De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 8 november pagina 1

8 november 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1376 DE AMSTERDAMMER AA 1903. WEEKBLAD YOOE NEDEBLAND Bit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig1 de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmcines tegenover het Grand Café, te Parij?. Zondag 8 November. Advertentie» van l?5 regels / 1.10, elke regel meer. ...../ 0.-20 Reclames per regel . 0.10 Anno: ces uit Duitschlaü'l, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDÜLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen.d-xer firma. I N H O C Di tAH VERBE EN VAN NABIJ: Monopoliseeren der Wfetenschnp. door dr. H. vnn Cappelle Naaraauleidiög der Marinebegrooting voor 1904. II. islot), dpor Nautilus Ter. overweging, door O. vau d; r Pol. De heeren Fterck en De Vries in actie, door H. Over Botlerdam's finantiën, door P. P. "W. Janssen t, (met portret). SOCfALE AANGELEÖEVHEDEN': De beweging dcrkellners, door dr J. O Eringaard.?HUNS l' EN LETTEBEN: Muziek in -de Hooldftul. door Ant .AverVamp De schilderingen in de Nieuwe Beurs, H. door W. Steenhoff. In Arti, I, door .. W. N. Een nieuw werk over de nijsbcgefite Tan Nietzsohe, II, (slot), door dr. H. C. Muller. - Een opwekkïng, 4°or ^'n Elring. Zomer's buiten door Herman Bang beoordeeld door H. D. Afke's Tiental. Een schets nit het Friesche Arbeids leven, door N. van Hichtnm, beoordeeld door T; H. Alleen in een kleine stad. door A O. Kuiper. FEUILLETON: Om den wille van het kind. door Graaf Leo Tolstoi (Zoon>. RECLA MES. VOOB DAMES: Een boek ove. kinderen III, (S!ot), door N. De vronwen in ' nstraliëen het kiesrecht, door E. Knn&t-Heyoneman. Aller lei door Caprice Ingezonden. Wally Moes en Luren.?La Femme al» Lampe, door J. W. N. TOT DE NATÜUB. door E. Heimans. FINANOTEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Theodor Uommsen f, (met p rtr) Tijdschiift voor kinderverzorging INGEZON DEN. - PEN- EN POTLOODKBASSEN. SCHAAKSPEL. ADVEBTENTIEN. Monopoliseer en der vetenschap. In het October-nummer van De Gids heeft de Utrechtsche Hoogleeraar Dr. F. A. P. C. Went een overzicht trachten te geven van de Exploratiën, die in de laatste jaren in de binnenlanden onzer kolonie Suriname hebben plaats gehad. Het verslag der Coppename-expeditie door L. A. Bakhuis en het werk over de Binnenlanden van het district Nickérie van mijne hand, dat het reisverhaal der Nickérie-expeditie bevat en een algemeen . beeld van bodem en plantenkleed geeft, koos hij daarbij tot uitgangspunt. Indien de Professor het bij zijne zwakke poging, om op mijn arbeid kritiek uit te oefenen, gelaten had, ik zou van zijne opmerkingen en kleine vitterijen met een schouderophalen hebben kennis genomen. Want ieder,' die mijn boek onbevooroor deeld gelezen heeJt, zal het bij eene kennisname van .het Gids-artikcl zeker niet ontgaan zijn, .dat de kritikus zich met opzet onthouden heeft van eene juiste wedergave van den inhoud van het werk en daardoor vermeden heeft, te wijzen op den zoo geheel verschillenden aard der beide door hem besproken geschriften. In plaats daarvan stelt de Hoogleeraar het met het verslag van den Topogranf Bakhuis op n lijn en bepaalt hij zich liever tot het opsommen van enkele kleine onjuistheden en overhaaste gevolgtrek kingen, waaraan ik mij volgens hem heb schuldig gemaakt. Het lust mij dan ook niet met den Hoogleeraar in polemiek te treden, daar zij, die den Surinaamsehen bodem en de oerwouden der kolonie beter kennen dan hij, het met hein in de meeste punten oneens zullen zijn en daar zelfs aan hen. die het werk niet kennen, doch wien vele andere tot nu toe verschenen beoordcelingen onder de oogen kwamen, het streven van den recensent van do Gids niet ontgaan kan zijn en iets onze kers in zijn kritiek als een gevolg van zijn begeerte . om af te breken, zal zijn op gevallen. Ik herhaal het, ik zou zulk eene bespreking door iemand, die om meer dan n reden partijdig mag heeten, terzijde hebben gelegd, wanneer mijn oog niet gevallen was op een passage, die naar het schijnt geen andere bedoeling had dan verdachtmaking van mijn persoon. Toen de Redacteur van de Nieuire Arnhemtelie Courant, destijds lid der Tweede Kamer die korten tijd nadat mijne plannen tot het ondernemen van eene onderzoekingsreis i n Suriname ruchtbaar.waren geworden, zijne aanvankelijke belangstelling in mijn streven had laten varen mij, nadat het hem bij do be handeling der Begrooting niet gelukt was mijn tocht te verhinderen, op een oogonblik toen ik mij diep i u de Surinaamsche ?wildernis bevond, in een hoofdartikel in zijne courant (een der October-nummevs van 1900) bij het onwetend publiek ver dacht trachtte te maken, heb ik gemeend te moeten zwijgen, daar mij de drijfveeren maar al te duidelijk waren en daar ik de vaste overtuiging had, dat de uitkom sten van mijne reis naar do kolonie de onjuistheid der onwaardige onderstellin gen eenmaal aan het licht zouden brengen. Had ik toen de menschenkennis bezeten, die ik verkregen heb; had ik mij dea niensch van ontwikkeling en beschaving zóó klein kunnen denken, dat van de zijde van hen, die hier te lande de lakens uitdeelen en die reeds vóór dat ik aan een reis naar Suriname dacht, plannen voor een groote expeditie naar de kolonie beraamden, nimmer op oen woord van waardeering te rekenen zou vallen; had ik kunnen vermoeden, dat, ook nog na het verschijnen van het grootste deel mijner rapporten zelfs een Hoogleeraar, die zelf in de West-Indische koloniën zoo algemeen aan kritiek heeft blootgestaan 1) en die zijne leerlingen onpartij dige beoordeeling van den arbeid van vakgenooten behoort in te prenten, zich zou laten verleiden, zijne lezers omtrent mijne expeditie onvolledig in te lichten, als had hij dezelfde onwaardige bedoeling als destijds het genoemde RedacteurKamerlid, ik had toen reeds de pen op gevat. Nu mag ik niet langer zwijgen, omdat het hier, naar mij voorkomt, ook een .algemeen belang geldt, dat, waar het betreft Eet door Nederland zoo lang ver waarloosd wetenschappelijk onderzoek onzer koloniën een eendrachtig samen werken eischt2) en geen monopolie aan Hoogleeraren en Genootschappen mag toelaten, vooral niet, waar deze steeds voortgaan expedities naar Suriname uit te rusten, die den naam van wetenschap pelijke expedities niet mogen dragen.;)) De heer Went zegt in het bedoelde Gids-Artikül het volgende: Dat een geoloog in Suriname zijn aandacht ook gevestigd houdt op het voorkomen van goud, is zeer begrijpelijk, maar dat Dr. van Cappelle zich door een consortium van financiers heeft laten overhalen, zijn expeditie, die oorspronkelijk als zuiver wetenschappelijk bedoeld was, te combineeren met een goudzoekerstocht, is, naar het mij voorkomt, te betreuren. Het werd een oorzaak van zwakheid, vooreerst omdat nu niet n enkel doel in het oog kon worden gehouden, in de tweede plaats, omdat ten gevolge daarvan sommige minder geschikte personen aan de expeditie hebben deelgenomen. Of daartegenover het voordeel, dat de expeditie nu over ruimer geldmiddelen kon beschikken, zoo groot was, als Dr. van Cappelle meent, lijkt mij twijfelachtig; andere expedities zijn er ook zonder dat wel gekomen" (ik cursiveer het laatste, omdat de professor hier moeilijk meenen kan, wat hij zegt.) Zie hier de reden, waarom ik er zon der dat" niet gekomen ben. Toen ik in 1899 bezig was aan het rangschikken van de geologisch-mincralogische afdeeling van de West-Indische Tentoonstelling in het Koloniaal Museum te Haarlem, vernam ik, dut plannen in bewerking waren voor eene expeditie naar de binnenlanden van Suriname en voor de stichting van een wetenschappe lijk station te Paramaribo, en werd mij kort daarop door een bestuurslid van een der drie genootschappen, die de plannen in bjèwerking.hadden, de vraag gedaan, of ift-mij ook eventueel beschikbaar wilde stellen. Niet lang daarna werd mij van dezelfde zijde medegedeeld, dat vooreerst van. beide plannen wel niets zou komen. ?Daartoe opgewekt door den voormaligen directeur van het Koloniaal M useum te Haarlem, wijlen den heer K W. van Beden, besloot ik toen in vereeniging met don Commissaris van het district Nickerie, den heer C. van Drimmelen wiens uitkomsten van een reis op de Nickerie ik kort te voren bewerkt had een plan voor een grootereu onderzoekingstocht door dat district te ontwerpen. (Iroot was mijne voldoening, toen een subsidiepost voor dat doel, door den tooiimaligen Minister van Koloniën op de begrooting' gebracht, werd «'oed^ekeurd en ik daarna door een milde bijdrage van Hare Majesteit de Koningin vereerd werd. Van de som, die ik bij particu lieren en. 'enootschiippeii voor het goede doel dacht bijeen te kunnen brengen, bleek ik mij echter een veel te hoogo verwachting gemaakt te hebben; want na veel. meestal vriichtoloozen arbeid, had ik, zooals later uit de briefwisseling met mijn toekomstigen reisgenoot bleek, op verre na niet de middelen bijeen, <>m hetgeen ik mij in de kolonie voorstelde te verrichten, ten uitvoer te bronsreu. A crschillende genootschappen, die in de termen zouden gevallen zijn, mijn plan behalve een tocht van twee maanden door de binnenlanden van Nickerie, ook het bijeenbrengen van een aantal gegevens betreffende de cultures in Suriname te steunen, onthielden zich, zeer begrijpelijk, na de ondervindingen, die ik gaandeweg bezig was op te doen. Had ik mij toen tevreden moeten stellen met een onderzoek van veel geringercii omvang en mij daardoor blootstellen aan kritiek of' had ik van mijne plannen ge heel moeten afzien .en daardoor aan de drie vereeni gingen, die nu met verdub belde kracht aan het werk waren getogen, het genoegen moeten _ gunnen, dat de gelden, die voor mijn tocht waren toefestaan, pro memorie op de begrooting leven, om later voor dat groote plan, waartoe jaren lange voorbereiding schij nen noodig geweest te zijn, gebruikt te worden, hetgeen het kamerlid Pyttersen bij de behandeling der begrooting had voorgesteld, doch verworpen werd ? Het geeft zeker geen hoogen dunk van de eerlijkheid van den kritikus Went, wanneer hij, den loop van zaken kennende, zegt : andere expedities zijn er zonder dat ook wel gekomen", want hij vermeldt niet, dat, toen aan de drie vereenigingen, die de groote expeditie voorbereidden, uit het toekennen van een subsidie voor mijne expeditie, ge bleken was, dat de Regeering het onder zoek van Suriiiamo's binnenlanden wilde steunen, en toen op de begrooting van het volgend jaar een groote som (bijna de helft van hetgeen voor de groote" expeditie noodig was) voor hare plannen werd aangenomen, door hare uitgebreide betrekkingen en grooten invloed de andere helft bij genootschappen en belangstel lende particulieren spoedig gevonden was. Zal >het nu iemand nog bevreemden, dat, toen financiers eene belangrijke som voor mijn tocht beschikbaar wenschten te stellen, wanneer ik een onderzoek naar goud in hot westen der kolonie aan het wetenschappelijk onderzoek ver bond, ik dit voorstel na toestemming van den toenmaligen Minister en den Gouverneur van Suriname gretig aan nam? Ik geloof van neen, temeer, daar mijne expeditie in hoofdzaak een geolo gische exploratie beoogde, en daar juist in de richting, waarin op geologisch gebied voor de kolonie de belangrijkste uitkomsten te verwachten waren een onderzoek naar den ^oorsprong en de verspreiding van het- goud ? een ver binding met een goud-expeditie zoo al niet noodzakelijk, dan toch van groot voordeel was, om de geologische onder stellingen aan de ervaringen der praktijk te kunnen toetsen. 4) ? Dat de schrijver van het Gi cisartikel dit gewichtig punt niet in het licht stelt en het doet voorkomen, alsof ik mij, belust op eigen voordeel, door een con sortium van financiers tot die verbinding heb laten overhalen, strekt hem niet tot eer. De insinuatie is het ambt eens hoog leeraars onwaardig en doet het mij, met het oog op meer dergelijke voorbeelden op het gebied der wetenschap, wensehelijk voorkomen, op het gevaar van het monopoliseeren der wetenschap door hoogleeraren en geleerde genootschappen te wijzen. De wetenschappen even min als onze koloniën zijn met 7,ulke kleinzieliglieden gebaat. ">) Xoch den hooglceraar Went, noch aan genootschappen, die mij niet steunden, ben ik trouwens verantwoording schuldig omtrent de wijze waarop ik de gelden voor mijne expeditie bijeen bracht. Hun past het slechts, na lezing van alle rap porten een onberanr/en oordeel uit te spreken over de wetenschappelijke en praktische uitkomsten van mijne reis naar de kolonie Suriname, vergeleken niet die der latere expedities, eu niet door tegen werking en allerlei vitterijen bij landgenooten het toch al zoo sehanrsche enthousiasme voor het onderzoek onzer koloniën, waar op wetenschappelijk ge bied nog zoo oneindig veel te uit te dooven. DR. IL VAX C.Y 's-Gravenhngo, IS ( >ct. l doen valt, I) Zie o. il. c U' nummers van !>l) 7 2 >(.'(?. l !)<;:_' van J k' i*'i<r!naiitci'. -j I'at dit gemis aan samenwerking reeds voor Suriname nadeelige gevolgen gehad heeft blijkt uit het onlangs (111(11!) verschenen rap port van den hoogleeraar Wout .,over de ziekteverschijnselen van de <'aeao-plunt", waarin de professor zijn leedwezen betuigt. dal iiij in liet begin van zijn verblijf slecht* oppervlakkig op versteende eaean-vrneliten gelet heeft en dat hem te laat bleek, dat hij voor eene nauwkeurige studie van de ziekte veel meer verschillende studiën had moeten verzamelen [ blz. :'»S). Had de schrijver van het rapport zich vóór zijn vertrek naar de Kolonie tot mij gewend. dan had hij zich over dit verzuim niet te beklagen gehad, want na mijn Surinuamselie plantage-bezoeken, bestond er al reeds bij mij weinig twijfel meer aan ecu verband tnsschen de krulloten-ziekte en de versteening der vruchten. i/ie mijne .,Bijdrage tot de kennis der cultures in Suriname, J. 11. de Jiussy l'.IOI, blz. :!4i. .'!) On/e goograaf J. F. Xiernieijer heeft op liet verouderde beginsel, waarvan de Com missie voor het wetenschappelijk" onderzoek van Suriname uitgaat, reeds vroeger gewezen (Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardr. (ien. 1901, blz. 091), en in zijne, bespreking van mijn werk in het November-uummer van dit Tijdschrift heeft hij deze opmerking, naar aanleiding der door mij verkregen uitkomsten, nog eens met nadruk herhaald. Expedities, die alleen het topographiseh onderzoek ten doel hebben, kunnen bij het groote publiek geen belangstelling voor de binnenlanden der kolonie wekken, vooral niet wanneer men weet, dat wegens de aanzienlijke som men, die zij vorderen, het wetenschappelijk onderzoek nog jaren lang zal moeten uit blijven. 4) Uit het afzonderlijk uit te geven weten schappelijk deel zal dit nog duidelijker blijken, dan uit de enkele tusseheii het reisverhaal reeds ingevlochten niededeelingeii betreffende dit onderwerp. 5) Den leden van het Koninklijk Neder landse}! Aardrijkskundig Genootschap moet deze naijver om den voorrang ongetwijfeld opgevallen zijn, toen het Bestuur van dit U-euootschap op het convocatiebiljet voor de vergadering van 11 Maart 1902, waarop de leider der Coppename-expeditie zou spreken, het navolgende liet plaatsen: Het Bestuur vestigt de aandacht op boven staande lezing over de eerste groote weten schappelijke expeditie, welke in Suriname is ondernomen". ' En het lezend publiek zal deze naijver ten duidelijkste gebleken zijn: l o uit eenige afbrekende woorden over mijne expeditie in oen artikel in Booii's magazijn (1901) door den toenmaligen Com mandant der troepen in Suriname geschreven, die met den Gouverneur Tonckeiis en Prof. Went de Coppename-expeditie een eind de rivier opbracht; -o uit de al'brekende woorden, die Prof. Went zich na zijn terugkeer uit de kolonie in een ondervraging door een verslaggever van het JfimiiebUml over mijn tocht liet ontvallen (het avondblad van (i Maart 1902) toen er nog geen enkel rapport van mijn hand het licht had gezien, en eindelijk 3o uit de wijze waarop Prof. Went in zijn Gidsartikeltje het den lezer vooral duidelijk wil maken, dat de Coppename-expeditie, hoewel een jaar later ondernomen, toch eigenlijk de eerste had moeten zijn. Dit zijn uitingen van^wrevel, die nimmer van mannen van ontwikkeling gehoord moesten worden ! Naar aanleiding der Marinebegrooting voor 1904. II. (Slot.) Mijn tweede opmerking geldt een denk beeld dat ik hier niet te ver zal uitwer ken, omdat het van te ingrijpenden aard is om eene beslissing binnen korten tijd te mogen verwachten. Nu we echter de belangen van het personeel door Z.E. 7.00 speciaal onder handen senomen zien, is het misschien wel de rechte tijd om althans eene wisseling van gedachten op dit punt uit te lokken. Ik meen het denkbeeld van kustvorsterkingen en kustwacht (seinstations) ingedeeld bij de Marine. Reeds lang ge leden is het, dat voor het eerst dit punt ondei' de aandacht werd gebracht, maar de aandacht, zoowel van volksvertegen woordiging als van regcering, is er nooit belangrijk door geboeid ik ineen dat alleen de beer Staalman er in de laatste jaren zijn aandacht aan gewijd heeft. Wat aangaat de vraag of de kustversterkingen beter bediend zullen worden door matrozen (en mariniers zoo Tioodig of zoo mogelijk) die reeds jaren gediend hebben en dus met kanonnen (iu 't alge meen) en de excrcitiën, richten enz. ver trouwd zijn, of door miliciens-artilleristen, ik seloof dat dit absoluut geen twijfel lijdt, niaur ook een officier en onder officier der Marine is daar, waar het geldt liet vinden van de kwetsbare plaatsen van vijandelijke schepen, hot begrijpen van de manoeuvres dier schepen en ergo van het doeltreffend onder vuur nemen beter op zijn plaats dan een officier (ouderoff.) der landmacht. Dit punt is al zoo vaak beredeneerd door veel bokwanieren dan steller dezes, dat het op 't ooacnblik niet vorder behoeft uitgewerkt te worden hoewel we daarom nog niet willen zegden dat het voor geen bestrij ding vatbaar is. AYe zouden ook het oordeel van de Limhuncht, in cüsu den aoueralen staf, moeten weten, die inisschieu uit een soort van iuuour propre niet gaarne het beheer over iets uit handen zal 'ovej). Als echter mocht blijken dat van bevoegde zijde, hot in 's laiuls belang werd 'eneht, de kust versterkingen onder Marine te doen ressorteeren, dan hopen we dat liet Departement van Oorlogverder zal zien dan het Plein. Op dezen kant van de kwestie gaan we nu niet verder in. AVe hebben alleen in aansluitiiiir niet vroegere betoogen willen beweren dat we de .Marine meer aange wezen en geschikt oordeelen om de knstversterkingen te bedienen dan de artillerie der landmacht. A\ at echte)1 een dergelijke organisatie aan het personeel der Marine voorna melijk de lagere rangen zou ten goede komen, dat is in geen twee woorden gezegd. Dat is niet een kwestie van een guldentje meer in de maand, hoe gaarne ook zóó iets aanvaard wordt overigens, : het is de zaak van de geheele toekomst van den matroos van den onderofficier, en ook van enkele deiofficieren. Als we er toe kunnen komen om dat te erkennen, dan zullen we er iets voor over hebben om het te bereiken. Er is een groot verloop bij de'Marine, de meeste matrozen, die hun diensttijd volbracht hebben, gaan er uit, teekenen soms nog nmaal bij, verdwijnen dan en keeren de Marine den rug toe, waarin ze van knaap man geworden zijn, waar hun beste jaren liggen, waaraan voor elk een laten er misstanden zijn en die zijn er toch ook veel herinneringen verbonden zijn die dierbaar blijven, en die gemist worden later. De man verlaat zijn kameraden waar hij mee geweest is in de Oost, aan de Kaap, overal, maar vooral op de groote Zee. Lange, lange dagen en nachten op zee. Dan hecht je je aan elkaar, en aan je schip. En je hecht je aan de zee ook. Hij verlaat ook zijn werk, waar hij bekwaam en handig in is. Als de schipper een werk van ver trouwen heeft waar het op aankomt, waar zeemanschap of matrozenhandigheid voor noodig was, dan riep hij hem er bij. Maar hij gaat er »it. Hij gaat een baantje aan den wal" zoeken. Hij zal alle bazen afloopen. Solliciteeren bij' politie, brandweer, havenwerken, werven, zal zich honderdmaal het hoofd stooten en , misschien ten leste een baantje van loopknecht aannemen hij, de bekwame matroos, de rechterhand van den schipper. Maar hij is toch blij dat hij er uit is. Hij zou weer naar Indiëmoeten voor drie en een halfjaar. Deze HoIIandsche torn" heeft maar twee jaar geduurd en dan zit je nog maar een vierde van den tijd bij moeder de vrouw thuis, als ie de wacht, varen voor oefeningen enz. er af rekent. ? Zie, zoo'n man heeft in vijf en een half jaar, een half jaar bij vrouw en kinderen (en dan alleen den avond en Zondag natuurlijk) doorgebracht, en dat bestaan repeteert zich nu voortdurend als hij er in blijft ja! Maar die'toekomst lacht hem niet toe, dat gaat zoo niet : elke vijf jaar een half jaar thuis. Je kinders ken je amper en je vrouw die ken je ook amper, maar een ander kent ze misschien te beter. Xeen, het is niet grappig, het is vaak droevig, en als we de toestanden kennen, dan begrijpen we dat de Minister zijn matrozen niet houdt met f2 meer in de maand, en ook met nog meer niet, en dat hij zelfs zoovele onderofficieren niet houdt, met de meest humane»behandeling niet. De menschen hebben immers geen toekomst. Daarom zoo gauw mogelijk er uit! Voordat hij te oud is om -in het burgerlijke een passende betrekking te vinden. Dat is alles zoo eenvoudig, zoo onverbiddelijk logisch, dat geen Regeering of Kamer daaraan kunnen helpen, tenzij... men zoowel den matroos als den onder officier een toekomst opent, die hen niet meer altijd de belangen van den dienst, die van het huisgezin ziet uitsluiten. En zulk een foekoiit-xt li/jt iti de kitstrersterkinym f Op welken leeftijd de grens moet liggen, waarboven men niet meer zal behoeven te varen, kan en behoef ik hier niet uit te maken, maar open den man het voor uitzicht, niet al te laat, en rerzckerd natuurlijk, geen kans alleen, en hij zal gaarne in zijn vak blijven en zijn aan spraken op pensioen niet weggooien. Stel ook_ hen, die voor den dienst aan boord of in de tropen zijn afgekeurd, in de gelegenheid om hun carrière voort te zetten in een ander vak aan don wal, en dan zal het hopelooze gevoel verdwij nen dat nu den marineman aanpakt, wanneer hij weer voor zijn zóóveelsto torn naar den Oost moet en zijn huis gezin onder 't bestuur van een zwakke vrouw moet achterlaten, strijdende voor het bestaan en in de gevaren van de maatschappij. (ienoeg, wie de Marine kent, beseft ook do waarheid van deze beweringen. Beweringen zijn het eigenlijk.niet het zijn feiten. Dat deze Minister niet met hart en ziel de belangen van de Marine en haai1 personeel zou behartigen daaraan be hoeven we gelukkig niet te twijfelen, maar de bezwaren ! Laten we hopen. D ft is, volgens onze bescheiden moening, de weg. .Xil volentibus arduumf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl