Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOE NEDEBLAND.
zgn en toch goed koken, dat kan iedere zuinige huisvrouw
taet MAGGPs alom bgzrdrerde MAGGFs AROMA om te
want Weinige druppel* voor het opdienen bijgevoegd zgn voldoende om aan groenten, vleezen,
sauzen, zwakke bouillon enz. dadeljjk eenen Terraaaenden krachtigen en asngenamen nnaak te geren.
Te verkrijgen btf kruideniers en comestibleshandelaars. In flaoon* van / 0.30 tot / 6.25.
iiiuiiiiiiiiiiifiiiinniiiiiiiiiiiumniiniiiiitiiiii iiiiiniiiHiiiiiiiniiiiiiiiimiiititiiiimiiiiiiHiiMiiiiiiiiiiiiinmiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiimw
DAMEjg.
. DéWereid van Ket Kind, Nieuwe bescïiou-.
wingen over de handelingen en uitin
gen der kinderen, door G. A. OOTMAR,
arts. A. Yeraout, Haarlem.
II.
Dit nu is voor mij de groote beteekenis
yan Ootmar's boek: hoe heter wi} den oer
mensch kennen in het kind, des te beter
effenen wij den weg voor den-engel in.hem.
Inderdaad, wij begrijpen het kind niet genoeg;
en -door het niet-begrijpen ^an dit nai'eve,
oprechte, ongeveinsde en toch zoo
raadselvolle wezen, doen wij dikwijls onberekenbare
schade aan den natuurleken loop der dingen:
in plaats van het ten doode gedoemde te
helpen afsterven, óók door leiding en
voeding van het geestelijke; in plaats, van, óók
. door het zoo onmisbare goed onderscheiden,"
het kind ongemerkt te wapenen op den strijd
die onvermijdelijk komen moet, den strijd
tusscb'en geestelijk streven en zinnelijk begeëren,
tusachen het eeuwige dat ons opwaarts trekt
en het vergankelijke dat ons aan de aarde
boeit! in.plaats daarvan versterken wij
soms-wat van den oermensch afsterven moet,
door het verkeerd te bestrijden, en de
engel in het kind,moet het bezuren; ofwel,
door beletselen op te werpen en lichtbakens
uit te dooven, brengen wij den onvermij
dehjken strjjd over op verkeerd terrein; en de
engel in den mensch tobt zich af in
vruchtelooze worsteling tusschen meer of minder
kwaad, tussehen berekenende zedelijkheid en
hartstochten die met berekening bevredigd
Worden; ... en al is z\jn geheele leven n
strijd, nog keert hij als verslagene daaruit
weder.
Twee redenen zijn er waarom wij volwas
senen het kind zoo slecht begrijpen. De eerste
is, dat wij op geestelijk gebied volwassen
meenen te zijn, terwijl wij daarin juist bij
de kinderen ter schole moeten gaan. Wie
in geestelijk opzicht geen eenvoudig kind wil
wezen, di& kan ook nooit in het geestelijke
een menich worden, kan ook niet den engel
in de kinderziel verstaan, en kan van dezen
engel slechts de wieken knotten.
De tweede reden is dat wij het stoffelijke
kind met zijn atavistische neigingen zoo weinig
kennen, ons dus zoo dikwijls bedriegen in
de wezenlijke beteekenis en het gewicht van
sommige verschijnselen, en daardoor zoo
dikwijls wreed en onrechtvaardig zijn tegen
over het kind, of onvergeeflijk zwak. Uit
onkunde een onkunde die hoe langer zoo
minder te vergoelijken is bij de ontwikkelden
onzer dagen wordt het kind vaak beknord
en gestraft waar het geprezen en aangemoe
digd moest worden; of omgekeerd: gevleid
en gestreeld in dat wat uit alle kracht moest
worden bestreden. Alle uitingen van lust
tot weten en onderzoeken, van onafhanke
lijkheid en geestkracht, van waarheidszin en
eigen meening, worden maar al te vaak als
lastigheid, stoutheid, ja soms zelfs slechtheid
in het kind aangemerkt en gestraft, omdat
ze hinderlijk of beschamend zijn voor ons;
en de ijdelheid, den hoogmoed, de listigheid,
de zelfzucht, die streelen ea kweeken wij,
't zij dat wy ook hierin het kind misverstaan,
of wel omdat deze dingen den grondtoon
van ons eigen karakter uitmaken.
Ligt het eerste gebied buiten 's schrijvers
lijn, of beter gezegd : houdt hij er zich vrij
willig buiten, op het tweede is hij ons een
veilige en uitvoerig toelichtende gids. Nemen
wij zijn leeringen aan en putten wij er zelf
de noodige lessen uit, dan wordt het ons
duidelijk dat er in het leven der kleine kin
deren veel voorkomt, dat wij eenvoudig ver
ergeren door het te onderlijnen; veel dat op
den duur van zelf verdwijnt, en te eer naar
mate wij in ons zelf den oermensch over
wonnen (en den engel versterkt) hebben, en
dat wij ons dikwijls noodeloos ongerust maken
over dingen die ons zeer verklaarbaar zouden
blijken, indien wij wat meer grondige weten
schap bezaten omtrent de dingen die des
kinds zijn". Zoo, om maar eens iets te noe
men, de rusteloosheid en ongezeggelijkheid
der kinderen bij slecht weer; hun vrees voor
donker; hun vaak onredelijke angst voor
onweer; dingen waarvoor ze dikwijls worden
gestraft, berispt of uitgelachen. Wanneer
we nu van onzen schrijver vernemen, dat
al die verschijnselen zich laten verklaren uit
overblijfselen van den oertoestand, en dat
daarbij dus geen sprake is van wezenlijke
stoutheid, kwaad geweten of lafhartigheid,
dan nemen wij geduld met deze dingen,
en beginnen met sussen en troosten, om
langzamerhand over te gaan tot redeneeren
en harden. Moeders die bij intuïtie zoo han
delden in deze en dergelijke gevallen, zullen
met een welgevalligen zucht van verluchting
erkennen, dat intuïtie vaak een betrouwbaar
der gids is dan methode.
Een brandend vraagstuk roert de schrijver
aan waar hij spreekt van het liegen der
kinderen".
Het kamp der opvoeders is daaromtrent
verdeeld. Er zijn er die beweren dat het
kind niet liegt, althans niet opzettelijk; en
er zijn er die u met voorbeelden uit eigen
praktijk bewijzen dat het kind wél liegt,
opzettelijk, berekenend, bewust....
Persoonlijk behoor ik tot de eersten, en
wel op zuiver theoretische gronden. Want
de eigen praktijk van eenige beteekenis strekt
zich bij mij niet verder uit dan tot mijn eigen
tweetal, en ik zou het niet meer dan natuur
lijk vinden dat een menigte ouders, opvoeders
en onderwijzers, hun talrijker ervaringen
zegevierend stelden tegenover mijn theorie.
Al die ervaring van anderen kan mij wel
eens doen wankelen, maar steeds herneem
ik mijn evenwicht en voel mij vast in mijn
theorie: het normale kind in normale omstan
digheden liegt niet; omdat het er geen
de minste reden toe heeft. Waarom toch
liegen wij ? Soms uit vrees. We verbloemen
onze verkeerdheden uit vrees voor de gevol
gen. Welnu: kinderen die geen vrees be
hoeven te koesteren voor een hard oordeel,
een bits of spottend woord, een onrecht
vaardige of onevenredige straf, waarom zouden
ze liegen ? Ze hebben er geen reden toe. Ze
vallen bij ondervraging dadelijk door de
mand", vooral waar zij gén kwaad zagen in
hetgeen ons wél kwaad dunkt; en waar de
zaak hun toch niet zoo geheel in den haak
lijkt, daar volgt dikwijls een vrijwillige biecht,
nog eer wij 't feit ontdekt hadden.
Er wordt ook. gelogen uit boosaardigheid.
Haat en afgunst zijn redenen die menig
mensch brengen tot leugen en laster. Maar
wie zag ooit een normaal kind boosaardig f
Het is er mede als met de wilden. Van de
meeste wilden wordt door onpartijdige reizi
gers getuigd: ze zijn goedaardig zoolang men
hun geen onrecht doet. Boosaardigheid is
onkruid dat gekweekt wordt door .onrecht
vaardigheid tegenover het kind; of, erger
nog, door het voorbeeld dat wij geven. Het
kind _ dat van zijn ouders leerde liegen uit
boosaardigheid, is reeds, zoo niet hopeloos
en reddeloos, dan toch wanhopig verdorven.
Wüliegen uit conventie. Het normale kind
kent geen conventie, vertrapt ze in alle on
schuld met allebei zijn voetjes. Het kind dat
uit conventie liegt is reeds geen kind meer.
We liegen om velerlei redenen nog, en ook
uit algeheele inferieuriteit: omdat we klein
zijn, zwak, laf, karakterloos; om
datwemeewaaien met alle winden; omdat we de op
gaande zon aanbidden; omdat we aan niets
denken dan aan stoffelijk voordeel of eigen
gemak; omdat we, bang voor de
zelfbeheersching en de zelfverloochening dio de
waarheid van ons zou eischen, ons zelf
bedriegen. Ook d£t liegen doet een kind
niet van nature; en waar een kind in zijn
eenvoud de trucs, de leugens of de lafheden
zijner ouders aan het licht brengt, daar
wordt het soms net zoo lang gestraft tot het
meeliegt.
Kortom, de meeste vormen van lieger
worden het kind van buiten af bijgebracht.
En waar het schijnt te liegen voor eigen
rekening, zonder eenige reden, daar liegt het
tóch niet, maar spreekt naar zijn opvattingen,
zijn voorstellingen, zijn dwalingen, die anders
zijn dan de onze. En intuïtief heb ik bij
mijn eigen kinderen altoos de suggestie van
liegen vermeden. Ik heb nooit gezegd: je
mag niet jokken;" jokken staat leelijk;"
zeg mij de waarheid." In de eerste plaats
heb ik getracht alle onwaarheid te bannen
uit eigen hart en leven; in de tweede plaats heb
ik ze altoos vertrouwd; in de derde plaats
heb ik in hen aangekweekt het juiste zien,
het juiste waarnemen, het juiste zeggen.
Over het leehjke" van jokken heb ik
weinig gesproken, en lesjes van al loopt de
leugen nog zoo snel" heb ik mijn argeloozen
kinderen gespaard. Maar zooals ik hen leerde
waardeeren frissche lucht en zuiver water,
zoo leerde ik hen waardeeren het heerlijke
van een mensch op wiens woord ge bouwen
kunt, en van een hart waarin geen hoekjes
vol duisternis zijn... Resultaat? Indiende
dag van heden mijn laatste levensdag ware,
dan kon ik 'zonder zorg heengaan; ik zou
mijn kinderen niet onopgevoed achterlaten :
hun ja is ja, hun neen is neen, en aan hun
oorspronkelijke goede natuur heb ik niets
bedorven. En wat er nog te doen is, dat
kunnen en zullen zij zelf doen, daarom.
En nu de heer Ootmar... Waar zoo vele
anderen het liegen vóóraan zetten op de
lijst der kindergebreken, daar zegt hij dat
het liegen der kinderen niet voortspruit uit
een gebrek, een leemte in het denken van
het kind, maar dat het veeleer is: de vrucht
van verbeelding, heel vaak de eerste kiem van
kunst, de eerste zelfgemaakte roman... 1) Ik
ben hem dankbaar voor dat woord. Zóó
moet het zijn. Waar het vrees- en argelooze
kind schijnbaar zoo vervaarlijk staat te jok
ken, daar heeft het er een eigen (wellicht on
bewuste) reden 'voor; daar liegt het uit
waarheidszin.
De schrijver haalt een voorbeeld aan. Een
kleine jongen speelt koetsier" en meestert
als zoodanig zijn paard stuk. De vader, die
het feit met eigen oogen had aanschouwd,
wordt weggeroepen; de moeder treedt als
rechter van instructie op en tracht den
kleinen zondaar tot bekentenis te brengen
door de verklaarbare en (helaas!) algemeen
gangbare suggestie: Kom jongen, jok nu
eens niet, vertel me nu eens eerlijk: heb je
het paard stuk gemaakt ?" en de jongen
houdt vol van neen. Vrijdom van knorren
wordt in 't vooruitzicht gesteld, de jon
gen blijft ontkennen. Intusschen komt de
vader weer binnen, doorziet den toestand
en vraagt: Heeft de koetsier het paard soms
stuk gemaakt ?" En dadelijk komt het ant
woord, jubelend zelfs: Ja, de koetsier
deed het."
Persoonlijk heb ik nooit voor zulk een
moeilijk geval gestaan, misschien wel omdat
ik breken van eigen speelgoed nooit heb
gemaakt tot een huiselijke rechtszaak. Het
zeer kleine kind breekt niet uit vernielzucht,
maar uit lust tot onderzoek; het grootere
kind leert vanzelf de zaakjes ontzien waar
het prijs op stelt; en het slordige en onacht
zame kind, dat niet maar zoo dadelijk wordt
schadeloos gesteld voor de verliezen die het
zich zelf berokkent, komt op den duur ook
nog wel tot inkeer. Maar dat is hier de
kwestie niet. Had ik eens voor zulk een
geval gestaan van schijnbaar schaamteloos
liegen, ik zou in mijn benauwdheid misschien
even ondoordacht te werk zijn gegaan als
de moeder van den koetsier", en ik zou het
boek gezegend hebben, dat mij leerde hoe
men, door n stap te doen in de eigen
wereld van het kind, tot de ontdekking kan
komen, dat de schijnbaar schaamtelooze
leugenaar niets anders is... dan een acteur die
goed in zijn rol blij/t.
Inderdaad, men behoeft een dergelijk ge
val niet te hebben beleefd om er de
waar1) By kleine kinderen. Hij erkent het be
staan van bewust liegen bij grootere; maar
grootere kinderen (beweer ik) leerden het
liegen als een soort levenskunst.
heid, of althans de mogelijkheid van te
erkennen. Een groot deel van het spelen der
kinderen is bewust of onbewust komedie spe
len, en wel, hél dikwijls, een weergeven van
de hen omringende personen en toestanden.
Uit de wijze waarop kinderen acteeren, kunnen
de ouders waarnemen hoe ze zelf zjju, en
kan de vreemde waarnemer opmaken hoe
het thuis ongeveer toegaat bij die kinderen.
Wat de zielkundige reden is van deze voor
liefde voor acteeren der kinderen, heb ik nog
niet doorgrond; maar wel kunnen wij er twee
voorname lessen uit leeren :
Ie. dat wij, r wij een kind stilletjes of
openlijk verdenken van leugen, eerst eens
moeten onderzoeken wie er aan 't woord
was : het kind of de acteur. En waarlijk, voor
de gemo«dsrust, de naïeveteit, de wezenlijke
onschuld van het kind, zal het wel het best
zijn dat wij beginnen met te gelooven dat het
de acteur was; of, waar van komediespelen in
't geheel geen spraak kan zijn, dan toch het
jonge wezen dat, in een andere wereld levend
dan de onze, andere maatstaven aanlegt, andere
praemissen stelt, andere gevolgtrekkingen
maakt. Ik ben er vast van overtuigd: waar
ge begint met het kind van leugen te ver
denken, daar brengt, ge hem op het denk
beeld van liegen.
2e. Waar het kind in zijn onschuldige
komedieljes ons typeert en de omgeving die
wij hem scheppen, laten wij hem daar
steeds de stof geven tot een abel spel".
Komedie op zich zelf is schijn, maar geen leu
gen, dat weet ieder die ooit, diep geroerd
en zuiver aangedaan, den schouwburg ver
liet, waar hem iets gegeven werd uit het
leven, dat hem kon strekken tot verrijking
van zijn leven. Maar heel zoo 'n komediestuk
kan óók leugen zijn, door en door; gecon
centreerd gifsap uit een verleugenden
maatschappelijken kring; leugen die geen afschuw
wekt maar de toeschouwers nog maar mér
verleugent, in alle beteekenissen, ook in die
van losbandigheid en liederlijkheid. Welnu,
als óns geheele bestaan leugenachtig is, dan
doet ons kind dien leugen na, eerst in zijn
spel, later in zijn leven. Dan heet het dat
het kind liegt, terwijl het eenvoudig onze
leugenkomedie voortspeelt. Den engel dien
we niet tot ontwikkeling lieten komen in
ons zelf, hebben we by voorbaat vleugellam
geslagen in ons kind. .
(Slot volgt.} NELLIE.
iiimmiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiNiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiitiii»
iiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiii
Bescbaafd"!
Aan de redactie van De, Amsterdammer
Weekblad voor Nederland.
Naar aanleiding van het artikel Onver
zorgd" van Louise Stratenus in het Weekblad
van deze week, verzoek ik u beleefd een
kleine plaatsruimte in het eerstvolgend num
mer te willen afstaan, waarvoor ik u bij voor
baat dankzeg.
't Is niet mijn bedoeling om aanmerking
te maken op bedoeld artikel in 't geheel,
hetwelk een duidelijk beeld geeft van een
van de vele gebreken gebreken of tekort
komingen in de opvoedmethode der vrouw.
Maar veel meer is het mijn bedoeling de
uitdrukking en de opvatting daarin van de
schrijfster te kritiseeren, daar het begin van
het schrijven mij als eenvoudig dienstmeisje
in opstand deed brengen.
Mej. L. S. schrijft n.I.: Op een morgen
klopte zij bij mij aan, zóó onhandig door
haar schuwheid, dat ik mij verbeelde een
dienstmeisje voor mij te zien, dat zich kwam
aanbevelen en zich van deur had vergist.
Zoodra echter hare stem hoorbare klanken
uitbrengen kon, wist ik dat ik eene vrouw
van beschaving tegenover mij had en spoedig
daarop vernam ik dan ook een onzer aller
oudste namen, en het zoo vaak reeds aan
gehoord en imrner toch nog zoo aandoenlijk
verhaal eener hopeloze armoede .. ."
Uit deze paar regelen blijkt genoeg dat
de schrijfster de dienstmeisjes niet onder de
beschaafde vrouwen rangschikt.
Daarom zou ik gaarne van de schrijfster
langs dezen weg wel eens willen vernemen
wie of meer beschaafd is, een jonge dame
die om zoo te zeggen geen voldoende opvoe
ding heeft genoten, zoodat ze, wanneer de
schatten van haar pa op de eene of andere
manier verloren zijn geraakt, en eenmaal
alleen staande niet meer in haar onderhoud
kan voorzien en alleen haar beschaafdheid
(welke dan bestaat in haar nette manieren
en haar aristokratische stem) heeft behouden.
Of, een gewoon dienstmeisje die een eenvou
dige en zedelijke opvoeding heeft genoten
en in staat is alle huishoudelijke werkzaam
heden te verrichten; doch alleen (gewoonlijk
buiten haar schuld) het geluk mist in over
vloedige weelde te zyn groot gebracht.
Ik geloof, mej. L. S. dat u met mij zal
moeten toestemmen dat de hoogere rang of
stand of wel de welluidende namen, evenmin
als het financieel verinogen een bewijs van
hoogere beschaving is.
Dat het tegendeel dikwijls waar is, heeft
de ervaring mij als dienstmeisje doen over
tuigen. Een dienstmeisje.
* *
ANTW*OORD.
Er was hier geen sprake van geringschatting
van den post van dienstbode. Wanneer men
van iemand van beschaving spreekt, sluit dit
nog niet in dat anderen onbeschaafd zijn.
Men schrijft telkens een man van geboorte"
zonder daarom aan te willen duiden dat het
overige menschdom ongeboren is.
Overigens zij het mij geoorloofd op te
merken dat hoe lofwaardig ook, het feit dat
men in eigen onderhoud voorziet niet de
eenige hoedanigheid van beschaving is.
LOUISE STRATENVJS.
Een opmerking,
In het nummer d.d. 25 October 1.1. van
dit Weekblad komt van de hand van Elise
A. Haighton een opstel voor getiteld: In
drukken van mr. E. C. van Dorp's eerste
rechtsgeding".
Hierin las ik niet zonder eenige verwon
dering de volgende alinea:
Bijna alle getuigen werden onder eede
gehoord. Zoo dikwijls den eed hoorende
afleggen, dacht ik aan zijn beteekenis voor
het rechtsgeding. Men verklaart te zullen
zeggen de waarheid en niets dan de waarheid,
of menschkundiger gesproken, wat men in
gemoede voor de waarheid houdt, hetgeen,
zoover ik zien kan, niet insluit de verplich
ting om de geheele waarheid mee tedeelen.
Zoodat een door en door eerlijk mensch
onder eede staande de hem bekende waarheid
zou kunnen of mogen verzwijgen, indien
maar in alle antwoorden geen enkel
voorbedachtelijk leugentje school."
Indien de geachte schrijfster het Wetboek
van Strafvordering eens wil opslaan, zal zij
vinden dat art. 161, titel IV zegt:
De getuige doet hierna, op straffe van
nietigheid, naar de wijze zijner godsdienstige
gezindheid den eed of de belofte van de
geheele waarheid en niets dan de waarheid
te zullen zeggen.
Art. 239, titel V verklaart dit artikel ook
van toepassing op het rechtsgeding bij het
gerechtshof. Waarschijnlijk zal zij, na lezing
dezer artikelen, moeten toegeven dat juist
heid niet een van de meest in 't oogvallende
kenmerken is van haar, terloops uitgesproken
oordeel, aangaande een zoo belangrijk punt
onzer strafwetgeving.
A. T. B. H.
Aan N. VAN HICHTÜM,
In De Amsterdammer van 18 October 11.
las ik onder de rubriek Internationale Kin
derlitteratuur" uwe beschouwing over het
boekje Gute Freundschaft von Oscar Pletsch."
U weet waarschijnlijk niet, dat ditzelfde
boekje bestaat met Nederlandschen tekst. De
titel luidt: De Vriendinnen, eene geschie
denis voor dames, maar voor kleine, door
F. H. van Leent, met 24 plaatjes door Oscar
Pletsch, te Leiden, bij A. W. Sythoff."
Tusschen de plaatjes met Nederlandsche
versjes er onder, heeft van Leent nog proza
gevoegd. Zijne bewerking dateert van 1871.
Destijds was de prijs ? 1.25, gecartonneerd.
Of het boekje nog te krijgen is weet ik
niet, maar ik meende u toch op deze uit
gave opmerkzaam te moeten maken.
Met dank voor de plaatsing
Nijmegen, W. VAN HOOFF
27 Oct. 1903. GUALTHÉRIE VAN WEEZEL.
iiiiiiiiu iiiiiiiiiiiiiiiiiiiu immiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIH
illlllll l IIIIIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Dr. Aletta Jacobs.?Lord Byroris klein
dochter. Eleonore Duse. Victor
Emmanuel III. Modes.
In de Wiener Mode, nummer van l Nov.
1903, vinden wij een mooi portret met zeer
waardeerend bijschrift van onze onderne
mende, werkzame vrouwelijke arts, dr. Aletta
Jacobs. Nog eens uitweiden in een Hollandsch
blad over de energieke persoonlijkheid van
Aletta Jacobs, de eerste vrouw, die in Neder
land in de medicijnen promoveerde, staat
gelijk met uilen naar Athene dragen, en
de eerste, die zich daarover vroolijkzou maken,
ware dr. Jacobs zelf. Wij vermelden het feit,
om de aandacht der dames speciaal te vestigen
op bovengenoemd nummer van het fraai
geïllustreerd Oostenrijksch modeblad. Het is
een alleraangenaamste gewaarwording, een
gevoel van nationalen trots doortintelt ons,
wanneer wij in een buitenlandsch modeblad een
bespreking vinden van een Hollandsche vrouw,
die onverpoosd haar bekwaamheden en werk
kracht wijdt aan de belangen harer mede
zusters.
* *
*
In de uitgaande" wereld van Engelsche
aristocraten, is Byron's kleindochter nog
steeds het middenpunt van ongeveinsde
belangstelling en oprechte bewondering.
Lady Anne Blunt, is nu reeds een vrouw met
zilverwitte haren en prachtige, donkere
oogen; haar onberispelijk slank figuur is nog
even lenig en sierlijk als in haar jonge j aren,
een voorrecht, dat zij deelt met la divine
Sarah". Lady Blunt is de dochter van Byron's
eenig kind, Ada, die in 't huwelijk trad met
lord Lovelace. Met haar echtgenoot, Wilfred
Blunt, brengt zij een gedeelte van het jaar
door op hun buitengoed in de nabijheid van
Cairo. Lady Blunt spreekt vloeiend Arabisch
en is een eerste musicienne. Haar vioolspel
s meer dan dilettantisme. In alle opzichten
een kleindochter die haar beroemden groot
vader niet te schande maakt.
* *
*
Nu Eleonore Duse voorstellingen geeft in
Londen, wordt de Italiaansche tooneelspeelster
in Engelsche dag- en weekbladen op nieuw
druk besproken. Een van die beschouwingen
is merkwaardig, omdat zij stoutweg breekt
met de Duse-vergoding.
Een zaakrijke uiteenzetting in schrille
tegenspraak met de intense Duse-vereering
van Arthur Symons, vertaler van verschillende ?
stukken van d'Annunzio. De kritikus, die
Eleonore Duse zag als Marguerite Gautier,
Césarine (in la femme de Claude"), Sylvia
(in la Gioconda) la princesse Georges, Hedda
Gabler, Magda, Paula Tanqueray, Cyprienne
(in Divorcons"), Fedora, Santuzza, Nora,
Mirandola (in La Locandiera") en als
Francesca di Rimini, heeft waartijk recht van
meespreken. Zijn verstandige argumenten
zullen een storm van verontwaardiging boven
's mans hoofd deen losbarsten, en tóch,
jsjjn beweringen achten wij juist.
Ook wij weten bij ervaring, dat de Itali
aansche actrice een eigenaardige manier heeft
van zich te kleeden; dat zij op de planken
zoo echt en natuurlijk hoest, en haar neus
snuit, dat de toeschouwer, die dit voor kunst"
te genieten krijgt, er griezelig van wordt en
dat zij zich niet opmaakt"; schmink en poe
derkwast blijven verre van haar.
De Engelsche kritikus protesteert tegen
de Francesca di Rimini van Eleonora Duse.
Wij zien, zegt hij, op het tooneel, een
matrone met een verstandig gelaat, mooie
oogen, mooie tanden, een ietwat harde, maar
buigzame stem, alle kenteekenen dragend van
een slechte gezondheid en vau verdriet, maar
m'n hemel! zulk een vrouw is geen Francesea
di Rimini l Eleonora's uiterlijk, dat zjj weigert
te maskeeren of bij te werken, acht hij onge
schikt voor verschillende rollen, die zij uit
beeldt. Te meer, neemt hij dit der artiste
kwalijk, nu zij haar eigen troep heeft en niet
gedwongen is, rollen te spelen, die niet ge
schikt voor haar zijn. Neen, zegt hij, hoeveel
eerbied ik ook heb voor het poëtisch talent
van Arthur Symons, ik ben het volstrekt
niet met hem eens, wanneer hij over Duse
schrijft: Voor Duse staat acteeren" geheel
buiten actie"; zij denkt op 't tooneel, ver
roert zich bijna niet. Voelt zij emotie, dan
doet zij haar best, om die niet door uiterlijk
vertoon zichtbaar te maken, maar te verwer
ken diep in haar ziel, tot de pijnlijke reflex
straalt uit haar oogen en beeft in haar holle
wangen."De uitdrukking holle wangen", voegt
de kritikus eraan toe, is niet heel vriendelijk.
En, meneer Symons, indien nu alle andere
tooneelspeelsters en tooneelspelers eens 3, la
Duse, aan het niet-acteeren" gingen, dan
zouden zij, in uw schatting op hooger peil
staan, maar de toeschouwers zouden niet
meer weten of de artisten prachtig speel
den" of sliepen."
De recensent die hoogelijk is ingenomen
met Sarah Bernhardt's opvatting van la
Dame aux Camélias" neemt eveneens een
loopje met Arthur Symons' beschouwing
over Eleonora Duse als Marguerite Gautier.
.?Zooals Duse altijd doet, maakt zij ook
van haar een geheel andere vrouw, niet de
lichtzinnige vrouw, tot wie plotseling komt
de liefde, als een openbaring, als een onbe
kend gevoel dringend in haar leven; neen,
zij beeldt uit de eenvoudige, bij instinct min
nende vrouw, in wie wij niets ontdekken van
de demi-monde, niets anders dan de vrouw,
die liefheeft."
Kom, meneer Symons, Marguerite is een
cocotte, en handelt als zoo eene ; haar anders
uitbeelden, is even dwaas, als van een
Virginia een Messalina, van een Lady Macbeth
een ingénue" en van Richard II een Richard
I te maken,
* *
*
Door het bezoek van het Italiaansch
koningspaar, is de bescheiden, zich gaarne op
den achtergrond houdende mevr. Loubet,
eensklaps populair geworden. De geestdriftige
uitroepen en evviva's" der Parijzenaars golden
soms evenveel Helena van Italië, als de vrouw
van den president der Fransche republiek.
In verband met het nog te verwachten
bezoek van den Czar aan het Italiaansche
hof, heeft Victor Emmanuel zijn portret laten
maken, in Russische uniform. Ook dit
conterfeitsel stelt den jongen monarch voor, als een
hoogst ernstig man, zér bezadigd, voor zijn
nog jeugdigen leeftijd. Victor Emmanuel heeft
altijd hard gewerkt. Bij zijn geboorte was hij
een nietig, zwak wicht. Het eenige konings
kind, het débile kereltje werd met
Spartaansche soberheid en strengheid opgevoed. Victor
Emmanuel is een begaafd, intellectueel hoog
staand man; zeer vlot in zijn talen, is hij,
evenals zijn moeder, een linguist, van lang
niet alledaagsch allooi. Niets ontgaat hem.
Kunsten en wetenschappen vinden in hem
een beschermer en belangstellende. Altijd er
op uit, zich te ontwikkelen, heeft hij de han
digheid, voortdurend in contact te blijven met
mannen, van wie hij iets kan leeren. Nasi,
de minister van onderwijs, heeft onlangs ge
zegd, dat in alle Italiaansche scholen het
werk van Morandi moest gelezen worden:
Hoe Victor Emmanuel werd opgevoed". Op
de tentoonstelling te Livorno, heeft de koning
van Italiëzich weer heel wat kunstschatten
aangeschaft, o. o.: Canto di Primavera" van
Cannicci; Paesaggio al mattino" van
Kiernerk; Monello Napoletano" van de Martino.
*
* *
Bonten hoeden en hoeden gegarneerd met
bont, zullen ook dezen winter vél gedragen
worden. Warm en practisch zijn die hoofd
zaken. Sierlijk niet.
Een bonten toque, staat allerliefst op een
jong, frisch gezichtje, vooral wanneer de
bezitster van dat lieve snuitje, op schaatsen
over de gladde ijsbaan sliert, over de bevroren
straat trippelt, of zich nestelt in een
arrenslede. Maar, men ziet matrones met bonten
hoeden, in concertzalen! Warm ! n leelijk !
Om het massive en pufferige van bont op
het hoofd te neutraliseeren, worden groote
toeffen licht-roze of licht-gele rozen op de
hoeden geplaatst. Lily Hanbury verscheen
in de Climbers" ten tóoneele, met een
geestig bonten steekje op het hoofd, waar
een profusie lichte rozen over dartelden.
Sedert, hebben de traditioneele bouquetjes,
violettes de Parme, hun plaats afgestaan aan
de koningin der bloemen.
Op bonten mantels, draagt men zeer ijle,
losse strikken van kant, chiffon en
mousselinede-soie.
CAPRICE.
Tomaten-broodjes. Benoodigdheden'. 4 rijpe
tomaten, kaas (het gewicht van de 4 tomaten)
een kopje zoete room, zout, peper, geroosterd
brood. Bereiding : Tomaten fijn wrijven, kaas
raspen en er door roeren. In een pannetje
opzetten met de room, wat zout en peper.
Zacht laten koken tot het gebonden is. Dan
uitspreiden op sneedjes warm geroosterd en
goed met boter besmeerd brood.