De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 25 oktober pagina 5

25 oktober 1903 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1374 AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ooröeelen^1 d«n alom gerenommeerden AttAtna ?an foenten, vleecen, sauzen en soepen. Hierin eenig en onoyeiAlUIIld troffen. | g t wees vooral «paanaam in 't gebruik, daar de oorspronkelijke ? smaak der gerechten wel Terhoogd, doch niet verdrongen moet worden. 3?».-. - v61H8KK6lijKStC IQ $?DriHK in tegenstelling met de vaste extracten. om te kruiden. fss?-. 4 Goedkoop : «. * 30 cent8 ^ .*?»>. MAQSI'» onderBcheidingen : 4 groote pi ijzen, 26 gouden medailles, 4 eerediploma'B, 4 eerepr{JE»n, ses* aal tuiten n ededingirg o.a. f889 en 1900 Wereldtentoonstelling te Parijs. iiMiiiniimiitiimtiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Indrukten ra mr, E, C, fan Dor&'s eerste MUI minimin nniiiiniiiniiti i n iiimtilnnmimn iiiiinnniinliinminiiiinnnnniiiiiiiiiiiMinniihimiiiiinmiiiiimnimiiiiniiiiiiiiiiiiiiiimiminiiminn iiiinnininiiinnniiiiininninminnniiiiinnnnnHiiiiitininiiiiiimnmiHiiiinnmiiiiimiiiimiiiiimmitiiimmiiiiiiii DAME£. Velen is het bekend, dat Adolphine E. Kok tijdens het laatste voorjaar in de rechten promoveerde en kort daarop door de recht bank te Rotterdam werd beëedigd als advokaat; weinigen echter weten, dat daarmee nog geenszins was -beslist, dat in Nederland de vrouw toegang sou hebben tot de balie. Dit uit te maken behoorde tot de taak van ons hoogste gerechtshof; al hadden jarenlang vrouwen voor plaatselijke gerechtshoven pleidooien geleverd, op ieder gegeven oogenblik zou de Hooge Baad het kunnen ver klaren te zy'n een spel, hetwelk onmiddellijk een einde moest nemen. Dientengevolge de belangrijkheid van het feit, dat Lizzie C. van Dorp na haar promotie" in de maand Juni den wensch koesterde zich als advökaat in den Haag te vestigen, hetgeen niet mogelijk was dan onder goedkeuring van den Hoogen Baad. Verblijdend is het te weten, dat de toelating plaats vond, zonder een enkel woord van protest van ook maar n der leden. Aldus staat thans vast, dat in dit opzicht bij ons de vrouw haar plaats heeft naast, niet achter den man. Mr. E. C. van Dorp leverde 8 October haar eerste pleidooi 'in een zaak vol duisterheden. De zaal in het rechtsgebouw aan het Korte Voorhout was geheel gevuld met belang stellenden, waarbij de mannelijke en vrouwe lijke sekse ongeveer even sterk was verte genwoordigt. Klokslag tien werd de zitting geopend en na voorlezing van een paar vonnissen, de zaak van Achilles Cornelis Weifers aan de orde gesteld. Beklaagde, zijn eersten voornaam ten spot, bleek te zijn een ineengedrongen jonge man van even 18 jaren, wien men er nauwelijks 15 zou geven. Hij was door de rechtbank te Middelburg veroordeeld wegens diefstal met braak; een euveldaad, welke hij vijfmaal had bekend, maar tevens een bekentenis, die hij vijfmaal had ingetrokken, om na veroordeeling tot een jaar gevangenissrraf in hooger beroep te gaan. Op een Zondag in Juli zal uit een porte feuille in een gesloten kast de inhoud, onge veer ?400, zijn verdwenen, doch eerst den daarop volgenden Vrijdag werd het geld ver mist. (Dat dit bedrag werkelijk aanwezig was geweest en daar had gelegen werd door niets bewezen, niet eens versterkt door opgaaf van de nummers der biljetten of kasboek; even min dat het misdrijf op Zondag werd gepleegd, hetgeen alleen afgeleid werd uit het feit dat dien dag een ring met sleutels had gezwor ven, hetwelk evengoed ook daarvoor of en daarna heeft plaats kunnen grijpen. Tevens verzuimde de rechtbank te Middel burg te beproeven of de sleutels van 2 gelijke kasten van 2 eigenaars tevens familieleden ook op beide sloten pasten. Aanstonds viel op Weifers de verdenking, hoewel die ook wel op anderen had kunnen vallen. W. ondervraagd, nu door dezen dan door genen, ontkende of bekende, gelijk hij ver klaarde, al naar hij op dat oogenblik ver moedde door ontkennen of bekennen de zaak beter voor zich te maken, want als allen tegen hem waren, kon hij er toch niet tegen op". Later, ook thans, hield hij pertinent vol onschuldig te zijn. Twaalf getuigen waren opgeroepen en het verhoor zóó uitgesponnen, dat er meer dan 5 K uur mee zoek ging. Het mogelijke en onmogelijke werd velen hunner gevraagd omtrent hetgeen zij gedaan en gedacht hadden op dien toen zich voor hen in niets van andere onderscheidenden Zondag. Of zij den weg rechts waren inge slagen dan wel links omgedraaid en of hun gesprekken een kwartier dan wel twintig minuten hadden geduurd. Ik dacht : maar wie onzer zou precies kun nen zeggen, wat hij zekere vijf dagen geleden heeft gedaan of gezegd en wel op de minuut af? Hoe dan zulks te eischen van deze buitenlui, daarenboven sterk onder den indruk van het oogenblik. 'Verscheiden antwoordden dan ook hoofdschuddend of schouderopha lend: ja, dat herinner ik me niet meer." Mij schoot in de gedachten de onderwijzer, die nog niet lang geleden een onderzoek instelde naar de betrouwbaarheid van het herinneringsvermogen zijner leerlingen. Een :i week nadat iemand de school bezoekende een poosje in een klasse van een veertigtal leerlingen had doorgebracht, vroeg de onder wijzer, wat er den vorigen Donderdag voor buitengewoons was geschied, onder voorzorg van elkaar napraten onmogelijk te maken. Een vierde kon zich absoluut niets herinne ren; de helft wist na korter of langer na denken te zeggen, dat er een vreemde in de klasse was geweest en nauwelijks 15 procent durfde uitmaken of het in den voormiddag dan wel in den namiddag had plaats gevon den en dat was geen klasse van achter lijken, bedenken wij dit wel. Bijna alle getuigen werden onder eede ge hoord. Zoo dikwijls den eed hoorende afleggen, dacht ik aan zijn beteekenis voor het rechts geding. Men verklaart te zullen zeggen de waarheid en niets dan de waarheid, of menschkundiger gesproken, wat men in gemoede voor de waarheid houdt, hetgeen, zoover ik zien kan, niet insluit de verplichting om de geheele waarheid mee te deelen. Zoodat een door en door eerlijk mensch onder eede staande de hem bekende waarheid zou kunnen of mogen verzwijgen, indien maar in alle ant woorden geen enkel voorbedachtelijk leu gentje school. Beklaagde beweerde, dat pressie op hem was uitgeoefend door hoofdgetuigen. Allen ontkenden dit. Zou hun echter op dat oogen blik alles voor den geest hebben gestaan, wat zij den verdachte gedurende een reeks van uren hadden toegevoegd? Ook de toon, waarop iets gezegd wordt, kan pressie zijn. Dit langdurige en in alle bijzonderheden tredend verhoor deed een heer in mijn nabij heid fluisteren: het heeft veel van vivisectie." Het requisitoir werd uitgebracht door Mr. Beitsma, die begon met te zeggen, dat hij tegen vrouwelijke advokaten was; ver moedde, dat de rechtspraak er onder zou lijden, en er eigenlijk den president een verwijt van inaakte, dat hij pleitster een zaak had opgedragen, waarvan, tégen de gewoonte in, meer te maken was dan clementie inj-oepen. Mr. R. voelde op dat oogenblik kennelijk niet, dat hij door de onmacht van izijn protest, niet anders deed dan zich zelf in een belachelijk daglicht plaatsen. Mr. Van Dorp negeerde wijselijk de grof heid. Wat het lijden der rechtspraak betreft ?. mocht- dit waarheid blijken (watik geenszins verwacht) dan zou dit onomstootelijk bewij zen, hoe noodig het ware, dat ook in het college der rechters zitting namen ernstige vrouwen, wier verstand niet beneveld wordt door den woordenstroom van een advökaat, hoeveel uiterlijk schoon hij, of zij ookbezitte. De slotsom van het requisitoir was met een beroep op art. 405 van het wetboek van strafvordering : schuldig, maar, rechters, straft niet heel zwaar. Pleitster kwam kwart over vijven aan het woord en verkeerde in de ongunstige om standigheid, dat allen erg moe waren van ingespannen luisteren en sterk naar huis verlangden. Zoo dan had zij nog maar weinige minuten gesproken, of men vond reeds dat zij te lang was. In het geheel sprak zij een half uur. Zij legde nadruk op het onbewezene der schuld en getuigde onomwonden, dat zij in den beklaagde niet den pleger van den dief stal zag; op grond van een plaatselijk door haar ingesteld onderzoek. Verder : op het suggereeren van schuld bij den beklaagde; op het onaanneemlijke, dat hij, die slechts 50 cents per week verdiende, zich bankbil jetten zou toeëigenen, waarvan hij niet n zou kunnen wisselen zonder achterdocht te wekken, maar een stapeltje zilvergeld en een bakje met pasmunt ongemoeid laten; dat de lucifer niet gevonden werd op de plaats, waar de bankbiljetten zullen ver brand zijn; dat met den gevonden lucifer onmogelijk een pakje bankbiljetten kon ziju in brand gestoken en nog wel in de open lucht; dat beklaagde in ontwikkeling niet hoog staat en volgens een der hoofdgetuigen, her haaldelijk bewezen heeft geen heldere voor stelling te hebben omtrent het onderscheid tusschen waarheid en leugen; dat beklaagde meermalen vrij aanzienlijke geldswaarde onder zich had gehad zijn vader is veekoopman en er nooit aan de sommen iets was tekort gekomen; dat beklaagde goed stond aangeschreven, zoodat zijn vorige patroon verklaart, dat, veroordeeld of vrijgesproken, zoodra hij op vrije voeten zal zijn, hem in dienst te willen terugnemen. Op grond van een en ander vroeg pleit ster vrijspraak en onmiddellijke invrijheid stelling. Na enkele minuten van beraadslaging, ver klaarde de president den eiseh tot onmid dellijke invrijheidstelling af te slaan en dat over acht dagen in deze zaak uitspraak zou worden gedaan. Aldus eindigde de eerste dag van Mr. E. C. van Dorp's openbare werkzaamheid. De vrijspraak is gevolgd. Den Haag, 9 Oct. '03. ELISE A. HAIGHTON. Een boeïo?er Kinderen. i. De Wereld van liet Kind. Nieuwe beschou wingen over de handelingen eii uitin gen der kinderen, door G. A. OOTMAU, arts. A. Vernout, Haarlem. Indien niet in de/e twintigste eeuw, wan neer zul dan liet kind goed en met verstand worden opgevoed ? Aan voorlichting ont breekt het niet. Naast de vriendelijke ervarings-opvoedkunde van onze mejuil'rouw Kooistra (?Zedelijke opvoeding") en den Duitschen dr. Oppel (?liet Boek der Ouders"), schaarde zich alras het grootsch-opgevatte, stormende boek van Ellen Key De Eeuw van het kind". En nauwelijks heeft dat, in zijn zegetocht over de beschaafde wereld, zijn intrede ook in ons land gedaan, of het niet minder belangrijke boek van den heer Ootmar komt onze aandacht vragen. Om niet eens te spreken van Speucer's Edueation", waaraan velen van het rijpere oudergeslacht zoo menig leidend denkbeeld ont leenden; noch van de werken vau l'reyer, Kibot, Perez en anderun, van zoo groot ge wicht voor de keunis van het kind, doch voor moeders van minder dadelijk belang; noch van Rousseau, wiens baanbrekende opvoedersarbeid nog meer bestond iu dat wat hij deed ontkiemen dan in dat wat hij recht streeks gaf. Inderdaad, aan voorlichting en aan prikkels tot zelfdenken ontbreekt bét ons heden ten dage niet. Ik wou," dacht ik, Ootmar's boek lezende, dat het bestaan had toen mijn kinderen nog moesten geboren worden." Inderdaad, als eigen kinderen hadden ze mij natuurlijk niet liever en interessanter'kunnen zijn; maar als menschelijke wezens; als erfgenamen der voorgeslachten ; als gewrochten eener evo lutie, die voor zoover wij menschen haar waarnemen en beredeneeren kunnen, reeds millioenen jaren gaande is in hetgeen wij, pygmeeën, tijd" noemen; als medewrochten van voortgaande, steeds voortgaande evolutiën waarvan wij het einde niet kunnen benaderen, als dat alles zou ik ze nog scherper, met neg levendiger belangstelling hebben waargenomen dan ik nu reeds deed; waarschijnlijk ook van menig verschijnsel spoediger de oplossing hebben gevonden. Niet dat de evolutieleer imj destijds geheel vreemd was; maar ik verkeerde in mijn gistingstijdperk; het vele en tegenstrijdige dat in onzen tijd de zielen der menschen in beroerin gbrengt, was in mij nog niet tot be zonkenheid en klaarheid gekomen. Er waren dingen, die ik nog 'niet' consequent in mijn denkleven durfde toelaten, ' Wanneer iemand mij nu vroeg in welke volgorde hij de vier eerstgenoemde boeken zou moeten lezen, dan^zou^ik antwoorden: begin met dat van den kinderarts Ootmar. Niet dat het in opvoedkundige waarde de drie anderen overtreft; maar het geeft een basis, een vasten grond, «en maatstaf. Toegerust met hetgeen""*^ heer Ootmar aan wetenschap geeft, is,.rn^$,;in staat beter te waardeeren wat andere ernstige opvoeders geven aan ervaring, bespiegeling, ideaal; en zoo vult de een den ander aan, en kunnen de naar wijsheid strevende jonge ouders van heden alles te samen smelten tot n geheel van vastheid en harmonie. De heer Ootmar is Darwinist; een manier van zijn die tegenwoordig wel geen denkend mensch meer een stuip op het lijf zal jagen, denk ik. Nu kan ik, als leek, natuurlijk niet beoordeelen of de theorie van Darwin" onomstootelijk waar is; maar dat kan ik eigenlijk van geen enkele wetenschap. Er zijn dingen die wij leeken geloovig aannemen op gezag dergenen, die de gegevens hadden om dieper in die zaken door te dringen dan wij. Dat behoeft niet altoos slaafs napraten te zijn. Ons gezond verstand, onze leekenervaring, kunnen ons de stellingen of onder stellingen der geleerden doen aannemen met oordeel. Wét ik dan zoo zeker of de maan een bol is, waar ik ze nooit anders zag dan als schijf? Neen; maar afgezien nog van den bewezen bolvorm dor aarde, zie ik immers overal in de natuur meer neiging tot boldan tot schijfvorm: eitjes en eieren, zaden en vruchten, druppels en waterbellen, ? alles is bol, waarom zou dan de maan plat zijn?... En als ik overal in de natuur zie: ontwikkeling; in de geschiedenis: ontwikke ling; in eigen leven, ziel en brein: ontwik keling; ? waarom zal ik dan niet aannemen de ontwikkelingsleer van Darwin? Het is een hypothese die veel verklaart op sterfelijk gebied, zooals sommige theosophische en spiritualistische stellingen veel verklaren op maatschappelijk en occult gebied. En daar het langs de ladder cjer. hypothesen is dat de menschelijke wetenschap opklimt tot de onfeilbare zekerheid omtrent de verborgen natuurwetten, waarom zullen wij geen kennis nemen van hypothesen die veel ge heimzinnigs bevredigend verklaren; ook en vooral waar het de opvoeding onzer kinderen geldt? Het alles onderzoekeu en het goede behouden" is een onvergankelijke les van wijsheid. Verliezen kan men bij de leer van Dar win niets van datgene, wat voor den oprecht vromen mensch van alle gezindten het kos telijkst goed is: de bewustheid van zijn ver wantschap met God. Of God den mensch modelleerde uit klei en hem de ziel in zijn neusgaten blies; dan wel of hij het leven uitzaaide over de wateren, in den vorm van oercellen, klein en nietig, maar begiftigd met den wonderbaren aanleg om aan een grootsche bestemming te voldoen, de schepping is en blijft een wonder; het leven is en blijft een raadsel; God is blijft de Groote en Mach tige. Maar de schepping langs de banen der evolutie is grootscher, outzaglijker, en vooral Itarmonieuser, doet ons beter zien de eenheid in het oneindige, de wet waaraan God zich zelveu onderwerpt waar Hij zich gaat open baren in de stof. En zij doet de diepzinnige legende waarmede het Oude Testament begint, niet te niet, al heeft zij er den schijn van; want hoe dan ook: het Leven dat onvergan kelijk K daalde neer op onze planeet, bezielde de doode stof. en wrochtte daarin een reeks van wondereu die voortduren tot op onzen dag. En of onze onsterfelijke ziel iu kiem, slui merend, de reeks van evolutiëu meemaakte, van de oercel af tot dat zij, in een of auder mensehac.htig dier, tot een schemering van bewustheid kwam en het dier stempelde tot mensch; of dat zij eerst ontstond in het daartoe geschikte dierlijk organisme,?wat doet liet er toe? Er komt toch iu het meiisehenbestaau een oogenblik waarop men zicli be wust wordt te behooren tot twee werelden: een vergankelijke en een onvergankelijke; er komt een tijd waarin de twee zielen", zooals Goethe de twee wetten" zooals Paulus het noemt, met elkander in botsing geraken en in geweldigen strijd, waarin de geestelijke mensch schreit telkens wanneer de zinnelijke de overwinning behaalt, en waarin de zinnelijke mensch als een duivel te keer gaat tegen den geestelijken die hem in boeien wil slaan. Dan klaagt, Göthe : Zwei Seelen wonnen, ach, in rneiuer Brust; Die eine will i-ich von der andern tremien; Dij eiue liiilt, in derber Liebeslust, Sich an die Welt, init klammernden Organen, Die andre hebt gewaltsam sich vom Dust, Zn den Gefilden hoher Ahnen !" Eu Paulus: Want naar den inwendigen mensch verlustig ik mij in de wet Gods; doch ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds, en mij tot een gevangene maakt van de wet der zonde die iu mijn leden." En vol ont zetting over het geweld van dien strijd: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" Dat alles was en is hetzelfde, om het even of gij Darwin belijdt of den dichter van Genesis '2 : 7. En ook de juichtoon der ver lossing van den wijsgeer: Wer immer strebeud sich bemübt, Den könncn wir erlösen!" of van den apostel: Niet meer leef ik, maar in mij leeft Christus!" (d. w. z. de geestelijke mensch). Darwin's leer brengt daar geen verandering in. Voor den denkenden, zich zelf bewusten mensch, die in het zichtbare niets dan voorbij gaand verschijnsel ziet, bestaat er eenvoudig geen wetenschap der stof, die hem zou kun nen schokken in zijn wetenschap van het eeuwige en onvergankelijke. Ik kan mij voorstellen dat arme Heide nen" niet bijzonder zijn ingenomen; met Christenen, die hun prediking beginnen met het omhakken der boomen en het omver werpen der beelden die voor den Heiden het hoogere" vertegenwoordigen. Er zijn theorieën, onschuldig, misschien wel goed in zich zelf, die u afstooten, eenvoudig omdat de eerste die er u mee in kennis bracht, behoorde tot het genus Jan fiap". En zoo zou het kunnen gebeuren, dat een boek over opvoeding, geschoeid op Darwinistische leest, u van het begin tot het einde schokte, schrijnde, ergerde, aangenomen dat deze leer u nog volkomen vreemd was. Hebt geen vrees: de heer Ootmar is n zacht en teeder man, diéu in niets wil kwetsen, u geen enkele illusie wil ontnemen, die het groote vraagteeken ziet oprijzen achter die geheimnisvolle oercel, de laatste klaarblijkelijkheid waartoe de redeneerende mensch, terugdenkend, vermag op te klimmen; en voor wien het meest bevredigende antwoord op dat groote vraagteeken is: God. Hij ont neemt u dus niets; maar hij wil u wat geven: een op wetenschappelijke onderzoekingen steunend beter begrip van uw kind. Dat is de grondtoon van zijn boek : het kind beter begrijpen ; ons een blik doen slaan in de wereld van het kind", die volgens hem een geheel andere is dan de onze; want gelijk de foetus in het moederlichaam in den korten tijd van negen maanden de geheele reeks van evolutiën doorloopt, van de oercel af tot het menschelijk wezentje toe dat de moeder, schreiend van vreugde, in haar armen neemt, zoo ook doorloopt de pasge borene in zij n eerste levensjaren, met verba zende snelheid een reeks van ontwikkelings toestanden, waarover de rnenschheid eeuwen en eeuwen deed. Is het eerste een feit waarvan men de waarheid kon gaan zien in natuurhistorische musea, het tweede is er een dat, in gewijzigden vorm, zoowel geschiedvorschers als ontwikkelde opvoeders heeft getroffen: immers, men spreekt reeds sedert lang over de kindsheid" der menschheid, der godsdiensten en van ieder volk afzonderlijk; waaruit blijkt, dat de overeen komst tusschen kinderen en al wat er in de levende wereld nog aan 't begin zijner hoogere ontwikkeling staat, reeds menigen waarnemer in het oog viel. Hier wordt dus feitelijk oude waarheid gesteld in een nieuw licht, licht dat de omtrekken wat scherper omlijnt, en wat dieper doordringt in de plooien on kloven. Het is waar: schijnbaar jaagt het kleine oernaenscbje met de aapachtige bewegingen zijner nog niet geheel en al menschelijke gestalte, en met al die overleefsels", zelfs uit den tijd toen de oercel zich nog niet eens ontwikkeld had tot menschdier", schijnbaar jaagt dat oermenschje den para dijs-engel op de vlucht, dien wij zoo gaarne in onzen zuigeling begroeten. Doch ook dat behoeft niet. Want gelijk in de oercel de oermeusch sluimerde; en in den oermensch de mensch die eenmaal heeten zou Socrates, Boeddha, Jezus, Eafael, Beethoven, Kant, zoo sluimert in het oernieuschje met zijn overleefsels immers de individueelo, onster felijke ziel met haar aangeboren (èu icrworven) eigenschappen, die dit lichaam met al ziju ervaringen wil gebruiken tot haar doel einden. En om het even alweer of die ziel nieuw is, pas geschapen; dan wel of zij en dit is mijn persoonlijke meening, een groote reeks vau incarnaties heeft doorloopen, die ziel is ten slotte toch de Godsvonk, neergelegd in de stof gelijk een zaadkorrel wordt neergelegd in de aarde . . . Begroeten wij dus veilig den wordenden engel in het snel evolueerende oermeiischje! Het is de engel die het oermeiischje overwinnen en knechten zal en moet. C\\'ordt rcrrolijd). NEI.I.IE. De liertfiyin van Portland. Smaragden. Mannelijke bedienden. ? llanarulo. Mode*. Zeer bevriend met het Engelsche konings paar is de hertogin van Portland. Geen wonder ! Als jong meisje reeds, was de herto gin de lieveling van koningin Victoria, die peet was van liet eerste kindje van den hertog en de hertogin van Portland. Eigenhandig hield de overleden koningin, de baby Victoria Alexandrina ten doop. n ideale hertogin wordt zij door haar landgenooten genoemd, omdat zij wegens de beminnelijkheid van haar karakter, haar edel en klassiek schoon gelaat, haar vorstelijke houding en de eigenaardige artistieke wijze waarop zij zich kleedt, sym pathie wekt en imponeert. In haar diamanten, hertogelijke!! kroon fonkelt n diamant, van zoo zuiver water en buitengewone grootte, dat dit enkele kleinood een waarde van 10,000 pond ver tegenwoordigt ! Vorsten en vorstinnen zijn dikwijls in het bezit van preciosa en andere artikelen, die een fabelachtige waarde ver tegenwoordigen. Men denke aan het zak doekje van echte, Venetiaansche kant, toe behoorend aan de parel van Savoye", de koningin-weduwe van Italië. De avondtoilet ten van de hertogin van Portland, zijn óf zwart óf wit. Steeds verschijnt zij bij offieieele gelegenheden niet de hooge, zér flatteerende Médici-kraag, van echte kant. Die kraag, gedragen door een lange, slanke vrouw, ver hoogt het indrukwekkende harer verschijning. Nu smaragden mode-steenen zijn, komen de parures van lady Anglesey en van lady Aberdeen tot haar' volle recht. Beide dames, bezitten een tiara, collier, broche en oorver sierselen van genoemde preciosa. Lady Anglesey schittert er veel mee, in diploma tieke kringen in het buitenland, waar zij meer vertoeft, dan in Engeland. Gekleed in haar soupele toiletten van kant, chiflbn of crêpe-de-chine, de groene smaragden, fonke lend op haar goud-blonde haren, de collier zich slingerend om haar sneeuwwitten hals, is lady Anglesey, een sprookjesachtige ver schijning. Koningin uit een Tooverland. De smaragden parure, die lady Aberdeen erfde van haar vader, lord Tweedmouth, vertegen woordigt mede, een burgermans-fortuin. In Amerika, óók in Engeland, wordt het in-dienst-nemen, van mannelijk personeel, tot het verrichten van vrouwelijken arbeid, koken, wasschen, het schoonhouden van het huis, met den dag algemeener. De families die de proef narnen met mannelijke housemaids", parlourmaids", cooks", wat wij zouden noemen meid-allén", tweede meid" en keuken meid" zijn verrukt over de gunstige resultaten. De mannelijke dienstboden verbabbelen hun tijd niet; zij hebben geen aanloop van vrijers". Zij dragen de uiterste zorg voor smakelijk toebereiden van het eten; zij zijn vroegtijdig bij-de-hand; zij werken niet voor den schijn, maar in werkelijkheid. Waar hun stoffers, stofdoeken, plumeaux, sponzen en zeemleeren lappen langs zwieren, is het onbe rispelijk zindelijk. Tijdens het verrichten van hun arbeid hangen zij niet uit ramen, aom te giegelen met leveranciers en voorbijgan gers. Koks en kellners, die in den slappen tijd, vrij-wel buiten verdiensten zijn, maken voornamelijk werk van betrekkingen in par ticuliere huizen. De aanbieding van gepensionneerde militairen en zeelui is ook groot. Die zijn buitengewoon in trek, omdat zij geleerd hebben, zwijgend te gehoorzamen. Die kunst moeten de meeste onzer vrouwe lijke dienstboden nog van hen leeren. Ranavalo, ex-koningin van Madagascar, de jonge, levenslustige vrouw, die zoo dolgaarne in Parijs vertoeft, en zich schitterend a la Parisienne kleedt, ondanks haar chocoladekleurig gezicht, gevoelde zich in den laatsten tijd iu Algiers niet erg gezond en fleurig. Weer snakte zij naar Frankrijk's schitterende hoofdstad. Haar medicus echter, oordeelde, dat voor haar nervositeit en bloedarmoede een luchtkuur hoog in de bergen vél beter was. Ranavalo werd naar Vic-sur-Cère ge zonden, om in te ademen de heerlijke, reine berglucht en om zich te laven aan het bron water van Vic-sur-Cère. Bronwater dat aan bevolen wordt, in gevallen van jicht, suiker ziekte en bloedarmoede. Moedig is zij er heen getrokken in gezelschap van haar tante. Ranazindrazana benijdbaar bezit een goeie tante, een ramp, wanneer het mensch zoo'n mondvol-naam heeft met haar nichtje, Marie-Louise en mevrouw Delpeux, haar ge zelschapsdame. Evenals de Parijzenaars, zijn de autoriteiten en badgasten van Vic-surCère allerminzaamst voor de bannelinge. Bij haar aankomst legde zij onverwijld een be zoek af bij den Maire". Een der chatelains" uit den omtrek, heeft zijn automobiel ter harer beschikking gesteld. Het ondernemend, reislustig vrouwtje maakt groote tochten met het up-to-date vervoermiddel. Verder houdt zij zich heel zoet aan de voorschriften van haar medicus; gaat op vaste uren wandelen, en verschijnt lederen morgen, in beeldige, fransche toiletten aan de bron, om haar glaasje water te gebruiken. Een mensch die zich verbaast, is een ouderwetsch mensch, en détonneert in onzen fonkelnieuwen tijd. Ernstige, bezadigde ster velingen slaan de handen in elkaar, wanneer zij te Parijs de creaties" gaan zien, voor het naderend winterseizoen. Hoe komen de dames aan het geld om zich die ongekend dure modeartikelen aan te schallen ?! Zij, die bekommerd zijn over de toekomst, die met toenemende ongerustheid zoeken naar een goede oplossing van het nijpend, maat schappelijke vraagstuk, zullen der ijdelheidskermis verontwaardigd den rug keeren. Kant, fluweel, borduursel, brocaat, bont en preciosa, worden met kwistige hand ver werkt voor hoeden, japonnen en mantels. Een robe van echte kant, een kuiiststuk van schoonheid, soberheid en goeden smaak. moet elf duizend francs opbrengen. Wie zul er zich mee tooien ? Een avondmantel van wit laken, met goud borduursel bewerkt, en met zijde gevoerd, wordt voor twee duizend francs van de hand gezet. Pélerines, capes en mantels van hermelijn, marter, sealskin, sabelbont, naar keur en keuze te verkrijgen voor beurzen, die tot berstens toe gevuld zijn. CAPRICE. Rumsche Kromeskies. Benoodigdheden: Koud kalfsvleesch, gekookte ham, eieren, kerry, peper, zout, kruidnagelen, nootmus kaat, sjalotten, pieterselie. Bereiding : Maak een farcie van zeer fijn gehakt, koud kalfs vleesch, fijn gewreven harde eieren, 2 ge klopte rauwe eieren, gestampte beschuit, gehakte sjalotten, pieterselie. gestampte kruidnagelen, peper, zout, muskaatnoot. Spreid van deze massa uit, op dun gesneden stukken ham. Rol ze op en bak lichtbruin in kokend vet.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl