De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 4 oktober pagina 1

4 oktober 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A". 1903 WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MATJRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerenjirracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1-50, fr. p. post f 1.65 TOOT Indiëper jaar , mail 10. AfaonderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Mt fcUd k T«rkrygbMr Kloek 10 Bmümnl dw CapMÏM* tegetwrv h«t Onnd Café, Zondag 4 October. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 XUQOUCM nit Duitechland, Oostenrijk e> Zwitserland worden uitsluitend ungenomw dov de fin» RU DOLF ilOSSE te Keulen « dooi «Ue filialen deier firma. I N H O 17 Di VAN VEBBE EN VAN NiBIJ: Gevangenis en Huisgezin, door Dr Stappen naar de stembus. Het opheffen van Staatsinstellingen. De begroolingajacht, door G. Het Heilig Gezag. SOOULE AANGELEGENHEDEN : Huisindustrie in Daitschland, door E. KunstHeijnneman. De Engelsehe Fitbrieksweigeving, I, door J. K. v. d. V. KDN3T E.V LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Heimann Znmpe f, (met portrrt), door J. v. O. De stedelijke tentoonstelling van kunstwerken I,door J. W. N. Over nieuwe Nolerlanlsche littera. tuur. door dr. J. Winkler Prins FEUILLETON: De Koning komt l Naar het Duitsch, van Karin Michaolis. (Slot.) BECIAME8. VOOB DAME8: Verslag over 1902 van het comitévoor de wetten van den Internationalen Vronwen a. beid. II, (Slot), door Johauna W. A. Nabar. - De be schaafde, arboidende vronw in Engeland I, door M. K. Philanthropie en verbeterde kleeding, door Johanna A. Kersten.?Allerlei, door Caprice. De uitgaven van het museum-Plantyn-Moretns, door M. I. B. Twee tooneelisten in eenzelfde rol, door B Spellingvereenv. in den vreemde, door J. J. Bal ver a de Grave. Over H. ea Gym a. Onder wijs, door dr. J. W. Beek. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. FINANOIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Btigter. Jules Laforgue, Complètes Poésies, beoord. door Albert Eehm. SCHETSJES : Hoor liefje ..' - INGE ZONDEN. SCHAAKSPEL. PEN- EN POTLOODKEAS3EN. ADVERTENTIES. Gevangenis en huisgezin De mededeeling door Dr. Berdenis v. Berlekom, aangaande de droeve geschie denis van een gedetineerde, dien niet tijdig werd toegestaan het ziekbed van zijn vrouw te bezoeken heeft in de pers de ronde gedaan. Een herinnering natuurlijk aan de stervende dochter, die het ontzegd was haar vader te mogen toespreken. In de Niddelb. Ct. verscheen een ietwat verward en wijdloopig relaas van een ongenoemde, die te 's Hage naar den loop dezer zaak een onderzoek had ingesteld, waardoor evenwel aan de hoofdzaak niets verandert. Het feit is en blijft, dat de minis ter een verlof van twee uur had toege staan, opdat de man zijn doodzieke vrouw zou kunnen bezoeken, en de directeur van de gevangenis te Breda, nadat telegrafisch op een direct verleenen van dat verlof was aangedrongen, dit eerst deed ingaan den volgenden dag, toen 's nachts de vrouw reeds overleden was; en voorts dat de minis ter geweigerd heeft, den man, die nog tien dagen straf had uit te zitten, toe te staan zijn vrouw mede te begraven. Deze gebeurtenis doet opnieuw de aan dacht vragen voor eene zijde van ons strafstelsel, welke, wij zijn er zeker van, niet weder uit het oog kan worden verloren. Immers zij betreft het feit, het groote, het grove, het schrikbare, het afschuwelijke feit, dat ons strafstelsel wel het individu kent, maar niet den man of de vrouw, den vader of de moeder hoofd of lid van een huisgezin. In een zeer groot aantal gevallen wordt niet alleen, of het zwaarst, een individu, maar een huisgexin gestraft; een huisgezin draagt het grootste deel van het gemeenschappelijk leed, in stoffelijken en zedelijken zin, door het vonnis veroorzaakt. We behoeven dit niet nader te betoogen. Ieder weet het. Evenmin zalhetnoodig zijn in het licht te stellen, hoe moeilijk het moet zijn een strafrecht te ontwerpen, dat voldoende rekening houdt met de eischen, welke ook maar de meest elemen taire humaniteit erkent als onvermijdelijk, ter bescherming van het gezin, waartoe de gedetineerde behoort. Dat arme gezin wie denkt er aan ? Hoe juist schreef de Middelburgecbe Medicus: Dat de natuur wreed is, weet elk medicus; ervaart hij telkens. Zg was dat ook hier, waar zy het leven nam van een 29 jarig intelligent moedertje van 2 kleine kinderen; van eene vrouw, die innig gelukkig leefde met haar man, wien zij zijne, door tal van omstandigheden zeer vergeefelijke dwaling, lang vergeven had; die met moed de jen tegenslag der fortuin af weerde en met opgewekte zorg haar zaakje bestuurde; een vrouw, die ieder mocht. Wreed was het noodlot, dat aan dit leven in 4 dagen t\jds een eind maakte. Maar wreeder nog, barbaarsch, is het wanneer menschen de smart van dit verlies nog vergrooten. Het verlof van 2 uur omvat een onaannemelijke conditie: voor de vrouw, wier lijden de emotie van zulk een weerzien niet toelaat; voor den man wiens hart door zulk een scheiden moet breken. Die 2 uur, men vraagt ce slechts in het aller uiterste geval; maar koud is dan het ant woord: morgen." .Ei als op dien morgen de man het Ujk ziet van zijn vrouw, dan nog wordt hy weggesleurd. ,Uw verzoek kan niet worden toegestaan." Het heilige recht eischt hem nog tien dagen op l Hoe zullen die tien dagen zijn voor den eenzame in zyn cel? Je vrouw dood; plotse ling, terwijl de hoop op 't weerzien reeds daagde, dood! Hoe zal die eenzame, als b;] nog denken kan, oordeelen over bet Recht ? En hoe zullen wy het oordeelen, het blinde Recht, het Recht zoo wreed te zijn, het Recht een straf zoo gruwelijk te verzwaren'?' Gelukkig, het recht behoeft niet zoo wreed te zijn. De Minister die de straf voor twee uur onderbreekt, kan dat ook voor twee dagen doen, indien de menschelijkheid het vordert. Het is eenvoudig de nawerking van een oude en verouderde opvatting aangaande de zedelijke nietswaardigheid van den gevan gene, die een Minister en, gevangenis directeur doen en deden handelen, gelijk nu weer is geschied. Maar zal hieraan nu niet voor goed een eind worden gemaakt en dat ten spoe digste? Voor een gevangene rechten als lid van een gezin te vragen het is misschien nog iets te veel, om gehoor te vinden bij hen, die in onze dagen het recht vast stellen op grond van de tot dusver gangbare theoriën. Maar het huisgezin. Blijft dit geen enkel recht over ten opzichte van den vader, de moeder, of het kind die uit zijn midden naar een kerker zijn gevoerd ? Heeft de wrekende, zich tegen misda digers verwerende, maatschappij bet recht, zooals in bovengenoemd geval, onherstel baar, een moeder te grieven, haar het stervensuur te verzwaren....? Wie durft ja te zeggen op die vraag! Zoo behoort er dus, meenen wij een reeks van bepalingen te worden ontwor pen, waarin de rechten van het huisgezin, hoe sober die ook mogen zijn, worden gecodifieerd. En zou dit Ministerie daar voor niet het eerst aangewezen zijn? Het huisgexin immers is voor de anti-revolutio nairen zoo beteekenend een geleding van het maatschappelijk organisme, dat zij zelfs de regeling van het kiesrecht daaraan vasthechten willen. Welnu, hoe licht kunnen zij dan de oogen openen voor nog een andere rechts-zijde van dit, naar hunne vaste overtuiging, god delijk instituut. In zijn Program heeft Kuyper, meenen wij, deze aangelegenheid voorbijgezien. Zou hij dan nu met Lotff niet in de praktijk kunnen aanvullen, wat geheel in zijn richting ligt? Zeker er zijn op dit gebied nog vel den braak. Gevangenis en huisgezin zijn in het heerschend strafrecht gescheiden, als hadden beide niets met elkaar te ma ken. De toekomst zal in deze groote her vormingen moefen brengen; maar alle begin is moeilijk zette dan Loefi den eersten bescheiden stap. Stappen naar de Stembus. De Standaard licht haar lezers omtrent de beteekenis van ons artikel over de wooiden «misdadige woeling", ia de Troon rede, als volgt in: Nog een stap en we zyn er ! Het Groene Weekblad is nu zoover, dat het niet durft uitmaken, wie in het voorjaar de grootste zondaar, en aan de ramp die ons land trof, de meest schuldige is geweest: Kuyper of Troelstrs. En nu denke niemand, dat dit een partyoordeel is. Integendeel, tot dit oordeel komt de redacteur onder de stellige verzekering, dat hij van de grootst mogelijke onpartijdigheid" geen duimbreed afweek. Zoo gaat de verschuiving al door, en men zal zien dat ze nog verder gaat. Nog slechts n stap behoeft er gedaan te worden, en dan ia men er. En dan zal het heeten, dat Troelstr», al beging hy ook wel een enkele tractiache fout, ter wille van zijn goede bedoelingen niet alleen te verontschul digen is, maar zelfs op de lauweren van den held aanspraak heeft, en dat de hoofdschuldige, eigenlijk de eenig schuldige is de hooghartige, de harde, de bittere en verbitterde minister. Of men nog dit jaar op dit punt zal aan landen, is nog onzeker. Overgangen moet men liefst niet te bruusk maken. Ook is er nog lyd. Het beslissend oogenblik komt eerst in het voorjaar van 1905. Maar dan zal men stellig tot deze finale conclusie ge komen zyn. En lef wel, daartoe zal men komen, niet opzettelijk, maar vanzelf. Met om de stembus, maar door den zielkundigen invloed, dien een naderende stembus vanzelf op het gemoed oefent. Of is hot niet zoo ? Als de staking eens de beslissende macht voorgoed aan de Internatio nale in handen had gespeeld, op wat schoonen triomf voor het Radicalisme zou dan in 1905 niet te rekenen zijn ?" Het doet on,s leed, dat De Standaard zich niet de moeite heeft getroost al ware het ook maar in enkele regels, iets duidelijker onze meening weer te geven. Waarom zijn lezers onthouden deze een voudige opmerking: »wat Kuyper nu juist in de eerste plaats had moeten geven, een optelling van al xapn daden, waardoor hij getracht heeft de arbeiders van «mis dadige" woeling terug te houden, hen tot kalmte en redelijkheid te brengen, in plaats van door gelegenheids- en verlegen heidswetten, waarvoor zelfs een luttel uitstel van behandeling geweigerd werd, hen tot het uiterste drijven hierover (in zijn kamerspeech) zelfs geen woord. En toch, hoe zou de misdadigheids qualificatie niet in beteekenis hebben ge wonnen indien Kuyper daarbij had mogen gewagen van zijn verzoening s gezind heid, die de misdadigers hadden afgewezen en weerstaan." Het Standaardpubliek zou dan immers terstond hebben begrepen in welken zin en op welken grond wij Kuyper een zondaar hebben genoemd. Had de 'schrijver dan hieraan nog toegevoegd deze regels: »Wij, die van den aanvang af en voortdurend hebben geijverd voor »Geen verbittering maar verzoening," moeten er thans weder op wijzen, hoe de Regee ring zelfs nu nog in verbitteren lust heeft; of moeteu wij zeggen, hoe Minister Kuyper zelfs nu nog, door het besef van zijn ge brek aan beleid, na de Januari-staking betoond, gedreven wordt, om in het uit spreken van verbitterende woorden heil te zoeken. Want wat is zijn uitdrukking «misdadige woeling', door koninklijken mond thans gesanctioneerd, anders dan een poging, om de zwakke zijde van zijn gedrag, waarvan hij gevoelt, dat de geschiedenis haar eenmaal zal staven in het duister te houden ? waarschijnlijk had de redacteur zijn misleidend op schrift: Nog een stap en wij xijn er, niet geschreven. De Standaard echter, die zijn lezers steeds onze beschouwingen over de troebelen van dit vooijaar onthouden heeft, geeft hun nu als een raadseltje te lezen, dat het Groene Weekblad Kuyper een groot zon daar noemt, terwijl zij zelve weet, dat dat Weekblad van den beginne af, en bij elke. daad van de Regeering, die van verbitte ring getuigde, steeds weer gewaarschuwd heeft tegen dat ontactiscb drijven. Met geen mogelijkheid zou het blad van Minis ter Kuyper ook maar het geringste spoor van wijziging onzer meening kunnen aantoonen; en dat evenmin ten opzichte van den zondaar* Kuyper, als van den zondaar Troelstra. Het tNog een slap en wij zyn er," sluit in zich een volstrekt valsche voorstelling aangaande onze houding tijdens, en ons oordeel over, de stakingsgeschiedenis. De stelling: «de misdadige woelingen" zouden ons land niet hebben verontrust, indien na de Januari staking de Eegeering bezadigd en vertrouwenwekkend ware opge treden" hebben wij, aanvankelijk zoo gued als alleenstaande in de niet-socialistische pers, uitgesproken en nu reeds begint De Standaard zelve te gevoelen, dat zij meer algemeen beaamd zal worden. Natuurlijk is dit voor Kuyper en zijn orgaan een zeer onaangenaam geval. De woorden «misdadige woeling" moesten in de troonrede voorkomen, om de aandacht af te leiden van een begin van kentering, althans van verslapping, der openbare meening. Kuyper en zijn blad waren zich geruimen tijd achtereen zóó zeer te buiten gegaan aan het richten van orato risch grof geschut op de stakers en de nietchristelijke arbeidersbeweging, dat men er werkelijk iets meer dan zijn bekomst van begon te krijgen ... En dit zou nu nog te dragen zijn ... stond daar in het ver schiet niet de stembus van 1905. O, die stembus! Wat kan van hooger waarde in deze wereld zijn, dan een vriendelijke stembus uitspraak, voor elk minister, ook voor Kuyper c. s, de eigenlijke Vox Dei! Dat wij stapjes zetten in stembus-rich ting, iets waarvan de Slandaard-redo.cteur ons in zijn politieke droomen verdenkt het mag ons in goeden luim brengen. Hij zelf, dit blijkt duidelijk, doet niets anders. En juist met het oog op de stem bus-1905 wenschen wij, allerminst als tegenstander, hem van goeden raad te dienen. Sla, zoo zouden wij zeggen, een iets lager toontje ten opzichte van het door u zoo onverdroten en uitbundig geprezen beleid van uw chef in de stakingsgeschie denis aan. De zwakke zijde van zijn drijven, waardoor hij mede verantwoor delijk werd voor een niet te beschrijven ellende in zoo vele gezinnen; een gevoel van verbittering en wrevel onder tien en honderdduizenden, en voor een tot het uiterste aangedreven spanning in den lande, is onmogelijk op den duur te verbergen. Steeds, en steeds meer, zal men de niet te vermijden vraag stellen: welke waren Kuyper's daden, waardoor hij getracht heeft misdadige woelingen te voorkomen, en de arbeiders tot kalmte en redelijkheid terug te voeren ? En dan valt daar geen enkele te vermelden; hij kende slechts de harde taal en de bekrompen ijdelheid des Gezags. Deze quaestie tijdens de troebelen in den doofpot geduwd ... rijst daar weer uit. Opmerkelijk hoe de Haagsche brief schrijver van De Tijd zijn indruk weer geeft over Kuyper's rede, ter verdediging der uitdrukking «misdadige woeling" in de troonrede. Dr Kuyper van zyn kant had ook niet het sncces, dat men zou vermoeden, door de omatandigheid, dat de mensen heel spoedig een gevaar is vergeten, dat hem is voorbijgegaan. De schildering van wat er zou gebeurd zijn, als de stakers in hun pogen waren geslaagd, liet het publiek koud, klonk blijkbaar ;elfs als een valsche of onware toon in het oor. In Apiil moga men van het gevaar doordrongen zijn geweest en de Regeering dank hebben gebracht, dat zy het afweerde, thans, na zes maanden, begint men zoo een beetje te lachen met zij a eigen vrees. De rede van den heer Goeman Borgesius en enkele uitlatingen in de Pers ge tuigden trouwens al niet minder welsprekend van deze stemming, die niet verstandig, maar echt memchetijk is." Hierin ligt een fond van waarheid; de vrees verliest, na afloop van den strijd, in de herinnering dus, veel van haar kracht. Daargelaten nu dat wij van die vrees tijdens het dreigen, nog minder gemerkt hebben dan van de nieuwsgierigheid, de belang stelling om te zien, hoe die herrie ein digen zou. Maar het is niet alleen de vrees, die men zich moeilijk meer kan voorstellen. Ook do wrok, de toorn, de woede, bedaren na voor een moment voldoening te hebben gevraagd en verkregen. Men moet niet vergeten, dat, toen Kuyper de stakers in den regel voor socialisten aange zien zoo ongeveer als een losgebroken duivelenbent, trachtte te striemen, schier de geheele burgermaatschappij iets met hen had af te rekenen. Wat hadden zij en hun maats niet vroeger en later den bezittenden een laat veroorzaakt, en hoe zagen de christelijken het gevaar telkens vermeerderen, dat de arbeiders de rijen der onverlaten zouden versterken. De bravo's klonken dus spontaan, gelijk wanneer een boosdoener een pak ransel oploopt. Edoch, bij dergelijke strafoefeningen moet men maat houden, en het is niet een onge woon verschijnsel onder de menschen, dat zoodra die maat maar even overschreden wordt, de toejuichingen verstommen, en de vraag zelfs rijst: had men eigenlijk wel recht zóó te keer te gaan? Bedriegen wij ons niet, dan is men genaderd tot dat moment. Want de barbaarsche wreedheid om duizenden huisgezinnen aan honger en verderf over te leveren, omdat de mannen gemeend hebben het recht te bezitten zich te verzetten tegen wetsvoordrachten, waar mee men het is al weder hun opvat ting hen knevelen wilde... nu dat praat men in de verbittering en de opwin ding van bet oogenblik een wijl lang goed, maar op den duur is geen volk hardvochtig genoeg, om dit der Regeering als een deugd toe te rekenen. De dronkenschap, zoo leerden wij in onze jeugd uit het Grieksche thema's-boek, is een korte razernij. Welnu, na Januari waren er in Kuyper ook elementen werk zaam, die hem niet maakten tot den kalmen, gemoedelijken, christelijken, verstandigen man, waarop ons vaderland in dien ernstigen tijd had moeten kunnen rekenen. Hartstochten van verschillenden aard, misschien moeten wij zeggen: berekeningen, hebben hem ten kwade geleid. En wel jammerlijk is het, a voor het land, n voor zijn eigen partij, dat aangaande dezen toestand van 's mans politieke leven, het gevaarlijke niet zoo snel voorbijgaand is, als met de dronkenschap de razernij. Thans poogt hij nog ziju weg, te kwader ure ingeslagen, te vervolgen ; en zijn eigen geestverwanten, behalve gij en enkele anderen misschien, achten het reeds noodig hem daarbij te onthouden het gebruikelijk handgeklap. Verzuim niet kennis te nemen van dit teeken des tijds. Is voor u de stembus van 1905 alles, zooals gij door uw asterik te vermoeden geeft bedenk dan wel, dat de «misdadige woeling" daarbij voor u niet anders dan een tweesnijdend wapen kan zijn. Het zou uw eigen hand zoo licht kunnen wonden. Wij weten niet in welke verhouding gij, als Standaardredacteur, tot Dr. Kuyper staat in 't bijzonder niet of u de bevoegdheid is over gelaten ook uw chef te leiden. Mocht dit echter zoo zijn, wees dan, met het oog op de stembus van 190:1, zoo koen den Minister tot het inzicht te brengen, dat hij er wel aan zal doen, zijn voorjaars actie van 1903 langzamerhand eer in vergetelheid te brengen, dan het als verkiezingsinstrument in kamerspeecb.es aan te bevelen. Nietwaar, daar zijn zaken heel wat zuiverder van aard ter versterking van zijn positie... dan deze in óver- of in onnadenkendheid gevoerde strijd. En maak u daarbij volstrekt niet on gerust over onze vermeende zucht om de thans heerschende meerderheid den voet te helpen lichten. Het eenige wat onze keus zou kunnen bepalen, is het vooruitzicht of de groote beginselen van het Christendom, die van rechtvaardigheid barmhartigheid, en onbaatzuchtigheid waarover, gelukkig, alle heidenen en kerkelijken het eens kunnen zijn, meer te verwachten hebben van eeu klerikaal, dan van een anti klerikaal kabi net. En gelijk wij ons indertijd er over ver heugd hebben, 't is u bekend dat nu eindelijk eens een kerkelijke Regeering ons zou kunnen doen zien wat hare vroomheid in de praktijk der politiek moet beteekenen; terwijl ge zult het ons vergeven we nog altijd wachten op iets, dat tot afdoende leering in deze kan verstrekken; zoo Ie ven j wij nog steeds in de zwakke hoop, dat Kuyper na deze twee on- althans weinigvruchtbare jaren ons toonen zal, dat ook in de politiek het geloof de wereld niet wil zoeken, maar haar tracht te overwinnen. Vertel dat gerust uw lezers over. Het opheffen van Staats instellingen. Ons opstel, onder bo/enstaanden titel opgenomen in No. 1360 van dit Weekblad, heeft bestrijding gevonden van de zijde van den kapitein der artillerie, J. A. vau Royen 1). Niet echter wat aangaat het door ons op den voorgrond gestelde algemeene beginsel, «het opheffen vanonnoodige Staats inrichtingen", doch inzonderheid om het nut van bestaan te betoogen van de S^aatsinstelling «de constructie-werkplaatsen" te Delft, waarbij genoemde kapitein als in genieur en volgens de naamlijst der officieren als hoofdopzichter fungeert en welke in stelling door ons werd aangehaald als voorbeeld van eene dure en onnoodige militaire Staatsinstelling, welke zoodra mogelijk dient te worden opgeheven. Het tegen bedoeld artikel aangevoerde geeft ons aanleiding den sluier nog wat verder op te lichten. We zullen onzen bestrijder daarbij niet volgen in den toon, welken hij gemeend heelt te moeten aanslaan en die intusschen ten volle de overtuiging bevestigt, dat we een gevoelige snaar hebben getroffen. Volgens de bijlage van de oorlogsbegrooting voor het loopende jaar dan werden in het jaar 1901 2) in de Constructiewerkplaatsen de volgende voorwerpen aan gemaakt: 11 mitrailleurs, 7 affaiten, 5 kazematramen, 81 stoelen tot mitrailleurs, 4 id. tot mortieren, l achterwageu tot caisson, 15 cavalerie bigagiwagens, 3 vervoerwageas tot mortieren, 15 o vale'ie voorraadwagens, 21 munitie voorwaeenc, 12 dekkleeden, 43 goederenfoudraler, 111 kisten, 93 kulasovtr! rekken, 44 monc1stoppe^, 306 riemen tot voertuigen, 27 schrofrsleutel», 206 zeepdoozer, 64 zitkussens, 647 aaschijven, 21 disselboomen, 22 kappen tot compjgnieskarrer, 9 lamoenberruboomeD, ICO lunzen, 129 patroonhouiers tot mitrailleurs, 181 raden, 1377 trekveerer, 15 aanzetters, 112 aftrektouweu, 127 doozen tot, quadranten, 19 kardoestasschen, 12 klauwha^paken, 50 morsmouwen (paren), 55 opzetten, 67 projectieldragers, l projectiel wager, 157 richtvkkken tot plaat-. bepaling, 23 schroefsleutels tot, pijpjes, 5 slagdoptasscben, 173 wisschers, 39 buskruithandwagenc, 10 buskruitmat.en, CO buskruittonncn, 1156 buskrui'zikken, 197 letteis en cijfers tot drukkasten, 850 patroonkisten, 10 fc'^roefsleutelc, 210 slagers, 187 tanden tot seinlichten, 37 vlagger, 19 batterij kisten, 14 boksreepen, 13 Jraagboomeu met vasten kr. haak, 3 handwagecs,4 kapluifel«, 6 kasten, 101 kis'en tot waarneminstoesteüen, 7 koppelreepen,' 70 oliekannen, 6 opplakbord^n, 25 pakkisten, 2S7 paktonnen, O piketpalen, 12 presenoingen, 40 rooiharker,, 5 schijven om op te vuren, 3 schrankspierea, 165 tnfferleien, 6 tuierleepsn, 71 vervoerstangeu, 87 vlaggen, 285 aardstampers, l bedding mer, byiraul. rem., 2 kruiwagens, 183 piketpalen, 1670 ribben, 13 rijen, 10 borstpareeler, 123 disselboomriemen. 261 halsterp, 111 hamen, 6 paren leidsels, 32 omloopers, 304 onderhamer, 4 patroonkisten, 492 sleutels tot hamen, 124 paren strengen, 89 watermaff;ls, 51 zweepen, 81 brandemmers, 3 brandhaken, 11 brandladder?, 8 dakladders, 14 dekkleeden, 28 draïgboomen tot watertonnea, 13 lioofdtouwen tot brandhaken, 148 ladingea voor ixMncteurs, 146 ophaaltouwen tot, brandzeilen, 2") watertonnen, 36 balken, 111 brug planken 24 pontonriemen, 22 ribben, 4 roeibootihaken, 19 roeibootsriemen, 9scbippershaken, 94 draagtoestellen met telephoonleiding, 6 riemen voor vletten, 18 vlageen voor vletten, 6 blaas balgen, 49 hamers, 26 bouwklingen, 49 smpptangen, 13 stellingen tot draaislijpsteenen, 6685 cylinders tot stuikstempels, 10 draagstnkken lot saelvuurkauonnen, 10 elevatiebogen, 10 fouregestrikken, 5 grondplaten tot kazematafiuiterj, l levensmiddelenwagen, 31 patroonkisten, 2 plankwagens, 4 richtfcmtmeter?, 5 richttoestellen, 49 schroefsleutels, 892 stopwigsren, 4 veldbraucards. Bovendien werd bereid 2254 L. olie en 149 K.G. verf. En nu vragen we in gemoede: 1. Zou er n industrieel te vinden zijn, die een fabriek oprichtte waarin zooveel heterogene voorwerpen werden aangemaakt 1 als bij de Constructie-werk plaatsen en dat nog wel met de wetenschap, dat het eene jaar weinig of geen, een ander jaar groote ' aantallen van zeker voorwerp noodig zijn; | 2. mag voor dat veelal zoo weinig belangrijk werk eene Staatsinstelling

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl