Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR KEDERLAND.
Na. 1376
*
i*
*
T
houden op hetgeen verricht is; daaruit toch
leert men wat nog gedaan moet worden. Van
ons kamermuziek-gezelsehap kan men echter
in waarheid getuigen dat de toekomst slechts
behoeft te worden voortgezet in de richting
van het verledene, om aan zijn doel te be
antwoorden.
Men leest in de inleiding van het overzicht
dat de moderne meesters als Brahms, Dvorak,
Grieg, Cesar Franck e. a. compositiën voor
kamermuziek hebben voortgebracht, die het
-voortbestaan en' de vejdere ontwikkeling van
dezen tak der .muzikale productie verzekeren.
Maar indien dit ook niet zoo ware, dan nog
zouden 'de heerlijke werken van onze klas
sieken het tot een gebiedende noodzakelijk
heid maken, dat minstens n gezelschap zich
bezighoude met het beoefenen dier kunst.
Zij die, gelijk schrijver dezes, de
kamermuziek-avonden kennen van af, of nagenoeg
van af hunne oprichting, zullen zich herin
neren, dat uitsluitend daar jaren achtereen
d 3 kunst gediend werd in een mate van voor
treffelijkheid, zooals die elders niet bereikt
werd. Later, vooral ook bij de oprichting van
het Concertgebouw-orchest, nam hetgeheele
muziekleven hier ter stede een grootere
vlucht; maar toch hebben de soirees voor
kamermuziek, ondanks de afwisseling in de be
zetting der partijen, een hoog en voornaam
standpunt weten te, handhaven.
? , -Ook dit jaar waren er weder twee vacatures
te vervullen. Een van den heer Eldering, die
naar Keulen vertrokken is en geretnplaceerd
werd , door den heer Carl Flesch en n
van den heer AndréSpoor, die zich terug
getrokken > heeft wegens zijn inspannende
bezigheden aan het Concertgebouw (de heer
Spoor heeft ook de zomerconcerten te
dirigeeren). De heer S. Noach, een leerling van
den heer Eldering, trad in zijn plaats op aan
de tweede-vioollessenaar.
Reeds in het eerste nummer kon men
bespeuren dat de heer Flesch een voortreffelijk
violist is. Uit den aard der zaak echter bood
de vioolsonate van César Franck hem de
beste gelegenheid om zijne qualiteiten ten
toon te spreiden. Deze bestaan in een
mooien, sympathieken en warmen toon, die
in staat is alle schakeeringen van hetrijnste
pianissimötot hét krachtigste fortissimo, met
absolute klankschoonheid en natuurlijk ook
met de grootste zuiverheid ten uitvoer te bren
gen. Hier en daar scheen de heer Flesch een
opvatting te hebben van Franck's sonate,
die eenigszins afwijkt van de bijna algemeen
hier gevolgde. Mij heeft die niet gehinderd,
maar te verwonderen valt het overigens ook
iiiet, als men in aanmerking neemt dat de
heer Flesch eenige jaren in Rumeniëheeft
gemusiceerd, te midden eener bevolking die
zoo hemelsbreed afwijkt van ons ras.
* Ik twyfel er niet aan, of de heer Flesch zal
zich spoedig weten te assimileeren aan zijne
partners; ik begroet hem dus met sympathie
in den kring onzer kamermuziek-kunstenaars.
De heer Noach had een meer bescheiden
rol te vervullen, waarvan hij zich echter met
talent kweet.. In het strijkquartet, waar alle
spelejs gelijke rechten en plichten, hebben,
zal hij zeker gelegenheid vinden zijn talent
beter te doen opmerken.
De avond werd geopend met een nieuwe
compositie (manuscript) van Julius Róntgen;
n.l. een quintet voor piano en
strijkinstru.menten. In dit opus heeft Röntgen op zeer
gelukkige wijze een proeve geleverd van
modificatie van den tot dusverre algemeen
gevolgden vorm. Hij heeft ii.l. niet de vier
gebruikelijke deelen aangewend, maar zijn
opus in n Satz, onafgebroken door, gecom
poneerd. Reeds vroeger hebben wij kunnen
bespeuren dat Röntgen er naar streefde het
zelfde thematische materiaal in alle
onderdeelen zyner kamerniuziekwerken aan te
wenden. Thans is hij, met inachtneming
tevens dezer methode, een stap verder gegaan.
.Zooals ik reeds zeide, is de componist hierbij
zeer gelukkig geslaagd en wel omdat bij de
afwisseling in de teunpi zoo goed is rekening
gehouden met de symmetrische eischen van
een kunstwerk. Slechts het Scherzo met het
daarbij behoorende .Trio heeft, ongeveer in
'het midden van hefe opus, zijn gewonen vorm
gekregen. Daarvóór ontmoet men een mooie
breede inleiding, waarin de themata geëxpo
seerd zijn en een kort molto energico" van
vurig, onstuimig karakter. Daarna een zangrijk
Largo," waarin de violoncelpartij goed be
dacht is, benevens een tamelijk breed uit
gesponnen Finale.
Met de grootste sympathie begroet ik het
?streven van Röntgen om den vorm te wijzi
gen. Niet omdat de gebruikelijke indeeling
geen gelegenheid zou aanbieden iets nieuws
te brengen, doch omdat in een nieuwen vorm
de componist zelfstandiger kan optreden en
zijn geest van zelf reeds er op uit is van
de Schablone" af te wijken en meer eenheid
te brengen in het geheel.
Het Quintet werd behalve door den com
ponist en de beide reeds genoemde kunste
naars nog door den heer Hofmeester aan de
alt- en den heer Mossel aan de cello-partij
op prachtige, meesleepeiide wijze uitgevoerd.
Terecht werd de componist en steunpilaar
der kamermuziek-soirees met een tweetal
kransen gehuldigd.
. Het Piano-quintet van Brahms, dat ook
op de eerste soiree in 1878 uitgevoerd is,
werd aan liet slot van den avond gespeeld.
Het is noodeloos over dit' heerlijke werk
nog woorden van bewondering ten beste te
geven. Het is iu den vollen zin des w'oords
een meesterwerk en in alle vier de deelen
vervuld van een grandiose inspiratie. Dat
ook hieraan een gloedvolle vertolking ten
deel viel, behoeft niet extra vermeld te worden.
En zoo zij dan aan onze sympathieke kamer
muziek-vereeniging in den aanvang van haar
tweede kwart-eeuw alle goeds toegewcnscht!
Joseph Hofmann was de pianist die onze
aandacht vroeg voor het laatste
ubonnementsconcert in het Concertgebouw. Reeds als
wonderkind heeft hij zich een geachten,
gevierden naam verworven. Door een uitstekend
verzorgde opvoeding, die hem in zijn jeugd
niet al te lang blootstelde aan de atmospheer
van de concertzaal, werd zijn talent gerijpt
en zoo is hij dan als een harmonisch gevormd
kunstenaar tot ons wedergekeerd. Ik hoorde
van hem het d-moll concert van Rubinstein.
Zeker is dit het beste van de vijf concerten,
die de russische meester geschreven heeft.
De eerste Satz is nog steeds een frisch,
levendig muziekstuk met mooie thema's,
flink bewerkt en goed geïnstrumenteerd. De
beide andere deelen kwamen mij ietwat ver
ouderd voor.
Met groot meesterschap werd het concert
door Hofmann vertolkt. Des te meer verwon
derde het mij, dat hij de nummers van Chopin,
na du pauze door hem gespeeld, zoo weinig
leven wist in te blazen. Noch bij de nocturne,
noch' b'j de polonaise en tude wist hij be
langstelling'te wekken. Misschien is zijn voor
dracht zóó intiem, dat hij deze stukken slechts
in een kleine zaal goed kan spelen, maar
hier werkten ze beslist vervelend.
Het orchest speelde vóór de pauze Mozart's
don Juan-ouverture en Ricbard Strauss' don
Juan-muziek. Het is wel verleidelijk om een
vergelijking te maken tusschen de opvatting
van den meester van de. achttiende eeuw en
dien van thans. AVèl heeft de eerste slechts
bedoeld een inleiding te geven voor een opera
en de tweede een compleet afgerond kunst
werk, zoodat zij niet op gelijke basis staan;
maar toch zijn er trekken genoeg in Mozart's
werk aan te wijzen die doelen op' den
ridderlijken, galanten edelman, daarentegen in
Strauss' compositie, welke ons den titelheld
voorstellen, als een man die zich in schui
mende levenslust door den maalstroom der
hartstochten laat medesiepen. Trouwens de
don Juan-stof van Nic. Lenau is heel anders
geaard dan het onderwerp dat wij uit da
Ponte's Libretto kennen.
Beide werken genoten een zeer schoone
uitvoering.
Na de pauze werd nog door het orchest
gespeeld de Rakoczy-marsch uit Berlioz'
Damnation de Faust", een werk waarover
niets nieuws behoeft gezegd te worden.
Hoewel ik geen gelegenheid had het
quartetgezelschap van de heeren Hayot, c. s. uit
Parijs mijne opwachting te maken, wil ik
toch even het optreden van dat voortreffelijk
gezelschap registreereu.
Erratum: In de vorige Groene" heeft de
zetter mij doen zeggen dat Mahler's eerste
symphonie, bij haar eerste uitvoering te
\Veimar in 1894 abgeleiert" werd. Opdat
niemand denke dat ik abgelehert" schreef, iets
waartoe het werk ook absoluut geen aanlei
ding geeft, wil ik toch even mededeelen dat
ik het woord abgelehht" bedoeld heb, zooals
de welwillende lezer vermoedelijk wel begrepen
heeft. ' AXT. AVKRKAMI-.
De scbiltóip in ds NLnwe Beurs,
IL
De schilderingen bij den ingang zijn in
alle opzichten zeer verschillend van die van
Roland Holst, voor eenigen tijd in het Week
blad besproken. Allereerst onderscheidt zich
dit werk door de toepassing van een geheel
ander procédé. Dan is bij het scheppen van
deze tafereelen van geheel andere intentie's
uitgegaan, en eindelijk is er ook het groote
onderscheid te vinden in de handeling zelf.
Bij Holst's werk vallen onzekerheden en on
gelijkmatige bewegingen waar te nemen van
een zich zelf nog mistrouwende kracht,
Toorop schijnt geen oogenblik de zwaarte
van deze taak geïntimideerd te hebben;
zijn uiting heeft de nadrukkelijkheid van het
volle vertrouwen in eigen vermogen. Maar
het schuchtere pogen van Holst is mij veel
sympathieker, want deze stoutheid van uit
drukking ie al te zeer de bluf van moed
der-overtuiging.
Er is over deze Beursschilderingen veel
alarm gemaakt; zij gelden zoowat voor het
summum der onmogelijkheden, waarmee de
verstandig oordeelende goe-gemeonte de Beurs
versieringen en ook den bouw' zelf willen
belachelijk maken. Dat het werk van Toorop,
ook al was het goed geslaagd, aanstoot zou
geven, was wel te verwachten. Maar die
geloof in hem hadden en wisten hoe zwaar
het oordeel weegt van de menschen, die voor
de wel gewichtiger aangelegenheden van koop
en verkoop daarbinnen hun aandacht te
spannen hebben, moeten nu helaas met stille
ergernis het gelijk stellen aan den kant van
het joelende gejouw. Hoogstens kunnen zij
zich retireeren met de overweging, dat hij
zich niet beklagen moet, die gebeten wordt
als hij zijn hand in den bek van den hond
steekt. Toorop heeft het algemeene oordeel
niet getrotseerd met dezen arbeid, maar on
redelijk getart. Mij dunkt, de bouwmeester
zelf heeft versteld gestaan toen hij deze
schreeuwende vlekken op zijn werk zag aan
gebracht. De schilderingen voegen zich niet
naar het bouwwerk, maar 'dringen haar zelf
standigheid op met een luidruchtigheid als
een reclamebord buiten op den grauwen muur
van een boerenhuis.
De wand werd niet opgeluisterd maar ge
schonden en te bejammeren is het nu dat
't niet den architect zelf werd overgelaten
de steenen-rijtjes van dat muurvlak te ver
levendigen met tegelversieringeu van eigen
vinding gelijk hij het langs de gaanderijen
in de groote hal daar binnen heeft gedaan.
Nu het werk naar zijn uiterlijk zoo absoluut
nietszeggend is, moet het ook overbodig zijn
te gaan gissen naar den inhoud van deze
zinnebeeldige voorstellingen. De schilder
heeft zijn symboliek aangewend als een stok
paardje waarmee hij op avontuur uitging,
hopend door zijn zonderlinge houding aller
blikken tot verdwaasd ontzag te dwingen.
Juist om de pretentie is dit werk zoo irritant,
en daarbij wanhopig ontmoedigend voor de
toekomst. AVas dan zijn kunstbegiiisel zoo
weinig diep geworteld, dat de uitgroei, vóór
zij haar wasdom bereikt, reeds gesteund moet
worden door conventie van starre lijnen 011
bizarre figuratie met een flauwe herinnering
aan de beelden der oude Assyriërs? Hij die
uit verschillende werken mocht gehouden
worden voor de overtuigde apostel van een
nieuw Evangelie zou dus zoo spoedig zijn
ontaard in een drijver, die nog slechts kan
preken den vornielijken eeredienst van zijn ge
loof? Juist de richting waarin hij zijn kunst
wou voeren, leidde bij uitnemendheid tot
uitvoering van monumentale werken; maar
een loven van arbeid eu voortdurende
zelfinkeer zou nog onvoldoende moeten
schijnen tot bereiking van het gedroomde
resultaat. AVat reeds als gewonnen mocht
beschouwd worden op teekeningen on prenten,
het kan maar niet, als onder een vergroot
glas beschouwd, overgenomen worden tot
bruikbaar materiaal voor een wandschildering.
AVat oen lijntje doet op het kleine bestek
vau een teekening, het verliest do waarde
van zijn uitdrukking zooveel maal verdikt
en verlengd voor het iritgestrekte wandvlak.
Zoo kan ook, aangebracht op een prent, de
regelmatig wegstappende optocht van men
schen achter de voorstelling van den Tijd
op het middenvak een karakteristiek
onderdeel der compositie zijn geweest, hier
wordt dit motief een paskwillige tafereel
vulling. Het zijn nu carricaturen, maar tegen
de bedoeling vau den uitbeelder.
Ik voor mij noem dit werk van Toorop
een grooten misslag, des te erger wijl het de
voorgewende gedaante heeft van een supe
rieure, diepzinnige schepping en van een
uitbeelding die zichzelf een grooten stijl ge
slagen heeft.
AVat deze schilderingen echter belangrijk
doet zijn is het procédévan de uitvoering.
Mij lijkt het gekleurde tegels-systeem de moest
rationeele methode voor wand- of monu
mentale schilderingen. Zij behoedt ten eenen
male inbreuk te maken op de priucipieele
eischen van het werk door inmenging van
al te picturale elementen, on geeft het geheel
bovendien een stabieler en duurzamer karak
ter dan het verflaagje op de muur uitgesmeerd.
Dat de toepassing van deze methode nu
ook rechtgeaard was geloof ik wel niet; de
indruk is ten minste nog zeer zwak dat de
tafereelen gebouwd werden, daar ontstonden
door het treffend invoegen van veelvormige
en veelkleurige tegels. Alleen de put lijkt mij
in dit opzicht een tcchnjsche volkomenheid.
En nu bedenk ik meteen met iets van een
blijde verrassing of deze technische
moeiclijkheden niet klippen waren waarop de
uitzegging strandde en zoo jammerlijk veron
gelukte. Het geleden echec zou dan des te
tragischer zijn, bij een kunstenaar, die meer
dan een ander uit zijn tijd zijn streven tegen
samenscholende miskenning had te kanten.
AV. SïEEXHOFlf.
In Arti.
i.
De tentoonstelling van aquarellen enz. die
nu de zalen van Arti vult, is er een zoo
goed, als we er in lang geen zagen, /ij kan
op een half dozijn superieure stukken bogen ;
verscheidene leden overtreffen de aan hen
gestelde verwachtingen en aanmatigend werk,
dat kregel maakt, is er nagenoeg njet.
Toch hangt er nog te veel. dat ons onver
schillig laat, van die nietszeggend».' kunst,
waarvan men groote volumen kun afzien,
zonder er zich kort daarna iets bepaalds
meer van te kunnen herinneren. En geen
wonder, blijft een kunstwerk, dat tot ons
gemoed gesproken heeft, ons jaren lang bij
louter proeven van meer ol' minder
habiele verf- en krijtbehandeling, waarbij
geene of uiterst zwakke zielsbeweging den
drang tot scheppen vormde, kunnen niet
teruggeven, wat zij niet ontvingen en missen
het vermogen bij den aanschouwer emo
ties te wekken, die den maker nimmer
bezielden. De belangstelling aan deze kunst
gewijd is verloren moeite gelukkig dat
hier compensatie bij het goede deel te
vinden is.
In de groote zual kreeg een nagelaten
aquarel van Rink een afzonderlijke plaats.
Als een waardig afscheid staat daar die
machtige teekening ze doet on« door haar
forsche kracht het plotseling heengaan van
dezen schilder in den bloei \*m het leven,
te pijnlijker voelen. We kunnen hier nog een
maal zien, hoe breed de grondslag was, waarop
Rink zijn studie bouwde. Die drie eenvoudige
visseherskoppcn, ze geven meer dan typen.
Zie dien stoeren visseher met den zuid
wester, verhaalt dat verweerde gelaat in zijn
onbewegelijkheid niet treffend eenvoudig van
ruwen strijd met de elementen; zie het
groote gelaatvlak ongevoelig en verhard door
weer en wind, het weggeknepen oog, dat
gewoon is door een spleet in. de verte te
staren, den strakken mond, die uren en uren
zwijgt, kan de ernst van het moeilijke,
gevaarvolle leven van zoo'n man beter dan
zóó worden uitgebeeld ?
En prachtig gaat hier de behandeling met
het onderwerp samen; sober maar beslist
zijn de weinige trekken in de koppen aan
gegeven ; kloek en breed is de gansche
bouw van dit werk, dat ieder,, die Rink's
kunst waardeerde, gaarne als herinnering
aan zijn talent in zich bewaren zal.
De aquarel, die Breitner inzond is een
ware verblijding. Nog nimmer zagen we in
Breitner's aquarellen die kleurvastheid, dat
innige kleurverband, dat zijn goede schilde
rijen kenmerkt.
De waterverfteekeningen, op de tentoon
stelling van zijn werken, haalden niet bij
zijn schilderijen en nu komt op eens deze
aquarel, waarin al de kracht en macht van
zijn olieverfkunst gevaren zijn. Voorop de
diepe kleuren van den door woelden grond,
waarin do lichtplekken der blauwe
werkkielen, in het midden, de huizen met de
blijroode daken tegen de e ven-gedekte, lichte
lucht en daarachter het huizenrijtje, de
gevelkleur tot ijle fijnheid getemperd dooi
den lichten morgennevel.
Zou dit werk het begin zijn van een periode,
waarin do intuïtieve kracht bezonken zal
zijn tot wel overwogen kunnen, waarbij het
vermogen om de kleuren in bun stellig ver
band te geven, niets zal hebben ingeboet,
maar het brute, dat nog vaak aan het werk
misstond, geweken zal zijn? Als dit eens
zijn mocht!
Niet minder dan Breitner, schenkt Tholen's
aquarel ons genot. Tholen geeft hier een
opkomende donderbui.
In afwachtende roerloosheid ligt de stille
waterplas; een hoog mot hooi beladen schuit
komt zachtjes uunglijden. Boven den vlakken
horizont rijst statig en grootseh een maje
stueuze woikenbank. Het is het moment als
de zon schuil gaat, als alles plotseling
versombert. Dat is buiten een ernstig, bijna
plechtig oogenblik; ieder kent het. voor wien
water, lutht en land, planton en boomen
levende dingen zijn. Do stemming van zoo'n
moment is zoo diep ingrijpend, zoo voelbaar
in al het ons omringende, dat het wel eengroot
meester moet zijn, die de kracht daarvan in
zijn werk kan weergeven. En dat doet Tholen
Uier prachtig.
Vooral meesterlijk is die wolkenformatie,
dat machtige, rijzende gevaarte, het
hemelblauw vermeesterend, en door nergens op
een pakkend effect te werken, maar ieder
onderdeel de juiste kleur en waarde te geven
en mee zijn rol te doen vervullen iu het
schouwspel, grijpt ons dit zoo machtig aan.
Ik weet wel, de manier komt er niet op aan,
waarop de schilder tot het eindresultaat van
zijn werk komt, maar een aquarel als deze,
waarin zoo weinig gesopt, geveegd, gesponsd
en gedekt is, behoort tot de uitzonderingen
en waar zonder huipmiddeltjes zoo direct met
mooie dun en vlak gewasschen tinten het
doel bereikt werd, verhoogt dit mijn respect
voor den maker.
Dit is ook voor een groot deel de charme
van de beide teokcningen, die Tholen inzond;
hoe weinigen hebben het iu hun hand, zoo
vlot en zeker het krijt of' houtskool te
hanteeren als Tholen deed in die blije teekening
Het Kanon" en in het portret van den reeder
van G. in dat typisch milieu.
Als er een van de ontzaggelijk uitvoerige
teekeningen uit Fl. Verster's handen loskomt,
beteekent dit de voleinding van een werk,
waarin hij zich soms maanden verdiepte. Want
de uitvoerigheid van Verster is er niet eene
van met bange nauwgezetheid nateekenen
van bijzonderheden; zijn zoeken gaat verder
als hij zich zet voor zijn meestal heel een
voudig onderwerp doorspeurt hij tot op den
kern elk deel, maar altijd als deel van het
geheel. Dat maakt dat zijn kunst nooit wordt
miniatuurkunst, dut men zijn teekeningen
zoowel onder de loupu als op goeden afstand
zien kan. Maar vanzelf lokken ze naderbij en
gaat men dat oude muurtje van grove klinker
moppen van allerhande kleuren vorm betureu.
Zoo'n muurtje krijgt voor ons beteekenis;
het is een boekblad, waarop een verhaal is
neergeschreven van wind en regenvlagen en
feilen zonneschijn, die van den muur de
steenen hebben afgeschuurd tot een vurig
bloedrood, de breede voegen hebben w
ggevreten, hier bemost, daar grauw verweerd.
En zoo is alles; de nitert fijne
schakeekeeringeu in de regenboogkleuren der oude
vensterruitjes, de groen-van-vocht uitgeslagen
paaltjes van 't hekje, 't is alles met gelijke
toewijding gedaan, bijzaken bestaan in d^ze
niet voor Verster. Toch is niet alles even
mooi geslaagd; de bladeren van het boompje
voor het huis zijn wat ijzerachtig geworden,
de kleuren van het dak wat bont en hard,
de grond hier en daar wat onstoffelijk, mnar
dit zijn kleine aanmerkingen, gemaakt in ver
gelijking met de bewonderenswaardige zuiver
heid van het overige.
Een zeer gelukkige inzending is die van
Zoetelief Tromp. Tromp had iets goed te
maken; na degelijk, solide-beginwerk kwam
hij een tijd lang voor den dag met teeke
ningen en schilderijen, die op vrij wat losser
schroeven stonden en vrees voor grooten
teruggang deden rijzen. En nu opeens die
superbe aquarel Lekkere druiven", waarin
we de beste qualiteiten van onze groote
aquarellisten terug vinden.
't Is, zoo men wil, geen werk van sterke
oorspronkelijkheid, maar is het dan ook geen
verdienste, te toonen, dat men hetgeen een
groote tijd aan schooiis bracht, gevoeld en
-begrepen heeft en zou het niet geoorloofd
zijn dit te pas te brengen, zondereen bepaalden
.meester na te volgen?
Ik weet niet, wat het meest in deze aquarel
te bewonderen: de mooie diepte, de zeer
smaakvolle mis- en-scène, de beschaafde voor
dracht en kunstvolle behandeling of de
prachtig rijpe kleuren geen wonder, dat ze
tegen den bescheiden prijs al ras een kooper
vond.
Als laatste van het half dozijn superieure
werken, maar daarvan niet het minste, noem
ik de kapitale waterverfteekeningen van
Mesdag.
Een ieder, die het werk van Mesdag kent,
keut ook de ongelijkheid ervan en vooral van
zijn aquarellen zijn er heel wat in omloop, waar
over het beter is te zwijgen. Maar deze is er
een van den echten Mesdag, van hem, die
het grootsche van onze Noordzee, als zij onze
kusten beukt en teistert beter en mooier
begrepen en weergegeven heeft dan eenig
ander. Hier maakt de grootheid van het fel
bewogen water en de wilde lucht, treffender
nog door de stip van het schip in nood en
de kleine, nietige reddingsboot in die onme
telijke ruimte, op ons een machtigen indruk,
AVe zien hier den ouden meester weer in zijn
volle kracht.
(Sint rolijtj. J. AV. N.
Een nieuw wart over de wijsbegeerte van
Hietzsclie.
II. (Slot}.
Het boek van Lichtenberger leest aangenaam,
en de voorrede van den hoogleeraar Van der
AVijck (was deze het ook niet, die in de Mannen
v:m Beteekenis die aardige studie schreef ?)
vormt daartoe een uitstekende inleiding,
waarin ook terecht over de dwaze overdrij
ving van sommige Nietzschevereerders, of
liever Nietzschomanen, de staf wordt gebro
ken. Sommige vrouwen hebben Nietzsch
beter beoordeeld dan deze mannelijke adep
ten, men leze b.v. de Memoiren einer
Idealistin" en den Lebensabend eiuer Idealistin"
van de onlangs te Rome overleden uitne
mende vrouw, Malwida von Meysenbug Ij.
Bij de beoordeeling van Nietzschêlette
men' er steeds op dat hij geen schoolfilosoof
is, en liet ook niet zijn wil. Lichtenberger
ziet dit heel goed in. Ook erkent hij terecht
dat Nietzschê's ideeën, in stelselmatigen
vorm verklaard, een leerstellige!! schijn
verkrijgen, dien zij niet hebben en ook niet
bedoelen (blz. 85). Niet zonder reden vraagt
hij of' 't niet onvoorzichtig is, een stelsel"
van Nietzgehe te vormen, zooals men er een
van Kant of Schopeiihauer vormt (het is er
dan ook soms naar!), terwijl men opmerkt
hoe weinig plaats de logische waarheid innam
in zijne overwegingen (blz. 86). Dat stelsel
van NietzschêLichtenberger aanvaarden wij
dan ook alleen onder voorbehoud. Wij lezen
het werkje door, on besluiten er uit, zoo
spoedig mogelijk de hoofdwerken van Nietz
schêzelf ter hand te nemen.
Nietzschêleert nadenken. Reeds vroeger heb
ik het gezegd, dit is zijn waarde : hij is een
wakkerschudder, een kloktenluider, een
twijfelwekker, een slaapverdrijver, een
voorlooper dus van nieuwe denkbeelden en van
nieuwe vormen. Lees wat hij over de vrouw,
over het vrouwenvraagstuk, over het
schijnfeminisme zegt (blz. 112 en 113). Het is
geestig, het is halfwaar, het is opwekkend.
(Zuivere, strikte, eenvoudige waarheid in
eenvoudigen vorm vindt meestal bij de
menscheii geen ingang.) In schooneii stijl gehuld
bevat liet veel juistheid. Het is niet nieuw,
maar door zijn goestigeii vorm maakt
het den indruk van nieuw te zijn. AVaar
Nietzschêklaagt dat de vrouw hare poëzie
verliest, haar zenuwgestel in de war maakt,
haar natuurlijke roeping, het ter wereld
breiiuen van schoone kindoren, ontrouw
wordt, daar volgt hij den zieken dweeper
Rousseau, die toch met al zijn dwaze over
drijvingen een groot voorlooper, een groot
natuurprofeet is geweest (blz. ]14l.
Nietzschêleert deuken, ook over de poli
tiek, die hij overigens (gelukkig misschien !)
niet praktisch heeft beoefend. AVaut politiek
bederft het karakter, vooral politiek in liet
kleine. Is er aardiger satire op de
gelijkheidsmakerij en gelijkheidsdroomerij, op de
schijndemokratie, denkbaar dan hier en daar in
zijne geschriften voorkomt ? (blz. 115). Er
schuilt in zijn theorie van den Uebermensch
alweer heel veel waarheid, geniale menschen
zijn volstrekt niet uitsluitend het voortbreng
sel van hun tijd, en nog onlangs heb ik met
genoegen bemerkt dat de hoogleeraar Treüb
in zijn verdienstelijk werk over K. Marx
soortgelijke denkbeelden heeft verkondigd, die.
wel eens mogen worden gesteld tegenover som
mige eenzijdige uitingen van een kwalijk
begrepen zoogenaamd historisch materialisme.
AVij moeten Nietzschêechter nooit voetstoots
aanvaarden. Voor hem is de democratische
staat een ontaarde vorm van den staat, de
godsdienst van het lijden een ziekenmoraal,
de AVagiieriaansche kunst, die in onze dagen
zegeviert, een kunst van verval (blz. 129).
AVat is hierin waar ? AVat valsch ? Herzien
wij onze begrippen! Volgen wij den krank
zinnig gewordene op zijne duizelingwekkende
hoogte! AVant er schuilt in deze aphorismen
veel diepe waarheid. Er is veel leugen in de
schijndemokratie, er is veel ziekelijks in onze
opkweeking van de zieke.i, er is veel dwaas
heid eu veel ktmstverval, al zullen de
zondag-concerthuis-storrnloopers het niet steeds
bemerken.
Nietzschêleert denken. Maar laat ons geen
Nietzschianon worden. Laat ons wél de aapna
tuur van (wie weet ?) onze voorouders ontwik
kelen, dat is veredeleiijdat is: tot zekere hoogte
afschudden. Laat ons, om met Nietzschête
spreken, ons verheffen boven de kudde. Geen
aapdieren, maar me.nschdieren, denkdieren,
menschen moeten wij zijn, of worden. Naar
boven ! Excelsior ! De theorie van den Ueber
mensch, trouwens al door Goethe uitgespro
ken, is het hoogtepunt in de wijsbegeerte
van Niutzsche. Aan die theorie, reeds door
Goethe, reeds door Plato gevoeld en ten deele
ontwikkeld (blz. 133?134), heeft Nietzsch
weer een nieuwen, fraaien vorm geschonken,
en haar juist door dat nieuwe kleed in
het jongere, vrijer denkende Europa in om
loop gebracht. Maar nogmaals : die theorie
is geen wiskundige waarheid. Die theorie
heeft wellicht meer ontkennende dan stellige
waarde. Als Nietzschêden oorlog het mach
tigst instrument van vooruitgang noemt, als
hij oorlog weldadig en goed op zichzelf ver
klaart, wanneer Zarathustra?N'ietzsche uit
roept : Dit, mijne broeders, is de nieuwe wet
die ik u verkondig : Wordt liartl! (blz. 136),
dan zal de denkende lezer dit geestig woor
denspel, deze vernuftige gedaehtenreeks, dit
vuurwerk van ideën die waaiervormig als
vonken uiteenspatten, slechts als een vernie
tigende kritiek op veler levens- en wereld
beschouwing, maar volstrekt niet als een
nieuwe, als een bevredigende en alles om
vattende levensleer aanvaarden.
"En dan ten slotte : Nietzschêschrijft een
helder, een fraai, een leesbaar, een genotvol
Duitsch, niet voor de massa, maar voor den
met de Duitsche taal vertronwden,beschaafden
lezer. Nietzschêzet de overlevering voort van
Schiller en Goethe, vooral van Goethe's prosa.
In den woestijn der onverkwikkelijke,
alssteenen-in-den-maag-liggende Duitsche filo
sofen is Nietzschêeen vriendelijke oase 2).
De hoofdman, Kant, is log en zwaar en hard
verteerbaar. Hegel bezorgt ons somtijds een
nachtmerrie. De stelselmatige, noest bewerkte,
maar vervelende, weinig smaakvolle geschrif
ten der Duitschers, haast op ieder gebied,
vormen een dikken laag brei, om 't zoo uit
te drukken, waaraan somtijds, helaas! alle
bevalligheid, alle kunstwaarde ontbreekt.
Reeds Frederik de Groote en na hem een
nóg grootere, Goethe, heeft die fout van zijn
landgenooten ingezien. Nietzschênu is alweer
een uitzondering op don regel. Hij bezit iets
van l'esprit gaulois, de oude Hellenen hebben
hem fraaie vormen geleerd, misschien zelfs
dat zijn Slawische afkomst (Niëtzky ? blz. 4)
hem ook behoed heeft voor het logge, dat
vele Duitsche geschrifte.ii aankleeft. Nietzsch
heeft, terecht, de wijsbegeerte weer met de
poëzie verbonden.)
Utrecht. Dr. II. C. MULLER.
1) Niet van Meysenburg, zooals op blz. t)
verkeerdelijk staat afgedrukt. Alle volgende
aanhalingen zijn evenzeer uit het boekje van
prof. Lichtenberger.
2) Lichtenberger zegt terecht : Nietzsch
hooft het, voor een Duitsch wijsgeer vrij
zeldzaam, voorrecht genoten, gelezen en be
twist te worden niet alleen door mannen
t-an liet rat, maar ook door het groote pu
bliek (blz. 140.
Drukfout: Eerste artikel, noot 5): Nietzseti?....
een roorlooper VAN Multutnl/. Loes : ALS
'
tliiiimmiiiiiiiHHHiiiiiiiliiiiiiMMiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiiiiiiimiitiiiiiiiiilw
40 cents per regel.
IIIIHIIIIIIIIIII ..... i ..... imiiiii ..... iniiiiiinii ......... iimiiii ............... im
tot fl 11.35 p. Mef: Franco en vrfl
VBD Invoerrechten toegezonden! Stalen
ommegaand; ovenzoo van zwarte, witte en
gekleurde ,,Henneberg*Z||de", van
«O cent tot fl 11,3» per Meter.
G. Henneberg, Zijde Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürlch.
«RUT
ltotit
EIPPING
Zeker en zonder pijn werkt het
Echte Kadlauersche Eksteroogenmiddel,
? 0.50. Alleen echt met de firma
KRONENA POTIIKKK, Berlin. Depot bij CLÉBAN & Co ,
Apoth. POLAK, PHARMACÏE FRANCAISE.
Piano-, Orpl- en
MEYROOS <&
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS enPI ANIXO's in Koop en in Huur
Repareeren Stemmen Ruilen.