Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER .WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1377
r
ir
mine, versterkt door persoonlijke gevoelig
heden, drukt nu den koers in buitengewone
mate aL mag niet ontkend worden dat het
aftreden van den vorigen leider, de gegronde
fiooge verwachting heeft verzwakt.
De Ned, .Indische Mijnbouwmij behaalde
Sedert de vorige week 4 pCt. avans op de
obligatiën. Nog vele kosten zullen gemaakt
moeten worden om de toekomst te kunnen
beoordeelen. Teneinde de obligatiehouders
krachtiger te kunnen doen optreden is het
wenschelijk" dat nog meerdere stukken wor
den ingeleverd bij de Associatie Cassa te
Amsterdam of bij de firma H. Edesheim te
's-Gravenhage.
Petroleumgroep blijft vast. Moeara ging
3 pCt. achteruit; de Ilir 2 \i pCt. vooruit; de
Elzasser 2 pCt. en de Int. Rumeensche kwam
?weer op 87. De verbeterde koers van de
Elzasser zal in verband staan met het aan
boren van een oliebron van groote produc
tiekracht.
Onder de hypotheekbanken zet de Northw.
& Pacific hypotheekbank waarover in deze
rubriek meermalen is gesproken, in verband
mat de waardevermeerdering van den grond,
hare rijzende beweging voort.
Ten slotte de aangename opmerking dat
de scheep vaartmaatschappij groep mij aan
leiding geeft tot de mededeeling, dat de koers
van de aandeelen Btoomvaartmaatschappij
Oostzee, de vorige week, na maanden lang
niet verhandeld geweest te zijn, genoteerd op
52, thans kon klimmen tot 70 %. 'n Blijde
boodschap.
Amst., Marnixstr. 409. l
Bussum, Borneo". |
12 Nov.'OS. D. STIGTBE.
lliiiiimiiiiimiiiiiiiiiimiimiMiiiiUMiiiiiiiiiiiiii
n Art.
Door ons tot de beste werken te bepalen,
hebben we in het vorige artikel de tentoon
stelling wel wat afgeroomd. Het gaat daarom
niet aan, de oVerige stukken, die aan de
?wanden prijken, 'als muurbloemen te be
schouwen, want elk eerlijk kunstwerk heeft
recht op onze hulde en belangstelling, daar
het een schakeering biedt uit de oneindige
verscheidenheid van den menschelijken geest.
Zeer eigen werk, waarin al heel weinig
vreemde invloeden te bekennen zijn, blijven
de pastels van hérèse Schwartze. Er spreekt
u een bhj, opgewekt leven uit tegen; haar
zin voor kleurenweelde, weet deze schilderes
met distinctie uit te zeggen, doordat zij
nooit tot bontheid afdwaalt, maar het even
wicht weet te bewaren door een goed
geevenredigd deel neutrale kleuren.
Dit is een deugd, die we bij mevr. Jansen
Grothe niet terugvinden. In haar groote stil
leven ondermijnt de overdaad van kleur in
MiiMimittuiiiitiHiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiHiMiiiiMiiiuiiiiiiirtiiilffHiiiimniii
Julüis Prnttelmafl Broimnejjcr,
Amsterdam, 28 October 1903.
Hoog Edel Gestrenge Heer Brommeijer.
Sedert eenige jaren
heb ik uit mijne nede
rige positie van ge
wezen boekhouder ;Mj
een
rijksbetaalmeester der provincie, uit
welke p°sitie ik op
vijf en zestigjarigen
?leeftijd door.de centjes
i mijner vrouw in staat
ben gesteld naar Am
sterdam in een kleine
woning met een
tuintje op de grens
van die groote stad
te verhuizen, de ge
legenheid gehad u te
bewonderen als ik u
tegenkwam terwijl gij
naarde beurs schreedt
als ik, uw huis aan
? de Bocht pa.sseerende,
het geluk had uw
aangezicht gade te
slaan, als gij toevallig voor de ramen stond
om met uwen machtigen blik de overzijde
der Heerengracht te monsteren.
Mijn nederig persoontje, opgevoed in de
behandeling van 's Rijks geldmiddelen, ver
trouwd met kwartjes, dubbeltjes en centen,
maar ook met klein en groot bank pa pier
en mandaten van aanzienlijke waarde, heeft
steeds met diepen eerbied uwe
beursgrpotheid bewonderd en de opofferingsgezind
heid, waarmede gij, naar ik van de buiten
wacht vernam, in kerk en staat uwe hoog
gewaardeerde adviezen schonkt, die strekten
om der» mvelleeringsgeest des tijds zooveel
mogelijk te stremmen, terwijl gij toch niet
opzaagt tegen het aanraden van radicale
middelen indien deze noodzakelijk waren
tot het bereiken van uw verheven doel.
Voor mij zijn er drie lichamen als assen om
welke zich mijn wereldje beweegt, het insti
tuut der Rijksbetaalmeesters, de
Nederlandsehe Bank en, met permissie, liet
lichaam uw s persoons.
n onwillekeurig dacht ik aan dit laatste
toen ik ontwaarde dat het met de Rijks
betaalmeesters zeer droevig gesteld is, en
begreep ik dat niemand dan u in staat zou
zijn oni zijne excellentie den minister van
finantiëu van advies te dienon om het
instituut der Rijksbetaalmeesters weer in
zijn vorigen luister te horstellen.
Door de vele beslommeringen, die uwe
hooge positie u oplegt, is het aan uwen
arendsblik wellicht ontgaan, dat de minister
van flnantiën door Ben daad openlijk heeft
fc kennen gegeven dat het grootste aantal
der betaalmeesters tekort is geschoten in
hunne verplichtingen.
"Wat is toch het geval?
Onlangs is tot betaalmeester te Arnhem,
welke plaats was opengevallen door hot
ontslag vragen van den titularis, een refe
rendaris van finantiën benoemd, welke be
noeming volgens de bij Kon. Besluit van
6 Aug. 1871 nr. 17, ingestelde organisatie
der betaalmeesters-bevordering, alleen kon
plaats hebben indien geen der betaalmeesters
(er zijn er in hot geheel '22) aan wie kennis
moet worden gegeven van eene bestaande
vacature, voor de opengevallen plaats in
aanmerking wenscht . te komen, of iti/llcn
geen dier ietaalineesters zijn cnubt uuur
liei rertiilt. .
vernam ik van mijn ouden patroon
alles, de kracht van 't geheel en dat is jam
mer, want er is toch zoo bizonder veel knaps
en ctegelijks in dit werk. Zoo geestig als b.v.
die kop van de papagaai gemodelleerd is,
zoo levendig als de actie van dat beest is,
streeft zij, hetgeen de dierenschilders van
beroep v. Oort en Hoytema hier exposeeren,
verre voorbij. Haar gewone werkwijze, het
gebruik van veel verf en veel water, waar
door een mooi vervloeien der kleuren ont
staat, schaadt, onvoorwaardelijk op alles toe
gepast, menigmaal aan de stof-uitdrukking,
al vervalt mevr. Jansen nimmer tot zulke
excessen, als Gerard Muller in zijn bloemen,
of tot geheel verkeerde toepassing, als de
heer Jansen in do boomen van zijn. overigens
wel geslaagde aquarel, die naast het papagaai
stilleven hangt, waarvan ift nog op de een
voudige lijst van geschroeid(?) hout de aan
dacht vestig.
Hulk's kunst is vreedzaam en gemoedelijk,
zij voert niet naar onbekende gevoelssferen,
maar is zoo kalni-weg toch degelijker dan het
werk van de meeste onderwerp-schilders; hij
gaat door in het trachten naar beschaafde
kleur en volmaking in do uitvoering van zijn
vaak herhaalde sujetten, die in ieders bevat
ting liggen en van veler lieden gading blijken
te zijn.
Zou Baby's ontbijt" die kranig chique
aquarel op de vorige tentoonstelling een
IVrrhusoverwinning geweest zijn'! Hetgeen
Alb. Eoelofs nu zond doet het vreezen. Niets
dan het maniertje is er meer over, de kleur
is onzuiver, in hoornen en lucht slecht
bepaald. En we hebben ze zoo noodig de jonge
schilders, die het aandurven het elegante
stadsleven voor hun onderwerpen te kiezen.
Het is zooveel moeilijker het schilderachtige"
te vatten van een gracieus dametje achter
een lichtwielig kinderwagentje, dan een paar
maanden in het jaar buiten neer te strijken,
boeren, boerinnen, armoedige binnenhuizen
en allerlei landelijk gedoe tot in het oneindige
te herhalen, omdat er wel eens een paar
grooten geweest zijn, wier kinderlijk reine
zielen door de machtige grootheid van het
pastorale werden aangedaan. O, dat
aanstelligere dwepen-met den landelijken eenvoud
door verfijnde steelui, die er wel nimmer iets
voor zouden gevoeld hebben, waren ze er niet
door anderen" op .gewe/.en.
Eere aan AViggers, die niet den boer op
klompen uithangt, maar in de stemmingen
van het landschap voorde aandoeningen van
een modem-beschaafd kunstenaar uiting zoekt.
Het best gelukt hem dat in zijn zwart-enwit
teekening; in de beide andere houdt de fijn
heid van kleur geen gelijken tred met de
hoogere bedoeling die hij in zijn werk legt
en, waar de kleur ontbreekt, vult de fantasie
van den aanschouwer, die niet behulp van
de teekening, beter zelf aan.
Een mooie bedoeling ligt voorzeker ook
in Dampige ochtend", van Mar. Heijl. AVe
voelen in deze aquarel terug, de mooie im
pressie die de kunstenaar van dit natuur
tafereel kreeg. Pe boomen in den zilveren
dat hem geen kennis was gegeven van de
vacature, eüdat hij zoo goed als zeker wist,
dat geen zijner ambtgenooten eene derge
lijke kennisgevi'hg had ontvangen, noch in
de gelegenheid was gesteld om naar de
opengevallen betrekking te dingen.
"Wel schreef hij mij dat hij zich van geen
enkel plichtsverzuim bewust was, maar gij
begrijpt dat dit een foefje was, want hoe
hoog ik mijn gewezen patroon ook schat,
de daad van een minister van finantiën is
voor mij heiliger dan zelfs het woord van
een gewezen patroon.
Wel bedroefde mij het feit innig, dat het
mogelijk was, dat een gansche rubriek van
ambtenaren hare plichten verzuimde, maar
aan den anderen kant verheugde mij nog
meer het feit, dat het hoofd van finantiën
zonder onderscheid des persoons zoo krach
tig de r-oede hanteerde.
Maai' er is een maar bij zooals bij
alle aardsche zaken onder het gevolg van
die plichtverzaking van die gansohe rubriek
ambtenaren, lijdt een andere rubriek
ambtenaartjé»s, die der surnumeraire bij's Rijks
schatkist, die aau die plichtverzaking geen
deel hebben.
Er is een tijd geweest dat de benoeming
van Rijksbetaalmeesters eene kwestie van
gunst was, maar die gulden tijd is voorbij
sedert het Koninklijk besluit van 26 October
1886, no. 58, ook voor de surnumerairs bij
's Rijks schatkist (de candidaat betaal
meesters) een examen en wel een
r/ir/jflijkeiiil examen vordert, waarin behalve over
de Hollandsche, Fransche, Duitsche en
Engelsclie taal en do rekenkunde, ook wordt
geëxamineerd in de grondslagen van het
munt- en bankwezen in Nederland, de
hoofdtrekken van do staats-,
provincialoen gemeente-inrichting en, voorzoover de
betaalmeester niet de toepassing der be
palingen van na te melden wetten behoort
bekend te zijn, in het burgerlijk- en
handelsrecht ; de wetten op de registratie en op
het zegel, en eindelijk in de wetten en
voorschriften omtrent 's Rijks comptabiliteit
en omtrent al wat over het beheer van do
betaalinocsterskantoreii bepaald is.
U ziet liet, voor oen vergelijkend examen
is het nog zoo Ik'ht niet.
Bovendien moet de examinandus gedu
rende minstens een jaar goregeld werkzaam
geweest zijn bij een betaalmeester of bij
de generale thesaurie van liet departement
van finantiën en een getuigschrift over
kunnen leggen van den betaalmeester bij
wien hij werkzaam is, waaruit blijkt van
zijn ijver, bekwaamheid, goed zedelijk ge
drag en geschiktheid voor de betrekking
van betaalmeester.
Last not least moet hij het bewijs leveren
dat hij bij machte is zekerheid te stollen
tot een bedrag van ? ;><UH)<> in inschrijvin
gen op het grootboek der 2M pCt. Nationale
schuld.
Is het jonge wensch geslaagd bij hot
vergelijkend examen, en voldoet hij aan
de overige vereischten, dan krijgt hij den
titel van surnnmerair bij 's Rijks schatkist
en kan door den administrateur der generale
thesaurie tijdelijk gesteld worden op een
betaalmeostorskantoor of bij de adminstratie
der generale thesaurie, zulks zondereenige
bezoldiging.
De minister van financiën kan hem de
waarneming van een betaalmeesterskantoor
opdragen, indien dat vakant is hij ziekte
of afv.-eziglicid van een betaalmeester, in
welke uovallon de surnunierair
beloonin"krijgt.
Die gevallen zijn uit den aard dor zaak
zeldzaam en duren meestentijds zeer kort,
morgennevel zijn heel juist weergegeven en
het geheel toont een bezadigdheid, die we
niet altijd van Heijl gewend zijn.
Twee aquarellen van een anderen veteraan
verdienen eveneens de aandacht. Nakken heeft
veel in zijn werk dat we ontgroeid zijn, maar
het is in zijn on-modische kleedij er niet
minder om. De paarden zijn natuurlijk met
veel kennis getoekend, maar ook b.v. zoo'n
stal is bizonder goed bestudeerd, de licht
val met veel zorg nagegaan en hot geheel
kan op een beschaafdheid bogen die aau vele
jongeren niet zou misstaan.
Tusschen deze aquarellen in hangt de
Leute" van Schaap, wiens dichterlijke neigin
gen hem in zijn gewone bloesemboomen, die
sedert Vincent blijven bloeien, een naakt
vrouwefiguur deden tooveren dat op geheim
zinnige wijze uit den grond rijst. Het hoele
geval ligt wat buiten het bereik van Schaap,
jammer, want in de uitvoering is veel goeds.
't Is ten minste niet zoo koddig als de paradijs
parodie van Luns, die met zijn snakerijen
onze tentoonstellingen vervroolijkt. Arme
Adam met zijn bont en blauw geranselden
rug, dien hij ons toekeert en met n hand
in zijn pijnlijken nek grijpt, terwijl Eva be
rouwvol over haar mishandeling neerknielt.
Dit werk wekt een glimlach, vooral als
men ziet, in een gewoon onderwerpje als de
Vuurtoren, hoe onbeduidend de kunst van
Luns wel is. Irriteerend werk is wat Mas
tenbroek ons voorzet. Die drie kleine
aquarelletjes zijn er tastbaar op aangelegd Jaap
Marisjes te verbeelden, zóó in gouden
schilderijlijsten zonder passopartout wor
den ook de kostbare kleine
waterverfteekeningetjes van den grootmeester in den kunst
handel geëtaleerd. Óp afstand is de gelijkenis
dan ook wonderbaarlijk, maar dichtbij is de
mystificatie niet twijfelachtig, valt alles uit
elkaar, is er geen bouw en kleur in die lucht,
al staat er ook een klein diep-blauwtje onder
de bekende donkere wolk. Dit is zondiger
dan de pogingen van Steelink om Mauve te
evenaarden, niemand zal daar een Mauve
in zoeken; dan de inval van Eeijinga om
zijn koeion op zijn Voermaii's te styleeren,
of wel de gemakzucht ,van Gorter om Gorter
zoo getrouwelijk te copieercn.
Beeldhouwwerk is er heel weinig maar
daaronder een marmer beeldje van Teixeira
de Mattos Bedrogen", een klein
meesterstukj'e, dat deze kunst hier in eere houdt.
De houding drukt zeer sterk den gemoedstoe
stand uit, de expressie van het fiere kopje,
zoo klein als het is, versterkt dien indruk van
smart en innerlijken strijd niet weinig; hoe
los en natuurlijk hangt die arm achteloos
over de sortie en hoe sierlijk 7,ijn de plooien
van de baljapon gedrapeerd. Dit en het gees
tige pelikanen-beeldje doen den beeldhouwer
van een gunstiger zijde kennen dan zijn borst
beeld van Jacob Maris. Ten slotte vermelden
we nog een portret-buste van mevr. Tollenaar,
waaraan de stijve, moderne heerenkleeding
zich in al haar leelijkheid doet gevoelen en
zeker niet meewerkt om den met bezieling
imimuiiiimHiHMiHiHiiiiiuiiijmmiiiimiuiiMMmiuiiMiuii minimum
zoodat men zeggen kan dat de surnunierair
grootendeels aangewezen is op zijne eigen
inkomsten gedurende den langen tijd dien
hij wachten moet totdat er eene
betaalmeestersplaats openvalt, wat slechts zelden
gebeurt, omdat er slechts 22
betaalmeeste^swerkplaatsen zijn in het geheele land.
Indien nu alle betaalmeesters hun plicht
verzuimen en de minister profiteert van die
gelegenheid om een zijner referendarissen
of eenig ambtenaar, in eene andere
landsbediening geplaatst, met een opengevallen
betaalmeestersplaats te verheugen,dau wordt
het vooruitzicht van de voor het betaal
meesterschap opgeleide surnumerairs om
eens betaalmeester te worden wellicht voor
jaren verschoven.
Het is dunkt mij eene groote onbillijk
heid om de surnumerairs te laten boeten
voor het plichtverzuim van de betaalmeesters
en corps, en vandaar is bij mij de vraag
opgekomen of het niet beter ware, indien
de minister van finantiën iets verder ging
en eenvoudig al de rijksbetaalmeesters, die
de schuld zijn dat de surnumerairs niet be
vorderd worden, afzette.
Wellicht dat de minister van financiën,
die door zijne benoeming van een referen
daris van n'nantien tot betaalmeester ge
toond heeft de rechtvaardigheid als hoogste
wet te betrachten, door het Kon. besluit
van 6 Aug. 1871 No. 17 zeo stipt mogelijk
uit te voeren, ook genegen zal worden be
vonden ter wHle van de recht vaardigheid
tegenover de surnumerairs nog een stap
verder te gaan.
Met uwen arendsblik hebt gij reeds ge
zien waar ik heen wil, namelijk u te bewe
gen den minister van finantiën ongevraagd
van advies te dienen. Voor uwe invloedrijke
stem zal hij niet doof zijn, en als ik l
loogEdel Gestrenge Heer Brommeijer, do hoog
heid van uwen geest, de cordaatheid van
uw beslissingsvermogen juist heb bogropon,
zijt gij er de man naar om hem te over
reden alle betaalmeesters, behalve den
nieuw benoemden te Arnhem, onverwijld
te ontzetten uit hun ambt wegens
plichtverzuim, met of zonder pensioen 't
Ik hoop dat uij mijne nic'tswaardiglieid
znlt vergeven dat zij om het belang der
zaak uwe aandacht van andere misschien
nog belangrijker zaken hoeft afgetrokken.
Met eerbiedige hoogachting verblijf ik,
l"w meest onderdanige dienaar
en bewonderaar,
JKKKMIAS JF.KKM'ASSF,.
Aan den hoor Jnlius P. Brommeijor,
Alhier.
Dit schrijven, ofschoon i n behoor! ijken vorm
gesteld, geeft al weder een doorslaand bewijs
van de onbenulligheid, wmmnêo zoo'n
burgermannetje oordeelt, als bij zijn neus steekt
in zaken van hoogcr orde. Ik denk er
intusschen niet aan het bovenstaande te
publiceoren, met liet doel om die grooto bende
van botterikken en stommelingen, waarvan
elk regeoringsinan last hoeft, iets aan het
? verstand to brengen. Dit toch is niets anders
l dan boter aan de galg gesmoord. Neen, ik
maak een uitzondering in dit u-oval. om hen
die in ontwikkeling mij wat nader staan, en
dus iets meer van toeten en blazen weten, er
op te wijzen, hoe ook hiel' over een Jn'iuirniiinj
gehaspeld wordt, waaruit je al weer zien
kunt hoe dat kleine volkje altijd maar zit
te wachten op het oen of ander baantje, en
hoe hebzucht voor al die ontevreden
snappertjes eigenlijk de kern van all" politiek
is. Dit ventje nu heei't liet over de benoe
ming van mijn vrind Fledderus. die refe
rendaris bij Financiën was, tot betaalmeester
geboetseerden kop, die zoo vast en scherp de
ruimte inkijkt, naar waarde te schatten.
liiuiiiimilHiMmii
MIIIIMIIIIflIlll
Naaml. Vennootschap ds Woning".
H. AV. Mol, architect, Prins llendrikkade
131, Amsterdam, is als medewerker-deelge
noot uit de juuinilooze vennootschap de
Woning" getreden. Van nu af zal hij weer
uitsluitend op zich zelf werkzaam zijn en
verzoekt eventueele opdrachten betreffende
ontwerpen en uitvoeren van gebouwen, meu
belen en compleete inrichtingen, alsmede
correspondenties over in uitvoering zijnde
werken, aan bovenstaand adres te richten.
Eene permanente expositie van zijn ontwer
pen is geopend. Teekeningen, foto's, begroo
tingen enz. worden op aanvrage verstrekt.
Voor de uitvoering van
biuneiibetimmeringen en meubelen, heeft hij zich verbonden
met de meubelwerkplaatsen Nederland" van
den heer J. A. Huizinga.
Jörn Uhl
AVij ontvingen een tweeden druk van de
geautoriseerde llollandsche vertaling van het
beroemde werk van Gustav Frenssen, Jörn
Uhl. Deze vertaling is geheel opnieuw be
werkt door dr. C. D. Sax, predikant bij de
Kemonstrantsche gemeente te
Friedrichsstadt a,'d Kicler, in de onmiddellijke
nabijheid van de dorpen, waarin de geschie
denis van Jörn l'hl speelt.
De heer dr. Sax schreef naar aanleiding
dezer bewerking aan den uitgever : Ik moet
erkennen, dat ik door mijn driejarig verblijf
in t?lw;s\vijk?Ilolsleiii en mijne nadere
bekendheid met land en lieden, alsmede mijn
vriendschappelijk verkeer met den auteur
zelf, in bijzonder gunstige conditie was. Den
heer Frenssen zelf was geen moeite te veel
om mij te helpen, en, om waar woorden te
kort schoten, zijne bedoeling duidelijk te
maken, nam hij zijn toevluch tot teekeuingen."
te Arnhem. Vroeger bij mij op mijn kantoor
als kashouder heb ik hem al een schitterende
toekomst voorspeld. Mijn werk is het geweest,
dat hij bij het Ministerie van Financiën is
gekomen. Het kostte moeite hem daartoe te
bewegen. Kashouder bij mijnheer Brom
meijer te zijn, zei hij, weegt tegen een mooie
landsbetrekking op. Maar ik begreep dat,
wat mijn kantoor dan ook mocht zijn, 's Rijks
schatkist toch nog iets meer was, en bracht
hem aan zijn verstand, dat liet vaderland
in do eerste plaats recht had op onze
werkkracht. 7oo heb ik 't altijd begrepen,
ook in den handel. Enfin, hij liet zich
overtuigen, maar nog bij zijn afscheid van
me heb ik hem gezegd: jongen, je zult
zien, je brengt het gauw genoeg tot
Ref'eferendaris, maar je eindigt nog eens als
Betaalmeester; je duim en je wijsvinger
hebben je daartoe voorbestemd ; want hij
had een manier om een gulden en een rijks
daalder op te pakken en neer te leggen zoo
tooveraclitig glad en vlug, als ik het
(laari-oor of daar/w nooit heb gezien. Harte hoeft,
om zoo te zeggen, door do benoeming van
Fledderus tol aan de natuur betaald en
dan komt daar zoo'n aap niet niets anders
achter zijn huis dan een bloemtuintje of een
blookvehljc, waar je zijn gewasschen hemden
kunt zien bengelen, een minister
bokritikasteron: verwijt hem, dut liij geen
letterkneehterij heei't gepleegd met een Kon.
Besluit van '71; natuurlijk maar weinig
minder dood dan de koning die aldus besloot:
en hij ziet geheel voorbij hoe dan toch ook
eindelijk het Itijksbetaalinoosterschap met
iets van de glorie van liet christelijk mi
nisterie is bedeeld geworden. Trouwens,
hetzelfde .u'eschieddo vroeger al niet de
Registratie-mannen. Do/e tak van dienst
was die der liijksbetaalmoesters vóór. Niet
waar, Harte had door liet oud-kainerlid
Bonman, als oen diamant tnssohon al die
groffe steenen te zetten, ze zoo aardig opge
knapt. Ook toen was er lawaai onder dat
zoodje! Harte, zoo heette liet. had er-l-.'i ten
onre"li1e gepasseerd. Maar hoc afdoende
heei't hij toen y.ieh verdedigd. Kn nu ....
al d'1 rogisti'atiolio'M'on zijn dankbaar. On
langs heb ik ei' nog een gesproken, on die
zei me: Mijnheer ISrommeijer, akelig dat
wij monscltoii, in 't bijzonder wij ambtena
ren, altijd wat te bedilli'ii hebben bij be
noemingen --- zoo was liet toen /.Ex.
Harte Bonman aan ons allen voortrok: wij
achtten ons verongelijkt, maar nu moet jij
ons corps eens zien.... AV ij allen
profitooron van den glans, die afstraalt van cfien
oenen. Als j o van een bonoonnug niet alles
weet. moest je omvnlijk onk niets zoggen.''
Dat was ten minste een verstandige kerel.
En hoe zouden die amhtoiiaartjos alles van
een benoeming Liiiiitfii weten!- /e komen
0)i zijn best bij een Minister in de
keuken... zij zien hem zelf nooit, tenzij
een enkelen keer op een audiëntie, als zij
daal' staan als een lie'.lelaai' met den hoed
in de hand. Want daar heb je nu die Betaal
meesters-benoeming te Arnhem ?-- ze is
afdoende verklaard. Maar bij zoo'n geschie
denis kan het landsbelang immers op velerlei
manier zijn eisehen stellen, /onder dat dit
aan ieders neus behoeft Ie worden gehangen.
,le zoudt liet kunnen hebben, dat er aan
een van de bureiuix oen ambtenaar was tlio
ze lieve;1 kwijt wilden wezen: of dat er een
uitmuntend man leefde die anders geen
plaatsje was te goven . . . of dat een oom
of een tante, een neef of een nicht zoo
innig zich met liet landsbelang had
veroenigd. dat iemands benoeming tot de maat
regelen dient gerekend te worden, die voor
een plichtgetvouw Minister onafwijsbaar
zijn zooveel is zeker, hier past het
profanus vulgus het zwijgen en niets anders dandat.
Edoch juist een anderen koers gaat het
tegenwoordig uit en ik meen ook wel
onder lui, die wijzer moesten zijn. In de
professoren-wereld 't spijt me dat ik het
zeggen moet is het in den laatsten tijd
ook al een gekakel, als had je te doen niet
surnumerairs bij dit en bij dat, niet school
meesters en notaris-krerken. En ik zou juist
de betere kringen wel eens op het hart
willen drukken, zich daarin te matigen;
want ik weet het zeker, ze do«n niet alleen
mij, maar ook Kuypér zeer. Op zijn door
reis- naar Hamburg bracht hij een paar uur
bij mij door; ik wil het wel dadeijk erkennen
ook van een benoeming vervuld; van
geen mindere dan die voor vice-president
van den Raad van State. Ja zei hij, al spoedig,
dat is een zeer netelige quaestie. Een college.
waarin je met geen mogelijkheid president
kunt worden, is toch dat niet, waarvoor men
een werkelijk groot man tot vice-president
kan krijgen Is men wezenlijk
extraordinair, dan zegt men: jawel, maar ik
wil premier wezen met minder gaat het
niet, of men zou een ootmoed en
zelfverzaking dienen deelachtig te zijn, die helaas,
in onze dagen bij groote mannen steeds;
zeldzamer aanwezig blijkt.
Nu is Kuypér niet alleen een brave, maar
ook een gewikste vent en zooals hij na ij
aankeek, merkte ik wel, dat hij er op spe
culeerde, mij te laten zeggen: Maar Kuypér.
die ootmoed vind je bij mij. Intusschen
daar had Ik geen idee op, en om hem da
delijk uit den droom te helpen, zei ik: je hebt
volkomen gelijk, zoo'n vice-precidentschap
is niets voor mij. Jammer genoeg, zuchtte
hij. Maar vervolgde ik, jij zelf, die, ik wil
het graag erkennen, in de christelijke deug
den de rest allicht overtreft, waarom zo»
jijzelf je niet met dat postje eontenteeren.. ?
Met iets minder, dunkt me, kan jij 't niet
doen, ook als je minister afoent. Kuypér
werd aangenaam getroffen door mijn vleiend
woord, maar toch er kwam een droeve trek
op zijn gelaat. Ah, zei hij, als het
koiiwaarom zou ik mij zelf niet geven in
's landsbelang. Edoch de tijd is daarvoor nog
niet onaangebroken. Mijn plicht is het
mijn ministerie te steunen. 7ij kunnen nog
niet buiten mij. Zeker, er zijn er een paar
onder, die op eigen beenen kunnen staan,
maar verscheidenen hebben nog hulp noodig.
De Marez Qyens doet soms zoo raar.
Harte en zijn tarief! en dan v. Lijnden,
als hij spreken moet, elk oogenblik ben ik
bang dat die nobele man zich verspreekt.
Nu is hij zelfs met Frankrijk aan 't praten.
over een arbitrage-tractaat! Neen thans.
moet ik mij onthouden van dit ambt, maar
in 1905.... als we het regeerkasteel nog
maals . hebben genomen en al de porte
feuilledragers letterwijs zijn geworden
ja dan zou het wat anders zijn, misschien ...
Als er eens iemand was die tot dien tijd...
zich disponibel wilde stellen... En hier zag
hij mij weer zoo vragend aan.. . zoodat ik
maar direct uitriep... al kon ik er je
het grootste plezier van de wereld mee doen.
Kuypér, mij krijg je voor geen dag! Nu
zoo beweerde hij daar had hij ook niet
op gerekend, 't Is zoo'n leepert! Meteen
haalde hij zijn city-bag te voorschijn, voor
zien van een koperen, heel vernuftig be
dacht, hangslot, dat hij openstoot, en
daar liet hij mij het dossier zien betreffende
de candidatuur voor het vice-presidentschap
van den Raad van State. Het bevatte wel
minstens tachtig brieven en stukken, waar
van hij mij het voornaamste te lezen gaf.
Ik moet zeggen met meer' zorg kon zoo
iets niet zijn behandeld. Hij zou nu naar
Meckleuburg reizen om H. M. dit alles ter
bestudeering aan te bieden, en toen ik
dezer dagen nog las, dat Wilhelmina eiken
morgen zich aan zaken van Staat wijdde.
was ik' zoowat de eenige, buiten Kuypér.
die wist wat dat beteekenen moest. Met mijn
gausche hart prees ik hem om de zeld
zame nauwgezetheid, waarmee hij die be
noeming voorbereidde. Een lof waarlijk ver
diend, al mag ik hier niet in bijzonder
heden treden. Het deed Kuyper goed die
woorden van waardeering te hooron. Of
schoon niet overgevoelig van aard, toonde'
hij op dat moment moor gevoel dan
Heems' kerk, Thorbecke, Fierson of Borgesius mij
ooit hadden doen blijken. Ja, zei hij, u ziet
het nu, en weet te waardeoren, maar hoe
menigmaal ben ik al verguisd juist om die
werkzaamheid, waarin ik mijn hoogste eer
stel, wijl het mij denzwaarsten pliehtjoplegt:
liet werk van benoemen. Als niet de
goudj schaal al zog ik het zelf, wordt hier liet edel
j en niet edel metaal gewogen. In deze
aanuelegon heden vindt gij een heilig streven, on
vermoeid voortgezet van dag tot dag en van
nacht tot nacht. Aan de stukken, die ik u liet
zien, de nummering, do aanteekeningen en
[ de toelichtingen, kunt gij merken, dat daarbij
n man den arbeid leidt; mijn
gelieimsocretaris; mijn geestelijke zoon,
hem kunnen noemen. Doorvoed
antirevohitipnaire melk... een
jongen! Niet minder dan zevenlk
meesters en wel tienmaal zooveel
candidaatbui'uomeestoi's heeft hij voor mij uit- en
aangekleed^ en hun plunje, behoorlijk ge
merkt en genummerd, gecatalogiseerd.
lleelo boeken vol met een klapper ei'op...
l' moest hot eens kunnen zien. Maar dat
is wol zijn allereenvoudigste werk. l'
weet niet, wat hij buitendien onder handen
neemt en aandurft. Pas heeft hij een
professor in do, theologie aangewezen ma.ni'
dat was oen meevallertje; hij behoefde
hem niet eens te examineoren, want hij
kende hom nog van do eateehisatie. Maar
hier in deze City bag, zit zijn mees
terwerk. Dat maakt hem nog eenmaal
onsterfelijk. En toch... vallen er zooveel
booze woorden over reijno benoemingen !
/e durven zelfs zeggen, dat deze de
zwakste zijde van mijn bewind vertoonen.
Maar dat irevit en gehekel is te begrijpen.
Vroeger was men gewoon zoo maar van 't
rijtje af er een te nemen, of op aanbeveling
van zoogenaamd deskundigen. Dit is nu
uit. Ik en mijn secretaris, wij hebben tot
vasten stelregel gesteld: we benoemen
alleen de bieten,.. van dien regel wijken wij
niet af; en zoo brengen wij onder hoogere
leiding liet woord der Schrift tot zijn recht:
r t'l c ei'fïteii znüi'H <le laafxtat zijn cti
cr'iiiintftti'ii i/t' ci'ivfcn ; -- maar u bourijpt, in
onzen tijd, waar zoovelen de rede in de
plaats van do openbaring volgen, is die
heilige spreuk niet moor van kracht.
Ik moest zeggen aan deze verklaring, hoe
aannemelijk ook had ik tot dusverre
niet gedacht.