Historisch Archief 1877-1940
No. 1577
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
Oude Nutsavondjes en monologen
van Henri de Vries.
'.,? Ze waren huislijk, ze waren gezellig,
de oude Nutsavondjes te Amsterdam, de
'eene week 's Woensdags, de andere week
's Maandags.'(
De echte' 'Amsterdammers, de oude
poorters, de gegoede burgers, waren lid
van: Het Kut".
schoenen uitgedaan, en eenige malen den
neus met een keurig witten zakdoek ge
snoten en een teug waters genomen had,
ving hij aan. De Nutsleden luisterden
welbehagelijk als het een goeje spreker",
en dommelden een weinig in, als het een
slechte redenaar" was.
Doch, al kon men den spreker niet
loven, den avond was verre van verloren.
Want het eigenlijke Nut bleef.
HENRI DE VRIES.
Het Nut van het Algemeen" had een
vredelievend karakter, het bevorderde
b;et nuttige, en paarde er het aangename
aan, in vroeger dagen de grootste
lofspraak.
Daar werden deftige redevoeringen ge
houden, door dichters hunne gedichten
voorgedragen, met angstvallige vermij
ding van godsdienst en politiek, of eenigen
anderen bokkesprong. Vrede moest
heerléhên in het 'Nut, burgerlijke deftighèid
er de toon voeren.
Als het 's Maandags of 's Woensdags
Nut" was, verkeerde het lid den geheelen
dag in een stemming van uitgaan en voelde
zich ietwat gewichtig, 's Avonds eindigde
hij vroegtijdig zijne bezigheden, kleedde
zich voor Het Nut", niet vergetende
een schoonen vadermoorder om te doen
en er over: de breede zijden of satijnen
das, stekende in den winterjas, de losse
bonten kraag, om den hals te beschermen,
als het al te koud mocht zijn.
Met gepaste eigenwaarde ging hij de
spreekzaal met de kolommen binnen, en
nam op een der banken plaats, in af
wachting, dat de spreker, opgeleid door
het bestuur door den middendoorgang
zou köpi&nj om naar de katheder te gaan.
Zoodra; de bestuurders ter rechter en
linkerzijde gezeten waren, de spreker
den lefcenaar in orde gebracht, de
handDat was de gezellige samenkomst in
de bovenzaal, thans leeszaal en biblio
theek. Zoodra men boven kwam, zag
men er, in een oude schouw, een groot
haardvuur van turven brandden. Men kon
er allergezelligst voor zitten. De grond
der zaal was met zand bestrooid. Overal
stonden eenvoudige tafeltjes met keuken
stoelen. Maar in het midden van het ver
trek brandde,, een groote kolomkachel.
In het buffet' stona een vaderlandsche
koffiekan met kraantje en vele koppen.
Zoodra het eerste deel van den avond
om was, gingen al de Nutmannetjes de
zaal uit, de trap op, de koffiezaal binnen,
en schaarden zich in lange rist voor het
buffet om een kop koffie machtig te
worden. Vrienden en kennissen voegden
zich met de kop koffie aan eenzelfde
tafeltje en hadden zich voorzien van een
lange pijp. Mooie tabaksdoozen kwamen
voor den dag, de pijp werd gestopt en
deftig aan het vuur in een komfoor aan
gestoken. Dan begon het gesprek. Eerst
over het gehoorde, en over den spreker,
dan over het nieuws in stad en land.
Middelerwijl had een oude Jan" met
roodig zwarte rok uit vroeger tijd, en
weinig haar op het hoofd, gewone bier
glazen en een kruik bier neergezet, van
dat echte goede Hollandsche bier, dat
schuimt en den neus prikkelt. Meestal
MAKUS, de Aapjeskoetsier.
haalden de leden zelf hun kruik of
kruikje.
Als de rustpoos lang genoeg geduurd
had, ging de oude Jan bij de deur staan,
en riep met luider stem: De heeren
worden beneden verzocht!"
Langzaam, heel langzaam stonden de
Nutsheeren op, om het tweede gedeelte
van de verhandeling, of een bijdrage van
een anderen spreker te hooren. Som
migen bleven aan hun kletstafeltje zitten
tot het uit was. Dan kwamen ook nog
wel enkelen binnen, om opnieuw een kop
koffie of een glas bier te drinken uit de
kruik, die zij bij de open vuurhaard
hadden gezet, vóór de bijdrage begon.
Al deze goede gaven, bier en koffie,
werden' zonder betaling uitgereikt. Het
vrij-bier en vrij-koffie was onder de con
tributie begrepen.
Deze gemoedelijke Nutsavondjes
behooren reeds lang tot de historie.
De gezellige kletsavondjes, het
vrijkoffie-en-bier keeren niet weer.
De tijd van lezingen-houden is voorbij;
van de maatschappijen zijn de meeste
te niet.
In de keldergewelven van het
RijksMuseum staat, bij de historische
gedenkwaardigheden uit vroeger eeuw: de
katheder uit Felix Meritis.
Of de maatschappijen hadden uitge
diend, of waren niet met hun tijd mee
gegaan.
Naar redevoeringen wilde men niet
langer luisteren, men had er den tijd
niet voor. Het leven, het sneller ver
keer, alles stelde nieuwe eischen.
Zelfs de Rederijkerskamers moesten bij
hare werkzaamheden een anderen weg
inslaan. Naar het voordragen van verzen
luisterde men niet meer, er moest komedie
gespeeld worden.
Sprekers van beroep drongen zich, bij
verandering van tijd en toestanden, naar
voren. Zij vervingen en vervangen de
slechte nutslezers, en dragen voor wat
een ander gemaakt heeft. Hunne werk
zaamheid beperken zij niet bij Het Nut,"
zij treden ook op in sociëteiten, of waar
zij dat verkiezen.
Het genre der beroepssprekers bepaalt
zich uitsluitend bij het vermakelijke, bij
het luchtige en kluchtige.
Dit, het zoogenaamde
Monologengenre, hebben zij overgenomen van den
Franschman. Coquelin heeft het alom
bekend gemaakt en munt er in uit. Na
dat hij in Amsterdam en elders de
monoloog had gezegd van: Les Ecrevisses
Trente-neuf ans, fortune ronde,
Célibataire et bon: gargon
Depuis qu'on m'ayait mis au monde
J'habitais & Pont-a-Mousson.
Jamais de mes destins propices
Poursuivant Ie cours regulier
Je n'avais mangéd'écrevisses
En cabinet particulier,
was de zin voor dit'genre levendig.
Willem van Zuylen cultiveerde het
't eerst en 't meest. Velen hebben hem
nagevolgd, zonder hem te evenaren.
Het schrijven en vertalen van mono
logen kwam in zwang. Van Zuylen gaf
monologen uit van anderen; Holtrop
heele bundels, met takt gekozen, en
zet het verbreiden van den monoloog
voort, in Boon's Maandschrift".
Een goede monoloog te maken, eischt
bizondere gave. Den heer Henri Dekking
doet het even uitnemend als hij ze zegt.
Een monoloog moet mise-en-scène, moet
actie hebben, en eene volledige handeling
bevatten. Als een monoloog niet met
het woord voorgesteld kan worden, mis
lukt ze. Een monoloog moet leven, moet
geest en vernuft hebben; kan het
fantaisie. Stijl en taal eischen den vorm der
comedie". Een monoloog wil iets
voornaams hebben, gelijk hij voornaam dient
gezegd.
Een monoloog zij vooral luchtig, nooit
zwaar van taal.
Aan al deze eischen voldoet de laatst
verschenen bundel, de bundel van Henri
de Fric'.s" monologen.
Geen wonder! Alle zijne monologen
zijn van auteurs, die, of het tooneel goed
kennen, of zelf aan het tooneel zijn, dus
van lieden, die weten wat: Voorstellen"
is, wat actie" beduidt, en hoe goed
mise-en-scène" doet. De namen beves
tigen het: Justus van Maurik Jr., L.
B. J. Moor, Willem Schürmann, J.
Siedenburg, Johan Gram, Davidofsky, F.
Hageman, A. Reijding, P. D. van Eijsden,
Jan C. de Vos, J. C. v. d. Toll, en
F. A. W., auteurs uitsluitend uit Am
sterdam, Rotterdam en den Haag.
De liefde voor den monoloog is echter
niet bestendig van duur.
Een geheelen avond door n mijnheer
of door ne dame monologen te hooren
zeggen, is een te zware eisch. De heer
Henri de Vries heeft daarom iets nieuws
bedacht. Hij alleen speelt een geheel
tooneelstuk. Bij de vertooning van een
der werken van Herman Heijermans is
hij op het idee gekomen. Hij stelde er
twee sterk verschillende personen in voor,
en had o.a. veel succes van zijne creatie:
een gesjochte Vlaamsche muzikant".
Toen dacht hij, als een der auteurs eens
voor mij een tooneelspelletje maakte,
met sterk verschillende karakters, n
zóó, dat ik telkens, door even het tooneel
te verlaten, als een geheel ander persoon
te voorschijn kon komen! ? Hij wendde
zich tot Justus van Maurik Jr., en deze
schreef voor hem, tot dit doel: Het
spreekuur van den Hypnotiseur. Dat be
viel hem. Hij ging aan het bestudeeren,
creëerde in den geest het blufferig ka
rakter van den hypnotiseur, en van de
verschillende personen, die bij hem ko
men. De manier van spreken en het
gebaar was hij spoedig meester. De
typeering kostte tijd. Voor iedere type l
moest een sprekende grime bedacht, en :
deze grime gemaakt als een soort helm, ;
om terstond over het hoofd te doen, als
hij even het tooneel verliet om in het ;j
andere karakter onmiddelijk weer op te
komen. Het kostuum had minder hoofd- >
breken. Er zouden een paar man achter |
de schermen gereed moeten staan, om i
hem in alles te helpen.
perskop, altijd vriendelijk lachend} naar
gelang van het voordeel, dat vriendelijk
heid en lach hem brengen kunnen, enz.
Na het succes heeft de heer Henri de
Vries: Het spreekuur van den Hypnoti
seur en enkele monologen tot een bundel
vereenigd en het licht doen zien bij
Van Holkema en Warendorf te Amster
dam, opgeluisterd door afbeeldin-gen,
alsof hij zeggen wilde: Zóó heb ik het
VAN DKEMMELEN, ambtenaar aan het Binnenland.
De proef slaagde. Zóó had de een het
tooneel verlaten, zóó hoorde men hem
nog in aangrenzende kamer praten, of
de ander, sterk verschillend van den
voorganger, kwam op en zette het spel
voort, in ander en geheel eigen karakter.
Want de verschillende personen vormen
samen een tooneelstukje. Het was schier
niet te gelooven, dat al deze personen
gepersoneerd" werden door n mensch,
door Henri de Vries-alleen. De typen
waren uitnemend: de winderige en kwak
zalverachtige hypnotiseur. de
slimpslampachtige catechiseermeester Muis
duiker, zalvelijk van spraak, zoetelijk
van lip, met snoezige zinnelijkheid in
oog, de ernstige en zwaarbeprocfde
boekhouder Van Dremmelen, door verdriet
zwak van geheugen, een braaf man, wiens
ernst uit het geheele wezen spreekt, en
wiens verborgen verdriet aangeduid wordt
door de trekken om neusvleugels en
mondhoeken: de roodneuzige
aapjeskoetsier, Manus, ongeschoren,
ongekamd, met oogspslag van zorgeloosheid
en vroolijkheid, nader aangeduid door
een enkele trek op het gezicht, den
hoed onverschillig op het hoofd, de koet
siersjas over de plunje, waarin hij dienst
doet en slaapt; de slimme, steeds zijn
slag-slaande bediende van den hypnoti
seur, Francois, keurig, correct,
metkapgedaan; een kerel, die 't mij nadoet!"
Henri de Vries is in het genre vooruit
gegaan. De nieuwe voordrachten, o. a.
De Nachtwacht van Rembrandt, door
Van Maurik, en het nieuwe spel van
vele personen door hem allén in Heijer
mans Jr. Brand in de Jonge Jan, geven
blijk van groote kunst van typeeren en
creëeren, en onderscheiden zich allen
door het voorname.
Ongezocht heeft de heer Henri de
Vries getoond tot hoeveel hij in staat is,
en hoe alles bij hem voornaam en in
den stijl der comedie blijft. In dat op
zicht is de boekhouder in De Hypnotiseur
een meesterstukje, geëvenaard door den
ouden schoonvader in Heijermans' Brand
in de Jonge Jan. De oude heer in De
Hypnotiseur is daarenboven zeer ge
voelig, zonder een oogenblik dramatisch
te worden.
Indien Henri de Vries op een
Nutavondje te Amsterdam deze voordrachten
en deze alleen-spelen hield, en de Nuts
leden van vroeger uit^1 hunne graven
konden opstaan, zouden zij zich over veel
ergeren en verbazen, het meest wel over
de verandering der Nutsavonden. Zij
zouden al het oude voorbijgegaan en
alles nieuw geworden vinden.
J. H. R.
RAxyois, de bediende van deii hypnotiseur.