Historisch Archief 1877-1940
No. 1376
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Een
Het zal spoedig 250 jaar geleden zijn,
dat de Lucifer", het meesterwerk van het
hoofd onzer dichters, geschreven is, of juister
gezegd, is uitgekomen. Den 2eh van Sprokkel
maand 1654 werd het treurspel voor de eerste
maal, te Amsterdam, gespeeld, en nogmaals de
5e van die maand, daarna nooit meer, wegens
het verzet der predikanten, en later ?
wegens de onverschilligheid der landgenoten
tegenover hun grootsten dichter. Moet dit
niet veranderen en is dit tijdstip, gebiedend
wegens het jaartal, gunstig door de hernieuwde
belangstelling in Vondei's werken, niet het
minst in de Lucifer", is dit tijdstip niet het
juiste om het verzuim te herstellen, en dan
voor goed, door Lucifer nimmermeer van de
lijst te schrappen?
Het Nederlands Toneel koestert reeds het
plan niet alleen bij de Jeftha te blijven, en
ieder rechtgeaard -Nederlander zal dit toe
juichen, maar tans dringt alles ons naar de
Lucifer, en Royaards geeft reeds het voorbeeld.
Hij zal dit prachtige stuk voordragen. Is het
niet natuurlik tans een oproep te doen,
opdat allen, die onze taal liefhebben, komen
en deelnemen aan het feest gegeven ter ere
van het _meest geroemde werk van onzen
voornaamsten dichter ? Weest u zelven,
Nederlanders, toont uw liefde voor uwe taal,
toont, wat gij bezit. Het minste, wat gij kunt
doen, is een wederopvoering van het heerlike
stuk. Zo is het ook de juiste volgorde, eerst
het lievelingsstuk van den dichter, dan zijn
meest geprezen werk.
VAX ELKIXG.
's Zomers buiten, door HEKMAN BANG.
Amersfoort, Valkhoö' & Co.
De heer Becht te Amsterdam, die een
bibliotheek van Noorsche litteratuur uitgeeft,
pleegt in elk boek, voorin, af te drukken, wat
de Noorsche pers van dat boek zegt.
Die Noorsche pers lijkt voortdurend in een
verrukkings-delirium, geen adjectief is haar
sterk genoeg voor hare bewondering. Het is
ontzag'lijk. De tamste aanduidingen die zij
heeft zijn: geniaal, weergaloos en enorm.
En als wij, simpele lezers, met hangen
schroom en huiverenden eerbied zóó'n boek
gaan lezen en 't blijkt ons een doodgewoon,
wat weekelijk, maar niet onverdienstelijk
verhaal, dan zitten we met het Noorsche
boek al even verlegen als met de Noorsche
lof en we beloven ons zelven dat de heer
Becht ons een tweede maal niet zoo van de
wijs zal brengen.
Ook de heer Valkhoff vertelt op pag. l wat
de Deensche pers van Zomers buiten" vindt
en dat is lang niet voor de poes. Samfundet
verklaart, dat dit boekje een echte Herman
Bang is en dat zelden zijn wonderlijk talent
als verteller zulk een groote triomf (heeft)
gevierd.
We moeten bekennen, dat dit de eerste
Herman Bang is die ons onder de oogen komt,
zoodat we over de echtheid ervan niet
oordeelen kunnen en evenmin over 's mans
grootere en kleinere triomfen.
Dit 's Zomers buiten" is een wel
genoegelijk boek, gemoedelijk in n egaleii leuken
verteltoon, dat men lezen kan en niet lezen,
zonder zich een zier gelukkiger te gevoelen.
Er behoort zeker nog al wat verteltalent toe,
om een zoo nuchter onderwerp als een
ndags pensionleven in een dorpshotel, in een
rustige behandeling, zonder schokkende
evenementen, leesbaar te houden 25(1 blad
zijden lang, maar de verrukking van
fiawfundet is toch wat grotesk.
Herman Bang bereikt zijn doel en houdt
den lezer bezig, door achtereenvolgens een
groot aantal menschen in de handeling te
brengen, die telkens min of meer uitvoerig
maar veelal wel aardig, te typeeren en hen
dan met dialogen of monologen ook wat te
laten bijdragen tot het verloop.
Juffrouw Brasen en haar man hebben in
een dorpje aan. zee een pension ondernomen
dat evenwel tot vandaag geen gasten trok.
Maar nu komen ze ineens, een heele diligence
vol en nog een paar in rijtuigen of te voet,
zoodat het heele huis plotseling bezet is. Er
zijn geen behoorlijke slaapkamers genoeg en
er is geen eten genoeg. De zorgen van juffrouw
Brasen, die aan haar man voor geen duit
steun of aanspraak heeft, de kleine avonturen
die zij beleeft bij hare pogingen om 't al
den gasten naar den zin te maken, vormen
de kern van het boek. En wat de gasten
doen en zeggen, en hoe het dorp kwaad
spreekt en prijst, vernemen we ter afwisseling.
Een aardig boek, dat men ook in handen
kan geven van kinderen, die niet al te veel
modern verwend zijn en nog geen plezier
hebben in onschuldige verhaaltjes.
H. D.
Afkr'x Tiental. Een schets uit hèt Friesche
Arbeidersleven door N. VAN HICHTUM.
Geïllustreerd met plaatjes naar
cfbrspronkelijke teekeningen van J. JKTSKS
te Groningen, bij J. B, Wolters, KIlKi.
(Dit boekje is uitgegeven in de Geïllustreerde
Bibliotheek voor jongens en meisjes van
11?14 jaar).
Zooals bekend is, stelt de schrijfster hooge
eischen aan kinderboeken. Velen wagen zich
aan dit genre, omdat zij iiiet kunnen schrij
ven voor groote menschen, en slagen even
min als de man, die ? maar dameshorlogetjes
wou maken, omdat hij een groote klok te
moeielijk vond. Kinderboeken maken is
fijn werk.
Nu Afkes Tiental is een tij n werkje. Het
verplaatst de jonge lezers in een zeer arm
maar zeer gelukkig, talrijk, eerlijk, vlijtig, j
ordelijk Friesch arbeidersgezin. Ofschoon
naar Frieschen trant de moeder en de vader !
met de afschuwelijke namen van Mem en |
Heit worden aangesproken, is de toon van
Mem soms meer damesachtig dan van een
vrouw als zij verwacht kan worden. Mem"
zeggen de kinderen, die van een tocht terug
gekeerd zijn, kijk eens in onze broodt rom
mel. N'u, antwoordt Mem', daar zal wel niet
veel meer iu zitten, dut 'IK mijn lumtji'ïiij i
irnepji' iri'l toerertrouwd. Zoo zijn er meer on- '
waarschijnlijkheden rau toon in dit boekske. j
Maar wat doet dit) er toe? Het is onder- j
houdend, aardig en ernstig tevens; het maakt |
maakt wakker de beste aandoeningen in de
jonge harten. De ouders en de kinderen
zijn niet onmogelijk braaf en dus te meer
sympathiek.
Er komen in Afke's Tiental tafereeltjes
voor, die ongemeen goed geteekend zijn. Ik
denk aan 't avontuur van de twee kiéintjes,
die bij een zuster te Leeuwarden gelogeerd,
in de groote stad verdwaald raken, en, om
geen andere te noemen, aan de ongeruste
moeder, die telkens naar de vaart gaat om
te zien of vader nog niet terugkomt, die den
heelen dag met al de kinderen uit zeilen is
geweest op 't meer. 't Wordt al donker, de
buurvrouwen troosten de arme vrouw op
een manier, die haar doet vergaan van angst;
ze kan 't in huis niet uithouden en gaat
naar de vaart, 't Is de moeite waard om te
lezen hoe de turfschipper, die maar aan 't
psalmzingen scheen te blijven in 't voor
onder van zijn schuit, eindelijk voor den
dag komt en als een kenner Mem gerust
stelt. Als nog niemand iets hoort, zegt hij
al: daar komen zei en ja wel, daar komt de
heele troep met vader-aan 't roer; ze zingen
't hoogste lied. Afke's Tiental met de 14
aardige illustraties zal zijn weg wel vinden
en menigeen een welkom cadeau zijn op
H t. Nikolaas- of Kerstmisavond.
v. II.
A/leen in een kleine stad, door A. C.
Kuii'Ei:.
Er is weer een nieuw meisjesboek versche
nen, van mejull'rouw A. C. Kuiper, Alleen
in een kleine stad".
De hoofdpersoon. Corrie, een ouderloos kind
dat altijd op een dorp heeft gewoond, komt
na den dood van haar vader in huis bij een
stijven, ouden oom. Het kind met haar wilde,
opbruisende natuur, voelt zich in dat huis,
waar zoo weinig mogelijk mag gesproken
worden, en elk vergrijp tegen het uiterst ge
voelig futsoensbegrip van een klein stadje,
scherp gelaakt wordt, allerongelukkigst. Ze
weet dan uit louter weerbarstigheid en ver
veling, niet wat ze maar uit zal halen, boven
dien strijdt haar eerlijkheid tegen het knoeien
en bedriegen van de kinderen op school.
Eindelijk, zich af keerend van de nufjes op
school, maakt ze kennis met Dina, een kind
uit een snoep winkeltje, tot wie ze zich aan
getrokken voelt. Maar Dina, hoewel goed
hartig en vriendelijk, is tóch geen vriendin
die haar voldoet; Dina, die een opgemaakte
wassen kop in een kapperswinkel mooier
vindt dan de herfsttinten van de beukenlaan,
en het bosch alleen te genieten, als het vol
is met menschen op hun Zondags. .. dun
is er wat te kijken.
Heel onmogelijk, zelfs van een natuurkind
als Cor, is het verhaal, hoe Cor in een res
taurant, waar Dina's broer kellner is, plotse
ling meegaat helpen bedienen, omdat de
kellner 't niet af kan. Dat doét geen meisje
van vijftien jaar; daar zou ze zich voor
geneeren, of te verlegen voor zijn.
Eindelijk komt zij in kennis met de familie.
in wie zij geest- en zielverwante menschen
voelt.
Heel goed is de beschrijving van de oude,
overgrootmoeder en de lieve kleindochtertjes,
ook als Cor daar ziek ligt, en later haur
thuiskomst weer uit de vriendelijke, liefde
volle omgeving, in het koude, ongezellige
huis van den oom.
Er zijn aardige tafereeltjes in het boek.
O. a. Cor helpend en alles verzinnend om de
Sint-Niklaas voor het snoep winkeltje van de
familie Most te doen slagen; de beschrijving
hoe Nelis, Dina's broer, die voor kellner
ntudei'.rt", het draaimolentje, dat volstrekt
niet draaien wil fabriceert, om dat als groote
aantrekkelijkheid voor het raam te zetten.
Ook Cor, het kleine Mieneke Most oppassend
in haar ziekte; de negentigste verjaardag van
de overgrootmoeder, dat alles is levendig en
natuurlijk beschreven.
liet was wel een goed idee van de schrij
fster, een mooi stuk natuurbeschrijving
van Angusta de Wit in het boek te lasschen.
door het Cor op haar krans te willen laten
voorlezen. Maar 't is wél natuurlijk, dat Cor's
kransgenooten volstrekt het mooie er niet
van vutten; moeielijk zal een kind van veer
tien, vijftien jaar de schoonheid van dit stuk
kunnen begrijpen.
imiiiiiMiiimiiii
nimiiiMHiiiiii
MiiiiiimiiiiiMiii
imimiiiiiimimmMiilH
illlilmiuMiiimli
Fijnste Bouillon.
Door alleen op de in
MAGGTs ConsomméCapsules
zich bevindende tubes kokend water te gieten, zonder andere
toevoegingen, verkrijgt men oogenblikkeli]k een fijn smakende
krachtigen Bouillon.
Een Capsule voor 2 groote koppen Bouillon 12 ets.
buitenste capsule
binnenste Tubes
<9
l*
HlliMMMMmmmMIIIMIIIIIIllmHHIIIMMIMMIHmilllllHIMMIIIHmMIMIIMMIMIM
,y, O
Een boet over Kinderen.
De Wereld van het Kind.. Nieuwe beschou
wingen over de handelingen en uitin
gen' der kinderen, door G. A. OOTMAR,
arts. A. Vernout, Haarlem.
III. (Slot.)
', Denkt nu niet, dat de heer Ootmar alle leu- ?
gens gQed praat in het (grootere) kind. Hij waar
schuwt alleen tegen het verwarren van leugen
en se/4i/n.leugen. Hij wijst er op dat gijy door het
(kleinere) kind dat geen leugen bedoelt, op
de zedelijke folterbank te leggen, zoodat het
ten slotte alles bekent wat gij wilt, gij hem
juist in die bekentenis zijn wellicht eersten
leugen doet uitspreken. Dat kweeken van
leugen door onverstand wil hij voorkomen. Hij
breekt daarbij ook een lans voor de valsche
schaamte, die er een kind toe brengt om bijv.
een eigen daad van ridderlijkheid te verklei
nen, weg te cijferen, (óók een soort van jokken,
maar hél sympathiek ditmaal,) omdat
uw lof hem niet welgevallig was.. .. En dat
is alweer een kostelijke les, die nog niet al
gemeen genoeg gegeven wordt. Even groot,
kwaad als wij kunnen stichten door verden
king en onrechtvaardige bejegening, even
groot kwaad richten wij aan door groven
lofof lof gegeven op een slecht gekozen oogent
blik. De heerlijke ridderlijkheid van hen
onbedorven kind, jongen of meisje, is e vete
teeder en kwetsbaar als de oiivervalschig
reinheid. Ik geloof, indien gij een waaruchtn
zuiver jongmeiisch .gingt prijzen om zij t
kuischheid, gij zoudt hem diep kwetsen, want
hij wil niet geprezen worden wegens iets
davoor hem van zelf spreekt. En zoo kunnen jon
gens en meisjes soms van die heerlijke dingen
doen van eerlijkheid en ridderlijkheid, waar
voor zij niet geprezen willen worden, omdat
het bloesems sdjii, van zelf ontsproten uuii
hun edelst voelen en denken. Geprezen wil
een kind worden waar het zich volhardend
inspant om iets te bereiken of te overwinnen;
aangemoedigd door woord en daad wil het
worden waar het welbewust streeft naar een
te bereiken doel; en in die gevallen is lof,
en zelfs belooning, met oordeel toegereikt,
een krachtdadig hulpmiddel. Maar waar het
kind, in een spontane opwelling, handelt als
een held of een jeugdige halfgod, verheug
n daar in stilte, maar ontwijd dat hoogwaar
dige niet....
Op zulke overwegingen brengt u de heer
Ootmar; en waar dat alles in u gezweefd
had, vormeloos en onbepaald, als een lich
tende nevel, daar brengt- hij het in de be
weging die noodig is tot het scheppen yan
vorm en gedaante.
Een boek dat u zóó verrijkt door het ge
ven van nieuwe denkbeelden, of door het
in u sluimerende te wekken, liet onbewuste
tot klaarheid te brengen; een boek dat u
nieuwe gezichtspunten opent en van oude
het perspectief verdiept, dat is een goed
boek. En als zoodanig beveel ik het aan bij
alle ouders, die bij niemand willen zweren
maar gaarne leeren van iedereen . . . Het boek
van den heer Ootmar als basis, dat van Ellen
Key als uitzichtstoren; dat, van juffrouw
Kooistra en dr. Oppelt voor de praktijk van
den dag; uw eigen oordeel en doorzicht om
te schiften, uit te louteren, aan te passen
aan uw denken, uw omstandigheden en de
individueele eischen van uw kind, en de
opvoeding behoeft geen zoeken en tasten, geen
raden en veronderstellen meer te zijn, geen
vrucht meer van luim, gril of humeur. Het
kan een vastheid worden en een nheid,
een bewust voortschrijden op de grootsche
baan der inenschelijke evolutie.
Inderdaad, de heer Ootmar helpt ons het
kind begrijpen. En niet alleen het kind van j
den gegoede, maar het kind. Ik heb schik
gehad in zijn warm pleidooi voor de ondeu
gende straatjongens . . . Och ja, ze zijn ondeu
gend, lastig, brutaal, onze Street-Arubs";
maar wat wordt er ook gedaan om de brui
sende levenskracht dezer kinderen in goede
kanalen af te leiden?
Ik zou nog veel meer kunnen /eggen naar
aanleiding van dit boek. maar ik iiuig niet
al te wijdloopig worden. Twee dingen echter
moeten mij .nog van'.het hart, en ditmaal
-'omdat ik:niet met deirschrijver iiiwtom.'
Dat men tal ;vaiïverschijnselen bij het
kind verklaart uit overerving, is niet alleen
te verdedigen als wetenschappelijk stand
punt, het is ook een poging om het moei
lijke vraagstuk der opvoeding te vereenvou
digen, de praktijk der opvoeding te zuiveren
en te veredelen. Dat het in de lijn dezer
opvatting ligt om zekere trekken van over
erving zooveel mogelijk uit te wissehen, en
dus geheel het evolutieproces te helpen
voortgaan in ideaal-nienschelijke richting,
daarop wijst ons de heer Ootmar zelf, hier
en daar opzettelijk, (zie; o. a. vliegeren" op
bl. 104) en stilzwijgend eigenlijk heel zijn boek
door. Des te meer verwonderde het mij,
dat hij op een paar zeer gewichtige punten
feitelijk terug wil gaan, ter wille van de
overerving. Op die t\vev punten vind ik
onzen schrijver inconsequent.
Zoo vertelt hij op bl. 377, dat bij tal van
wilden het denkbeeld heerscht, dat de ge
boorte van kinderen niet het rechtstreeksch
gevolg is van geslachtsverkeer, maar dat
vogels ze brengen, of planten ze voortbren
gen. Toevallig had ik kort te voren iets
dergelijks gelezen omtrent
Zuid-Amerikaansche wilden; en bij eenig nadenken vond
ik, dat het feitelijk een minder zijn zou, in
dien een diep onkundige wilde reeds dadelijk
het verband begreep tusschen een natuur
lijke handeling en het geboren worden van
een kind, maanden daarna, een tijd die den
wilde, die ter nauwernood tot drie tellen
kun. wel een eeuwigheid moet lijken. En
't werd mij duidelijk dat het kind van een
wilde, gesteld dat het aan een volwassene
vroeg: waar komen de kinderen vandaan?"
ten antwoord krijgen moest dat een of ander
geheimzinnig dier ze bracht. Dat was voor
den wilde logisch. Maar op grond van dit
feit beweert nu de heer Ootmar, dat irij ons
kind ,op een dergelijke vraag een dergelijk
antwoord hebben te geven !... Als wij 07) dat
punt zoo ver terug moeten, waarom dan niet
(>]) alle punten? Dan is bet óók logisch, dat
wij de kinderen een fetisch geven in plaats
van een God, of een houten god als die der
Cougoleezen, die een stevigen spijker in zijn
lijf krijgt wanneer hij niet, of niet gauw ge
noeg, hun weuschen vervult. . . . Waarom
wil de ontwikkelde man, de man van weten
schap, de moeders terugbrengen tot het aan
wenden van een sprookje, dat in onze sfeer
niet meer thuis hoort, en bij ons zooveel
kwaad deed en doet? De ervaring van hou
derden, wellicht duizenden moeders heeft
bewezen, dat het eenvoudige en ware ant
woord de' kinderen groeien in moeders lijf,"
voor de onbedorven kleinen een heerlijk
wondersprookje is, dat zij met innige liefde
koesteren, zonder voorloopig verder te vra
gen. Tot 10, 12, 14 jaar soms, blijven
zij er op teren ; en menig kind weet haar
fijn alles van de bevruchting in het
plantenrijk, zonder te komen 07) het denkbeeld
of er in de dieren- en menschenwereld soms
iets dergelijks 7jlaats heeft. Het is deze heer
lijke onbewustheid, die aan ouders en
O7_>voeders de gelegenheid geeft om den kleinen
ade7>t in te wijden in allerlei waarheid, tot
dat de tijd rijp is om den laatsten sluier voor
hem 07) te lichten, en hem te toonen dat
dat al die waarheid ook hem 7>ersoonlijk
aangaat ... De eenvoudige waarheid, gegeven
aan liet kleine kind, gij kunt er harmonisch
07} voortbouwen; ze ligt, achterwaarts en
voorwaarts, zuiver in de lijn der evolutie.
Het S7jrookje, ge moet er op terugkomen
en het eenmaal ontmaskeren als sprookje;
en het kon in hot wezenlijkfe'Vn blijvende deel
der opvoeding niet goè<d 'zijn, dat men iets
ontrafelen moet eer ' mért' verder weeft, iets
afbreken eer men voortbouwt'. Het'geloof
aan sprekende di'eren^aan'flé'eélVen toovenaars,
slijt vanzelf;1 het'kind1'4tx!lt;i'dnarenboven al
spoedig dat'wij, hè'm; cf&Jësi'oWft-van verdicht
selen gevend;1- selVerWenlJei'wij^ zijn wereld
'betreden, waifrïh' "ooï"i'fle"A!ip6p'iten levende
| wezens zijn. Maa'f 't. sjSrotilije v!tn Hert 'ooievaar
', geven wij als envst', a.M'-'ifetS 'flit t'.bt. «p Wker
tijdstip ohvóórwitördelijlv 'ïfroet geloofd wor
den. En daarin schuilt''é'en gevaar waaróp
bij de ' 071 voeding v:ür kjhd'ereh te''Weinig
wordt gelet: het gevaar'viih iets te' ihocteii
herroepen wat men 'aïs'"waa'fheid 'gegeven
héft, bcidist, 'met opzet. ;;'Dat is wat anders
dan het herroepen uit eerlijkheid, als gev*)lg
van voortgaande eigen evolutie; de bekentenis:
dat zei ik destijds, in '4e overtuiging dat
het waar'was; nu zie ik'ih dat ik d\vauide,"
zal geen kind schaderj; integendeel, zal
slechts het feit illustreeréh1 dat niemand er
?in, dut iedereen' er komen, moet, zelfs oudere
en wijzere menschen. en dat heel liet leven een
streven is naar waarheid."
En op bl. :-!"() /.egt schrijver: het kind,
behoort godsdienst te he"b1)en". Dat bc n ik
thans nu't hem eens: maar ik heb mijn
redenen om bet anders lift te drukken: de
?ouder» hehooreii een godsdienst te hebben
waarvan zij de qtiintessens aan het kind
kunnen geven, des noodS.'zonder voorloopig
den naam God" en vooral het woord gods
dienst te gebruiken". Ik 'geloof dat het ook
hier geldt het kind geleidelijk in te wijden,
totdat de laatste sluier kan worden wegge
schoven.
Hoe wil de heer Ootmar dat men het kind
godsdienst." geven zul? Nu ons in herinne
ring te hebben gebracht hoe in den
oermensch de godsdienst ontstond, hoe hij de
luituurmuchtcii leerde vreezen, hun geschen
ken gaf om ze tot vriend te houden; hoe
het begrip God" eerst later geboren werd,
zich ontwikkelde, en in het Christendom tot
zijn hoogste volmaking kwam. zegt hij:
Wanneer daar een kleuter van zes jaar
met u te schemeren zit, en hij vraagt u wat
| daarboven, heel boven de wolken is, verhaal
hem dun, ook dl mof/e liet 'tiir orei'lnnjtnij rriet
zijn, van dien hemel, die engelen, dien
(iod . . . ." enz.
Het /.ijn de door mij gecursiveerde woor
den die ik den heer Ootmtir euvel duid,
ter wille van het kind. Zijn bedoeling is
werkelijk goed : hij wil dut wij het kind zullen
geven wat hem toekomt, en godsdienst komt
\ hem toe. Maar hij berekent de gevolgen
zijner woorden niet... Gelukkig degeen die
O]) de vraag van zijn kind antwoorden kun:
Boven de wolken en 071 de aarde, overal,
ook in het hart van den meiisch, woont Hij
die alle dingen heeft geschapen en onder
houdt, Hij dien wij daarom den Almachtige
noemen; maar die Almachtige is ook i/oed,
zóó goed. dat wij Hem óók noemen Liefde".
En wanneer wij menschen spreken van God,
dan bedoelen wij daarmede dien Almachtige
die, tevens Liefde, is. Van geen meiisch en
uit' geen boek kunnen wij vernemen hoe God
is en hoe Hij alles doet; wij kunnen Hem
niet leeren kennen door zien, hooren of
betasten, zooals de dingen rondom ons; maar
ieder mensch en ieder kind kan God vinden
in zijn hart, want daarin schreef Hij de
grootste zijner wetten: heb lief. Wie die wet
opvolgt, wie goed, geduldig, terecht en eerlijk
is uit liefde, die is 07} weg om iets van God
te begrijpen." Gelukkig wie uit volste o ver
overtuiging zóó spreken kan tot zijn kind.
En ongelukkig het kind dat 071 zijn vraag
een troosteloos niets" ten antwoord krijgt. . .
Ongelukkig de mensch, die uit eerlijkheid
en waarheidszin meent te moeten zeggen:
niets niets!" Want dat nii'tx is een leugen,
omdat het onbewezen is. Zoekende
menschenzieleii hebben God gevonden als iets
wezenlijks, iets waarvoor men liever zou
sterven dun het te loochenen; maar de
wetenschal) hi'eft nog niet kunnen bewijzen dat
God niet is, eu dat negatieve resultaat kan
toch c M>k het einddoel der groote wetenschap
niet, zijn. En oneindig meer dingen worden op
gehelderd door God (V dan door God is mei".
Maar ulles wat wij 'zien eïi ervufen kan ons
zoodanig verwarren en uit het spoor brengen,
dat wij God niet zien en den weg tot Ilem
7,e,lfs Verliezen; doch dat mag vooreen ern
stig mensch geen reden zijn om eigen
niet\veten te verhenen tot het hoogst bereikbare.
De wijze opvoeder die omtrent God nog niet
in het reine is, zal dus bescheiden zijn en
zeggen: Ik .weet het niet; het licht daar
omtrent is nog niet tot mij gekomen." Ge
lukkig hij n het kind, wanneer hij er aan
toevoegen kun: ..Ik zoek er uuur, en ik ver
lang innig de waarheid te vinden."
<>7> dezen grond van niet-weteu, vuu ver
langend zoeken vooral, kan in de toekomst
worden voortgebouwd; zoo niet door de
ouders zelf, dan toch door de kinderen. Er is
niets bij hen bedorreii; er is niets dut ont
rafeld of afgebroken worden moet. Maar wan
neer gij, tegen uw overtuiging in, hebt gespro
ken over dingen die voor u geen levende
waarheid zijn, dan moet gij later u zelf weer
herroepen ; gij moet eu dat is ui erg genoeg
aan uw kind zeggen dat gij hem,
nuttighcidshalve, maar wat hebt voorgepraat; of
wel, en dat is duizendmaal erger uw kind
ontdekt zelf, dat de God dien gij hem
prediktet, voor u een dood ding was, een
stroopop, neen, zelfs dut niet; maar: een moord
zonder zin.
En dat is het erge van uw onwaar doen:
de mitt/tiochelhiy van het kind.
En hoe wilt ge spreken over den God in
wien ge, zelf niet gelooft ? Ge kunt hem
niet anders afschilderen dan als den God
boven de wolken", dien God der
onontwikkelden, die als zoodanig niet eens bestaat,
en wiens breede zwarte schaduw zoo menigeen
belet heeft eu nog belet, den God van liefde
en licht te zoeken in eigen gemoed ! Zie, voor
menigeii oprecht geloovige is God boven de
wolken" feitelijk slechts een zinnebeeld van
God in ons". Ze zoeken hem boven de wol
ken, te goeder trouw, omdat ze nog niet los zijn
van sommige leerstellingen; en ze weten
misschien zelf niet dut ze hem reeds ge
vonden hebben in hun binnenste, en hem
dagelijks leren in hun praktijk. Wanneer
voor ecu kind van zulke ouders de. tijd van
twijfelen en zoeken, van gisten eu wanhopen
komt, dun zul het wellicht, zeer waarschijn
lijk zelfs, <!od boven de wolken en alle
leerstelligheden uitwerpen, ver weg; maar
de kans bestaat dat God-in-ons hem bijblijft;
of dut er althans een breede Iichtstree7>
blijft nagloren van het geloof in den wezen
lijken God, dien zijn ouders onder gebrekkige
vormen dienden. Ieder die met open oogen
om zich heen ziet, kan bij ongeloovige"
kinderen van waarachtig vrome ouders het
gloren van dien lichtstreep waarnemen....
Maar waar het kind niets krijgt dan God
boven de wolken", hem gepredikt
nuttigheidshalve, zonder eigen overtuiging, zonder
gloed en vuur van innerlijk zeker-zijn,
daar werpt hij noodzakelijk dien God weg,
ver, ver, zoodra hij den leugen ontdekt. En
hém blijft niets na, niets dan troosteloos
duister. Geen lichtstreep bij hem,
heenbrekend door de verbrijzelde vormen, getuigend
van innerlijk leven bij hen die aan die vor
men hechtten, leidend hem zelf wellicht terug
tot het waarachtige kindschap Gods, dat
geen vorm van geloof hoegenaamd noodig
heeft, maar dat de vormen heiligt en bezielt
waar ze bestaan.. . .
Ziedaaar mijn grieven. Andere van belang
heb ik niet tegen dit goe.de, boek, dat gloeit
van ijver voor het welzijn van het kind. Wat
ik tegenwierp is een bewijs te meer, dat geen
boek zóó goed is of men moet, wil men er
vrucht van hebben, het lezen met zelfstandig,
schiftend oordeel.
l'rinceiihage, 15 Oct. li)03. NELT.IE.
P.S. Naar recensentengebruik diende ik
nog wel iets te zeggen over de taal en den
stijl van dit boek. Het lust mij echter niet
daar over uit te wijden. Vergeleken bij het
wezenlijke, inhoud CTI strekking, zijn spel-,
taal- en stijlfouteii, zelfs hinderlijk in het oog
loopende, van weinig belang . . .'. Toch zag ?
men goed werk ook naar den uiterlijken
vorm gaarne onberispelijk gedaan. N.
De vrouwen in Australiëen net Mesrecnt.
In December van dit jaar zullen de Austra
lische vrouwen voor de eerste maal in de
gelegenheid zijn, van haar kiesrecht, dat zij
kortelings verkregen hebben, gebruik te
maken.
Terwijl de conservatieve bladen in den
beginne de overwinning der vrouwen trachtten
te verkleinen door te beweren, dat het grootste
gedeelte der vrouwen weigeren zullen zich
031 de kiezerslijsten te doen inschrijven, zien
zij zich in hun verwachtingen teleurgesteld.
De vrouwen, ook die, welke tot nog toe niet
veel gevoelden voor de vrouwenbeweging,
zijn druk bezig zich als kiezers te laten
inschrijven. Van Mei af tot 10 Juli j.1. hebben
zich reeds Sóti.OOO vrouwelijke kiezers opge
geven.
De leidsters der vrouwenbeweging in
Australiëzijn teil volle bewust, dat voor de
gausehe vrouwenzaak, verbazend veel afhangt
van de wijze waarop de vrouwen voor de
eerste keer van haar kiesrecht gebruik maken.
Opvoeding en organisatie !" is de leus
van het vrouwenblad }\'omen's iïphëre,
<>7>vooding der vrouw in de politiek en hechte
organisatie voor .de aanst. verkiezingscam
pagne, en zeer zeker moeten de vrouwen in
's lands belang en in haar eigen belang
daarop bedacht zijn, de demokratische rich
ting in het parlement te doen zegevieren.
Een gewichtige stap, wat betreft de orga
nisatie, is de .stichting 07:1 '.'>() Mei j.l. van de
Women's Federal l'olitical Association"
onder voorzitterschap van miss Vidu
Goldstein, die in de eerste plaats werken zul voor
de parlementsverkiezingen. In de talrijk be
zochte openbare vergadering, door verschei
dene politici bijgewoond,werd bovengenoemde
vereeniging geconstitueerd,
Deze vergadering werd voorafgegaan door
belangrijke conferenties 071 IS April, '2 en !)
Mei, waarop cle voornaamste
vrouwenvereenigingen, b.v. de vrouwenbond van de staat
Victoria, vrouwenvakvereeningen, de bond
tegen het zweetselsel, kerkelijke
vrouwenvereeiiigingen, onthoudersvereeuigingen enz.
door afgevaardigden waren vertegenwoordigd.
Een der punten van behandeling was de
gewichtigste vraag : of men den vrouwen zal
aanraden lid te worden van
mannenkiesvereenigingen of dat men de vrouwen afzonder
lijk voor de verkiezingscornpsigne zal
organiseeren. Na een zeer zakelijk debut besloot
men tot een afzonderlijke organisatie en is
de bovengemelde Women's Federal l'olitical
Association" ontstaan.
Staande de vergadering werd het 7>rogramma
vastgesteld. Men zal de kandidaten steunen,
die de volgende punten onderschrijven:
Op maatschappelijk gebied: gelijk recht voor
mannen en vrouwen betreffende huwelijk en
echtscheiding; gelijk recht der ouders op de
kinderen ; rijkswetten voor de voedingsmid
delen ; rijkswetten voor de
ouderdomsverzekering.
Op industrieel gebied : gelijk loon voor
gelijken arbeid ; gelijke arbeidswetten voor
mannen en vrouwen; rijkswetten voor
scheidsgerechten; wettelijke bescherming van het
patentrecht, het uiigevers- en uitvindersrecht.
07,1 financieel gebied : exploitatie van