Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A". 1903
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MATJRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerenjirracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1-50, fr. p. post f 1.65
TOOT Indiëper jaar , mail 10.
AfaonderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Mt fcUd k T«rkrygbMr Kloek 10 Bmümnl dw CapMÏM* tegetwrv h«t Onnd Café,
Zondag 4 October.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
XUQOUCM nit Duitechland, Oostenrijk e> Zwitserland worden uitsluitend ungenomw dov
de fin» RU DOLF ilOSSE te Keulen « dooi «Ue filialen deier firma.
I N H O 17 Di
VAN VEBBE EN VAN NiBIJ: Gevangenis en
Huisgezin, door Dr Stappen naar de
stembus. Het opheffen van Staatsinstellingen.
De begroolingajacht, door G. Het Heilig
Gezag. SOOULE AANGELEGENHEDEN :
Huisindustrie in Daitschland, door E.
KunstHeijnneman. De Engelsehe Fitbrieksweigeving, I,
door J. K. v. d. V. KDN3T E.V LETTEREN :
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Heimann Znmpe f, (met portrrt), door J. v. O.
De stedelijke tentoonstelling van kunstwerken I,door
J. W. N. Over nieuwe Nolerlanlsche littera.
tuur. door dr. J. Winkler Prins FEUILLETON:
De Koning komt l Naar het Duitsch, van Karin
Michaolis. (Slot.) BECIAME8. VOOB
DAME8: Verslag over 1902 van het comitévoor
de wetten van den Internationalen Vronwen a. beid.
II, (Slot), door Johauna W. A. Nabar. - De be
schaafde, arboidende vronw in Engeland I, door
M. K. Philanthropie en verbeterde kleeding,
door Johanna A. Kersten.?Allerlei, door Caprice.
De uitgaven van het museum-Plantyn-Moretns,
door M. I. B. Twee tooneelisten in eenzelfde
rol, door B Spellingvereenv. in den vreemde, door
J. J. Bal ver a de Grave. Over H. ea Gym a. Onder
wijs, door dr. J. W. Beek. UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. FINANOIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Btigter. Jules
Laforgue, Complètes Poésies, beoord. door Albert
Eehm. SCHETSJES : Hoor liefje ..' - INGE
ZONDEN. SCHAAKSPEL. PEN- EN
POTLOODKEAS3EN. ADVERTENTIES.
Gevangenis en huisgezin
De mededeeling door Dr. Berdenis v.
Berlekom, aangaande de droeve geschie
denis van een gedetineerde, dien niet tijdig
werd toegestaan het ziekbed van zijn
vrouw te bezoeken heeft in de pers de
ronde gedaan. Een herinnering natuurlijk
aan de stervende dochter, die het ontzegd
was haar vader te mogen toespreken.
In de Niddelb. Ct. verscheen een ietwat
verward en wijdloopig relaas van een
ongenoemde, die te 's Hage naar den loop
dezer zaak een onderzoek had ingesteld,
waardoor evenwel aan de hoofdzaak niets
verandert. Het feit is en blijft, dat de minis
ter een verlof van twee uur had toege
staan, opdat de man zijn doodzieke vrouw
zou kunnen bezoeken, en de directeur van
de gevangenis te Breda, nadat telegrafisch
op een direct verleenen van dat verlof was
aangedrongen, dit eerst deed ingaan den
volgenden dag, toen 's nachts de vrouw
reeds overleden was; en voorts dat de minis
ter geweigerd heeft, den man, die nog tien
dagen straf had uit te zitten, toe te staan
zijn vrouw mede te begraven.
Deze gebeurtenis doet opnieuw de aan
dacht vragen voor eene zijde van ons
strafstelsel, welke, wij zijn er zeker van,
niet weder uit het oog kan worden verloren.
Immers zij betreft het feit, het groote,
het grove, het schrikbare, het afschuwelijke
feit, dat ons strafstelsel wel het individu
kent, maar niet den man of de vrouw,
den vader of de moeder hoofd of lid
van een huisgezin.
In een zeer groot aantal gevallen wordt
niet alleen, of het zwaarst, een individu,
maar een huisgexin gestraft; een
huisgezin draagt het grootste deel van het
gemeenschappelijk leed, in stoffelijken en
zedelijken zin, door het vonnis veroorzaakt.
We behoeven dit niet nader te
betoogen. Ieder weet het. Evenmin
zalhetnoodig zijn in het licht te stellen, hoe moeilijk
het moet zijn een strafrecht te ontwerpen,
dat voldoende rekening houdt met de
eischen, welke ook maar de meest elemen
taire humaniteit erkent als onvermijdelijk,
ter bescherming van het gezin, waartoe de
gedetineerde behoort.
Dat arme gezin wie denkt er aan ? Hoe
juist schreef de Middelburgecbe Medicus:
Dat de natuur wreed is, weet elk medicus;
ervaart hij telkens. Zg was dat ook hier, waar
zy het leven nam van een 29 jarig intelligent
moedertje van 2 kleine kinderen; van eene
vrouw, die innig gelukkig leefde met haar man,
wien zij zijne, door tal van omstandigheden
zeer vergeefelijke dwaling, lang vergeven had;
die met moed de jen tegenslag der fortuin af
weerde en met opgewekte zorg haar zaakje
bestuurde; een vrouw, die ieder mocht. Wreed
was het noodlot, dat aan dit leven in 4 dagen
t\jds een eind maakte. Maar wreeder nog,
barbaarsch, is het wanneer menschen de smart
van dit verlies nog vergrooten. Het verlof van
2 uur omvat een onaannemelijke conditie: voor
de vrouw, wier lijden de emotie van zulk een
weerzien niet toelaat; voor den man wiens
hart door zulk een scheiden moet breken. Die
2 uur, men vraagt ce slechts in het aller
uiterste geval; maar koud is dan het ant
woord: morgen."
.Ei als op dien morgen de man het Ujk ziet
van zijn vrouw, dan nog wordt hy weggesleurd.
,Uw verzoek kan niet worden toegestaan."
Het heilige recht eischt hem nog tien dagen
op l Hoe zullen die tien dagen zijn voor den
eenzame in zyn cel? Je vrouw dood; plotse
ling, terwijl de hoop op 't weerzien reeds
daagde, dood! Hoe zal die eenzame, als b;]
nog denken kan, oordeelen over bet Recht ?
En hoe zullen wy het oordeelen, het blinde
Recht, het Recht zoo wreed te zijn, het Recht
een straf zoo gruwelijk te verzwaren'?'
Gelukkig, het recht behoeft niet zoo
wreed te zijn.
De Minister die de straf voor twee uur
onderbreekt, kan dat ook voor twee dagen
doen, indien de menschelijkheid het vordert.
Het is eenvoudig de nawerking van een
oude en verouderde opvatting aangaande de
zedelijke nietswaardigheid van den gevan
gene, die een Minister en, gevangenis
directeur doen en deden handelen, gelijk
nu weer is geschied.
Maar zal hieraan nu niet voor goed een
eind worden gemaakt en dat ten spoe
digste?
Voor een gevangene rechten als lid van
een gezin te vragen het is misschien
nog iets te veel, om gehoor te vinden bij
hen, die in onze dagen het recht vast
stellen op grond van de tot dusver gangbare
theoriën. Maar het huisgezin. Blijft dit
geen enkel recht over ten opzichte van
den vader, de moeder, of het kind die uit
zijn midden naar een kerker zijn gevoerd ?
Heeft de wrekende, zich tegen misda
digers verwerende, maatschappij bet recht,
zooals in bovengenoemd geval, onherstel
baar, een moeder te grieven, haar het
stervensuur te verzwaren....? Wie durft
ja te zeggen op die vraag!
Zoo behoort er dus, meenen wij een
reeks van bepalingen te worden ontwor
pen, waarin de rechten van het huisgezin,
hoe sober die ook mogen zijn, worden
gecodifieerd. En zou dit Ministerie daar
voor niet het eerst aangewezen zijn? Het
huisgexin immers is voor de anti-revolutio
nairen zoo beteekenend een geleding van
het maatschappelijk organisme, dat zij
zelfs de regeling van het kiesrecht daaraan
vasthechten willen.
Welnu, hoe licht kunnen zij dan de oogen
openen voor nog een andere rechts-zijde
van dit, naar hunne vaste overtuiging, god
delijk instituut. In zijn Program heeft
Kuyper, meenen wij, deze aangelegenheid
voorbijgezien. Zou hij dan nu met Lotff
niet in de praktijk kunnen aanvullen, wat
geheel in zijn richting ligt?
Zeker er zijn op dit gebied nog vel
den braak. Gevangenis en huisgezin zijn
in het heerschend strafrecht gescheiden,
als hadden beide niets met elkaar te ma
ken. De toekomst zal in deze groote her
vormingen moefen brengen; maar alle
begin is moeilijk zette dan Loefi den
eersten bescheiden stap.
Stappen naar de Stembus.
De Standaard licht haar lezers omtrent
de beteekenis van ons artikel over de
wooiden «misdadige woeling", ia de Troon
rede, als volgt in:
Nog een stap en we zyn er !
Het Groene Weekblad is nu zoover, dat het
niet durft uitmaken, wie in het voorjaar de
grootste zondaar, en aan de ramp die ons land
trof, de meest schuldige is geweest: Kuyper
of Troelstrs.
En nu denke niemand, dat dit een
partyoordeel is. Integendeel, tot dit oordeel komt
de redacteur onder de stellige verzekering, dat
hij van de grootst mogelijke onpartijdigheid"
geen duimbreed afweek.
Zoo gaat de verschuiving al door, en men
zal zien dat ze nog verder gaat.
Nog slechts n stap behoeft er gedaan te
worden, en dan ia men er. En dan zal het
heeten, dat Troelstr», al beging hy ook wel
een enkele tractiache fout, ter wille van zijn
goede bedoelingen niet alleen te verontschul
digen is, maar zelfs op de lauweren van den
held aanspraak heeft, en dat de hoofdschuldige,
eigenlijk de eenig schuldige is de hooghartige,
de harde, de bittere en verbitterde minister.
Of men nog dit jaar op dit punt zal aan
landen, is nog onzeker.
Overgangen moet men liefst niet te bruusk
maken.
Ook is er nog lyd. Het beslissend oogenblik
komt eerst in het voorjaar van 1905. Maar dan
zal men stellig tot deze finale conclusie ge
komen zyn.
En lef wel, daartoe zal men komen, niet
opzettelijk, maar vanzelf. Met om de stembus,
maar door den zielkundigen invloed, dien een
naderende stembus vanzelf op het gemoed
oefent.
Of is hot niet zoo ? Als de staking eens de
beslissende macht voorgoed aan de Internatio
nale in handen had gespeeld, op wat schoonen
triomf voor het Radicalisme zou dan in 1905
niet te rekenen zijn ?"
Het doet on,s leed, dat De Standaard
zich niet de moeite heeft getroost al
ware het ook maar in enkele regels,
iets duidelijker onze meening weer te geven.
Waarom zijn lezers onthouden deze een
voudige opmerking: »wat Kuyper nu juist
in de eerste plaats had moeten geven,
een optelling van al xapn daden, waardoor
hij getracht heeft de arbeiders van «mis
dadige" woeling terug te houden, hen tot
kalmte en redelijkheid te brengen, in plaats
van door gelegenheids- en verlegen
heidswetten, waarvoor zelfs een luttel uitstel van
behandeling geweigerd werd, hen tot het
uiterste drijven hierover (in zijn
kamerspeech) zelfs geen woord. En toch, hoe zou de
misdadigheids qualificatie niet in beteekenis
hebben ge wonnen indien Kuyper daarbij had
mogen gewagen van zijn verzoening s gezind
heid, die de misdadigers hadden afgewezen en
weerstaan." Het Standaardpubliek zou
dan immers terstond hebben begrepen in
welken zin en op welken grond wij Kuyper
een zondaar hebben genoemd. Had de
'schrijver dan hieraan nog toegevoegd deze
regels: »Wij, die van den aanvang af en
voortdurend hebben geijverd voor »Geen
verbittering maar verzoening," moeten er
thans weder op wijzen, hoe de Regee
ring zelfs nu nog in verbitteren lust heeft;
of moeteu wij zeggen, hoe Minister Kuyper
zelfs nu nog, door het besef van zijn ge
brek aan beleid, na de Januari-staking
betoond, gedreven wordt, om in het uit
spreken van verbitterende woorden heil te
zoeken. Want wat is zijn uitdrukking
«misdadige woeling', door koninklijken
mond thans gesanctioneerd, anders dan
een poging, om de zwakke zijde van zijn
gedrag, waarvan hij gevoelt, dat de
geschiedenis haar eenmaal zal staven
in het duister te houden ? waarschijnlijk
had de redacteur zijn misleidend op
schrift: Nog een stap en wij xijn er, niet
geschreven.
De Standaard echter, die zijn lezers steeds
onze beschouwingen over de troebelen van
dit vooijaar onthouden heeft, geeft hun
nu als een raadseltje te lezen, dat het
Groene Weekblad Kuyper een groot zon
daar noemt, terwijl zij zelve weet, dat dat
Weekblad van den beginne af, en bij elke.
daad van de Regeering, die van verbitte
ring getuigde, steeds weer gewaarschuwd
heeft tegen dat ontactiscb drijven. Met
geen mogelijkheid zou het blad van Minis
ter Kuyper ook maar het geringste spoor
van wijziging onzer meening kunnen
aantoonen; en dat evenmin ten opzichte
van den zondaar* Kuyper, als van den
zondaar Troelstra.
Het tNog een slap en wij zyn er," sluit
in zich een volstrekt valsche voorstelling
aangaande onze houding tijdens, en ons
oordeel over, de stakingsgeschiedenis.
De stelling: «de misdadige woelingen"
zouden ons land niet hebben verontrust,
indien na de Januari staking de Eegeering
bezadigd en vertrouwenwekkend ware opge
treden" hebben wij, aanvankelijk zoo gued
als alleenstaande in de niet-socialistische
pers, uitgesproken en nu reeds begint
De Standaard zelve te gevoelen, dat zij
meer algemeen beaamd zal worden.
Natuurlijk is dit voor Kuyper en zijn
orgaan een zeer onaangenaam geval.
De woorden «misdadige woeling" moesten
in de troonrede voorkomen, om de aandacht
af te leiden van een begin van kentering,
althans van verslapping, der openbare
meening. Kuyper en zijn blad waren
zich geruimen tijd achtereen zóó zeer te
buiten gegaan aan het richten van orato
risch grof geschut op de stakers en de
nietchristelijke arbeidersbeweging, dat men er
werkelijk iets meer dan zijn bekomst van
begon te krijgen ... En dit zou nu nog
te dragen zijn ... stond daar in het ver
schiet niet de stembus van 1905.
O, die stembus!
Wat kan van hooger waarde in deze
wereld zijn, dan een vriendelijke stembus
uitspraak, voor elk minister, ook voor
Kuyper c. s, de eigenlijke Vox Dei!
Dat wij stapjes zetten in stembus-rich
ting, iets waarvan de
Slandaard-redo.cteur ons in zijn politieke droomen verdenkt
het mag ons in goeden luim brengen.
Hij zelf, dit blijkt duidelijk, doet niets
anders. En juist met het oog op de stem
bus-1905 wenschen wij, allerminst als
tegenstander, hem van goeden raad te
dienen.
Sla, zoo zouden wij zeggen, een iets
lager toontje ten opzichte van het door
u zoo onverdroten en uitbundig geprezen
beleid van uw chef in de stakingsgeschie
denis aan. De zwakke zijde van zijn
drijven, waardoor hij mede verantwoor
delijk werd voor een niet te beschrijven
ellende in zoo vele gezinnen; een gevoel
van verbittering en wrevel onder tien
en honderdduizenden, en voor een tot het
uiterste aangedreven spanning in den
lande, is onmogelijk op den duur te
verbergen. Steeds, en steeds meer, zal
men de niet te vermijden vraag stellen:
welke waren Kuyper's daden, waardoor
hij getracht heeft misdadige woelingen te
voorkomen, en de arbeiders tot kalmte en
redelijkheid terug te voeren ? En dan valt
daar geen enkele te vermelden; hij kende
slechts de harde taal en de bekrompen
ijdelheid des Gezags.
Deze quaestie tijdens de troebelen in
den doofpot geduwd ... rijst daar weer uit.
Opmerkelijk hoe de Haagsche brief
schrijver van De Tijd zijn indruk weer
geeft over Kuyper's rede, ter verdediging
der uitdrukking «misdadige woeling" in
de troonrede.
Dr Kuyper van zyn kant had ook niet het
sncces, dat men zou vermoeden, door de
omatandigheid, dat de mensen heel spoedig een
gevaar is vergeten, dat hem is voorbijgegaan.
De schildering van wat er zou gebeurd zijn,
als de stakers in hun pogen waren geslaagd,
liet het publiek koud, klonk blijkbaar ;elfs als
een valsche of onware toon in het oor. In Apiil
moga men van het gevaar doordrongen zijn
geweest en de Regeering dank hebben gebracht,
dat zy het afweerde, thans, na zes maanden,
begint men zoo een beetje te lachen met zij a
eigen vrees. De rede van den heer Goeman
Borgesius en enkele uitlatingen in de Pers ge
tuigden trouwens al niet minder welsprekend
van deze stemming, die niet verstandig, maar
echt memchetijk is."
Hierin ligt een fond van waarheid; de
vrees verliest, na afloop van den strijd, in
de herinnering dus, veel van haar kracht.
Daargelaten nu dat wij van die vrees tijdens
het dreigen, nog minder gemerkt hebben
dan van de nieuwsgierigheid, de belang
stelling om te zien, hoe die herrie ein
digen zou. Maar het is niet alleen de vrees,
die men zich moeilijk meer kan voorstellen.
Ook do wrok, de toorn, de woede, bedaren
na voor een moment voldoening te hebben
gevraagd en verkregen. Men moet niet
vergeten, dat, toen Kuyper de stakers
in den regel voor socialisten aange
zien zoo ongeveer als een losgebroken
duivelenbent, trachtte te striemen, schier
de geheele burgermaatschappij iets met
hen had af te rekenen. Wat hadden zij
en hun maats niet vroeger en later den
bezittenden een laat veroorzaakt, en hoe
zagen de christelijken het gevaar telkens
vermeerderen, dat de arbeiders de rijen
der onverlaten zouden versterken. De
bravo's klonken dus spontaan, gelijk
wanneer een boosdoener een pak ransel oploopt.
Edoch, bij dergelijke strafoefeningen moet
men maat houden, en het is niet een onge
woon verschijnsel onder de menschen, dat
zoodra die maat maar even overschreden
wordt, de toejuichingen verstommen, en de
vraag zelfs rijst: had men eigenlijk wel
recht zóó te keer te gaan? Bedriegen wij
ons niet, dan is men genaderd tot dat
moment. Want de barbaarsche wreedheid
om duizenden huisgezinnen aan honger en
verderf over te leveren, omdat de mannen
gemeend hebben het recht te bezitten zich
te verzetten tegen wetsvoordrachten, waar
mee men het is al weder hun opvat
ting hen knevelen wilde... nu dat
praat men in de verbittering en de opwin
ding van bet oogenblik een wijl lang goed,
maar op den duur is geen volk hardvochtig
genoeg, om dit der Regeering als een deugd
toe te rekenen.
De dronkenschap, zoo leerden wij in onze
jeugd uit het Grieksche thema's-boek, is
een korte razernij. Welnu, na Januari
waren er in Kuyper ook elementen werk
zaam, die hem niet maakten tot den kalmen,
gemoedelijken, christelijken, verstandigen
man, waarop ons vaderland in dien ernstigen
tijd had moeten kunnen rekenen.
Hartstochten van verschillenden aard,
misschien moeten wij zeggen: berekeningen,
hebben hem ten kwade geleid. En wel
jammerlijk is het, a voor het land, n
voor zijn eigen partij, dat aangaande dezen
toestand van 's mans politieke leven, het
gevaarlijke niet zoo snel voorbijgaand is,
als met de dronkenschap de razernij.
Thans poogt hij nog ziju weg, te kwader
ure ingeslagen, te vervolgen ; en zijn eigen
geestverwanten, behalve gij en enkele
anderen misschien, achten het reeds noodig
hem daarbij te onthouden het gebruikelijk
handgeklap. Verzuim niet kennis te nemen
van dit teeken des tijds. Is voor u de
stembus van 1905 alles, zooals gij door
uw asterik te vermoeden geeft bedenk
dan wel, dat de «misdadige woeling" daarbij
voor u niet anders dan een tweesnijdend
wapen kan zijn. Het zou uw eigen hand
zoo licht kunnen wonden. Wij weten niet
in welke verhouding gij, als
Standaardredacteur, tot Dr. Kuyper staat in 't
bijzonder niet of u de bevoegdheid is over
gelaten ook uw chef te leiden. Mocht dit
echter zoo zijn, wees dan, met het oog op de
stembus van 190:1, zoo koen den Minister
tot het inzicht te brengen, dat hij er wel
aan zal doen, zijn voorjaars actie van 1903
langzamerhand eer in vergetelheid te
brengen, dan het als verkiezingsinstrument
in kamerspeecb.es aan te bevelen. Nietwaar,
daar zijn zaken heel wat zuiverder van aard
ter versterking van zijn positie... dan deze
in óver- of in onnadenkendheid gevoerde
strijd. En maak u daarbij volstrekt niet on
gerust over onze vermeende zucht om de
thans heerschende meerderheid den voet te
helpen lichten. Het eenige wat onze keus zou
kunnen bepalen, is het vooruitzicht of de
groote beginselen van het Christendom, die
van rechtvaardigheid barmhartigheid, en
onbaatzuchtigheid waarover, gelukkig, alle
heidenen en kerkelijken het eens kunnen
zijn, meer te verwachten hebben van eeu
klerikaal, dan van een anti klerikaal kabi
net. En gelijk wij ons indertijd er over ver
heugd hebben, 't is u bekend dat nu
eindelijk eens een kerkelijke Regeering ons
zou kunnen doen zien wat hare vroomheid
in de praktijk der politiek moet beteekenen;
terwijl ge zult het ons vergeven we
nog altijd wachten op iets, dat tot afdoende
leering in deze kan verstrekken; zoo Ie ven
j wij nog steeds in de zwakke hoop, dat
Kuyper na deze twee on- althans
weinigvruchtbare jaren ons toonen zal, dat
ook in de politiek het geloof de wereld niet
wil zoeken, maar haar tracht te overwinnen.
Vertel dat gerust uw lezers over.
Het opheffen van Staats
instellingen.
Ons opstel, onder bo/enstaanden titel
opgenomen in No. 1360 van dit Weekblad,
heeft bestrijding gevonden van de zijde
van den kapitein der artillerie, J. A. vau
Royen 1). Niet echter wat aangaat het door
ons op den voorgrond gestelde algemeene
beginsel, «het opheffen vanonnoodige Staats
inrichtingen", doch inzonderheid om het
nut van bestaan te betoogen van de
S^aatsinstelling «de constructie-werkplaatsen" te
Delft, waarbij genoemde kapitein als in
genieur en volgens de naamlijst der officieren
als hoofdopzichter fungeert en welke in
stelling door ons werd aangehaald als
voorbeeld van eene dure en onnoodige
militaire Staatsinstelling, welke zoodra
mogelijk dient te worden opgeheven.
Het tegen bedoeld artikel aangevoerde
geeft ons aanleiding den sluier nog wat
verder op te lichten.
We zullen onzen bestrijder daarbij niet
volgen in den toon, welken hij gemeend
heelt te moeten aanslaan en die intusschen
ten volle de overtuiging bevestigt, dat we
een gevoelige snaar hebben getroffen.
Volgens de bijlage van de
oorlogsbegrooting voor het loopende jaar dan werden
in het jaar 1901 2) in de
Constructiewerkplaatsen de volgende voorwerpen aan
gemaakt:
11 mitrailleurs, 7 affaiten, 5 kazematramen, 81
stoelen tot mitrailleurs, 4 id. tot mortieren, l
achterwageu tot caisson, 15 cavalerie
bigagiwagens, 3 vervoerwageas tot mortieren, 15 o
vale'ie voorraadwagens, 21 munitie
voorwaeenc, 12 dekkleeden, 43 goederenfoudraler,
111 kisten, 93 kulasovtr! rekken, 44
monc1stoppe^, 306 riemen tot voertuigen, 27
schrofrsleutel», 206 zeepdoozer, 64 zitkussens, 647
aaschijven, 21 disselboomen, 22 kappen tot
compjgnieskarrer, 9 lamoenberruboomeD, ICO
lunzen, 129 patroonhouiers tot mitrailleurs, 181
raden, 1377 trekveerer, 15 aanzetters, 112
aftrektouweu, 127 doozen tot, quadranten, 19
kardoestasschen, 12 klauwha^paken, 50
morsmouwen (paren), 55 opzetten, 67 projectieldragers,
l projectiel wager, 157 richtvkkken tot plaat-.
bepaling, 23 schroefsleutels tot, pijpjes, 5
slagdoptasscben, 173 wisschers, 39
buskruithandwagenc, 10 buskruitmat.en, CO buskruittonncn,
1156 buskrui'zikken, 197 letteis en cijfers tot
drukkasten, 850 patroonkisten, 10 fc'^roefsleutelc,
210 slagers, 187 tanden tot seinlichten, 37 vlagger,
19 batterij kisten, 14 boksreepen, 13 Jraagboomeu
met vasten kr. haak, 3 handwagecs,4 kapluifel«,
6 kasten, 101 kis'en tot waarneminstoesteüen,
7 koppelreepen,' 70 oliekannen, 6 opplakbord^n,
25 pakkisten, 2S7 paktonnen, O piketpalen, 12
presenoingen, 40 rooiharker,, 5 schijven om op te
vuren, 3 schrankspierea, 165 tnfferleien, 6
tuierleepsn, 71 vervoerstangeu, 87 vlaggen, 285
aardstampers, l bedding mer, byiraul. rem., 2
kruiwagens, 183 piketpalen, 1670 ribben, 13 rijen,
10 borstpareeler, 123 disselboomriemen. 261
halsterp, 111 hamen, 6 paren leidsels, 32
omloopers, 304 onderhamer, 4 patroonkisten, 492
sleutels tot hamen, 124 paren strengen, 89
watermaff;ls, 51 zweepen, 81 brandemmers, 3
brandhaken, 11 brandladder?, 8 dakladders, 14
dekkleeden, 28 draïgboomen tot watertonnea,
13 lioofdtouwen tot brandhaken, 148 ladingea
voor ixMncteurs, 146 ophaaltouwen tot,
brandzeilen, 2") watertonnen, 36 balken, 111 brug
planken 24 pontonriemen, 22 ribben, 4
roeibootihaken, 19 roeibootsriemen, 9scbippershaken,
94 draagtoestellen met telephoonleiding, 6 riemen
voor vletten, 18 vlageen voor vletten, 6 blaas
balgen, 49 hamers, 26 bouwklingen, 49
smpptangen, 13 stellingen tot draaislijpsteenen, 6685
cylinders tot stuikstempels, 10 draagstnkken lot
saelvuurkauonnen, 10 elevatiebogen, 10
fouregestrikken, 5 grondplaten tot kazematafiuiterj, l
levensmiddelenwagen, 31 patroonkisten, 2
plankwagens, 4 richtfcmtmeter?, 5 richttoestellen, 49
schroefsleutels, 892 stopwigsren, 4 veldbraucards.
Bovendien werd bereid 2254 L. olie en 149
K.G. verf.
En nu vragen we in gemoede:
1. Zou er n industrieel te vinden zijn,
die een fabriek oprichtte waarin zooveel
heterogene voorwerpen werden aangemaakt
1 als bij de Constructie-werk plaatsen en dat
nog wel met de wetenschap, dat het eene
jaar weinig of geen, een ander jaar groote
' aantallen van zeker voorwerp noodig zijn;
| 2. mag voor dat veelal zoo weinig
belangrijk werk eene Staatsinstelling