De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 27 september pagina 6

27 september 1903 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Ne. 1870 Europeesche wereld der geleerden inge leid, maakt nog een voorwerp uit van onderzoek en men zal stellig eerst meer exemplaren moeten vinden, om eenige besliste conclusies over 't wezen van het nieuwe zoogdier op te kunnen stellen. Sir Harry vertelt, wddr hij het eerst iets over dat op een paard gelijkend beest met zebraetrepen op de achterdeelen en de pooten heeft vernomen. »In 1882 83", zegt hij, twas ik de gast van den tegenwoordigen Sir Henry Stanley te Stanleypool aan den Congo. De heer Stanley sprak met mij over de mogelijkheid van Afrikaansche ontdekkingen en deelde mij mede, dat hij geloofde, dat de merkwaar digste voortbrengselen van tropisch- Afrika zich in de streek der Blauwe bergen ten zuiden van het Albert-Nyanza concentreer den. Deze meening was natuurlijk een der drijfveeren van hem, om Emin Pacha te helpen ontzetten. Zijn tocht door het groote Congowoud naar de Blauwe bergen ten zuiden van het Albert-Nyanza leidde tot de ontdekking van den grooten Afrikaanschen sneeuwberg, den Ruwenzori, van het Albert-Edwardmeer, de rivier Semliki, die dit meer met het Albert-Nyanza ver bindt en van allerlei nadere bijzonderheden omtrent de dwergrassen, die in het noorden van het groote Congowoud wonen. «Stanley was de eerste, die de aandacht op deze machtige, dichte wouden vestigde en wees op de geheimen en wonderen, die zij op het gebied der natuurlijke historie misschien nog bevatten. Doordat deze tocht zoo gehaast was en hij en zijn reisgenooten met veel bezwaren te kampen hadden, konden zij hieraan niet.veel aan dacht wijden, bovendien is het voor menschen, die zich door deze oerwouden ge haast een doorgang moeten banen uiterst moeilijk, om met de dieren, die er zich ophouden, in aanraking te komen. ... .«Toen ik in 1899 Oeganda bezocht, kwam ik in aanraking met een troep dwergen, die door een Duitschen impressario aangeworven waren, om op de Parijsche tentoonstelling vertoond te wor den. Daar de regeering van den Congostaat tegen zulk een handelwijze gekant was, nam ik de dwergen van den Duitscher over en hield hen eenigen tijd in Oeganda bij mij, tot ik in staat was, hen persoon lijk naar het Gongowoud terug te geleiden. In verband met regeeringszaken moest ik het Noordwesten van het Congogebied bezoeken. Door middel van een tolk kon ik mij al spoedig voor de dwergen ver staanbaar maken en vroeg hen toen, of ze in hun wouden ook een paardachtig dier kenden. Zij begrepen dadelijk mijn bedoeling en op een zebrahuid en een muil ezel wijzende, deelden zij mij mede, dat het door mij bedoelde dier okapi genoemd werd, en er uitzag als een muilezel met de strepen van een zebra. »Ik deed hun de bedoelde vraag, omdat ik vroeger gehoord had, dat de dwergen een dier van dien aard kenden en om dat ik er in Stanley's boek In dar lees t Africa een zinspeling op had aangetroffen. Bij een der Belgische forten aan de Sem liki vernam ik van de officieren, dat hun inlandsche soldaten meermalen jacht maakten op die dieren en dan de huid en het vleesch op het fort brachten. »Zij bezorgden mij gidsen en, vergezeld van de uit Oeganda meegebrachte dwer gen, ging ik het woud in en zocht daar eenige dagen naar den okapi. Wij kregen den okapi niet te zien en daar het leven in het bosch de geheele expeditie erg ziek maakte en ik mijn tijd voor officieel werk noodig had, moest ik het opgeven. Intusschen was ik van de inboorlingen door nauwkeurig gestelde vragen te weten gekomen, dat de okapi een dier waa zonder horens of eenig ander verdedigings middel, dat hij de grootte had van een grooten antiloop of van een muilezel, alleen in het dichtste woud aangetroffen werd en gewoonlijk in paren van een mannetje en wijfje voorkwam. Hij leefde voornamelijk van bladeren. »De Belgische officieren beloofden mij, hun best te doen, een geheele huid voor mij te bemachtigen en die naar Oeganda op te zenden. Aan deze belofte werd voldaan door den heer Karl Erikson, een Zweedsch officier in Belgischen dienst, die mij een huid en twee schedels zond. De huid en de grootste schedel waren afkomstig van een jong mannetje. Dit is de huid, die thans in 't Museum van Natuurlijke Historie te Londen is opgezet. Bij ontvangst der huid zag ik dadelijk, dat de okapi nauw aan de giraffe verwant is. Uit de zeer weinig ontwik kelde horenbulten leidde ik af, dat hij nauwer verwant was aan het Helladotberium dan aan de thans levende giraffe. Toen ik de huid en schedels aan pro fessor Ray Lankaster opzond, stelde ik hem tevens voor het dier den naam van Helladotherium tigrinum te geven. Nadat de professor een en ander aan een nauw gezet en meer wetenschappelijk onderzoek onderworpen had, sprak hij als zijn mee ning uit, dat het dier nauwer aan de giraffe dan aan het Helladotherium ver want was, maar dat het genoeg eigen aardigheden had, om een nieuwen ge slachtsnaam voor hem in het leven te roepen, namelijk dien van Ocapia." De kop van den Afrikaanschen vier voeter is op de achterzijde van dit eerste deel afgebeeld en in den tekst stelt een groote plaat de photografie voor van 't in het Londensche Museum opgezette exem plaar. Veel eer dus voor den nieuweling, die op de voorzij door den Zuid-Amerikaanschen wolf wordt geflankeerd. Merkwaardig is de keurige uitvoering van het boek; men kan met recht hier van een prachtwerk spreken en op het fraaie papier komen de door de Amsterdamsche Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman. Harms & Co. scherp afgedrukte photografieën bijzonder mooi uit. In onze huisgezinnen kan dit werk, dat zeker aan het slot nog wel een alfabetisch register krijgt, een bron van genoegen worden en «Elsevier" verdient voldoening van dezen haren arbeid te hebben. F. J. VAN UlLDKIKB. UIT DB NATUU XXXII. Bestuiving en bevruchting. Natuurlijk heeft niet ieder van myn lezers in deze week gelegenheid gehad een Geranium bloem te onderzoeken, maar z\j bloeien nog Wie 't wel gedaan beeft zal ook wel de zoo zorgvuldig verborgen h ning gevorden hebben. Op bygaanden afdruk van een blaadje uit mijn schetsboek i» bovenaan een Gerariumbloem geteekerd, zooals die zich van terzij gezien voordoet en daar vlak naast de zelfde bloem, van bloembladeren ontdaan en in de lengte doorgesneden. De dikke zwarte t-treep stelt de holle buis voor, 't sterretje duidt de plaats aan waar de honing gevormd wordt lie tot ruim halfweg in de buis opstygt. werkeUjk heb ik, zoo vaak ik Pelargoniums in m\jn tuin had, de bestuiving waargenomen en als het nog wat nazomert, hoop Ik 't ook van dit jaar te zien. .'t Is anders een slecht jaar voor insecten en daardoor voor de vruchten; maar let toch eens op, of ge, ah 't warm weer is tegen den middag en in de schemering niet iets scha duwachtige in uw tuin of voor uw venster over en langs uw Pelargoninm heen en weer ziet schieten, 't Duurt lang eer ge met zeker heid kunt zeggen dat het een vlinder is, maar eindelijk staat het dier stil in de lucht voor een bloem; stilstaan is eigenlyk het woord niet, het diertje houdt zich door snelle vleu gelslagen in de lucht zwevende voor een bloem, steekt zijn verbazend lange tong in de spoor van een Pslargorium en schiet dan bliksem snel een paar maal door de lucht en staat" weer n uogenblik voor een andere blo m van dezelfde plant; of anders van ean fuchsia, ah die in de nabijheid bloeit. Het diertje, dat bier werkt, is een heel mooie vlinder, brons van boven, melkwit van onder en met een staartje dat uitgespreid kan worden. Zyn wetenschappelijke naam ia Macroglossa, letterlek langtong", maar bij ons heet hjj ook wel colibrivlinder of anders heel prozaïsch meekrapvlinder", waarschijnlijk omdat de rups onder andere planten ook gaarne meekrapbladeren lust Nu zon 't mogelijk kunnen zjjn, dat n honing Details van een Pelargoniumbloem. Bij de sterretjes naast den bloemsteel bevindt zich de honingbewaarplaats. Illustraties uit ,De Levende Natuur". Uitwendig verraadt zich die honingbewaar plaats door een knobbeltje op den bloemsteal, twee k drie centimeter onder de bloem in de bovenste opening van de honiagbnis of van de honingspoor zooals de botanische term luidt; die is hier met den bloemsteel vergroeid en is ook wel te vinden zonder de bloem te ontleden. De groene kelk n. m. van onze geranium heeft een blaadje of slipje, dat grooter is dan de vier andere en dat dan ook twee kroonbladeren steunt in plaats van n. Kijk nu in de bloem naar de plek, waar de twee kroonbladeren op 't grootste kelkblaadje vastgehecht zijn ; juist daar ziet ge een donkere opening, dat is de toegang tot den kelder, waar de geranium den honing bewaart, waarmee hij de vlinders be loont die het stuifmeel overbrengen. Bloem in het meeldraad- ti/jdperk, (in doorsnee en vergroot) Uit D. L. N". Maar nu die andere aanwijzing van de honingbergplaats in de bloem, waar ik de vorige week op doelde. O n t, middeltje, het grootste kelkblad met de twee kroonbladeren opzoeken, is voor de insecten onbruikbaar, die stomme J dieren kunnen niet tellen en hebben geen be- i grip van kelk en kroon. l Maar bekijkt ge de roode bladeren van nabij, [ dan vindt ge, bij de eene bloem sterker dan | bij de andere, maar toch altyd wel zichtbaar, l op elk kroonb'ad eenige donkere lijnen getee- j kend; ze hebban een verloop als de rivieren l op een landkaart, ze komen samen of naderen j althans elkaar in 't hart van de bloem. Op j twee bloemblaadjes zijn die .aderen" hooger : gekleurd, soms ook verdiept als geultjes, althans sterker uitgedrukt dan op de drie overige, en j volgt ge die convergeerende aderen, dan komt ge l precies uit bij het gaatje van den bloemsteel , dat toegang geeft tot den honing. ! Die ly'nen nu vormen hier het honingmerk, dat bij kweekplanten vaak verloren gaat, maar i bij onze tuingeraniums meestal no? zeer goed j te onderscheiden is. De witte variëteiten be- | houden dikwijls juist in 't honingmerk hun oorspronkelijk roode kleur. De groote lengte van de honingbuis, waardoor i de honing zeer diep verborgen komt te liggen, j wijst er op, dat de bestuiving ook hier door vlinders geschiedt, net als bij de Ferraria. En ; n vlinder niets met de bestuiving van de bloem te maken hadden en dat deze bij toeval ge schiedde; maar tegen deze opvatting pleit de eigenaardige stand van de meeldraden en van de helmknoppen ten opdchte van de plaats, waar de vlindertong in de bloem wordt gestoken Zie, als de bloem pas geopend is, zijn de helmknoppen, die 't stuifmeel bevatten, alle naar n kant gekeerd; ze brengen hun stuifmeel (dat heelemaal niet stuift, zelfs eenigszins kle verig is) naar de buitenzijde, en wel juist naar den kant waar de vlindertong langs moet strijken om den honing te krjjgen. De helm draden zyn dan nog kort t n de stempel er tusschen is nauwelijks te zien. In dit stadium, het meeldraads- of mannelijk stadium, lost de bloem het stuifmeel In 't vol gende dat een of twee dagen later intreedt, zyn de helmknoppen verdwei en en in fraaie ly'nen, groen met wijnrood. prijkt de vyfstralige stamper midden in de bloem De vlinder, die nu komt snoepen, brengt weer stuifmeel van een andere jongere bloem terug. Het poeder is aan zijn tong bleven kleven, of is by 't intrekken van dit zuig rgaan op don voorkop terecht gekomen Van de vyf wyd uitgespreide stempelstralen pakt er allicht elk een korrelje en dat is voldoende om een vijfvoudige vrucht te verwekken. Hoe dit iniieme proces verloopt hoop ik later te vertellen. Eerst nog iets van onze bloem. In 't stam perstadium, vooral op 't einde daarvan, krullen de stempelstralen aierk om. Ditzelfde verschynBP! komt ook bij vele andere bloemen o. a. hij f.V* Bloem in het stampertijdperk. (in doorsnee zonder kroonbladeren en vergroot.) Uit D.L.N." onze gewone gele paardebloem voor. En 't wordt wel verklaard als een middel, dat de bloem toepast, om ingeval bes'ui ving door insecten uitblyft, zich met eigen stuifmeel te beleggen, de zoogenaamde zelfbestuivin? toe te passen. Deze heet zoo in tegenstelling met de kruis bestuiving, waarby stuifmeel uit andere bloemen of van andere planten wordt overge racht. Deze inkrulling van de stempelatraien kan soms zoover doorgaan, dat de haartjes bereikt worden die 't vrucht beginsel omgeven ; zie de afbeelding. Die haartje» hebhen allicht nog eenige stuifmeelkorrels vastgehouden van gieter of eergisteren toen de stuifmeeldoosjes afvielen of geledigd werden, alzoo doen deze reservekorrels dienst als bestuivend poeder, wanneer i er wegens 't slechte weer geen insect op be! zoek komt. De eohbri- of metkrapvlinder, met uitgerolde tong. een bestuiver van onze Pelargonium*. 111. uit D. L. N." lUIIMMIMIIIIIIMHIMHIMimillllllllll IIIIMIIIIIIIIIHH CHOCOL AT-VEEN LE PLUS DÉLICIEUX CHOCOLAT POUB CROQUER MËUBKL-BAHAR SINGEL 263 -283. de Falels«traat MASSIEF1 EIKEN'. 140 X 80 /«».Telefoon 3968. Kantoor-Melen eoz. J. MEIJER1NK MEIJER. Panorama-Gebouw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. prijzen. vrij. DE PHOENIX. 234 Spuistraat, Amsterdam. Meubileeringen. Geïll. prijs couran teii en begrootingen gratis. Levering onder volledige garantie franco geplaatst door geheel Nederland. ARTS AND CRAFTS, Kneuterdijk 10, den Haag. Moderne Eatiks, SC HILDERIJ£N,ETSENenz. Voorwerpen yaa modarne Kaast op dik gebied. BOEKBINDERIJ Album- en Portefewllefabriek, ELIAS P. VAN BOMMEL, Kerkstr. 51-53 55, Amst i BINNEN-! INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN -VERSIERING ^DER- WONINGiS I2O - ROKIN ? 12O m EN TEGEL FABRIEK HOLLAND NAAML-VENN-CEV-TE UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl