De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 18 oktober pagina 6

18 oktober 1903 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1373 De Knnslianiel TUD Frans Mi en Zom 's. 3 P i' Utrecht, 12 October 1903. ?Mijnheer de Redacteur! Toen ik Zaterdagavond de Groene" ont vangen had las ik daarin o. m. ook het opstel over den kunsthandel van Frans Buffa en Zonen te Amsterdam. Vergun mij, naar aanleiding daarvan, u te wijzen op enkele onjuistheden en u meer juiste mededeelingen te doen en. daarvoor een plaatsje in uw veelgelezen blad wel te willen afstaan. Mijn grootvader, de heer Pierre Adrien Beguin kwam reeds in 1825 volgens contract tusschen de H.H. Jean Baptiste Beguin, inarchand-bijoutier, zijn vader en Jean en Sebastien Buffa als apprenti in den kunst handel; hij was toen ruim 16 jaar oud en is dus direct in den kunsthandel opgeleid, terwijl hij nooit pendulehandélaar geweest is; sedert 1831 was hij deelgenoot in de zaak terwijl de H.H. Buffa toen zij den laten Maart 1836 naar Pieve teruggingen, de zaak geheel voor zijn .rekening lieten; den Oden Augustus van datzelfde jaar ver bond b4j zifch met den heer Alberto Caramelli uit Utrecht. Toen P. A. Beguin dan 23 Maart 1860 overleed, bleef de heer Caramelli den kunst handel alleen drijven, terwijl den Isten Januari 1866 de heer Théodore Beguin, eenige zoon van P. A. Beguin , als zijrt deelgenoot optrad. Th. Beguin had als dichter tot pseudoniem: Lambert Ie Bègues; hij was zeer bevriend met de letterkundigen van z}jn tijd als Potgieter, Van Lennep, Alberdingk Thijm, Hofdijk, Schut enz. H\j overleed den 27 Februari 1869 in den ouderdom van 29 jaar. J. A. Alberdingk Thijm schreef toen het volgende ter zijner herinnering: Wdzalig zijn de duön, die ia den Heere sterven.1) Wat baat dit Weereld-al aan die zijn ziel verliest?2) Wel hem dan, die 't geloof in Christus' kruis verkiest Nog boven elke gaaf, die God hem deed verwerven. 8) Hg stierf wel jong; maar God vergoedt hem honderd werven Wat hij verlaten moest. Dit i» de hoop en troost Die 't woord der moeder-zelf zal bieden aan haar kroost : Dit is hun-iller bede, oprecht en onverpoosd. Zg laten vaderlief geen dankbre erkenning derven. terwijl W. J. Hofdijk 't volgende In Memo riam" dichtte: Een rein en rijk gemoed, in arbeid on verdroten ; Ken ziel vol liefde voor zijn lieve gade en kroost; Een hart vol blanke trouw voor vrienden en genoten ; Den armt n medemensen steeds ree tot hulp en troost Zoo ging hem 't blij verschiet van 's levens zomer open, Toen de onverbidbre dood hem plotseling overviel. W^j schreien Vq zyn stof; maar, waar -we op 't weerzien hopen, Dor juichen wg om 't heil van zulk een schwone ziel. Ook ik ben ruim 13 jaar in den kunst handel Frans Buffa en Zonen" werkzaam geweest; door het uittreden in 1895 van den heer F. G. Tessaro uit de zaak en de daardoor gevolgde veranderingen was .ik ge noodzaakt haar te verlaten ; onderhandelingen over het aankoopen der firma Caramelli & Tessaro te Utrecht mochten mij toen geluk ken, zoodat indirect in die firma de familie relatie nog wordt voortgezet. U dankende voor de opname, Hoogachtend, Uw dw. dr., ALBERTO BEGUIN. 'j Apoc. XIV : 13. ») ? Matth. XVI : 26. ») l Cör. XVI : 22, Gal. VI : 14, LUC. IX : 23. ttUIIIHUinUIRIHlIHiniUHMHIHIHIIIMIIIIMIHHIIIUlltMIMIItMItHlllttllMlIt Jeftfia en Hamlet Jeftha en Hamlet vertonen bij grote ver schillen enige overeenkomst. Beiden valt de treurrol ten deel door een omstandigheid buiten hun toedoen (voor een oogenblik de schuld, die in Jeftha's belofte stak en niet binnen het menselik gezichtsvermogen lag vóór de wijzing door het noodlot, buiten beschouwing latende); anders dus, dan in stukken als in King Lear, Macbeth, Samson, Lucifer, waar de held geheel of gedeeltelik de schuld van zijn lot draagt, maar meer overeenkomst tonend met figuren als Oedipus van de Grieken, de kamper tegen het nood lot, e. a. Beiden wordt door hoger toe doen een taak opgelegd ; Jeftha krijgt, naar hij meent (evenals eertijds Jakob), van God de wijzing om zijn dochter Ifis te doden, Hamlet krijgt de opdracht de moord zijns vaders te wreken, nauwliks minder tragies, op zijn oom, tevens echtgenoot zijner moeder, dus deze zelf in het verderf moe tende medesiepen, evenals Jeftha zijn gade, welke echter veel onschuldiger is dan Hamlet's moeder, want deze deelt in de schuld van den moord, op den koning geladen. Dit is dus het grote verschilpunt tussen Ham let en Jeftha: in het eerste drama heerst schuld, schuld door den moord op den vorigen koning, in de Jeftha is geen schuld, döh een vroeger afgelegde belofte moet naar en van het noodlot wreedaardig vervuld worden. Daarom is Hamlet een ingewikkelder intrige, een rustelozer om zich heen slaan van den dood dan in, Jeftha; in het eerste een spel van geheime hartstochten, in het twede'een openlik aandrijven op het nemen van Ifis' leven, slechts met listige terzijdestelling van haar moeder Filopaie. De handeling in Ham let is dus ingewikkelder dan in Jeftha, doch daar ligt het ingewikkelde in de vraag : doden of niet doden 1 is hier een goddelik bevel of niet?" Voor Hamlet is er geen sprake van twijfel, Claudius moet gedood worden, hij verdient die straf, doch de eigen natuur van den Deensen prins maakt het drama nochtans evenzeer filosofies, want hij weifelt bij het ten uitvoer brengen der daad. Ook Jeftha weifelt, doch deze weifeling wordt veroorzaakt door de vlekkeloze reinheid en onschuld van zign geliefd en enig kind, door het mensen het d o c h t e roffer. Beiden hebben dus gemeen, dat hun een taak wordt opgelegd, te zwaar voor hunne schouders. De ontmoeting van Ifis, feestelik gaan de aan het hoofd harer- maagden, en Jeftha, staat dus gelijk met 'de sombere verschijning van de geest des ouden kónings aan Hamlet. Beide ogenblikken zijn, hoe verschillend van inkleding, verrassend, overweldigend. Toch is de overrompeling van .Jeftha nog heviger, want Hamlet wrokt er teeds over, dat op den dood zijns vaders onrniddellik de bruiloft zijner moeder volgde, terwijl de eerste in vol geluk zegevierend zijn intocht komt doen. Merkt echter, hoe schoon . die figuren in iedere groepering bij elkaar passen : de met roem bekroonde Jeftha ontmoet aijn lieflik uitgedoste en van blijdschap stralende dochter ; de eenzaam dolende geest des ouden kónings ontmoet zijn somberen zoon. De eerste ont moeting grijpt echter voor de aanvang van het treurspel plaats, er wordt slechts telkens op gezinspeeld, door Jeftha in zijn eerste optreden en rede driemalen; nochtans drijft die de gehele handeling. Doch zij wordt vervangen door een andere groepering: Jeftha keert zegevierend terug, doch bewust van het onheil, Ifis trekt, eveneens bewust van het onheil, aan het hoofd der maagden naar zijn kasteel op het ogenblik van zijn terug komst. De moeder is weggevoerd. (Wegvoe ring door list heeft ook in de Hamlet plaats). Hebben dus Hamlet en Jeftha de ver schrikking van het noodlot gemeen en de weifeling, benevens de noodzaak om tot de daad te komen, zij hebben eveneens hun wanhoop gemeen. Hamlet wanhoopt aan de gehele wereld, zelfs zijn geliefde vindt hij anders, dan hy haar wenste, en mijmerend zegt hij: Te zijn of niet te zijn," terwijl Jeftha zijn klachten niet verborgen houdt, maar luide laat horen, zowel tegen Ifis als tegen zijn omgeving: Nu leve ik eerst te recht beklagenswaard, Of sterve, en voel al levende bet zwaard, Het zwaard des doods, door mijnen boezem dringen. en Och, Anunonl randt vrij Jeftha met nw zwaard En zeisens aan; het staat hem licht te sneven alsmede: Hier worstelen het leven en de dood De schande en eer, de vloek en zegen t'zamen, Godvruchtigheid en liefde, het betamen Van schrikklikheeu. Och, hartstorm al te zwaar l Slechts tegenover Filopaie zwijgt Jeftha, slechts tegen de koningin spreekt Hamlet. De 'verwijten, die deze zijn moeder doet, staan lijnrecht tegenover de hemelse woorden, die Ifis tot haar vader spreekt, het zelfverwijt van Jeftha (en de woede van Filopaie). Aangrij pend zijn de uitingen Van Jeftha, voordat hij de daad pleegt, even als de beschouwingen van Hamlet, gevolgen van de tragiese toestand, waarin deze verkeert. Beiden staan pal in hun besluit, door de personen, die hen omringen, niet terug te houden, doch terwijl Hamlet zich zijn dralen verwijt: En ik, Ik, geest- eu. krachteloze ellendling, gluip. Als Hans de Dromer, plichtvergeten rond, en Ik heb een duivenhart, 'k heb geen gal zegt Jeftha tot zich zelven, wen hij de daad wil doen: O boezem! steekt een tijger in dit hart? Bij het volvoeren sneuvelt Hamlet, terwijl Jeftha (dit doet het christelik element) niet sterft, Aaar zijn leven verwoest ziet: MIJD eer, mijn staat, mijn bloed en al verloren! Hamlet's leven is verwoest, lang voor de daad. O, welk een eedle geest is hier verwoest. (Ophelia). Reeds voor hij het misdrijf weet, door de geest medegedeeld, barst hij uit: Hoe voos, vermoeiend, laag en troosteloos Komt mij al 't woelen dezer wereld voor! 'k Verfoei, verfoei haar! Ze is een woeste hof, Hamlet's dood ware, afgezien van Shakespeare's gewoonte den held vari zijn treurspel te laten sterven, vereist door zijn handelingen. Hij tcch doorsteekt Polonius, berokkent den dood aan zijn vroegere, tans valse, vrienden Guildenstern en Rosencrantz, is oorzaak van den dood van Ophelia, zijn geliefde, doodt, hoewel zonder opzet, haar broeder, doorsteekt den koning en is door het weigeren van de giftdrank even eens oorzaak van zijn moeder's dood. Vondel heeft in verscheiden stukken de verschrikking van het treurspel opgevoerd zonder dat hij de hoofdpersoon doet sterven. Ik herinner aan Gijsbrecht van Amstel, Jozef in Dothan, Salomon, Lucifer, Adam in Ballingschap, Noah enz.; soms treedt in die stukken de dood zelfs in 't geheel niet of in andere vormen op, zoals in de Salomon. waarin Gods straf de toekomst bedreigt, de Lucifer, waarin geestelik en stoflëlik een verandering ondergaan wordt, dus de dood, de .overgangs vorm gepasseerd wordt, zonder dat over de dood der engelen gesproken wordt, de Adam, waarin de onsterfelikheid van het mensdom vernietigd wordt, Jozef in Dothan, waarin Jozef slechts voor Jacob dood geveinsd wordt, terwijl hij in werkelikheid als slaaf verkocht is; enz. In het Laatste Bedrijf van Jeftha is de dood reeds volvoerd en heeft daarmede de kentering der gedachten plaats gegrepen. Het is een voordeel in dit stuk, dat men de hoofdpersoon zelf in het Laatste Bedrijf ziet optreden (in een nieuwe fase), terwijl andere treurspelen van Vondel versierd moeten wor den door verhalen van boden, voorspellingen enz. Hier is de rauwe werkelikheid aanwezig. Met verdubbelde kracht treedt de smart op, aan het vaderleed heeft zich tans de wroeging gepaard; zeer mooi opent dan ook het Bedrijf: O avondzon! die steil aan 't overlenen, TJw stralen, nu vermoeid en afgeschenen, Zult zenken en in 't Westen ondergaan, Jaag voort, jaag voort! en daarna nog de terugkomst der bedrogen moeder: Belet gij mij mijn eigen kind te spreken? Geweld, geweld! Wat 's dil? haar dochter vermoord vindende door haar eigen echtgenoot. Om den klem der gedachten is dit treurspel door den dichter bij hoge uitzondering iu vijfvoeters geschreven. De grootste smart, die Hamlet moet lijden, wordt Ophelia's dood, plotseling opdoemend in de reeks van handelingen, door hem ver richt : ik heb Ophelia teer bemind, de liefde van veertig duizend broeders samen woog mijn min niet op." De grote smart van Jeftha is de dood van zijn dochter. Deze beide onschuldigen zijn het kiud van de reke ning. Ifie beweent haren maagdom twee maanden en keert dan terug om den slag te ontvangen. Van Ophelia wordt geëist, eerst door haar broeder en haar vader, dan door het lot, haar geliefde, Hamlet, te ver zaken. Zij heeft een trek van zinnelikheid, gelijk blijkt uit het Valentijnslied dat zij zingt, maar is nochtans even kuis als Ifis; zo zegt Hamlet in stilte: Nimf, dat uw gebeden mijn zonden mee herdenken!" en Laertes gewaagt van haar : een zuster, wier waarde, als lof een blik terug mag slaan, steeg tot volkomenheid, en heel onze eeuw ten wed strijd daagde." De smart, die zij gevoelt over de dood van haar vader, mag vergeleken worden bij de smart, die Ifis gevoelt door het verbod haar moeder terug te zien. Oorzaak van beiden zijn de hoofdpersonen, Hamlet, Jeftha. Wan neer deze lieflike figuren haar dood te gemoet gaan, zijn zij leiden aan haar vroeger bestaan en aardse zijn ontrukt, Ifis door bovenaardse schoonheid: Nu ken ik God; geen vader, gene moeder Heelt langer deel aan Irts, als voorheen; tye naam heeft uit. De Godheid is alleen Mijn Vader en mijn Moeder beide t' zamen. Ophelia door waanzin. Gelijk een bruid van dood en waanzin, bekranst zij zich en valt door Hamlet's schuld; gelijk een bruid kleedt zich Ifis en valt door Jeftha's schuld: In brnidsgewaad als ene, die haar trouw En bigde hand den bruidegom zal schenken. en voor haar geldt, wat Vondel in de Koninklike Harp zegt, zo men slechts de beschrijving voor het feit tempert of in andere toon zet: 't Gelovig hart schiet vleugels aan, en stelt Zich schrap ter vlucht naar 't licht hestarnde veld, Op 't zingen, 't welk genoten deugd vergeldt Met lof te strengelen, Door schelle ei m bel, trommel en schalmei, In 't midden van den maagdeliken rei, En na te volgen, met een liefgevlei. Het koor der Engelen. Het vrolik hof ten dans gaat op 't geluid, Hetwelk begroet de vors tel i ke bruid, Die met borduursel haren boezem sluit En tere lenden. Die schone ziet naar bloed noch maagschap om. Zij volgt den liefeliken bruidegom, Der allerschoonste jongelingen blom, En 't hoofd der benden. Ifis sterft een heiligen dood, Ophelia's dood grenst aan zelfmoord. Doch Ifis beteekent veel meer voor het treurspel dan Ophelia, gelijk vanzelf spreekt, daar haar doodvonnis er het middelpunt van is. Ophelia zet echter evenals zij het drama lieflikheid by en is even schuchter, gehoorzaam aan haar vader; wij zouden soms zelfs minder gehoorzaamheid van haar wensen, zoals daar, waar zij zich gebruiken laat om naar Hamlet's ziekte te vorsen, in dit opzicht is zij echter ook bijbels opgevoed, wij moeten haar vergeven wegens haar aanhankelike na tuur en haar vurige wens om Hamlet te genezen. Hoe sterk dit beheersen van het gehele treurspel door Ifis is, blijkt wel hieruit, dat alle reien niet Jeftha en diens verschillende aandoeningen bezingen, maar Ifis, alle Ifis alleen. Zo hebben wij dus naast grote verschil punten ook verwantschap in deze beide dra ma's gevonden. We kunnen er iiog bijvoegen, dat de Jeftha veel eenvoudiger is, wijl ge bouwd naar de Griekse regels, omvattend minder handeling en minder personen, veel korter ook, maar opgeluisterd door verheven reien. Een laatste beschouwing der beide hoofdpersonen doet ons zien, dat het toeval, het lot hen werpt in de gruwelike handeling, doch zonder dat beiden modellen voor vorsten zouden geworden zijn: Want zeker, waar hij, eens ten troon verheven, Een waardig vorst gebleken; hij den optocht Moog' treurmuiiek, omfloerade vaan en trom Luid voor hem tuigen. Gaat, dat de troepen vuren I spreekt de jonge Norenprins, Fortinbras, van Hamlet. En zegt de hofpriester van Jeftha: Ik zie hem, na verloop vau lange ilagen, Voor ieder, OJK dt-n froaen zcgewaiieri Der Heiligen, itf't' midden d.-r Hebreen, Tentoon gevoerd, eejierd en u»njcebeêu. Horatio tuigt van "Hamlet: Daar breekt ecu ed-1 Imttt Slaap beste prins-, Ba englenschiircn z£TU;en u ter ruste ! Is het wonder. d?tt iji de Hamlet een toespe ling op Jeftha's geschiedenis wordt gevonden ? H a m let: fO Jeltha, JsraeU richter", we.k een srhat hadi gij! P o l o u i u s. Welk een sch;it haJ hij dan, priu.-? H a m let: Wel : Een schune durhter, n, niets meer. Bemind, o uitermate y.eer". Polonius: (ter zijile) Altijd over mijn dochter. Hamlet: Is het niet, oude Jeftha') Hij vergelijkt dus Polonius' dochter met die van Jeftha, en is in dit opzicht (voor Ophelia's jongen dood) tevens profeties. Daar Vondel de Hamlet sedert lang kende (Palainedes), is het niet onmogelik, dat hakespeare hem mede aangezet heeft tot bewer king van die stof, en hij, de Hamlet opnieuw ziende opvoeren (vóór de Samson, dus vóór 1660), het onderwerp weder in gedachten kreeg en besloot niet meer te dralen gelijk vroeger, maar zich nederzette om het stuk te schrijven, dat hem het meest ter harte ging (1659). VAN ELRING. UIT DB NATUUR. XXXV. Mimiciy. Onlangs was in een onzer tijdschriften een foto te 'zien, waarop een eendenjaclit in de sneeuw was voorgesteld. De jagers zaten of lagen op den grond of op riethoopen rondom half bevroren en besneeuwde plassen en wachtten, op de eenden, die daar gewoonlijk kwamen zwemmen en voedsel zoeken. Op 't eerste gezicht leek de plas geheel verlaten; maar bij nader toezien ontdekte men de jagers, die zich in witte lakens hadden gerold en zakdoeken om 't hoofd hadden gebonden. Ook hun geweren waren in witte lappen gewikkeld. Zij hoopten aldus de schuwe vogels te ver schalken, die, nu de jagers als verdwenen waren in de omgeving, n geworden met den witten grond, straks argeloos zouden neerstrijken. Ieder kent ook wel de voorstelling van jachten op struisvogels en antilopen, waarbij de negers de huid van een struisvogel of een gazellêhebben omgeslagen, om de dieren tot op den gewenschten afstand te kunnen naderen. Groen was van oudsher de kleur der jagerskleeding in de loofbosschen. De stierenhuid nog van de horens voorzien, waarmee de oude Germanen bij hun jachten op den oer-os zich dekten, deed wellicht denzelfden dienst; en wie zich nog roodhuiden-romans herinnert, kent ook voorbeelden genoeg van deze wijze van vermomming, die ten doel heeft de schuwe jachtdieren te misleiden. Nu is jagen niet een speciaal menschelijk bedrijf. Bijna geen enkel in vrijheid levend dier bestaat er, dat niet jaagt of wordt ge jaagd; gebruik het andere dieren tot voed sel, dan doet het in de meeste gevallen beide. En nu is het een merkwaardig verschijnsel in de natuur, dat vele dieren door kleur of vorm op een bijzondere wijze ingericht zijn om bij aanval of verdediging, den aanvaller of de gewenschte prooi te misleiden. In vele gevallen namelijk kunnen dieren tijdelijk een kleur aannemen, of bezitten die permanent, welke in onze menschelijke oogen altans, in groote mate overeenkomt met de kleur der omgeving, met den bodem, niet boomschors, met bladeren of met andere natuurvoorwerpen. Zij kunnen ook wel in vorm, of in vorm en kleur beide, misschien ook door den geur, voorwerpen om zoo te zeggen na bootsen en zoodoende den aanvaller of de .prooi misleiden. Behalve de gewone middelen van aanval en verdediging, waarvan het gebruik meestal gemakkelijk te verklaren is, zouden dus de dieren een middel bezitten in hun kleur of hun vorm, om zich te beschermen of een prooi te besluipen. Of nu die middelen, ondersteld dat ze niet enkel in onze verbeelding bestaan, door de dieren, bewust of onbewust, worden toege past, die quaestie, in hoofdzaak neerkomende op de vraag of een dier zichzelf uiterlijk kent en van die kennis onder omstandighe den partij weet te trekken, laten we voorloopig rusten. Ook de - vraag hoe die ver kleuringen en vervormingen kunnen ontstaan zijn, is niet in de eerste plaats van beteekenis, zoolang.er nog twijfel aan 't bestaan van die beschuttende of afschrikkende kleuren en vormen zelf, gerechtvaardigd is. En dit laatste is, dunkt mij, niet het geval. Al zijn er stellig honderd twijfelachtige ge lijkenissen tegen eene, die werkelijk in staat is mensch en dier te misleiden, dit geeft geen recht, ze alle voor fantasiën van den mensch te verklaren. Gisteravond was er groote kijkavond in een der zalen, van Artis, georganiseerd door de afd. Amsterdam van den Ned. Nat. Histo rische Vereeuiging. Behalve wat er onder een vijftigtal microscopen en in talrijke stereoscopen aan. plant- eu dierkundige merkwaardigheden te zien was, stonden er ook eenige doozen met tropische insecten en daarin bevonden zich o. a. eenige groene Wandelende Takken". Dit zijn dieren, die wanneer ze de pooten langs het lijf strekken, .(wat ze inderdaad dikwijls doen, gelijk aan levende exemplaren iu 't Insectarium van Artis voor ieder onzer is waar te nemen), bedriegelijk op groene ronde takjes of dikke bladnerven gelijken. Een heer, die jaren in de tropen vertoefde, herkende ze; hij had ze dikwijls op Java aangetroffen in 't Malangsche in den omtrek van den Smeroe. De Javanen, vertelde de oud-gast, beweren dat dit dier, als het door schudden aan de struik gevaar vermoedt, met saamgetrokkeu pooten, zich naast een dun groen takje of de nerf van een afgevreten blad plaatst, eu zoo alleen vindbaar is voor menschen, die dat kunstje van verstoppertje-speleu kennen. Een ander geval, in ons eigen land na te gaan, is dit. De meeste vlinderverzamelaars hebben nog maar zelden de rupsen gevonden van ons gewone citroentje, dat in boschrijke streken zoo menigvuldig voorkomt, als roolwitjes; zij leven nog wel uitsluitend op sporkenhout of Rhamnus, de plant die ons 't bekende huismiddel: rammenasbast levert. Ik had ze tot voor eenige jaren ook nooit gezien. Door een toeval vond ik eens een paartje vau deze vlinders in copulatie, en door zorg vuldige behandeling kon ik uit eieren de rupsen kweeken. Het zijn bladgroene dieren. Wanneer ze nog jong zijn,zetten ze zich plat op de precies gelijk gekleurde jonge blaadjes van de struik tn wel zoodanig, dat ze, tegen een middenerf liggend, daarvan het onderste dikkere gedeelte schijnen te vormen. Als ze wat grooter zijn gaan ze anders te werk. In rust, na een tijdlang gegeten te hebben of tegen de vervelling, plaatsen ze zich bij het schudden van de struik, bij wijze van spanrupsen tegen een der bovenste bladstelen en hun lichaam maakt met deze een scher pen hoek. Daar blijven ze roerloos stijf uit gestrekt staan, ook bij aanraking. Wie niet op deze manoeuvre verdacht is, kan lang zoeken in de struik, al wijzen de pas afgebro ken blaadjes op de aanwezigheid dor dieren. 't Rupsje lijkt dan precies een jong nog niet ontplooid blaadje. Nadat ik de diertjes thuis in een kleine ruimte in hun doen en laten had leeren kennen, kon ik ze buiten vinden ; en nu kost het mij geen moeite, wanneer de tijd en de plaats gunstig zijn, binnen een half uur er een groot aantal te verzamelen. , Wanneer nu zulke voor menschen haast on vindbare rupsen ook enkele hunner vijanden, moeilijk te onderscheiden zijn van de jonge saamgevouwen Rhamnusbladeren, of wanneer maar een op vele van deze dieren zijn vij anden, die niet op den reuk afgaan, ontsnapt door deze sterk sprekende minticry, dan is het een feit, dat de nabootsing het dier van nut kan zijn; en of dan het toeval de oor zaak van de gelijkenis is, gelijk beweerd wordt, en er ook al aan te toonen is, dat naverwante soorten iets dergelijks in minSchets van de inimicry van 't Citroentje (waargenomen bij Leuvenum en bij Amersfoort). Rechts: de vlinder op 't oogenblik dat hij zich neerzet; links: met ingetrokken voor vleugels het blad van Sporkenhout of \Vegedoorn (Rhamuus frangula) nabootsend. De kleur van den vlinder (onderzijde) is die van een halfrijpe citroen, het jonge lof van den wegedoorn heeft dezelfde tint van groen. De aderen van de vlindervleugels en de nerven van de bladeren zijn beide lichter getint en liggen hoog op. De aangestoken plekken op de bladeren zijn oranje, net als de vlekken op de vleugels; ook de. bladsteleii en de sprieten hebben beide ongeveer dezelfde bruine kleur. De bovenzijde van dezen vlinder, hier verborgen, is bij 't mannetje fraai, helder citroengeel. Het wijfje is bleek groen. Panorama-Gre"bouw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. l aste prijzen. Tocffany vrij. DE PHOENIX 234 Spuistraat, Amsterdam. Meubileeringen. Geïll. prijscouranten en begrootingen gratis. Levering onder volledige garantie franco geplaatst door geheel Nederland L BINNEN-! INRICHTING-TOT MEUBELEERING EN -VERSIERING DER- WONING I2O-ROKIN 12 Etsen van WILM STEELINK. M«t Tekst van J. F. VAN SOMEREN, Bibliothecaris te Utrecht Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst iu rood kader met vele vignetten en liandteekeningen, kost dit prachtwerk (groot folio form.) gebonden slechts /12.BO.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl