De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 1 november pagina 5

1 november 1903 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOE NEDEBLAND. zgn en toch goed koken, dat kan iedere zuinige huisvrouw taet MAGGPs alom bgzrdrerde MAGGFs AROMA om te want Weinige druppel* voor het opdienen bijgevoegd zgn voldoende om aan groenten, vleezen, sauzen, zwakke bouillon enz. dadeljjk eenen Terraaaenden krachtigen en asngenamen nnaak te geren. Te verkrijgen btf kruideniers en comestibleshandelaars. In flaoon* van / 0.30 tot / 6.25. iiiuiiiiiiiiiiifiiiinniiiiiiiiiiiumniiniiiiitiiiii iiiiiniiiHiiiiiiiniiiiiiiiimiiititiiiimiiiiiiHiiMiiiiiiiiiiiiinmiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiimw DAMEjg. . DéWereid van Ket Kind, Nieuwe bescïiou-. wingen over de handelingen en uitin gen der kinderen, door G. A. OOTMAR, arts. A. Yeraout, Haarlem. II. Dit nu is voor mij de groote beteekenis yan Ootmar's boek: hoe heter wi} den oer mensch kennen in het kind, des te beter effenen wij den weg voor den-engel in.hem. Inderdaad, wij begrijpen het kind niet genoeg; en -door het niet-begrijpen ^an dit nai'eve, oprechte, ongeveinsde en toch zoo raadselvolle wezen, doen wij dikwijls onberekenbare schade aan den natuurleken loop der dingen: in plaats van het ten doode gedoemde te helpen afsterven, óók door leiding en voeding van het geestelijke; in plaats, van, óók . door het zoo onmisbare goed onderscheiden," het kind ongemerkt te wapenen op den strijd die onvermijdelijk komen moet, den strijd tusscb'en geestelijk streven en zinnelijk begeëren, tusachen het eeuwige dat ons opwaarts trekt en het vergankelijke dat ons aan de aarde boeit! in.plaats daarvan versterken wij soms-wat van den oermensch afsterven moet, door het verkeerd te bestrijden, en de engel in het kind,moet het bezuren; ofwel, door beletselen op te werpen en lichtbakens uit te dooven, brengen wij den onvermij dehjken strjjd over op verkeerd terrein; en de engel in den mensch tobt zich af in vruchtelooze worsteling tusschen meer of minder kwaad, tussehen berekenende zedelijkheid en hartstochten die met berekening bevredigd Worden; ... en al is z\jn geheele leven n strijd, nog keert hij als verslagene daaruit weder. Twee redenen zijn er waarom wij volwas senen het kind zoo slecht begrijpen. De eerste is, dat wij op geestelijk gebied volwassen meenen te zijn, terwijl wij daarin juist bij de kinderen ter schole moeten gaan. Wie in geestelijk opzicht geen eenvoudig kind wil wezen, di& kan ook nooit in het geestelijke een menich worden, kan ook niet den engel in de kinderziel verstaan, en kan van dezen engel slechts de wieken knotten. De tweede reden is dat wij het stoffelijke kind met zijn atavistische neigingen zoo weinig kennen, ons dus zoo dikwijls bedriegen in de wezenlijke beteekenis en het gewicht van sommige verschijnselen, en daardoor zoo dikwijls wreed en onrechtvaardig zijn tegen over het kind, of onvergeeflijk zwak. Uit onkunde een onkunde die hoe langer zoo minder te vergoelijken is bij de ontwikkelden onzer dagen wordt het kind vaak beknord en gestraft waar het geprezen en aangemoe digd moest worden; of omgekeerd: gevleid en gestreeld in dat wat uit alle kracht moest worden bestreden. Alle uitingen van lust tot weten en onderzoeken, van onafhanke lijkheid en geestkracht, van waarheidszin en eigen meening, worden maar al te vaak als lastigheid, stoutheid, ja soms zelfs slechtheid in het kind aangemerkt en gestraft, omdat ze hinderlijk of beschamend zijn voor ons; en de ijdelheid, den hoogmoed, de listigheid, de zelfzucht, die streelen ea kweeken wij, 't zij dat wy ook hierin het kind misverstaan, of wel omdat deze dingen den grondtoon van ons eigen karakter uitmaken. Ligt het eerste gebied buiten 's schrijvers lijn, of beter gezegd : houdt hij er zich vrij willig buiten, op het tweede is hij ons een veilige en uitvoerig toelichtende gids. Nemen wij zijn leeringen aan en putten wij er zelf de noodige lessen uit, dan wordt het ons duidelijk dat er in het leven der kleine kin deren veel voorkomt, dat wij eenvoudig ver ergeren door het te onderlijnen; veel dat op den duur van zelf verdwijnt, en te eer naar mate wij in ons zelf den oermensch over wonnen (en den engel versterkt) hebben, en dat wij ons dikwijls noodeloos ongerust maken over dingen die ons zeer verklaarbaar zouden blijken, indien wij wat meer grondige weten schap bezaten omtrent de dingen die des kinds zijn". Zoo, om maar eens iets te noe men, de rusteloosheid en ongezeggelijkheid der kinderen bij slecht weer; hun vrees voor donker; hun vaak onredelijke angst voor onweer; dingen waarvoor ze dikwijls worden gestraft, berispt of uitgelachen. Wanneer we nu van onzen schrijver vernemen, dat al die verschijnselen zich laten verklaren uit overblijfselen van den oertoestand, en dat daarbij dus geen sprake is van wezenlijke stoutheid, kwaad geweten of lafhartigheid, dan nemen wij geduld met deze dingen, en beginnen met sussen en troosten, om langzamerhand over te gaan tot redeneeren en harden. Moeders die bij intuïtie zoo han delden in deze en dergelijke gevallen, zullen met een welgevalligen zucht van verluchting erkennen, dat intuïtie vaak een betrouwbaar der gids is dan methode. Een brandend vraagstuk roert de schrijver aan waar hij spreekt van het liegen der kinderen". Het kamp der opvoeders is daaromtrent verdeeld. Er zijn er die beweren dat het kind niet liegt, althans niet opzettelijk; en er zijn er die u met voorbeelden uit eigen praktijk bewijzen dat het kind wél liegt, opzettelijk, berekenend, bewust.... Persoonlijk behoor ik tot de eersten, en wel op zuiver theoretische gronden. Want de eigen praktijk van eenige beteekenis strekt zich bij mij niet verder uit dan tot mijn eigen tweetal, en ik zou het niet meer dan natuur lijk vinden dat een menigte ouders, opvoeders en onderwijzers, hun talrijker ervaringen zegevierend stelden tegenover mijn theorie. Al die ervaring van anderen kan mij wel eens doen wankelen, maar steeds herneem ik mijn evenwicht en voel mij vast in mijn theorie: het normale kind in normale omstan digheden liegt niet; omdat het er geen de minste reden toe heeft. Waarom toch liegen wij ? Soms uit vrees. We verbloemen onze verkeerdheden uit vrees voor de gevol gen. Welnu: kinderen die geen vrees be hoeven te koesteren voor een hard oordeel, een bits of spottend woord, een onrecht vaardige of onevenredige straf, waarom zouden ze liegen ? Ze hebben er geen reden toe. Ze vallen bij ondervraging dadelijk door de mand", vooral waar zij gén kwaad zagen in hetgeen ons wél kwaad dunkt; en waar de zaak hun toch niet zoo geheel in den haak lijkt, daar volgt dikwijls een vrijwillige biecht, nog eer wij 't feit ontdekt hadden. Er wordt ook. gelogen uit boosaardigheid. Haat en afgunst zijn redenen die menig mensch brengen tot leugen en laster. Maar wie zag ooit een normaal kind boosaardig f Het is er mede als met de wilden. Van de meeste wilden wordt door onpartijdige reizi gers getuigd: ze zijn goedaardig zoolang men hun geen onrecht doet. Boosaardigheid is onkruid dat gekweekt wordt door .onrecht vaardigheid tegenover het kind; of, erger nog, door het voorbeeld dat wij geven. Het kind _ dat van zijn ouders leerde liegen uit boosaardigheid, is reeds, zoo niet hopeloos en reddeloos, dan toch wanhopig verdorven. Wüliegen uit conventie. Het normale kind kent geen conventie, vertrapt ze in alle on schuld met allebei zijn voetjes. Het kind dat uit conventie liegt is reeds geen kind meer. We liegen om velerlei redenen nog, en ook uit algeheele inferieuriteit: omdat we klein zijn, zwak, laf, karakterloos; om datwemeewaaien met alle winden; omdat we de op gaande zon aanbidden; omdat we aan niets denken dan aan stoffelijk voordeel of eigen gemak; omdat we, bang voor de zelfbeheersching en de zelfverloochening dio de waarheid van ons zou eischen, ons zelf bedriegen. Ook d£t liegen doet een kind niet van nature; en waar een kind in zijn eenvoud de trucs, de leugens of de lafheden zijner ouders aan het licht brengt, daar wordt het soms net zoo lang gestraft tot het meeliegt. Kortom, de meeste vormen van lieger worden het kind van buiten af bijgebracht. En waar het schijnt te liegen voor eigen rekening, zonder eenige reden, daar liegt het tóch niet, maar spreekt naar zijn opvattingen, zijn voorstellingen, zijn dwalingen, die anders zijn dan de onze. En intuïtief heb ik bij mijn eigen kinderen altoos de suggestie van liegen vermeden. Ik heb nooit gezegd: je mag niet jokken;" jokken staat leelijk;" zeg mij de waarheid." In de eerste plaats heb ik getracht alle onwaarheid te bannen uit eigen hart en leven; in de tweede plaats heb ik ze altoos vertrouwd; in de derde plaats heb ik in hen aangekweekt het juiste zien, het juiste waarnemen, het juiste zeggen. Over het leehjke" van jokken heb ik weinig gesproken, en lesjes van al loopt de leugen nog zoo snel" heb ik mijn argeloozen kinderen gespaard. Maar zooals ik hen leerde waardeeren frissche lucht en zuiver water, zoo leerde ik hen waardeeren het heerlijke van een mensch op wiens woord ge bouwen kunt, en van een hart waarin geen hoekjes vol duisternis zijn... Resultaat? Indiende dag van heden mijn laatste levensdag ware, dan kon ik 'zonder zorg heengaan; ik zou mijn kinderen niet onopgevoed achterlaten : hun ja is ja, hun neen is neen, en aan hun oorspronkelijke goede natuur heb ik niets bedorven. En wat er nog te doen is, dat kunnen en zullen zij zelf doen, daarom. En nu de heer Ootmar... Waar zoo vele anderen het liegen vóóraan zetten op de lijst der kindergebreken, daar zegt hij dat het liegen der kinderen niet voortspruit uit een gebrek, een leemte in het denken van het kind, maar dat het veeleer is: de vrucht van verbeelding, heel vaak de eerste kiem van kunst, de eerste zelfgemaakte roman... 1) Ik ben hem dankbaar voor dat woord. Zóó moet het zijn. Waar het vrees- en argelooze kind schijnbaar zoo vervaarlijk staat te jok ken, daar heeft het er een eigen (wellicht on bewuste) reden 'voor; daar liegt het uit waarheidszin. De schrijver haalt een voorbeeld aan. Een kleine jongen speelt koetsier" en meestert als zoodanig zijn paard stuk. De vader, die het feit met eigen oogen had aanschouwd, wordt weggeroepen; de moeder treedt als rechter van instructie op en tracht den kleinen zondaar tot bekentenis te brengen door de verklaarbare en (helaas!) algemeen gangbare suggestie: Kom jongen, jok nu eens niet, vertel me nu eens eerlijk: heb je het paard stuk gemaakt ?" en de jongen houdt vol van neen. Vrijdom van knorren wordt in 't vooruitzicht gesteld, de jon gen blijft ontkennen. Intusschen komt de vader weer binnen, doorziet den toestand en vraagt: Heeft de koetsier het paard soms stuk gemaakt ?" En dadelijk komt het ant woord, jubelend zelfs: Ja, de koetsier deed het." Persoonlijk heb ik nooit voor zulk een moeilijk geval gestaan, misschien wel omdat ik breken van eigen speelgoed nooit heb gemaakt tot een huiselijke rechtszaak. Het zeer kleine kind breekt niet uit vernielzucht, maar uit lust tot onderzoek; het grootere kind leert vanzelf de zaakjes ontzien waar het prijs op stelt; en het slordige en onacht zame kind, dat niet maar zoo dadelijk wordt schadeloos gesteld voor de verliezen die het zich zelf berokkent, komt op den duur ook nog wel tot inkeer. Maar dat is hier de kwestie niet. Had ik eens voor zulk een geval gestaan van schijnbaar schaamteloos liegen, ik zou in mijn benauwdheid misschien even ondoordacht te werk zijn gegaan als de moeder van den koetsier", en ik zou het boek gezegend hebben, dat mij leerde hoe men, door n stap te doen in de eigen wereld van het kind, tot de ontdekking kan komen, dat de schijnbaar schaamtelooze leugenaar niets anders is... dan een acteur die goed in zijn rol blij/t. Inderdaad, men behoeft een dergelijk ge val niet te hebben beleefd om er de waar1) By kleine kinderen. Hij erkent het be staan van bewust liegen bij grootere; maar grootere kinderen (beweer ik) leerden het liegen als een soort levenskunst. heid, of althans de mogelijkheid van te erkennen. Een groot deel van het spelen der kinderen is bewust of onbewust komedie spe len, en wel, hél dikwijls, een weergeven van de hen omringende personen en toestanden. Uit de wijze waarop kinderen acteeren, kunnen de ouders waarnemen hoe ze zelf zjju, en kan de vreemde waarnemer opmaken hoe het thuis ongeveer toegaat bij die kinderen. Wat de zielkundige reden is van deze voor liefde voor acteeren der kinderen, heb ik nog niet doorgrond; maar wel kunnen wij er twee voorname lessen uit leeren : Ie. dat wij, r wij een kind stilletjes of openlijk verdenken van leugen, eerst eens moeten onderzoeken wie er aan 't woord was : het kind of de acteur. En waarlijk, voor de gemo«dsrust, de naïeveteit, de wezenlijke onschuld van het kind, zal het wel het best zijn dat wij beginnen met te gelooven dat het de acteur was; of, waar van komediespelen in 't geheel geen spraak kan zijn, dan toch het jonge wezen dat, in een andere wereld levend dan de onze, andere maatstaven aanlegt, andere praemissen stelt, andere gevolgtrekkingen maakt. Ik ben er vast van overtuigd: waar ge begint met het kind van leugen te ver denken, daar brengt, ge hem op het denk beeld van liegen. 2e. Waar het kind in zijn onschuldige komedieljes ons typeert en de omgeving die wij hem scheppen, laten wij hem daar steeds de stof geven tot een abel spel". Komedie op zich zelf is schijn, maar geen leu gen, dat weet ieder die ooit, diep geroerd en zuiver aangedaan, den schouwburg ver liet, waar hem iets gegeven werd uit het leven, dat hem kon strekken tot verrijking van zijn leven. Maar heel zoo 'n komediestuk kan óók leugen zijn, door en door; gecon centreerd gifsap uit een verleugenden maatschappelijken kring; leugen die geen afschuw wekt maar de toeschouwers nog maar mér verleugent, in alle beteekenissen, ook in die van losbandigheid en liederlijkheid. Welnu, als óns geheele bestaan leugenachtig is, dan doet ons kind dien leugen na, eerst in zijn spel, later in zijn leven. Dan heet het dat het kind liegt, terwijl het eenvoudig onze leugenkomedie voortspeelt. Den engel dien we niet tot ontwikkeling lieten komen in ons zelf, hebben we by voorbaat vleugellam geslagen in ons kind. . (Slot volgt.} NELLIE. iiimmiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiNiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiitiii» iiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiii Bescbaafd"! Aan de redactie van De, Amsterdammer Weekblad voor Nederland. Naar aanleiding van het artikel Onver zorgd" van Louise Stratenus in het Weekblad van deze week, verzoek ik u beleefd een kleine plaatsruimte in het eerstvolgend num mer te willen afstaan, waarvoor ik u bij voor baat dankzeg. 't Is niet mijn bedoeling om aanmerking te maken op bedoeld artikel in 't geheel, hetwelk een duidelijk beeld geeft van een van de vele gebreken gebreken of tekort komingen in de opvoedmethode der vrouw. Maar veel meer is het mijn bedoeling de uitdrukking en de opvatting daarin van de schrijfster te kritiseeren, daar het begin van het schrijven mij als eenvoudig dienstmeisje in opstand deed brengen. Mej. L. S. schrijft n.I.: Op een morgen klopte zij bij mij aan, zóó onhandig door haar schuwheid, dat ik mij verbeelde een dienstmeisje voor mij te zien, dat zich kwam aanbevelen en zich van deur had vergist. Zoodra echter hare stem hoorbare klanken uitbrengen kon, wist ik dat ik eene vrouw van beschaving tegenover mij had en spoedig daarop vernam ik dan ook een onzer aller oudste namen, en het zoo vaak reeds aan gehoord en imrner toch nog zoo aandoenlijk verhaal eener hopeloze armoede .. ." Uit deze paar regelen blijkt genoeg dat de schrijfster de dienstmeisjes niet onder de beschaafde vrouwen rangschikt. Daarom zou ik gaarne van de schrijfster langs dezen weg wel eens willen vernemen wie of meer beschaafd is, een jonge dame die om zoo te zeggen geen voldoende opvoe ding heeft genoten, zoodat ze, wanneer de schatten van haar pa op de eene of andere manier verloren zijn geraakt, en eenmaal alleen staande niet meer in haar onderhoud kan voorzien en alleen haar beschaafdheid (welke dan bestaat in haar nette manieren en haar aristokratische stem) heeft behouden. Of, een gewoon dienstmeisje die een eenvou dige en zedelijke opvoeding heeft genoten en in staat is alle huishoudelijke werkzaam heden te verrichten; doch alleen (gewoonlijk buiten haar schuld) het geluk mist in over vloedige weelde te zyn groot gebracht. Ik geloof, mej. L. S. dat u met mij zal moeten toestemmen dat de hoogere rang of stand of wel de welluidende namen, evenmin als het financieel verinogen een bewijs van hoogere beschaving is. Dat het tegendeel dikwijls waar is, heeft de ervaring mij als dienstmeisje doen over tuigen. Een dienstmeisje. * * ANTW*OORD. Er was hier geen sprake van geringschatting van den post van dienstbode. Wanneer men van iemand van beschaving spreekt, sluit dit nog niet in dat anderen onbeschaafd zijn. Men schrijft telkens een man van geboorte" zonder daarom aan te willen duiden dat het overige menschdom ongeboren is. Overigens zij het mij geoorloofd op te merken dat hoe lofwaardig ook, het feit dat men in eigen onderhoud voorziet niet de eenige hoedanigheid van beschaving is. LOUISE STRATENVJS. Een opmerking, In het nummer d.d. 25 October 1.1. van dit Weekblad komt van de hand van Elise A. Haighton een opstel voor getiteld: In drukken van mr. E. C. van Dorp's eerste rechtsgeding". Hierin las ik niet zonder eenige verwon dering de volgende alinea: Bijna alle getuigen werden onder eede gehoord. Zoo dikwijls den eed hoorende afleggen, dacht ik aan zijn beteekenis voor het rechtsgeding. Men verklaart te zullen zeggen de waarheid en niets dan de waarheid, of menschkundiger gesproken, wat men in gemoede voor de waarheid houdt, hetgeen, zoover ik zien kan, niet insluit de verplich ting om de geheele waarheid mee tedeelen. Zoodat een door en door eerlijk mensch onder eede staande de hem bekende waarheid zou kunnen of mogen verzwijgen, indien maar in alle antwoorden geen enkel voorbedachtelijk leugentje school." Indien de geachte schrijfster het Wetboek van Strafvordering eens wil opslaan, zal zij vinden dat art. 161, titel IV zegt: De getuige doet hierna, op straffe van nietigheid, naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid den eed of de belofte van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. Art. 239, titel V verklaart dit artikel ook van toepassing op het rechtsgeding bij het gerechtshof. Waarschijnlijk zal zij, na lezing dezer artikelen, moeten toegeven dat juist heid niet een van de meest in 't oogvallende kenmerken is van haar, terloops uitgesproken oordeel, aangaande een zoo belangrijk punt onzer strafwetgeving. A. T. B. H. Aan N. VAN HICHTÜM, In De Amsterdammer van 18 October 11. las ik onder de rubriek Internationale Kin derlitteratuur" uwe beschouwing over het boekje Gute Freundschaft von Oscar Pletsch." U weet waarschijnlijk niet, dat ditzelfde boekje bestaat met Nederlandschen tekst. De titel luidt: De Vriendinnen, eene geschie denis voor dames, maar voor kleine, door F. H. van Leent, met 24 plaatjes door Oscar Pletsch, te Leiden, bij A. W. Sythoff." Tusschen de plaatjes met Nederlandsche versjes er onder, heeft van Leent nog proza gevoegd. Zijne bewerking dateert van 1871. Destijds was de prijs ? 1.25, gecartonneerd. Of het boekje nog te krijgen is weet ik niet, maar ik meende u toch op deze uit gave opmerkzaam te moeten maken. Met dank voor de plaatsing Nijmegen, W. VAN HOOFF 27 Oct. 1903. GUALTHÉRIE VAN WEEZEL. iiiiiiiiu iiiiiiiiiiiiiiiiiiiu immiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIH illlllll l IIIIIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Dr. Aletta Jacobs.?Lord Byroris klein dochter. Eleonore Duse. Victor Emmanuel III. Modes. In de Wiener Mode, nummer van l Nov. 1903, vinden wij een mooi portret met zeer waardeerend bijschrift van onze onderne mende, werkzame vrouwelijke arts, dr. Aletta Jacobs. Nog eens uitweiden in een Hollandsch blad over de energieke persoonlijkheid van Aletta Jacobs, de eerste vrouw, die in Neder land in de medicijnen promoveerde, staat gelijk met uilen naar Athene dragen, en de eerste, die zich daarover vroolijkzou maken, ware dr. Jacobs zelf. Wij vermelden het feit, om de aandacht der dames speciaal te vestigen op bovengenoemd nummer van het fraai geïllustreerd Oostenrijksch modeblad. Het is een alleraangenaamste gewaarwording, een gevoel van nationalen trots doortintelt ons, wanneer wij in een buitenlandsch modeblad een bespreking vinden van een Hollandsche vrouw, die onverpoosd haar bekwaamheden en werk kracht wijdt aan de belangen harer mede zusters. * * * In de uitgaande" wereld van Engelsche aristocraten, is Byron's kleindochter nog steeds het middenpunt van ongeveinsde belangstelling en oprechte bewondering. Lady Anne Blunt, is nu reeds een vrouw met zilverwitte haren en prachtige, donkere oogen; haar onberispelijk slank figuur is nog even lenig en sierlijk als in haar jonge j aren, een voorrecht, dat zij deelt met la divine Sarah". Lady Blunt is de dochter van Byron's eenig kind, Ada, die in 't huwelijk trad met lord Lovelace. Met haar echtgenoot, Wilfred Blunt, brengt zij een gedeelte van het jaar door op hun buitengoed in de nabijheid van Cairo. Lady Blunt spreekt vloeiend Arabisch en is een eerste musicienne. Haar vioolspel s meer dan dilettantisme. In alle opzichten een kleindochter die haar beroemden groot vader niet te schande maakt. * * * Nu Eleonore Duse voorstellingen geeft in Londen, wordt de Italiaansche tooneelspeelster in Engelsche dag- en weekbladen op nieuw druk besproken. Een van die beschouwingen is merkwaardig, omdat zij stoutweg breekt met de Duse-vergoding. Een zaakrijke uiteenzetting in schrille tegenspraak met de intense Duse-vereering van Arthur Symons, vertaler van verschillende ? stukken van d'Annunzio. De kritikus, die Eleonore Duse zag als Marguerite Gautier, Césarine (in la femme de Claude"), Sylvia (in la Gioconda) la princesse Georges, Hedda Gabler, Magda, Paula Tanqueray, Cyprienne (in Divorcons"), Fedora, Santuzza, Nora, Mirandola (in La Locandiera") en als Francesca di Rimini, heeft waartijk recht van meespreken. Zijn verstandige argumenten zullen een storm van verontwaardiging boven 's mans hoofd deen losbarsten, en tóch, jsjjn beweringen achten wij juist. Ook wij weten bij ervaring, dat de Itali aansche actrice een eigenaardige manier heeft van zich te kleeden; dat zij op de planken zoo echt en natuurlijk hoest, en haar neus snuit, dat de toeschouwer, die dit voor kunst" te genieten krijgt, er griezelig van wordt en dat zij zich niet opmaakt"; schmink en poe derkwast blijven verre van haar. De Engelsche kritikus protesteert tegen de Francesca di Rimini van Eleonora Duse. Wij zien, zegt hij, op het tooneel, een matrone met een verstandig gelaat, mooie oogen, mooie tanden, een ietwat harde, maar buigzame stem, alle kenteekenen dragend van een slechte gezondheid en vau verdriet, maar m'n hemel! zulk een vrouw is geen Francesea di Rimini l Eleonora's uiterlijk, dat zjj weigert te maskeeren of bij te werken, acht hij onge schikt voor verschillende rollen, die zij uit beeldt. Te meer, neemt hij dit der artiste kwalijk, nu zij haar eigen troep heeft en niet gedwongen is, rollen te spelen, die niet ge schikt voor haar zijn. Neen, zegt hij, hoeveel eerbied ik ook heb voor het poëtisch talent van Arthur Symons, ik ben het volstrekt niet met hem eens, wanneer hij over Duse schrijft: Voor Duse staat acteeren" geheel buiten actie"; zij denkt op 't tooneel, ver roert zich bijna niet. Voelt zij emotie, dan doet zij haar best, om die niet door uiterlijk vertoon zichtbaar te maken, maar te verwer ken diep in haar ziel, tot de pijnlijke reflex straalt uit haar oogen en beeft in haar holle wangen."De uitdrukking holle wangen", voegt de kritikus eraan toe, is niet heel vriendelijk. En, meneer Symons, indien nu alle andere tooneelspeelsters en tooneelspelers eens 3, la Duse, aan het niet-acteeren" gingen, dan zouden zij, in uw schatting op hooger peil staan, maar de toeschouwers zouden niet meer weten of de artisten prachtig speel den" of sliepen." De recensent die hoogelijk is ingenomen met Sarah Bernhardt's opvatting van la Dame aux Camélias" neemt eveneens een loopje met Arthur Symons' beschouwing over Eleonora Duse als Marguerite Gautier. .?Zooals Duse altijd doet, maakt zij ook van haar een geheel andere vrouw, niet de lichtzinnige vrouw, tot wie plotseling komt de liefde, als een openbaring, als een onbe kend gevoel dringend in haar leven; neen, zij beeldt uit de eenvoudige, bij instinct min nende vrouw, in wie wij niets ontdekken van de demi-monde, niets anders dan de vrouw, die liefheeft." Kom, meneer Symons, Marguerite is een cocotte, en handelt als zoo eene ; haar anders uitbeelden, is even dwaas, als van een Virginia een Messalina, van een Lady Macbeth een ingénue" en van Richard II een Richard I te maken, * * * Door het bezoek van het Italiaansch koningspaar, is de bescheiden, zich gaarne op den achtergrond houdende mevr. Loubet, eensklaps populair geworden. De geestdriftige uitroepen en evviva's" der Parijzenaars golden soms evenveel Helena van Italië, als de vrouw van den president der Fransche republiek. In verband met het nog te verwachten bezoek van den Czar aan het Italiaansche hof, heeft Victor Emmanuel zijn portret laten maken, in Russische uniform. Ook dit conterfeitsel stelt den jongen monarch voor, als een hoogst ernstig man, zér bezadigd, voor zijn nog jeugdigen leeftijd. Victor Emmanuel heeft altijd hard gewerkt. Bij zijn geboorte was hij een nietig, zwak wicht. Het eenige konings kind, het débile kereltje werd met Spartaansche soberheid en strengheid opgevoed. Victor Emmanuel is een begaafd, intellectueel hoog staand man; zeer vlot in zijn talen, is hij, evenals zijn moeder, een linguist, van lang niet alledaagsch allooi. Niets ontgaat hem. Kunsten en wetenschappen vinden in hem een beschermer en belangstellende. Altijd er op uit, zich te ontwikkelen, heeft hij de han digheid, voortdurend in contact te blijven met mannen, van wie hij iets kan leeren. Nasi, de minister van onderwijs, heeft onlangs ge zegd, dat in alle Italiaansche scholen het werk van Morandi moest gelezen worden: Hoe Victor Emmanuel werd opgevoed". Op de tentoonstelling te Livorno, heeft de koning van Italiëzich weer heel wat kunstschatten aangeschaft, o. o.: Canto di Primavera" van Cannicci; Paesaggio al mattino" van Kiernerk; Monello Napoletano" van de Martino. * * * Bonten hoeden en hoeden gegarneerd met bont, zullen ook dezen winter vél gedragen worden. Warm en practisch zijn die hoofd zaken. Sierlijk niet. Een bonten toque, staat allerliefst op een jong, frisch gezichtje, vooral wanneer de bezitster van dat lieve snuitje, op schaatsen over de gladde ijsbaan sliert, over de bevroren straat trippelt, of zich nestelt in een arrenslede. Maar, men ziet matrones met bonten hoeden, in concertzalen! Warm ! n leelijk ! Om het massive en pufferige van bont op het hoofd te neutraliseeren, worden groote toeffen licht-roze of licht-gele rozen op de hoeden geplaatst. Lily Hanbury verscheen in de Climbers" ten tóoneele, met een geestig bonten steekje op het hoofd, waar een profusie lichte rozen over dartelden. Sedert, hebben de traditioneele bouquetjes, violettes de Parme, hun plaats afgestaan aan de koningin der bloemen. Op bonten mantels, draagt men zeer ijle, losse strikken van kant, chiffon en mousselinede-soie. CAPRICE. Tomaten-broodjes. Benoodigdheden'. 4 rijpe tomaten, kaas (het gewicht van de 4 tomaten) een kopje zoete room, zout, peper, geroosterd brood. Bereiding : Tomaten fijn wrijven, kaas raspen en er door roeren. In een pannetje opzetten met de room, wat zout en peper. Zacht laten koken tot het gebonden is. Dan uitspreiden op sneedjes warm geroosterd en goed met boter besmeerd brood.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl