De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 8 november pagina 4

8 november 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR KEDERLAND. Na. 1376 * i* * T houden op hetgeen verricht is; daaruit toch leert men wat nog gedaan moet worden. Van ons kamermuziek-gezelsehap kan men echter in waarheid getuigen dat de toekomst slechts behoeft te worden voortgezet in de richting van het verledene, om aan zijn doel te be antwoorden. Men leest in de inleiding van het overzicht dat de moderne meesters als Brahms, Dvorak, Grieg, Cesar Franck e. a. compositiën voor kamermuziek hebben voortgebracht, die het -voortbestaan en' de vejdere ontwikkeling van dezen tak der .muzikale productie verzekeren. Maar indien dit ook niet zoo ware, dan nog zouden 'de heerlijke werken van onze klas sieken het tot een gebiedende noodzakelijk heid maken, dat minstens n gezelschap zich bezighoude met het beoefenen dier kunst. Zij die, gelijk schrijver dezes, de kamermuziek-avonden kennen van af, of nagenoeg van af hunne oprichting, zullen zich herin neren, dat uitsluitend daar jaren achtereen d 3 kunst gediend werd in een mate van voor treffelijkheid, zooals die elders niet bereikt werd. Later, vooral ook bij de oprichting van het Concertgebouw-orchest, nam hetgeheele muziekleven hier ter stede een grootere vlucht; maar toch hebben de soirees voor kamermuziek, ondanks de afwisseling in de be zetting der partijen, een hoog en voornaam standpunt weten te, handhaven. ? , -Ook dit jaar waren er weder twee vacatures te vervullen. Een van den heer Eldering, die naar Keulen vertrokken is en geretnplaceerd werd , door den heer Carl Flesch en n van den heer AndréSpoor, die zich terug getrokken > heeft wegens zijn inspannende bezigheden aan het Concertgebouw (de heer Spoor heeft ook de zomerconcerten te dirigeeren). De heer S. Noach, een leerling van den heer Eldering, trad in zijn plaats op aan de tweede-vioollessenaar. Reeds in het eerste nummer kon men bespeuren dat de heer Flesch een voortreffelijk violist is. Uit den aard der zaak echter bood de vioolsonate van César Franck hem de beste gelegenheid om zijne qualiteiten ten toon te spreiden. Deze bestaan in een mooien, sympathieken en warmen toon, die in staat is alle schakeeringen van hetrijnste pianissimötot hét krachtigste fortissimo, met absolute klankschoonheid en natuurlijk ook met de grootste zuiverheid ten uitvoer te bren gen. Hier en daar scheen de heer Flesch een opvatting te hebben van Franck's sonate, die eenigszins afwijkt van de bijna algemeen hier gevolgde. Mij heeft die niet gehinderd, maar te verwonderen valt het overigens ook iiiet, als men in aanmerking neemt dat de heer Flesch eenige jaren in Rumeniëheeft gemusiceerd, te midden eener bevolking die zoo hemelsbreed afwijkt van ons ras. * Ik twyfel er niet aan, of de heer Flesch zal zich spoedig weten te assimileeren aan zijne partners; ik begroet hem dus met sympathie in den kring onzer kamermuziek-kunstenaars. De heer Noach had een meer bescheiden rol te vervullen, waarvan hij zich echter met talent kweet.. In het strijkquartet, waar alle spelejs gelijke rechten en plichten, hebben, zal hij zeker gelegenheid vinden zijn talent beter te doen opmerken. De avond werd geopend met een nieuwe compositie (manuscript) van Julius Róntgen; n.l. een quintet voor piano en strijkinstru.menten. In dit opus heeft Röntgen op zeer gelukkige wijze een proeve geleverd van modificatie van den tot dusverre algemeen gevolgden vorm. Hij heeft ii.l. niet de vier gebruikelijke deelen aangewend, maar zijn opus in n Satz, onafgebroken door, gecom poneerd. Reeds vroeger hebben wij kunnen bespeuren dat Röntgen er naar streefde het zelfde thematische materiaal in alle onderdeelen zyner kamerniuziekwerken aan te wenden. Thans is hij, met inachtneming tevens dezer methode, een stap verder gegaan. .Zooals ik reeds zeide, is de componist hierbij zeer gelukkig geslaagd en wel omdat bij de afwisseling in de teunpi zoo goed is rekening gehouden met de symmetrische eischen van een kunstwerk. Slechts het Scherzo met het daarbij behoorende .Trio heeft, ongeveer in 'het midden van hefe opus, zijn gewonen vorm gekregen. Daarvóór ontmoet men een mooie breede inleiding, waarin de themata geëxpo seerd zijn en een kort molto energico" van vurig, onstuimig karakter. Daarna een zangrijk Largo," waarin de violoncelpartij goed be dacht is, benevens een tamelijk breed uit gesponnen Finale. Met de grootste sympathie begroet ik het ?streven van Röntgen om den vorm te wijzi gen. Niet omdat de gebruikelijke indeeling geen gelegenheid zou aanbieden iets nieuws te brengen, doch omdat in een nieuwen vorm de componist zelfstandiger kan optreden en zijn geest van zelf reeds er op uit is van de Schablone" af te wijken en meer eenheid te brengen in het geheel. Het Quintet werd behalve door den com ponist en de beide reeds genoemde kunste naars nog door den heer Hofmeester aan de alt- en den heer Mossel aan de cello-partij op prachtige, meesleepeiide wijze uitgevoerd. Terecht werd de componist en steunpilaar der kamermuziek-soirees met een tweetal kransen gehuldigd. . Het Piano-quintet van Brahms, dat ook op de eerste soiree in 1878 uitgevoerd is, werd aan liet slot van den avond gespeeld. Het is noodeloos over dit' heerlijke werk nog woorden van bewondering ten beste te geven. Het is iu den vollen zin des w'oords een meesterwerk en in alle vier de deelen vervuld van een grandiose inspiratie. Dat ook hieraan een gloedvolle vertolking ten deel viel, behoeft niet extra vermeld te worden. En zoo zij dan aan onze sympathieke kamer muziek-vereeniging in den aanvang van haar tweede kwart-eeuw alle goeds toegewcnscht! Joseph Hofmann was de pianist die onze aandacht vroeg voor het laatste ubonnementsconcert in het Concertgebouw. Reeds als wonderkind heeft hij zich een geachten, gevierden naam verworven. Door een uitstekend verzorgde opvoeding, die hem in zijn jeugd niet al te lang blootstelde aan de atmospheer van de concertzaal, werd zijn talent gerijpt en zoo is hij dan als een harmonisch gevormd kunstenaar tot ons wedergekeerd. Ik hoorde van hem het d-moll concert van Rubinstein. Zeker is dit het beste van de vijf concerten, die de russische meester geschreven heeft. De eerste Satz is nog steeds een frisch, levendig muziekstuk met mooie thema's, flink bewerkt en goed geïnstrumenteerd. De beide andere deelen kwamen mij ietwat ver ouderd voor. Met groot meesterschap werd het concert door Hofmann vertolkt. Des te meer verwon derde het mij, dat hij de nummers van Chopin, na du pauze door hem gespeeld, zoo weinig leven wist in te blazen. Noch bij de nocturne, noch' b'j de polonaise en tude wist hij be langstelling'te wekken. Misschien is zijn voor dracht zóó intiem, dat hij deze stukken slechts in een kleine zaal goed kan spelen, maar hier werkten ze beslist vervelend. Het orchest speelde vóór de pauze Mozart's don Juan-ouverture en Ricbard Strauss' don Juan-muziek. Het is wel verleidelijk om een vergelijking te maken tusschen de opvatting van den meester van de. achttiende eeuw en dien van thans. AVèl heeft de eerste slechts bedoeld een inleiding te geven voor een opera en de tweede een compleet afgerond kunst werk, zoodat zij niet op gelijke basis staan; maar toch zijn er trekken genoeg in Mozart's werk aan te wijzen die doelen op' den ridderlijken, galanten edelman, daarentegen in Strauss' compositie, welke ons den titelheld voorstellen, als een man die zich in schui mende levenslust door den maalstroom der hartstochten laat medesiepen. Trouwens de don Juan-stof van Nic. Lenau is heel anders geaard dan het onderwerp dat wij uit da Ponte's Libretto kennen. Beide werken genoten een zeer schoone uitvoering. Na de pauze werd nog door het orchest gespeeld de Rakoczy-marsch uit Berlioz' Damnation de Faust", een werk waarover niets nieuws behoeft gezegd te worden. Hoewel ik geen gelegenheid had het quartetgezelschap van de heeren Hayot, c. s. uit Parijs mijne opwachting te maken, wil ik toch even het optreden van dat voortreffelijk gezelschap registreereu. Erratum: In de vorige Groene" heeft de zetter mij doen zeggen dat Mahler's eerste symphonie, bij haar eerste uitvoering te \Veimar in 1894 abgeleiert" werd. Opdat niemand denke dat ik abgelehert" schreef, iets waartoe het werk ook absoluut geen aanlei ding geeft, wil ik toch even mededeelen dat ik het woord abgelehht" bedoeld heb, zooals de welwillende lezer vermoedelijk wel begrepen heeft. ' AXT. AVKRKAMI-. De scbiltóip in ds NLnwe Beurs, IL De schilderingen bij den ingang zijn in alle opzichten zeer verschillend van die van Roland Holst, voor eenigen tijd in het Week blad besproken. Allereerst onderscheidt zich dit werk door de toepassing van een geheel ander procédé. Dan is bij het scheppen van deze tafereelen van geheel andere intentie's uitgegaan, en eindelijk is er ook het groote onderscheid te vinden in de handeling zelf. Bij Holst's werk vallen onzekerheden en on gelijkmatige bewegingen waar te nemen van een zich zelf nog mistrouwende kracht, Toorop schijnt geen oogenblik de zwaarte van deze taak geïntimideerd te hebben; zijn uiting heeft de nadrukkelijkheid van het volle vertrouwen in eigen vermogen. Maar het schuchtere pogen van Holst is mij veel sympathieker, want deze stoutheid van uit drukking ie al te zeer de bluf van moed der-overtuiging. Er is over deze Beursschilderingen veel alarm gemaakt; zij gelden zoowat voor het summum der onmogelijkheden, waarmee de verstandig oordeelende goe-gemeonte de Beurs versieringen en ook den bouw' zelf willen belachelijk maken. Dat het werk van Toorop, ook al was het goed geslaagd, aanstoot zou geven, was wel te verwachten. Maar die geloof in hem hadden en wisten hoe zwaar het oordeel weegt van de menschen, die voor de wel gewichtiger aangelegenheden van koop en verkoop daarbinnen hun aandacht te spannen hebben, moeten nu helaas met stille ergernis het gelijk stellen aan den kant van het joelende gejouw. Hoogstens kunnen zij zich retireeren met de overweging, dat hij zich niet beklagen moet, die gebeten wordt als hij zijn hand in den bek van den hond steekt. Toorop heeft het algemeene oordeel niet getrotseerd met dezen arbeid, maar on redelijk getart. Mij dunkt, de bouwmeester zelf heeft versteld gestaan toen hij deze schreeuwende vlekken op zijn werk zag aan gebracht. De schilderingen voegen zich niet naar het bouwwerk, maar 'dringen haar zelf standigheid op met een luidruchtigheid als een reclamebord buiten op den grauwen muur van een boerenhuis. De wand werd niet opgeluisterd maar ge schonden en te bejammeren is het nu dat 't niet den architect zelf werd overgelaten de steenen-rijtjes van dat muurvlak te ver levendigen met tegelversieringeu van eigen vinding gelijk hij het langs de gaanderijen in de groote hal daar binnen heeft gedaan. Nu het werk naar zijn uiterlijk zoo absoluut nietszeggend is, moet het ook overbodig zijn te gaan gissen naar den inhoud van deze zinnebeeldige voorstellingen. De schilder heeft zijn symboliek aangewend als een stok paardje waarmee hij op avontuur uitging, hopend door zijn zonderlinge houding aller blikken tot verdwaasd ontzag te dwingen. Juist om de pretentie is dit werk zoo irritant, en daarbij wanhopig ontmoedigend voor de toekomst. AVas dan zijn kunstbegiiisel zoo weinig diep geworteld, dat de uitgroei, vóór zij haar wasdom bereikt, reeds gesteund moet worden door conventie van starre lijnen 011 bizarre figuratie met een flauwe herinnering aan de beelden der oude Assyriërs? Hij die uit verschillende werken mocht gehouden worden voor de overtuigde apostel van een nieuw Evangelie zou dus zoo spoedig zijn ontaard in een drijver, die nog slechts kan preken den vornielijken eeredienst van zijn ge loof? Juist de richting waarin hij zijn kunst wou voeren, leidde bij uitnemendheid tot uitvoering van monumentale werken; maar een loven van arbeid eu voortdurende zelfinkeer zou nog onvoldoende moeten schijnen tot bereiking van het gedroomde resultaat. AVat reeds als gewonnen mocht beschouwd worden op teekeningen on prenten, het kan maar niet, als onder een vergroot glas beschouwd, overgenomen worden tot bruikbaar materiaal voor een wandschildering. AVat oen lijntje doet op het kleine bestek vau een teekening, het verliest do waarde van zijn uitdrukking zooveel maal verdikt en verlengd voor het iritgestrekte wandvlak. Zoo kan ook, aangebracht op een prent, de regelmatig wegstappende optocht van men schen achter de voorstelling van den Tijd op het middenvak een karakteristiek onderdeel der compositie zijn geweest, hier wordt dit motief een paskwillige tafereel vulling. Het zijn nu carricaturen, maar tegen de bedoeling vau den uitbeelder. Ik voor mij noem dit werk van Toorop een grooten misslag, des te erger wijl het de voorgewende gedaante heeft van een supe rieure, diepzinnige schepping en van een uitbeelding die zichzelf een grooten stijl ge slagen heeft. AVat deze schilderingen echter belangrijk doet zijn is het procédévan de uitvoering. Mij lijkt het gekleurde tegels-systeem de moest rationeele methode voor wand- of monu mentale schilderingen. Zij behoedt ten eenen male inbreuk te maken op de priucipieele eischen van het werk door inmenging van al te picturale elementen, on geeft het geheel bovendien een stabieler en duurzamer karak ter dan het verflaagje op de muur uitgesmeerd. Dat de toepassing van deze methode nu ook rechtgeaard was geloof ik wel niet; de indruk is ten minste nog zeer zwak dat de tafereelen gebouwd werden, daar ontstonden door het treffend invoegen van veelvormige en veelkleurige tegels. Alleen de put lijkt mij in dit opzicht een tcchnjsche volkomenheid. En nu bedenk ik meteen met iets van een blijde verrassing of deze technische moeiclijkheden niet klippen waren waarop de uitzegging strandde en zoo jammerlijk veron gelukte. Het geleden echec zou dan des te tragischer zijn, bij een kunstenaar, die meer dan een ander uit zijn tijd zijn streven tegen samenscholende miskenning had te kanten. AV. SïEEXHOFlf. In Arti. i. De tentoonstelling van aquarellen enz. die nu de zalen van Arti vult, is er een zoo goed, als we er in lang geen zagen, /ij kan op een half dozijn superieure stukken bogen ; verscheidene leden overtreffen de aan hen gestelde verwachtingen en aanmatigend werk, dat kregel maakt, is er nagenoeg njet. Toch hangt er nog te veel. dat ons onver schillig laat, van die nietszeggend».' kunst, waarvan men groote volumen kun afzien, zonder er zich kort daarna iets bepaalds meer van te kunnen herinneren. En geen wonder, blijft een kunstwerk, dat tot ons gemoed gesproken heeft, ons jaren lang bij louter proeven van meer ol' minder habiele verf- en krijtbehandeling, waarbij geene of uiterst zwakke zielsbeweging den drang tot scheppen vormde, kunnen niet teruggeven, wat zij niet ontvingen en missen het vermogen bij den aanschouwer emo ties te wekken, die den maker nimmer bezielden. De belangstelling aan deze kunst gewijd is verloren moeite gelukkig dat hier compensatie bij het goede deel te vinden is. In de groote zual kreeg een nagelaten aquarel van Rink een afzonderlijke plaats. Als een waardig afscheid staat daar die machtige teekening ze doet on« door haar forsche kracht het plotseling heengaan van dezen schilder in den bloei \*m het leven, te pijnlijker voelen. We kunnen hier nog een maal zien, hoe breed de grondslag was, waarop Rink zijn studie bouwde. Die drie eenvoudige visseherskoppcn, ze geven meer dan typen. Zie dien stoeren visseher met den zuid wester, verhaalt dat verweerde gelaat in zijn onbewegelijkheid niet treffend eenvoudig van ruwen strijd met de elementen; zie het groote gelaatvlak ongevoelig en verhard door weer en wind, het weggeknepen oog, dat gewoon is door een spleet in. de verte te staren, den strakken mond, die uren en uren zwijgt, kan de ernst van het moeilijke, gevaarvolle leven van zoo'n man beter dan zóó worden uitgebeeld ? En prachtig gaat hier de behandeling met het onderwerp samen; sober maar beslist zijn de weinige trekken in de koppen aan gegeven ; kloek en breed is de gansche bouw van dit werk, dat ieder,, die Rink's kunst waardeerde, gaarne als herinnering aan zijn talent in zich bewaren zal. De aquarel, die Breitner inzond is een ware verblijding. Nog nimmer zagen we in Breitner's aquarellen die kleurvastheid, dat innige kleurverband, dat zijn goede schilde rijen kenmerkt. De waterverfteekeningen, op de tentoon stelling van zijn werken, haalden niet bij zijn schilderijen en nu komt op eens deze aquarel, waarin al de kracht en macht van zijn olieverfkunst gevaren zijn. Voorop de diepe kleuren van den door woelden grond, waarin do lichtplekken der blauwe werkkielen, in het midden, de huizen met de blijroode daken tegen de e ven-gedekte, lichte lucht en daarachter het huizenrijtje, de gevelkleur tot ijle fijnheid getemperd dooi den lichten morgennevel. Zou dit werk het begin zijn van een periode, waarin do intuïtieve kracht bezonken zal zijn tot wel overwogen kunnen, waarbij het vermogen om de kleuren in bun stellig ver band te geven, niets zal hebben ingeboet, maar het brute, dat nog vaak aan het werk misstond, geweken zal zijn? Als dit eens zijn mocht! Niet minder dan Breitner, schenkt Tholen's aquarel ons genot. Tholen geeft hier een opkomende donderbui. In afwachtende roerloosheid ligt de stille waterplas; een hoog mot hooi beladen schuit komt zachtjes uunglijden. Boven den vlakken horizont rijst statig en grootseh een maje stueuze woikenbank. Het is het moment als de zon schuil gaat, als alles plotseling versombert. Dat is buiten een ernstig, bijna plechtig oogenblik; ieder kent het. voor wien water, lutht en land, planton en boomen levende dingen zijn. Do stemming van zoo'n moment is zoo diep ingrijpend, zoo voelbaar in al het ons omringende, dat het wel eengroot meester moet zijn, die de kracht daarvan in zijn werk kan weergeven. En dat doet Tholen Uier prachtig. Vooral meesterlijk is die wolkenformatie, dat machtige, rijzende gevaarte, het hemelblauw vermeesterend, en door nergens op een pakkend effect te werken, maar ieder onderdeel de juiste kleur en waarde te geven en mee zijn rol te doen vervullen iu het schouwspel, grijpt ons dit zoo machtig aan. Ik weet wel, de manier komt er niet op aan, waarop de schilder tot het eindresultaat van zijn werk komt, maar een aquarel als deze, waarin zoo weinig gesopt, geveegd, gesponsd en gedekt is, behoort tot de uitzonderingen en waar zonder huipmiddeltjes zoo direct met mooie dun en vlak gewasschen tinten het doel bereikt werd, verhoogt dit mijn respect voor den maker. Dit is ook voor een groot deel de charme van de beide teokcningen, die Tholen inzond; hoe weinigen hebben het iu hun hand, zoo vlot en zeker het krijt of' houtskool te hanteeren als Tholen deed in die blije teekening Het Kanon" en in het portret van den reeder van G. in dat typisch milieu. Als er een van de ontzaggelijk uitvoerige teekeningen uit Fl. Verster's handen loskomt, beteekent dit de voleinding van een werk, waarin hij zich soms maanden verdiepte. Want de uitvoerigheid van Verster is er niet eene van met bange nauwgezetheid nateekenen van bijzonderheden; zijn zoeken gaat verder als hij zich zet voor zijn meestal heel een voudig onderwerp doorspeurt hij tot op den kern elk deel, maar altijd als deel van het geheel. Dat maakt dat zijn kunst nooit wordt miniatuurkunst, dut men zijn teekeningen zoowel onder de loupu als op goeden afstand zien kan. Maar vanzelf lokken ze naderbij en gaat men dat oude muurtje van grove klinker moppen van allerhande kleuren vorm betureu. Zoo'n muurtje krijgt voor ons beteekenis; het is een boekblad, waarop een verhaal is neergeschreven van wind en regenvlagen en feilen zonneschijn, die van den muur de steenen hebben afgeschuurd tot een vurig bloedrood, de breede voegen hebben w ggevreten, hier bemost, daar grauw verweerd. En zoo is alles; de nitert fijne schakeekeeringeu in de regenboogkleuren der oude vensterruitjes, de groen-van-vocht uitgeslagen paaltjes van 't hekje, 't is alles met gelijke toewijding gedaan, bijzaken bestaan in d^ze niet voor Verster. Toch is niet alles even mooi geslaagd; de bladeren van het boompje voor het huis zijn wat ijzerachtig geworden, de kleuren van het dak wat bont en hard, de grond hier en daar wat onstoffelijk, mnar dit zijn kleine aanmerkingen, gemaakt in ver gelijking met de bewonderenswaardige zuiver heid van het overige. Een zeer gelukkige inzending is die van Zoetelief Tromp. Tromp had iets goed te maken; na degelijk, solide-beginwerk kwam hij een tijd lang voor den dag met teeke ningen en schilderijen, die op vrij wat losser schroeven stonden en vrees voor grooten teruggang deden rijzen. En nu opeens die superbe aquarel Lekkere druiven", waarin we de beste qualiteiten van onze groote aquarellisten terug vinden. 't Is, zoo men wil, geen werk van sterke oorspronkelijkheid, maar is het dan ook geen verdienste, te toonen, dat men hetgeen een groote tijd aan schooiis bracht, gevoeld en -begrepen heeft en zou het niet geoorloofd zijn dit te pas te brengen, zondereen bepaalden .meester na te volgen? Ik weet niet, wat het meest in deze aquarel te bewonderen: de mooie diepte, de zeer smaakvolle mis- en-scène, de beschaafde voor dracht en kunstvolle behandeling of de prachtig rijpe kleuren geen wonder, dat ze tegen den bescheiden prijs al ras een kooper vond. Als laatste van het half dozijn superieure werken, maar daarvan niet het minste, noem ik de kapitale waterverfteekeningen van Mesdag. Een ieder, die het werk van Mesdag kent, keut ook de ongelijkheid ervan en vooral van zijn aquarellen zijn er heel wat in omloop, waar over het beter is te zwijgen. Maar deze is er een van den echten Mesdag, van hem, die het grootsche van onze Noordzee, als zij onze kusten beukt en teistert beter en mooier begrepen en weergegeven heeft dan eenig ander. Hier maakt de grootheid van het fel bewogen water en de wilde lucht, treffender nog door de stip van het schip in nood en de kleine, nietige reddingsboot in die onme telijke ruimte, op ons een machtigen indruk, AVe zien hier den ouden meester weer in zijn volle kracht. (Sint rolijtj. J. AV. N. Een nieuw wart over de wijsbegeerte van Hietzsclie. II. (Slot}. Het boek van Lichtenberger leest aangenaam, en de voorrede van den hoogleeraar Van der AVijck (was deze het ook niet, die in de Mannen v:m Beteekenis die aardige studie schreef ?) vormt daartoe een uitstekende inleiding, waarin ook terecht over de dwaze overdrij ving van sommige Nietzschevereerders, of liever Nietzschomanen, de staf wordt gebro ken. Sommige vrouwen hebben Nietzsch beter beoordeeld dan deze mannelijke adep ten, men leze b.v. de Memoiren einer Idealistin" en den Lebensabend eiuer Idealistin" van de onlangs te Rome overleden uitne mende vrouw, Malwida von Meysenbug Ij. Bij de beoordeeling van Nietzschêlette men' er steeds op dat hij geen schoolfilosoof is, en liet ook niet zijn wil. Lichtenberger ziet dit heel goed in. Ook erkent hij terecht dat Nietzschê's ideeën, in stelselmatigen vorm verklaard, een leerstellige!! schijn verkrijgen, dien zij niet hebben en ook niet bedoelen (blz. 85). Niet zonder reden vraagt hij of' 't niet onvoorzichtig is, een stelsel" van Nietzgehe te vormen, zooals men er een van Kant of Schopeiihauer vormt (het is er dan ook soms naar!), terwijl men opmerkt hoe weinig plaats de logische waarheid innam in zijne overwegingen (blz. 86). Dat stelsel van NietzschêLichtenberger aanvaarden wij dan ook alleen onder voorbehoud. Wij lezen het werkje door, on besluiten er uit, zoo spoedig mogelijk de hoofdwerken van Nietz schêzelf ter hand te nemen. Nietzschêleert nadenken. Reeds vroeger heb ik het gezegd, dit is zijn waarde : hij is een wakkerschudder, een kloktenluider, een twijfelwekker, een slaapverdrijver, een voorlooper dus van nieuwe denkbeelden en van nieuwe vormen. Lees wat hij over de vrouw, over het vrouwenvraagstuk, over het schijnfeminisme zegt (blz. 112 en 113). Het is geestig, het is halfwaar, het is opwekkend. (Zuivere, strikte, eenvoudige waarheid in eenvoudigen vorm vindt meestal bij de menscheii geen ingang.) In schooneii stijl gehuld bevat liet veel juistheid. Het is niet nieuw, maar door zijn goestigeii vorm maakt het den indruk van nieuw te zijn. AVaar Nietzschêklaagt dat de vrouw hare poëzie verliest, haar zenuwgestel in de war maakt, haar natuurlijke roeping, het ter wereld breiiuen van schoone kindoren, ontrouw wordt, daar volgt hij den zieken dweeper Rousseau, die toch met al zijn dwaze over drijvingen een groot voorlooper, een groot natuurprofeet is geweest (blz. ]14l. Nietzschêleert deuken, ook over de poli tiek, die hij overigens (gelukkig misschien !) niet praktisch heeft beoefend. AVaut politiek bederft het karakter, vooral politiek in liet kleine. Is er aardiger satire op de gelijkheidsmakerij en gelijkheidsdroomerij, op de schijndemokratie, denkbaar dan hier en daar in zijne geschriften voorkomt ? (blz. 115). Er schuilt in zijn theorie van den Uebermensch alweer heel veel waarheid, geniale menschen zijn volstrekt niet uitsluitend het voortbreng sel van hun tijd, en nog onlangs heb ik met genoegen bemerkt dat de hoogleeraar Treüb in zijn verdienstelijk werk over K. Marx soortgelijke denkbeelden heeft verkondigd, die. wel eens mogen worden gesteld tegenover som mige eenzijdige uitingen van een kwalijk begrepen zoogenaamd historisch materialisme. AVij moeten Nietzschêechter nooit voetstoots aanvaarden. Voor hem is de democratische staat een ontaarde vorm van den staat, de godsdienst van het lijden een ziekenmoraal, de AVagiieriaansche kunst, die in onze dagen zegeviert, een kunst van verval (blz. 129). AVat is hierin waar ? AVat valsch ? Herzien wij onze begrippen! Volgen wij den krank zinnig gewordene op zijne duizelingwekkende hoogte! AVant er schuilt in deze aphorismen veel diepe waarheid. Er is veel leugen in de schijndemokratie, er is veel ziekelijks in onze opkweeking van de zieke.i, er is veel dwaas heid eu veel ktmstverval, al zullen de zondag-concerthuis-storrnloopers het niet steeds bemerken. Nietzschêleert denken. Maar laat ons geen Nietzschianon worden. Laat ons wél de aapna tuur van (wie weet ?) onze voorouders ontwik kelen, dat is veredeleiijdat is: tot zekere hoogte afschudden. Laat ons, om met Nietzschête spreken, ons verheffen boven de kudde. Geen aapdieren, maar me.nschdieren, denkdieren, menschen moeten wij zijn, of worden. Naar boven ! Excelsior ! De theorie van den Ueber mensch, trouwens al door Goethe uitgespro ken, is het hoogtepunt in de wijsbegeerte van Niutzsche. Aan die theorie, reeds door Goethe, reeds door Plato gevoeld en ten deele ontwikkeld (blz. 133?134), heeft Nietzsch weer een nieuwen, fraaien vorm geschonken, en haar juist door dat nieuwe kleed in het jongere, vrijer denkende Europa in om loop gebracht. Maar nogmaals : die theorie is geen wiskundige waarheid. Die theorie heeft wellicht meer ontkennende dan stellige waarde. Als Nietzschêden oorlog het mach tigst instrument van vooruitgang noemt, als hij oorlog weldadig en goed op zichzelf ver klaart, wanneer Zarathustra?N'ietzsche uit roept : Dit, mijne broeders, is de nieuwe wet die ik u verkondig : Wordt liartl! (blz. 136), dan zal de denkende lezer dit geestig woor denspel, deze vernuftige gedaehtenreeks, dit vuurwerk van ideën die waaiervormig als vonken uiteenspatten, slechts als een vernie tigende kritiek op veler levens- en wereld beschouwing, maar volstrekt niet als een nieuwe, als een bevredigende en alles om vattende levensleer aanvaarden. "En dan ten slotte : Nietzschêschrijft een helder, een fraai, een leesbaar, een genotvol Duitsch, niet voor de massa, maar voor den met de Duitsche taal vertronwden,beschaafden lezer. Nietzschêzet de overlevering voort van Schiller en Goethe, vooral van Goethe's prosa. In den woestijn der onverkwikkelijke, alssteenen-in-den-maag-liggende Duitsche filo sofen is Nietzschêeen vriendelijke oase 2). De hoofdman, Kant, is log en zwaar en hard verteerbaar. Hegel bezorgt ons somtijds een nachtmerrie. De stelselmatige, noest bewerkte, maar vervelende, weinig smaakvolle geschrif ten der Duitschers, haast op ieder gebied, vormen een dikken laag brei, om 't zoo uit te drukken, waaraan somtijds, helaas! alle bevalligheid, alle kunstwaarde ontbreekt. Reeds Frederik de Groote en na hem een nóg grootere, Goethe, heeft die fout van zijn landgenooten ingezien. Nietzschênu is alweer een uitzondering op don regel. Hij bezit iets van l'esprit gaulois, de oude Hellenen hebben hem fraaie vormen geleerd, misschien zelfs dat zijn Slawische afkomst (Niëtzky ? blz. 4) hem ook behoed heeft voor het logge, dat vele Duitsche geschrifte.ii aankleeft. Nietzsch heeft, terecht, de wijsbegeerte weer met de poëzie verbonden.) Utrecht. Dr. II. C. MULLER. 1) Niet van Meysenburg, zooals op blz. t) verkeerdelijk staat afgedrukt. Alle volgende aanhalingen zijn evenzeer uit het boekje van prof. Lichtenberger. 2) Lichtenberger zegt terecht : Nietzsch hooft het, voor een Duitsch wijsgeer vrij zeldzaam, voorrecht genoten, gelezen en be twist te worden niet alleen door mannen t-an liet rat, maar ook door het groote pu bliek (blz. 140. Drukfout: Eerste artikel, noot 5): Nietzseti?.... een roorlooper VAN Multutnl/. Loes : ALS ' tliiiimmiiiiiiiHHHiiiiiiiliiiiiiMMiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiiiiiiimiitiiiiiiiiilw 40 cents per regel. IIIIHIIIIIIIIIII ..... i ..... imiiiii ..... iniiiiiinii ......... iimiiii ............... im tot fl 11.35 p. Mef: Franco en vrfl VBD Invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand; ovenzoo van zwarte, witte en gekleurde ,,Henneberg*Z||de", van «O cent tot fl 11,3» per Meter. G. Henneberg, Zijde Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürlch. «RUT ltotit EIPPING Zeker en zonder pijn werkt het Echte Kadlauersche Eksteroogenmiddel, ? 0.50. Alleen echt met de firma KRONENA POTIIKKK, Berlin. Depot bij CLÉBAN & Co , Apoth. POLAK, PHARMACÏE FRANCAISE. Piano-, Orpl- en MEYROOS <& Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS enPI ANIXO's in Koop en in Huur Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl