos voor schot?' Dreigend ook klinkt die toon jegecs Nederland, dat zonder Indiëin oecoEomieche onbeduidendheid zou wegzin ken. Nationaal eigenbelang »jingoisme" zoo men wil rrioest reeds p9rren tot ernstig beginnen aan het nakomen van den bestuurlijken plicht. Oaze christelijke staats'ieden, voor de erkenning van hun gezag zich telkenmale beroepend op de»ordinantiën Gods," hebben in hun geval ook te denken aan de verantwoording, die zij krachtens diexelfde ordinantiën zullen moeten afliggen. Zwaar zou hun dan toch moeten worden toegemeten de bestendiging van een zuiver ?mammonistisch en. liberalistiech bestuurs systeem, volgens welk aan de kinderen die brood vragen, steenen gegeven worden. Want hoe weinig ernstig de toch zoo bescheiden poging gemeend is, van het noodlijdende Indiëbij te springen, door een paar millioen renteloos voor te schieten, lee^en weer de droge cijfers. In den ramingstaat nr. 25 wordt van dat voorschot »in bet belang der bevolking" 372.QCO guldea uitgetrokken voor «uitgaven in het belang van de verdediging tegen een buitenlandoenen vijand." Het staat er zoo en wordt in de me morie van toelichting goedgepraat met een handigheid, een adept van dr. Kuyper ten volle waardig!... Hiertegenover geeft te denken het van datzelfde voorschot zoo edelmoediglijk uit getrokken bedrag van ?33,150 nog geen tiende van het zooeven genoemde bedrag voor «uitgaven in het belang van de vestiging van landbouw credietinstellingf n ten behoeve vaa de inlandsche bevolking." De Atjeh-tram die immers onder de «productieve werken" behoort ? kwam hter, zij 't dan na «ernstige overweging," niet in aanmerking. Toch zou men meenen, dat een productief werk eerder geacht mag worden ah maatregel «strekkende om ver deren achteruitgang (der bevolking) tegen te gaan" dan bijv. «werkjes voor de ver dediging van accessen." De minister erkent dan ook, dat nog geen bepaald plan betreffende die zoo dringend noodige «maatregelen die in de toekomst tot verbetering van de oeconomiechen toestand zullen bijdragen'' bestaat. Men begint maar alvast met een paar millioen stelselloos «kapot te slaan", of schoon minister en gouverneur-generaal het nog niet eens zijn. Dit kon toch spoe dig het geval weien, en ware het dua niet wijzer die paar mtilioen nog wat va?t te houden ? Beter straks 4 millioen goed besteed dan thans 2 mürtoen ver morst. Dit alles<bezien tegenover den beruchten rentepost a ?3,861,000 zie onderafd. 9<z van hoofdwuk I steekt schril af; te meer, wijl de minister zelf 100 goed overtuigd is van bet... nu ja, schandelijke van dien post. Nederland heefc er zij voor de zooveelate maal aan herinnerd jegenIndiëveel op zijn geweten, wat een eer lijk christelijk gemoed zeer bezwaren moest. Maar op het stuk van die collectieve on eerlijkheid schijnt men nu eenmaal niet aan scrupules te lijden, weshalve men staag blijft knijpen aan den ladisehen citroen. Hield men daarmee op, spoedig zou blijken dat Indiënog best in staat is zijn huishouding te bekostigen. Zijn bodem toch zwelt van groeikracht en is vol van kostbare taiaeralea. Werden de schooae eilanden met gezond oeconomisch beleid voor Indiëgeëxploiteerd, alle hulp van Nederland kon met fierheid worden van de hand gewezen. Da algebeele afschrij ving van de «eereschuld", het voorzien in zijn financieel defiait, het zich belasten met den dienst van groote leeningen wat zouden zulke dingen weinig beieekenen voor een bevolking, die mocht be houden wat het hare is en die zich in oeconomischen zin vrij kon bewegen! Maar een groot deel der middelen vloeit naar Europa, het Europeesche kapitaal draineertr op duizenderlei wijzen, aan de bevolking meer onttrekkend, dan ooit middels een dwangcultuurstelsel mogelijk was. En tegenover dit alles staat die be volking geslagen in fiscale boeien. Mede dinging in den strijd om het bestaan is haar zelfs op eigen bodem niet mogelijk. Om dit laatste te b.'grijpan ga men de bijlage no. 28 van de hier besproken ont werpen na, waarin opgesomd al ds bron nen, waaruit de fi-cus put. Dd starste conservatief moet van het daar geschil derd fiscaal gedoe walgen. De ministerieele memorie van toelichting getuigt wel van de «christelijkheia" van het kabinet door een uiterst zorgvuldige toelichting van onderaf J. 57 «Eeredtenst". Groote zorg zelfs mildheid jegens de herhaaldelijk duagenoemde sbedienaren des woords" blijkt daar voor het zielenheil van de bewoners der Sangi- en Talauereilanden. Doch voor het overige Indiëis ook deze begroeiing weer een bedenkelijke prediking van de onthechting aan de aardsche goederen. Want het is juist het bij de Indische regeering zoo duidelijk waar te nemen gemis aan oeconomisch inzicht of het gebrek aan moed, om volgens dat inzicht te gaan hervormen dat het ieder jaar aanzwellend tekort zoo bedenkelijk, zoo onrustbarend maakt. Den Haag, 16 Sapt. C. v. D. POL. Binnen niet te langen tijd... ? In het begin van 1901, brandde aan da Handelskade een aan de gemeente toebehoorende loods af, welke niet verzekerd bleek. Dit was aanleiding dat opnieuw de aandacht gevestigd werd op een vraag stuk, waarop sedert jaren gewezen was, dat door het dagelijksch bestuur in studie werd genomen, doch vermoedelijk in een of ander bureau op het Prinsenhof' zoek geraakt. Het is een zonderlinge geschiedenis, die van het onderzoek op welke wijze men de bloeiende assurantie maatschappijen voor een deel in de kosten zou kunnen doen bijdragen voor de steeds klimmende kosten van de brandweer, of, evenals in Berlijn en Zwitserland, een gemeentelijk assurantiefonds in het leven te roepen, waarbij de gameentegebouwen verzekerd werden en waaraan de burgerij tegen een zeer lage premie kan deelnemen, terwijl uit de te maken winst een deel der kosten voor de brandweer zou kunneu worden verhaald. Hier uu, zou men zoo zeggen, stond men voor een vraagstuk van gemeente exploitatie, waarvoor alle billijke gronden zijn aan te voeren. Want te ontkennen valt het njet, dat de kostbare inrichting onzer brandweer, de risico's van de verzekering-maatschap pijen tegen brandschade aanzienlijk heeft verminderd, terwiil de gemeente b jvendien. door de invoering der muntgasmeters de talrijke gevallen van petroleumbrandjn aanzienlijk heeft gereduceerd. Ik heb mij de moeite gegeven, de ge schiedenis van dit vraagstuk hier ter stede eens na te gaan. Ia het afdeelingsverslag der begrooting voor 1890, dat is dus acht jaar geleden, lees ik: ,Ia meerlere afdeelingcn werd opgemerkt, dat het wenschelijk zju zijn, indien aan de genifCjte een deel der baten ten goede kwam, nu door de groote assura:itie-maatschappijen geto'er. DJ genieerite zou daarop recht heb ben wegens haar uitstekend georganiseerde brandweer. Eia der leden vestigde de aandacht er op, dat in Dui'schlaud en elders gemeentelijke brandverzekering fondsen bestaan en hij zon het totjuicher, ii d eu ook in deze gemeente een dusdarue ilibtellmg in het leven werd gerosp'n." B. en W. beantwoordden deze opmer kingen der afdeelingen in de memorie daarop als volgt: Ue wijze waarop, hetzij do ir bijdragen van assurantie- maatschappij T, hetzij door g^meeatelijke verzekerirg, cf wel op andere wijze, te geinoet gt komen zou kunnen worai n aan de kosten vaa lat b andwczer, maakt n02 een onderwerp van ernst g onderzoek u.t. Het, vraagstuk der gemeentelijke branJ8seur>m1b is echter bijzonder moeilijk, vooral omdat de verplichting tot verzekering bij de gemeente niet is vcor ti schrijven." In de zitting van 23 October 1890 waarin de begrooting aan de orde was, heeft het raadslid, de heer Ed. Kuinders deze assu rantie (juaestie nader aan de orde gesteld door er op te wijzen, wat Berlijn in dezen reeds gedaan had met een gemeentelijke brand-assurantie waaruit ten behoeve van de brandweer een zekere som wordt gestort. De toen pas opgetreden wethouder voor de financiën, de heer Van Leeuwen, be antwoordde den heer Kuinders. Uit dat antwoord halen we in verband met het opschrift, van dit artikel aan : »In de memorie van beantwoording hadden B. en W. reeds verklaard, dat het onderwerp der gemeentelijke brand-assurantie cp dit oogfnbük (Ojtober '05) ernstig wordt onder zocht. Spreker boort zeggen, dat dit rseds 3 jaar lan.; het gnval is; spreker kau toch verk'aren dat de zaak niet uit het oog wordt verloren, om lat de overfutgirg geve,-t gd is, dit zij ook in andere op;te!iteu vaa veel belang kaa zijn." Ei wat de wenachelijkheid en de nood zakelijkheid betreft: »Of-ehoon het moeilijk te zeggen i', welk stelsel di meeste aiibeveiig verdiejt, het Zwitserscne of bet Bjrlijnscie, en hotwel ia ieder geval d: gKin^eat.e niet i.et ree >t Inefc on te verplichten tot deelneming, z illen zeer zeker middelen gezocht worien om zulk een instelling in het leven te roeper." Maar nu komt het belangrijkste: Di ziak heeft bovtnlien e .--.u groot belang-, omiat het, op ditoogeublik(et wel, October '95 wenschelijki?, datu i t ge. zien werd naar eeii ge m een t, el ij k assurantiefonds voor de e i 2 e Ldommnn der Gemeeutezelve. Spre kers me ine i», dut het oiioerantaioordelijk zou zijn om de Gemeente, die zooveel kostbare eigen dommen heeft, te doen, voortleven op de wijze, ah lot heden is gevolgd. iïr«Tint,er hut Stadhuis of een der groote hand'-lsinrichtinyen door brand iceni vernield, dan zou ei' gein fonds uunweziy zijn om het vtrlies te herstellen." 1) De wethouder Treub, de pas afgetreden wethouder voor de financiëu, die naar de afJ. P. W. was overgegaan, deelde nog mede, dat de zaak in Berlijn gunstig werkte (in 1895 reeds!) en »dat (dit) alles dan ook zeer zeker aanleiding kon geven, ooi hier die organisatie ter hand te nemen; B. en W. vertrouwen dan ook, iu den een of anderen zin, binnen niet te langen, t/jd, den Raad dienaangaande voorstellen te kunnen doen, gelijk ook door den heer Van Leeuwen reeds is gezegd". Bij volgende begrootiugen o. a. in 1901 is nog een enkele maal naar dat onderzoek gevraagd en het antwoord luidde dat er «aan gewerkt werd". Thans tellen we 1903 ; staan we voor de begrooting van 1904, waarop de kosten voor de brandweer met ^SUUOO moeten worden verhoogd, terwijl dit blijkens een adres van de brandwachts nog niet vol doende is om het personeel een behoorlijke lust- en schafitijd te .geven. De gemeente heefc behalve door het in voeren der muntgasmeters het aantal petroleumbranden aanzienlijk verminderd, door de brandweer aan de gebouwen voor publiek vermaak voorschriften te doen geven, welke den eigenaars of' exploitanten opgrootekosten jagen.... alles ter voorkoming van brand, waardoor het risico vaa de verzekeringmaatschüppijen tot een minimum wordt her leid. Maar ten stadhui '.e onder/.oekt rnen nog steeds nu reeds meer dan 10 jaren naar een oplossing om de assurantie maatschap pijen in billijkheid te laten betalen aan de hooge kosten van de brandweer, of een eigen verzekering in het leven te roepen, waarbij tevens de gemeente eigendommen verzekerd worden en uit de gemaakte winst een deel der brandweerkosten worden ge haald. De begrooting doorloopend vindt men de volgende posten aan a<surantie-premies uitgetrokken: B?urs ? GOO, Bank van leening ?2000, Petroleum Entrepot ? 3500, Handels Entrepot ? 3720 Telephoon ? 1500, Gas ? G500, Tram ? 4300, Stadsschouw burg ? 10 970, Rentegevènde eigendommen ?800, HuU/.ittende armen ?15704, Gast huizen ?3000 Bjstedelingeu/'2uO, Armenhuis ? 600, Museum Fodor / 232, Museum Willet Holthuijaen /' 240, 2) Cactraal Magazijn ?240, Gameente werkplaats ? 75. Vermoedelijk heb ik nog enkele postjes overgeslagen, zoodat met elkaar een /"4U.ÓOO voor assurantie premies betaald worden. Indien reen deze som sedert 10 jaren in een eigen fonds gestort had, zou men, intrest op intrest berekend, thans reeds, een aardig fonds bazelen hebbtn. Vraagt men B. en W. wanneer den ter mijn «binnen niet te langen tijd'', die nu loopt sedert 1895, zal geëindigd zijn, dan krijgt men wellicht ten antwoord wat in de begrooting voor 1904 als excuus voor het btrusten in den onhoudbaren h'nancieelen toestand wordt gezegd: »Met het oog op de benoeming eener Staats commissie v oor de gemeente- finan ciën, hebben wij u niet behoeven voor te stellen een schrijven tot de Regeering te richten, om aan te dringen op een betere wettelijke regeling van de financieele grondslagen van de huishouding der Gemeente". Ik zou willen vragen of een der raads leden bij de behandeling der begrootiug niet een pro memorie-post zou willen voorstellen voor een Xieuwe Doofpot, waarop met groote letters zou motten staan: Staats commissie voor de Gemeente financiën. Het bureau van den wethouder voor de financiën is er de aangewezen plaats voor. N. VAN HAIM-KN. 1) Aaar ik verneem is ook hcïRaadhuis op dea Dam niet vtrzekerd, tei zij door de Koningis, wa', met de usai.ce ia s'rijd zcu ?ijn. 2) Dut het Stedelijk Museum noch de kunst schatten daarin geplaatst niet verzekerd zijn, acht ik tegenover hen, die zooals de heer J. H. van Eeghen voor tonnen gouds aan kunstschatten in bruikleen afstonden, rn( er dan onveractwoordelijk. Van de Si.aisdrukkerij, de Waterleidinggebouwen en de vele kostbare scholen spreek ik maar niet. Chambcrlain's aftreden. De heer Arthur James Balfour, de tegen woordige Britsche Premier, houdt zich gaarne bezig met wijsgeerige vraagstukken. Zijn liberale tegecstanders beweren zelfs, dat het hem geen kwaad zou doen, als hij wat minder philosofeerde en zich wat meer met de practische zijden van het leven bezighield. Zijn liefhebberij voor het edele golfspel vergeven zij hem gaarne, denkende aan den boomenveller Gladstone. Evenmin zullen zij hem kwalijk nemen, dat hij werken schreef als ^Verdediging van den philosofischen twijfel' en »Grondslagen des geloofs''; men zou immers, als rnen den Grand Old Man alleen uit de lijst zijner werken kende, geneigd zij o den ge vierden liberalen Staateman voor een theoloog te houden. Wat zij hem echter niet vergeven is, dat hij, zooals hij zelf op zijn gebla seerde, nonchalante wijze erkent, «geen hoofd voor cijfers" heeft. Zonder die eigen schap Groot Brittanniëte willen regeeren, is de ergste van alle aanmatigingen. Neen, dan was de oude Gladstone een ander man. Waren diens millioenen speeches geen meesterstukken in hun soort, en toonde hij niet bij voortduring, met de kleinste onderdeelen van het raderwerk der uolitieke administratie bekend te zijn? Joseph Ciiamberlain heef'r, als laatste nummer op zijn bont afwisselend politiek program, een feilen aanval op het beginsel van den vrijhandel geplaatst, een beginsel, dat siiiU meer dan een halve eeuw ngeland's economische politiek he<f't geïnspi reerd en dat door liberale en conservatieve regeeringen gelijkelijk is geëerbiedigd en toegepast. Joseph Caambsrlain is, trots zijne vele politieke gedaanteverwisselingen, trots de groote fouten, elie hij heeft begaan, de man geweest, die gedurende de laatste jaren, over ele hoofden van oom Salisbury en neif Balfour en de geheele clique van »Höel Cecil" heen, Engeland heeft ge regeerd, en van hetgeen hij belieft te ver kondigen, dient men behoorlijk nota te nemen. Een paar weken geleden verscheen, van de hand van den Engelscheu minisierpresident Bilfour, eene brochure onder den titel: Kdonomical notes on insular freetrade, waarin do groote quaestie werd be sproken, of Engeland in de toekomst een vrijhandels staat zal blijven. De beer Balfour ontkent, dat de wereld, in haar tegenwoordigen toestand, door de wetten van den absoluten vrijhandel wordt beheerecht of kan worden beheertcht. Ware dit het geval, dan zouden het kapitaal en de arbeid zich vrijelijk kucneu verplaatsen naar die landen of' streken, waar zij het best ge bruikt zouden kunnen worden. Zij zou.len dan «volmaakt vloeibaar zijn," zoodat er voortdurend een tijdelijk evenwicht zou bestaan, evenals in de wateren van den Oceaan ouder den invloed van de wetten der zwaartekracht. Maar die »vloeibaarheid1' bestaat slechts in beperkte mate; zij wordt tegengewerkt door de gehecht heid aan den geboortegrond en de eenmaal aangenomen gewoonten, door de bezwaren en de kosten van het vervoer. En juist in die tegenwerking schuilt de kracht van het nationale leven, die het verdedigt tegen voortdurende afbrokkeling onder den invloed van voorgespiegelde betere econo mische toestanden. Het kapitaal verplaatst zich zeker gemakkelijker dan de arbeid, maar ook bij het kapitaal kan men niet in den eigenlijken zin vau vloeibaarheid, doch hoogstens vau viscositeit (taai-vloei baarheid) spreken. Tot zoover zal de heer Charaberlain het waarschijnlijk met zijn chef en ambtge noot vrijwel eens zijn. Wie trouwens niet? De theorie der alleen-zaligmakende Manchester leer is inderdaad aantrekkelijk door hare eenvoudigheid ; maar de praktijk heeft geleerd, dat het in de economische wereld 7,00 eenvoudig niet toegaat. Het laisser faire klinkt van den katheder lang niet kwaad ; op de beur* en op het kan toor wordt het minder gaarne gehoord, met volle instemming eigenlijk alleen door hen, die weten dat men hen laat begaan, omdat men tegen hen niet op kan, en voor wie dus het laisser faire beteekent: «laat die sukkels maar ploeteren ! ' Des heeren Balfour's onderzoekende geegt leidt hem tot de vraag, wat eigenlijk de beteekenis is geweest van den strijd, nu GO jaren geleden in Engeland tusschen Cjbden en Lord Bentinck gevoerd. Gold het toen het beginsel van den vrijc-n handel? Allerminst. E;n natie strijdt niet voor of tegen economische dogma's. Het gold de bij uitnemendheid praktische vraag: »Zal Ecgeland voortaan eenelandbouwende of' eene industrieele r.atie zijn?'' IQ beide kampen streden reusachtige belangen. De industrie mannen, die de beschermende rechten op granen bestreden, en daardoor onder de leuze «goedkoop brood" aan den landbouw een tot dusver onmisbaar ge achte bescherming wilden ontnemen, heb ben het gewonnen. De heer Balfour be treurt dit Liet. Als landbouwer.de staat zou Engeland zich toch niet hebben kun nen handhaven, en stellig niet die positie in de wereld hebben kunnen veroveren, die het nu bezit. Er zijn echter, destijds, twee fouten begaan. In de eerste plaats heeft men verwacht, dat het vooibeeld van Enge land, de invoering van het vrijhandelsstelsel, door de andere mogendheden zou worden nagevolgd. In de tweede plaats heeft men verzuimd, die voor Groot-Brittanniëen Ierland aangenomen regeling óók tot de Britsche koloniën uit te strek ken. Zoo heeft men het niet verder ge bracht dan tot een insular free trade. Zoo ziet Engeland niet slechts door Frankrijk, Duitschland, Rusland, de Vereenigde Staten, en tal van andere mogend heden, maar ook door zijn eigen koloniën een stelsel toegepast, dat het zelf veroor deeld heeft, t n is het gedwongen een stelsel vol te houden, dat alleen bij algemeene en gelijke toepassing gunstig zou kunnen werken. Men zou zeggen, dat de heer Balfour, na deze praemissen, tot, de conclusie moet komen: Engeland moet weer protectionis tisch worden. Maar dut acht hij niet meer mogelijk. Engeland heeft behoefte aan goedkoope levensmiddelen. Zestig jaren geleden heeft het zijn keus gedaan; het heeft geen landbouw meer. Daarop valt niet terug te komen. Toch behoeft Engelajid in dezeu strijd niet machteloos te ziju. Het kan de andere natiën behande len, gelijk deze elkander behandelen. «Inplaats van ona te beroepen op theorieën, met welke zij (die andere natiën) den draak steken, kunnen wij gebruik maken van fiscale overredingsmiddelen welke zij zaer goed begrijpen. Wij hebben ons tot dusver daarvan onthouden om te gehoor zamen aan een «beginsel", dat van den algemeenen vrijhandel, hetwelk nergens wordt toegepast." De heer Balfour is dus voor eene poli tiek van repiéiailles, gericht tegen die natiën, welke zelven op industrieel gebied protectionistisch zijn en met Engeland concurreeren. De heer Chambèrlain is in zijne nieuwe protectionistische phase veel consequenter; hij verlangt uitdrukkelijk óók invoerrech ten op levensmiddelen, in de eerste plaats op granen. Hij is zich volkomen bewust, dat deze consequentie aan de aanhangers van free i-ade een gevaarlijk wapen in handen geeft, maar hij schijnt zich sterk genoeg te achten om den strijd te aan vaarden, niet echter met dit ministerie, dat (zeker niet het minst door zijne schuld!) de kiemen der ontbinding reeds in zich d aagt, en noch stoutmoedig, noch krachtig genoeg is, om met hem het groote vraag stuk der volksvoeding te behandelen als eene quaestie van ondergeschikt belang, ondergeschikt aan de volgens Cnamberlain alles beheerschende noodzakelijkheid van eene nauwe aaneensluiting der verschil lende deelen van het Britache Rijk, met' andere woorden, aan het imperialisme. Het imperialisme is iu den mond van Ciiamberlain en zijne vrienden het tooverwoord geworden, dat de duivelen der op positie moet bannen en den geest van tegenstribbeling bij de lauwen van harte moet bezweren. In den naam van het imperialisme is de onzalige oorlog in Zuid* Afrika gevoerd, op roekeloos lichtzinnige wijze, met een onafzienbare reeks van. fouten en flaters, zoo als in de laatste regeeringsrapporten rondweg erkend wordt, maar töah met het succes, dat de beide kleine Boeren-Republieken voorloopig uit de rij der zelfstandige nationaliteiten zijn geschrapt en bij Greater Drüaiu ziju in gelijfd. Ij het Rijk hierdoor krachtiger ge worden? Da heer Chambèrlain weet wel beter. Ea hij zoekt het remedie voor ziju patiënt daar, waar een geldman en spe culant het zoeken moet: in de dubbeltjesquaestie. De band tusschen Engeland en zijne koloniën is zér los; de tympathie van die verre verwanten, onder welke de Engelsche nationaliteit vaak niet eens de overheerschende is, voor het oude moeder land, is niet al te warm. Caamberlain wil hen binden met gouden koorden. Hij zal te bunnen bate d:ffcrentieele, of liever preferentieele tarieven invoeren. Zij zullen het graan hunner velden, het vleesch hun ner runderen en echnpen kunnen invoeren, zonder voor de concurrentie van den vreemdeling beducht te zijn. Want die concurrentie zal worden tegengegaan door hooge irjvoerrechten, van welke de kolo niën zullen worden vrijgesteld. Het is mogelijk, dat de Britsche kolo niën op dit lokaas zullen ingaan, wanneer zij de overtuiging hebben verkregen, dat zij er financieel bij zullen winnen, zonder er iets van hare zelfstandigheid voor op te tff'eren. Theoretisch wordt dit offer zeker door de profeten van het imperialisme geëischt, maar in de praktijk zal de heer Chambèrlain zich wel wachten, er op aan te dringen. Tegenover deze mogelijkheid zou echter eene zekerheid staau, en wel deze, dat de Engelschmau in engeren zin, de bewoner van Engeland, Schotland, Wales en Ierland, zijn eerste levens behoeften duurder zou moeten betalen. Maar de loonen zullen stijgen en de handel zal zich uitbreiden, verzekert Caam berlain. Op welken grond ? Sedert 1S77 zijn, volgens eene door de tegenwoordige regeeiing zelve bewerkte en uitgegeven statistiek, de prijzen der levens middelen voor den arbeider in Engeland gemiddeld met 30 pCt. verminderd, en de loonen gemiddeld mei 15 pCt. verhoogd. Terwijl het gemiddeld weekloon van een bekwaam vak-arbeider in Engeland 42 Sh, bedroeg, was dit in Frankrijk sl-echts .'!(> Sh. en in Duitschland slechts 24 Sh. Ia het jaar 1883 betaalde de Engelschman nog, voor zijn vleesch en zijn brood, n r dau de Duittc'aer, de Franschman of de Ameri kaan, thans aanmerkelijk " inder. Ziedaar, leiten die zelfs eloor de dialectiek van een Chambèrlain niet omvergepraat kunnen worden, en die de reeultaten van het tot dusver in Engeland toegepast economisch stelsel in een lang lüet ongunstig liclït doen verschijnen. Cbamberlaiu's terugtreden uit het ministerie-Balfour is in de gegeven ometandigheden zeer verklaarbaar. Hij heefc de breuk geprovoceerd, door den twistsppel van het protectionisme te werpen in het kamp zijner vrienden, die nog lang niet genoeg zijn gehoorzame volgelingen zijn geworden. Hij heeft ze*r goed begrepen, dat de door het ministerie begane fouten, waaraan hij zelf zulk een groot aandeel heeft, een larigereu levensduur van het kabinet Balfour hoogst onwaarschijnlijk maken. En nu herneemt hij, zooals hij zegt, zijne vrijheid, en kondigt tegelijk een campagne op eigen hand aan, waarbij hij natuurlijk zijne voormalige ambtgenooien allerminst zal ontzien en hun het verwijt van halfhartigheid niet zal be sparen. Als premier wil Chambèrlain terugkeeren. Misschien ra een korter of langer liberaal interregnum. Maar hij heeft den tijd: hij is immers »pas'' 07 jaar oud, en Glal

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl