Historisch Archief 1877-1940
F. 1376
DE AMSTERDAMMER
AA 1903.
WEEKBLAD YOOE NEDEBLAND
Bit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig1 de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmcines tegenover het Grand Café, te Parij?.
Zondag 8 November.
Advertentie» van l?5 regels / 1.10, elke regel meer. ...../ 0.-20
Reclames per regel . 0.10
Anno: ces uit Duitschlaü'l, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDÜLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen.d-xer firma.
I N H O C Di
tAH VERBE EN VAN NABIJ: Monopoliseeren der
Wfetenschnp. door dr. H. vnn Cappelle
Naaraauleidiög der Marinebegrooting voor 1904. II. islot),
dpor Nautilus Ter. overweging, door O. vau
d; r Pol. De heeren Fterck en De Vries in actie,
door H. Over Botlerdam's finantiën, door P.
P. "W. Janssen t, (met portret). SOCfALE
AANGELEÖEVHEDEN': De beweging dcrkellners,
door dr J. O Eringaard.?HUNS l' EN LETTEBEN:
Muziek in -de Hooldftul. door Ant .AverVamp
De schilderingen in de Nieuwe Beurs, H. door W.
Steenhoff. In Arti, I, door .. W. N. Een
nieuw werk over de nijsbcgefite Tan Nietzsohe,
II, (slot), door dr. H. C. Muller. - Een
opwekkïng, 4°or ^'n Elring. Zomer's buiten door
Herman Bang beoordeeld door H. D. Afke's
Tiental. Een schets nit het Friesche Arbeids
leven, door N. van Hichtnm, beoordeeld door
T; H. Alleen in een kleine stad. door A O.
Kuiper. FEUILLETON: Om den wille van het
kind. door Graaf Leo Tolstoi (Zoon>. RECLA
MES. VOOB DAMES: Een boek ove. kinderen
III, (S!ot), door N. De vronwen in ' nstraliëen
het kiesrecht, door E. Knn&t-Heyoneman. Aller
lei door Caprice Ingezonden. Wally Moes
en Luren.?La Femme al» Lampe, door J. W. N.
TOT DE NATÜUB. door E. Heimans.
FINANOTEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter. Theodor Uommsen f, (met p rtr)
Tijdschiift voor kinderverzorging INGEZON
DEN. - PEN- EN POTLOODKBASSEN.
SCHAAKSPEL. ADVEBTENTIEN.
Monopoliseer en der vetenschap.
In het October-nummer van De Gids
heeft de Utrechtsche Hoogleeraar Dr.
F. A. P. C. Went een overzicht trachten
te geven van de Exploratiën, die in de
laatste jaren in de binnenlanden onzer
kolonie Suriname hebben plaats gehad.
Het verslag der Coppename-expeditie
door L. A. Bakhuis en het werk over
de Binnenlanden van het district Nickérie
van mijne hand, dat het reisverhaal der
Nickérie-expeditie bevat en een algemeen
. beeld van bodem en plantenkleed geeft,
koos hij daarbij tot uitgangspunt.
Indien de Professor het bij zijne zwakke
poging, om op mijn arbeid kritiek uit te
oefenen, gelaten had, ik zou van zijne
opmerkingen en kleine vitterijen met een
schouderophalen hebben kennis genomen.
Want ieder,' die mijn boek onbevooroor
deeld gelezen heeJt, zal het bij eene
kennisname van .het Gids-artikcl zeker
niet ontgaan zijn, .dat de kritikus zich
met opzet onthouden heeft van eene juiste
wedergave van den inhoud van het werk
en daardoor vermeden heeft, te wijzen
op den zoo geheel verschillenden aard
der beide door hem besproken geschriften.
In plaats daarvan stelt de Hoogleeraar
het met het verslag van den Topogranf
Bakhuis op n lijn en bepaalt hij zich
liever tot het opsommen van enkele kleine
onjuistheden en overhaaste gevolgtrek
kingen, waaraan ik mij volgens hem heb
schuldig gemaakt. Het lust mij dan ook
niet met den Hoogleeraar in polemiek te
treden, daar zij, die den Surinaamsehen
bodem en de oerwouden der kolonie beter
kennen dan hij, het met hein in de meeste
punten oneens zullen zijn en daar zelfs
aan hen. die het werk niet kennen, doch
wien vele andere tot nu toe verschenen
beoordcelingen onder de oogen kwamen,
het streven van den recensent van do
Gids niet ontgaan kan zijn en iets onze
kers in zijn kritiek als een gevolg van
zijn begeerte . om af te breken, zal zijn op
gevallen. Ik herhaal het, ik zou zulk eene
bespreking door iemand, die om meer dan
n reden partijdig mag heeten, terzijde
hebben gelegd, wanneer mijn oog niet
gevallen was op een passage, die naar
het schijnt geen andere bedoeling had
dan verdachtmaking van mijn persoon.
Toen de Redacteur van de Nieuire
Arnhemtelie Courant, destijds lid der
Tweede Kamer die korten tijd nadat
mijne plannen tot het ondernemen van
eene onderzoekingsreis i n Suriname
ruchtbaar.waren geworden, zijne aanvankelijke
belangstelling in mijn streven had laten
varen mij, nadat het hem bij do be
handeling der Begrooting niet gelukt was
mijn tocht te verhinderen, op een
oogonblik toen ik mij diep i u de Surinaamsche
?wildernis bevond, in een hoofdartikel in
zijne courant (een der October-nummevs
van 1900) bij het onwetend publiek ver
dacht trachtte te maken, heb ik gemeend
te moeten zwijgen, daar mij de drijfveeren
maar al te duidelijk waren en daar ik
de vaste overtuiging had, dat de uitkom
sten van mijne reis naar do kolonie de
onjuistheid der onwaardige onderstellin
gen eenmaal aan het licht zouden brengen.
Had ik toen de menschenkennis bezeten,
die ik verkregen heb; had ik mij dea
niensch van ontwikkeling en beschaving
zóó klein kunnen denken, dat van de
zijde van hen, die hier te lande de lakens
uitdeelen en die reeds vóór dat ik aan
een reis naar Suriname dacht, plannen
voor een groote expeditie naar de kolonie
beraamden, nimmer op oen woord van
waardeering te rekenen zou vallen; had
ik kunnen vermoeden, dat, ook nog na
het verschijnen van het grootste deel
mijner rapporten zelfs een Hoogleeraar,
die zelf in de West-Indische koloniën
zoo algemeen aan kritiek heeft
blootgestaan 1) en die zijne leerlingen onpartij
dige beoordeeling van den arbeid van
vakgenooten behoort in te prenten, zich
zou laten verleiden, zijne lezers omtrent
mijne expeditie onvolledig in te lichten,
als had hij dezelfde onwaardige bedoeling
als destijds het genoemde
RedacteurKamerlid, ik had toen reeds de pen op
gevat.
Nu mag ik niet langer zwijgen, omdat
het hier, naar mij voorkomt, ook een
.algemeen belang geldt, dat, waar het
betreft Eet door Nederland zoo lang ver
waarloosd wetenschappelijk onderzoek
onzer koloniën een eendrachtig samen
werken eischt2) en geen monopolie aan
Hoogleeraren en Genootschappen mag
toelaten, vooral niet, waar deze steeds
voortgaan expedities naar Suriname uit
te rusten, die den naam van wetenschap
pelijke expedities niet mogen dragen.;))
De heer Went zegt in het bedoelde
Gids-Artikül het volgende: Dat een
geoloog in Suriname zijn aandacht ook
gevestigd houdt op het voorkomen van
goud, is zeer begrijpelijk, maar dat Dr.
van Cappelle zich door een consortium
van financiers heeft laten overhalen,
zijn expeditie, die oorspronkelijk als
zuiver wetenschappelijk bedoeld was,
te combineeren met een
goudzoekerstocht, is, naar het mij voorkomt, te
betreuren. Het werd een oorzaak van
zwakheid, vooreerst omdat nu niet n
enkel doel in het oog kon worden
gehouden, in de tweede plaats, omdat
ten gevolge daarvan sommige minder
geschikte personen aan de expeditie
hebben deelgenomen. Of daartegenover
het voordeel, dat de expeditie nu over
ruimer geldmiddelen kon beschikken,
zoo groot was, als Dr. van Cappelle
meent, lijkt mij twijfelachtig; andere
expedities zijn er ook zonder dat wel
gekomen" (ik cursiveer het laatste, omdat
de professor hier moeilijk meenen kan,
wat hij zegt.)
Zie hier de reden, waarom ik er zon
der dat" niet gekomen ben.
Toen ik in 1899 bezig was aan het
rangschikken van de
geologisch-mincralogische afdeeling van de West-Indische
Tentoonstelling in het Koloniaal Museum
te Haarlem, vernam ik, dut plannen in
bewerking waren voor eene expeditie
naar de binnenlanden van Suriname en
voor de stichting van een wetenschappe
lijk station te Paramaribo, en werd mij
kort daarop door een bestuurslid van een
der drie genootschappen, die de plannen
in bjèwerking.hadden, de vraag gedaan,
of ift-mij ook eventueel beschikbaar wilde
stellen. Niet lang daarna werd mij van
dezelfde zijde medegedeeld, dat vooreerst
van. beide plannen wel niets zou komen.
?Daartoe opgewekt door den
voormaligen directeur van het Koloniaal M useum
te Haarlem, wijlen den heer K W. van
Beden, besloot ik toen in vereeniging met
don Commissaris van het district Nickerie,
den heer C. van Drimmelen wiens
uitkomsten van een reis op de Nickerie
ik kort te voren bewerkt had een plan
voor een grootereu onderzoekingstocht
door dat district te ontwerpen.
(Iroot was mijne voldoening, toen een
subsidiepost voor dat doel, door den
tooiimaligen Minister van Koloniën op de
begrooting' gebracht, werd «'oed^ekeurd
en ik daarna door een milde bijdrage
van Hare Majesteit de Koningin vereerd
werd. Van de som, die ik bij particu
lieren en. 'enootschiippeii voor het goede
doel dacht bijeen te kunnen brengen,
bleek ik mij echter een veel te hoogo
verwachting gemaakt te hebben; want
na veel. meestal vriichtoloozen arbeid,
had ik, zooals later uit de briefwisseling
met mijn toekomstigen reisgenoot bleek,
op verre na niet de middelen bijeen, <>m
hetgeen ik mij in de kolonie voorstelde
te verrichten, ten uitvoer te bronsreu.
A crschillende genootschappen, die in
de termen zouden gevallen zijn, mijn
plan behalve een tocht van twee
maanden door de binnenlanden van
Nickerie, ook het bijeenbrengen van een
aantal gegevens betreffende de cultures in
Suriname te steunen, onthielden zich,
zeer begrijpelijk, na de ondervindingen,
die ik gaandeweg bezig was op te doen.
Had ik mij toen tevreden moeten stellen
met een onderzoek van veel geringercii
omvang en mij daardoor blootstellen aan
kritiek of' had ik van mijne plannen ge
heel moeten afzien .en daardoor aan de
drie vereeni gingen, die nu met verdub
belde kracht aan het werk waren getogen,
het genoegen moeten _ gunnen, dat de
gelden, die voor mijn tocht waren
toefestaan, pro memorie op de begrooting
leven, om later voor dat groote plan,
waartoe jaren lange voorbereiding schij
nen noodig geweest te zijn, gebruikt te
worden, hetgeen het kamerlid Pyttersen
bij de behandeling der begrooting had
voorgesteld, doch verworpen werd ?
Het geeft zeker geen hoogen dunk
van de eerlijkheid van den kritikus
Went, wanneer hij, den loop van zaken
kennende, zegt : andere expedities zijn er
zonder dat ook wel gekomen", want hij
vermeldt niet, dat, toen aan de drie
vereenigingen, die de groote expeditie
voorbereidden, uit het toekennen van
een subsidie voor mijne expeditie, ge
bleken was, dat de Regeering het onder
zoek van Suriiiamo's binnenlanden wilde
steunen, en toen op de begrooting van
het volgend jaar een groote som (bijna
de helft van hetgeen voor de groote"
expeditie noodig was) voor hare plannen
werd aangenomen, door hare uitgebreide
betrekkingen en grooten invloed de andere
helft bij genootschappen en belangstel
lende particulieren spoedig gevonden was.
Zal >het nu iemand nog bevreemden,
dat, toen financiers eene belangrijke som
voor mijn tocht beschikbaar wenschten
te stellen, wanneer ik een onderzoek
naar goud in hot westen der kolonie
aan het wetenschappelijk onderzoek ver
bond, ik dit voorstel na toestemming
van den toenmaligen Minister en den
Gouverneur van Suriname gretig aan
nam? Ik geloof van neen, temeer, daar
mijne expeditie in hoofdzaak een geolo
gische exploratie beoogde, en daar juist
in de richting, waarin op geologisch
gebied voor de kolonie de belangrijkste
uitkomsten te verwachten waren een
onderzoek naar den ^oorsprong en de
verspreiding van het- goud ? een ver
binding met een goud-expeditie zoo al
niet noodzakelijk, dan toch van groot
voordeel was, om de geologische onder
stellingen aan de ervaringen der praktijk
te kunnen toetsen. 4) ?
Dat de schrijver van het Gi cisartikel
dit gewichtig punt niet in het licht stelt
en het doet voorkomen, alsof ik mij,
belust op eigen voordeel, door een con
sortium van financiers tot die verbinding
heb laten overhalen, strekt hem niet tot
eer. De insinuatie is het ambt eens hoog
leeraars onwaardig en doet het mij, met
het oog op meer dergelijke voorbeelden
op het gebied der wetenschap, wensehelijk
voorkomen, op het gevaar van het
monopoliseeren der wetenschap door
hoogleeraren en geleerde genootschappen te
wijzen.
De wetenschappen even min als onze
koloniën zijn met 7,ulke kleinzieliglieden
gebaat. ">)
Xoch den hooglceraar Went, noch aan
genootschappen, die mij niet steunden,
ben ik trouwens verantwoording schuldig
omtrent de wijze waarop ik de gelden
voor mijne expeditie bijeen bracht. Hun
past het slechts, na lezing van alle rap
porten een onberanr/en oordeel uit te
spreken over de wetenschappelijke en
praktische uitkomsten van mijne reis naar
de kolonie Suriname, vergeleken niet die
der latere expedities, eu niet door tegen
werking en allerlei vitterijen bij
landgenooten het toch al zoo sehanrsche
enthousiasme voor het onderzoek onzer
koloniën, waar op wetenschappelijk ge
bied nog zoo oneindig veel te
uit te dooven.
DR. IL VAX C.Y
's-Gravenhngo, IS ( >ct. l
doen valt,
I) Zie o. il. c U' nummers van !>l)
7 2 >(.'(?. l !)<;:_' van J k' i*'i<r!naiitci'.
-j I'at dit gemis aan samenwerking reeds
voor Suriname nadeelige gevolgen gehad heeft
blijkt uit het onlangs (111(11!) verschenen rap
port van den hoogleeraar Wout .,over de
ziekteverschijnselen van de <'aeao-plunt",
waarin de professor zijn leedwezen betuigt.
dal iiij in liet begin van zijn verblijf slecht*
oppervlakkig op versteende eaean-vrneliten
gelet heeft en dat hem te laat bleek, dat hij
voor eene nauwkeurige studie van de ziekte
veel meer verschillende studiën had moeten
verzamelen [ blz. :'»S).
Had de schrijver van het rapport zich vóór
zijn vertrek naar de Kolonie tot mij gewend.
dan had hij zich over dit verzuim niet te
beklagen gehad, want na mijn Surinuamselie
plantage-bezoeken, bestond er al reeds bij mij
weinig twijfel meer aan ecu verband tnsschen
de krulloten-ziekte en de versteening der
vruchten. i/ie mijne .,Bijdrage tot de kennis
der cultures in Suriname, J. 11. de Jiussy
l'.IOI, blz. :!4i.
.'!) On/e goograaf J. F. Xiernieijer heeft
op liet verouderde beginsel, waarvan de Com
missie voor het wetenschappelijk" onderzoek
van Suriname uitgaat, reeds vroeger gewezen
(Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardr. (ien.
1901, blz. 091), en in zijne, bespreking van
mijn werk in het November-uummer van dit
Tijdschrift heeft hij deze opmerking, naar
aanleiding der door mij verkregen uitkomsten,
nog eens met nadruk herhaald. Expedities,
die alleen het topographiseh onderzoek ten
doel hebben, kunnen bij het groote publiek
geen belangstelling voor de binnenlanden
der kolonie wekken, vooral niet wanneer
men weet, dat wegens de aanzienlijke som
men, die zij vorderen, het wetenschappelijk
onderzoek nog jaren lang zal moeten uit
blijven.
4) Uit het afzonderlijk uit te geven weten
schappelijk deel zal dit nog duidelijker blijken,
dan uit de enkele tusseheii het reisverhaal
reeds ingevlochten niededeelingeii betreffende
dit onderwerp.
5) Den leden van het Koninklijk Neder
landse}! Aardrijkskundig Genootschap moet
deze naijver om den voorrang ongetwijfeld
opgevallen zijn, toen het Bestuur van dit
U-euootschap op het convocatiebiljet voor de
vergadering van 11 Maart 1902, waarop de
leider der Coppename-expeditie zou spreken,
het navolgende liet plaatsen:
Het Bestuur vestigt de aandacht op boven
staande lezing over de eerste groote weten
schappelijke expeditie, welke in Suriname
is ondernomen". '
En het lezend publiek zal deze naijver ten
duidelijkste gebleken zijn:
l o uit eenige afbrekende woorden over
mijne expeditie in oen artikel in Booii's
magazijn (1901) door den toenmaligen Com
mandant der troepen in Suriname geschreven,
die met den Gouverneur Tonckeiis en Prof.
Went de Coppename-expeditie een eind de
rivier opbracht;
-o uit de al'brekende woorden, die Prof.
Went zich na zijn terugkeer uit de kolonie
in een ondervraging door een verslaggever
van het JfimiiebUml over mijn tocht liet
ontvallen (het avondblad van (i Maart 1902)
toen er nog geen enkel rapport van mijn
hand het licht had gezien, en eindelijk
3o uit de wijze waarop Prof. Went in zijn
Gidsartikeltje het den lezer vooral duidelijk
wil maken, dat de Coppename-expeditie,
hoewel een jaar later ondernomen, toch
eigenlijk de eerste had moeten zijn.
Dit zijn uitingen van^wrevel, die nimmer
van mannen van ontwikkeling gehoord
moesten worden !
Naar aanleiding der
Marinebegrooting voor 1904.
II. (Slot.)
Mijn tweede opmerking geldt een denk
beeld dat ik hier niet te ver zal uitwer
ken, omdat het van te ingrijpenden aard
is om eene beslissing binnen korten tijd
te mogen verwachten. Nu we echter de
belangen van het personeel door Z.E.
7.00 speciaal onder handen senomen zien,
is het misschien wel de rechte tijd om
althans eene wisseling van gedachten op
dit punt uit te lokken.
Ik meen het denkbeeld van
kustvorsterkingen en kustwacht (seinstations)
ingedeeld bij de Marine. Reeds lang ge
leden is het, dat voor het eerst dit punt
ondei' de aandacht werd gebracht, maar
de aandacht, zoowel van volksvertegen
woordiging als van regcering, is er nooit
belangrijk door geboeid ik ineen dat
alleen de beer Staalman er in de laatste
jaren zijn aandacht aan gewijd heeft.
Wat aangaat de vraag of de
kustversterkingen beter bediend zullen worden
door matrozen (en mariniers zoo Tioodig
of zoo mogelijk) die reeds jaren gediend
hebben en dus met kanonnen (iu 't alge
meen) en de excrcitiën, richten enz. ver
trouwd zijn, of door miliciens-artilleristen,
ik seloof dat dit absoluut geen twijfel
lijdt, niaur ook een officier en onder
officier der Marine is daar, waar het geldt
liet vinden van de kwetsbare plaatsen
van vijandelijke schepen, hot begrijpen
van de manoeuvres dier schepen en ergo
van het doeltreffend onder vuur nemen
beter op zijn plaats dan een officier
(ouderoff.) der landmacht. Dit punt is al
zoo vaak beredeneerd door veel
bokwanieren dan steller dezes, dat het op 't
ooacnblik niet vorder behoeft uitgewerkt
te worden hoewel we daarom nog niet
willen zegden dat het voor geen bestrij
ding vatbaar is. AYe zouden ook het
oordeel van de Limhuncht, in cüsu den
aoueralen staf, moeten weten, die
inisschieu uit een soort van iuuour propre
niet gaarne het beheer over iets uit handen
zal 'ovej). Als echter mocht blijken dat
van bevoegde zijde, hot in 's laiuls belang
werd 'eneht, de kust versterkingen onder
Marine te doen ressorteeren, dan hopen
we dat liet Departement van
Oorlogverder zal zien dan het Plein.
Op dezen kant van de kwestie gaan we
nu niet verder in. AVe hebben alleen in
aansluitiiiir niet vroegere betoogen willen
beweren dat we de .Marine meer aange
wezen en geschikt oordeelen om de
knstversterkingen te bedienen dan de
artillerie der landmacht.
A\ at echte)1 een dergelijke organisatie
aan het personeel der Marine voorna
melijk de lagere rangen zou ten goede
komen, dat is in geen twee woorden
gezegd. Dat is niet een kwestie van een
guldentje meer in de maand, hoe
gaarne ook zóó iets aanvaard wordt
overigens, : het is de zaak van de
geheele toekomst van den matroos van
den onderofficier, en ook van enkele
deiofficieren. Als we er toe kunnen komen
om dat te erkennen, dan zullen we er
iets voor over hebben om het te bereiken.
Er is een groot verloop bij de'Marine,
de meeste matrozen, die hun diensttijd
volbracht hebben, gaan er uit, teekenen
soms nog nmaal bij, verdwijnen dan
en keeren de Marine den rug toe, waarin
ze van knaap man geworden zijn, waar
hun beste jaren liggen, waaraan voor elk
een laten er misstanden zijn en
die zijn er toch ook veel herinneringen
verbonden zijn die dierbaar blijven, en
die gemist worden later. De man verlaat
zijn kameraden waar hij mee geweest
is in de Oost, aan de Kaap, overal, maar
vooral op de groote Zee. Lange, lange
dagen en nachten op zee. Dan hecht je
je aan elkaar, en aan je schip. En je
hecht je aan de zee ook. Hij verlaat ook
zijn werk, waar hij bekwaam en handig
in is. Als de schipper een werk van ver
trouwen heeft waar het op aankomt,
waar zeemanschap of matrozenhandigheid
voor noodig was, dan riep hij hem er
bij. Maar hij gaat er »it. Hij gaat een
baantje aan den wal" zoeken. Hij zal
alle bazen afloopen. Solliciteeren bij'
politie, brandweer, havenwerken, werven,
zal zich honderdmaal het hoofd stooten
en , misschien ten leste een baantje van
loopknecht aannemen hij, de bekwame
matroos, de rechterhand van den schipper.
Maar hij is toch blij dat hij er uit is.
Hij zou weer naar Indiëmoeten voor
drie en een halfjaar. Deze HoIIandsche
torn" heeft maar twee jaar geduurd en
dan zit je nog maar een vierde van den
tijd bij moeder de vrouw thuis, als ie de
wacht, varen voor oefeningen enz. er af
rekent. ?
Zie, zoo'n man heeft in vijf en een
half jaar, een half jaar bij vrouw en
kinderen (en dan alleen den avond en
Zondag natuurlijk) doorgebracht, en dat
bestaan repeteert zich nu voortdurend
als hij er in blijft ja! Maar die'toekomst
lacht hem niet toe, dat gaat zoo niet :
elke vijf jaar een half jaar thuis. Je
kinders ken je amper en je vrouw
die ken je ook amper, maar een ander
kent ze misschien te beter.
Xeen, het is niet grappig, het is vaak
droevig, en als we de toestanden kennen,
dan begrijpen we dat de Minister zijn
matrozen niet houdt met f2 meer in de
maand, en ook met nog meer niet,
en dat hij zelfs zoovele onderofficieren
niet houdt, met de meest
humane»behandeling niet.
De menschen hebben immers geen
toekomst. Daarom zoo gauw mogelijk er
uit! Voordat hij te oud is om -in het
burgerlijke een passende betrekking te
vinden. Dat is alles zoo eenvoudig, zoo
onverbiddelijk logisch, dat geen Regeering
of Kamer daaraan kunnen helpen, tenzij...
men zoowel den matroos als den onder
officier een toekomst opent, die hen niet
meer altijd de belangen van den dienst,
die van het huisgezin ziet uitsluiten.
En zulk een foekoiit-xt li/jt iti de
kitstrersterkinym f
Op welken leeftijd de grens moet liggen,
waarboven men niet meer zal behoeven
te varen, kan en behoef ik hier niet uit
te maken, maar open den man het voor
uitzicht, niet al te laat, en rerzckerd
natuurlijk, geen kans alleen, en hij zal
gaarne in zijn vak blijven en zijn aan
spraken op pensioen niet weggooien. Stel
ook_ hen, die voor den dienst aan boord
of in de tropen zijn afgekeurd, in de
gelegenheid om hun carrière voort te
zetten in een ander vak aan don wal,
en dan zal het hopelooze gevoel verdwij
nen dat nu den marineman aanpakt,
wanneer hij weer voor zijn zóóveelsto
torn naar den Oost moet en zijn huis
gezin onder 't bestuur van een zwakke
vrouw moet achterlaten, strijdende voor
het bestaan en in de gevaren van de
maatschappij.
(ienoeg, wie de Marine kent, beseft
ook do waarheid van deze beweringen.
Beweringen zijn het eigenlijk.niet het
zijn feiten.
Dat deze Minister niet met hart en
ziel de belangen van de Marine en haai1
personeel zou behartigen daaraan be
hoeven we gelukkig niet te twijfelen,
maar de bezwaren !
Laten we hopen. D ft is, volgens onze
bescheiden moening, de weg.
.Xil volentibus arduumf