Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM H ER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. L378
De heer Van Dam van Isselt
en Tötks weer baarheid.
Indien mijn tegenstander wat beter had
nagedJacbi over «e strekking,van aijn stuk:
Een Neferlandfech volksteger in verband
met het tarakter 9tt b«t doel vatr
vtstfcgweerbaarheid", dan had hij tot de overtui
ging kunnen geraken, dat eene onzijdige
vereeniging als deze niet dulden mag, dat
i haar officieel orgaan negen weken lang
zonder blikken o£ b-lozen-, alsof het van
zelf spreekt, een hoofdartikel opneemt, dat
zooals het zijne voor eene bepaalde
legerinrichting te velde trekt. Dan had hii mis
schien begpepeii} dat het daaglijksch be
stuur onmiddellijk de voortzetting van.het
sfuk had moeten verbieden, zoo het de
verantwoordelijkheid daarvoor niet op zich
?wilde nemen; zpodat de weinig hoffelijke
onderstelling, mij toegedicht, alsof het een
ondergestoken spel was van den heer
Seyffardt, achterwege had kunnen blijven.
YolksweerbaarfaeM vaart reed» zoo goed
iir het zog vaa zijn voorman, dat hij geen
bizondere moeit» meer hoeft te doen omi
zijn scheepje in de goede richting te
hou-den. 't Toelaten van het verkeerde, waar
men het verhinderen kan en moet, is even
schuldig als het zelf te bedrijven. Vóór
men: iets aanvalt, dient men. het eerst te
begrijpea. Vat-mijn-tegenstonder nra; waarom
het hierr gaat; dan. zal hij zeker oek niet
langer iet» hatelijke zoeken achter de -woor
den: aiedaar den aap, dien men. in. da on
schuld: zijns harten naïy«lijk uit d& mouw
laat komen. Ek wilde; niet van hem.
onderatoUen, dat hij er zich van" bewust wa», op:
?vwfeoden grond te jagen.
Zjjne bewering, dat ik hem als- een mili
tarist voorstel}, is even^ zonderling. Hijlheeflj
zitth blijkbaar' wat: al te veel met di
vapeeniging. vereenzelvigd; die ik aanvieJrz»H-.
. der mij om den persoon ie bekommeren).
die er onwillekeurig: do aanleiding toe gaf.
Vare meer gewicht da» eene dengelijke
subjectieve opvatting acht. ik evenwel zijne:
stellige vesidaring, dat ik zijne woorden
e» welke! uit hun verband zou hebben
gerokt; Had: ik deaen aanval kunnen
voorzien, dan zou ik het v-olgende hebben aan
gehaald;:
Zoo krijgen» we in dB toekomst zeker eens
volksleger, al i» een groot deel van het
leger, daaütegen. De vraag is slechts: weïk
volksleger?" Waarop schrijver veraekert,
dat een, groot leger meir een steeds
klitnraand aantal divdsiën van voortdurend)
dalende hoedanigheid" in een. stelsel' eindigt,.
-dab voor Nederland: niet nationaal is"
Baaronr betreurt hij de'Minda'tegensverking
dar Hltra-njiHtaire partij, die aüeem ia
dekazerne «ui» heil ziet. J/uisfc dooi; haar. angst
vallig vasthouden aan de kazerne, jaist in
haar streven on* teger voor ontbinding te
behoeden, werkt de ultraHniütaire partij
dfe ontbinding ia de hand: zij voert
onsvia. het Deensoha naar het ZwüsensahB
~Waacom nie* liever Aam di«n w«g te
beWasitePen, onze bewolking rtawtweg de hand
gBi»ikt; een schejsp» grens getrokken
tusschen leger en legHnreserTe; da eerste.'
e«itraal geaafend, das gekazerneerd;, niet
te groot, (toet d«ngd»lijk, een ware
keurberate der bevolking, inderdaad een actieve
krijgsmacht' es tevens de leerschool voor
het kadw dar legerreserve-; daarnaast de
gewapend» bewilkkic;, locaal georganiseerd'
e» geoefend, bij vourfceur als v,am oude"
sckntteujjen geheetenv ctesnoads volks wape
ning, landstorm, legerreserve, of wat ander»,
mits het Pruisische woord La-ndweir"
slechts vermeden wordt.
Waar wij onherroepelijk naar een volks
leger gtaan. achgnt het voor de deskundigen
op het - gebied der legervonw&g zmtk den
stroem in de beste bedding te ktden, <Li.
n<mr een Nederkmdeeh volksleger. Ander»
lo&pt men gavaar op een- zeker oogen>blik
door de otnstandigheden meegesleept te_ wor
den en te land te komen^woMr niemand ziftn wil,
dJ. bij het Zteitsehersche stelsel. Mendenke
aan de waarschuwende woorden van Na
poleon III, waarvan de keizer zelf de tref
fende juistheid ondervinden zou: Marchez
eontre les idees de votre siècle, elles vous
renversenfc; marchez derriére, elles vous
enirainent; marchez a leur tête, elles vous
saivent et vous soutiennent."
De aandachtige lezer zal 't mij zeker wel
ten goede houden, dat ik het niet de moeite
waard acht, hier nog eenige
kantteekeningen bij te voegen. De onderstreepte woor
den vormen de veroordeelde aanhaling.
Het behoeft «ok nauwelijks betoog, dat
iemand, dde zoo schrijft, en dat eene ver
eeniging, die zoo iets ra haar officieel or
gaan negen weken laat uitwerken, het
kazerneleger de hoofdzaak vindt en een
weerbaar volk als eene bijzaak beschouwt.
Wie de weermacht in twee scherp omlijnde
deetea scheidt, een meerderwaardig en een
minderwaardig deel, kan bezwaarlijk het
laatste met 't eerste gelijk stellen zonder
zijn eigen stelsel omver te werpen. Wan
neer mijn tegenstander met verwijzing naa-r
zijne geschriften ev aan herinnert, dat hij
meermalen uitdrukkelijk verzekerd heeft,
dat een behoorlijk in tijd van vrede geor
ganiseerd en geoefend weerbaar volk voor
ons bij de hervorming der teyende strijd
krachten nummer n moet zijn," dan kan
bij daarmede slechts bedoelen, dat hij het
zonder dit weerbaar" volk niet zou
kuanen stellen. Zijn kazerne-leger blijft num
mer n inderdaad, nummer n in de
letterlijke beteekenis van het woosd; En
daarom stond Jiet officieel orgaan van
Volksweerhaarheid hem negen weken lang eenige
kolommen af voor de ontwikkeling zijner
nationale" militaire denkbeelden. Wat men
al niet nationaal noemt!
Aan den leaer om uit te maken, wien
eene averechtsche voorstelling der zaken
ten laste moet worden gelegd. Tevens moge
die beslissen, of de goede trouw en op
rechtheid van den heer Van Dam van Isselt
ook maar een opgenblik in 't spel is ge
weest ; en of hij het recht had, zich zelf
aan de zijde der WELDEÏKENDEN scharende,
mij bedektelyk voor te stellen als iemand,
die aijne kracht zoekt in verdachtmaking
en onjuiste voorstelling der feiten.
Naar het mij toeschijnt, is bij mijn
geachten tegenstander dezelfde gevoeligheid
en verwarring van denkbeelden te
feespeuren, die men gewoonlijk ontdekt, waar
tweeslachtigheid van streven met de een
voudige logica der dingen in strijd komt.
In de eerste plaats heb ik hierbij op 't
oog zijn ongemotiveerd partijtrekken
voetVolks weerbaarheid, ofschoon hij-zich zelf
daartoe onbevoegd verklaart. Maar bovenal
moet ik de aandacht vestigen op zijne onge
lukkige poging om een kazerneleven, 't
ideaal der oude school, met een zoogenoemd
volksleger, eene mislukte toepassing der
moderne denkbeelden, tot een organisch
geheel te v«reenigeni Zóodr* het tot uit
voering dezer heillboze gedachte komt, zal
het blijken, dat het laatste als stiefkind
uit gebrek aan belangstelling en goede zorg
slechts een kwijnend bestaaa zal leidan,
terwijl de eerste, de lieveling der familie,
van aMte Sranten déhartelijkste symftsthiB
ondervinden zal, Wat van-de samen-werking
terecht moet komen van eene ware keur
bende der bevolking" met eene heterogene
massa van de meest uiteenloopende
bestanddeelen, kan men zich gemakkelijk voor
stellen. Wie het vaderland aan eene derge
lijke proefneming wil wagen, laadt eene
zware verantwoordelijkheid op zich. Dan
nog liever met de miïitairisten door dik en
dun heen! Nu het volksleger in de lucht
zit, hoede men zich voor bedriegelijke na
bootsingen.
otterdam, 18 Nov. H. KIEKSCB.
miiiimtiimmtiiimtnimmniHiimttmiimMimimniminittiiiiimiimtl)
Indien men het aantal
strijkquartetgezelschappen, dat in den laatsten tijd pntstaan
is, afmeet naar de muzikaliteit van het publiek,
dan moet men wel een zeer hoogen dunk
krijgen van het peil, waarop deze muzikali
teit zich bevindt
Eertijds had men slechts enkele beroemde
quartetten die zich met reizen bezig hielden.
B.v. de beide Müller-quartetten, daarna het
Florentójnsche van Jean Becker, weer later
het Joachim-quartet, enz. Wel werd toen de
quartetmuziek meer privatim beoefend.
Op het voorbeeld van het Joachim-quar
tet, vestigde zich in iedere stad van eenige
beteekenis een quartetgezglschap uit de
inwonende kunstenaars. Het doel dezer
gezelschappen was echter meer voor hunne
stadgenooten op te treden, dan als reizende
virtuozen de wereld door te trekken. Een
enkel quartet waagde zich dan ook slechts
buiten zijn eigen woonstee, zooals b.v. het
"Walter-quartet uit Münehen, het Holl
nderquartet uit Keulen en later het
Heennannquartet uit Frankfort.
Nadat echter omstreeks 1890 het
Boheemsche quartet opgericht was en dit voortref
felijk viertal artisten, overal waar het zich
liet hooren, met eer en roem werd overladen,
verrezen allerwege meer
quartetgezelschappen, die zich buiten de plaats hunner inwo
ning lieten hooren.
Ons conservatorium-quartet concerteerdja
te Parijs en Berlijn, het Timmner-quartet
teeg eveneens op reia, het Schörg-quartet
uit Brussel kwam hier en verleden jaar kwam.
ook een quartet uit Parijs tot ons, bestaande
uit de heeren M. Hayot, F. Touche, G.
Denayer en Jas. Salmon.
Reeds dadelijk bleek, dat men hier te do.en
had met vier kunstenaars, wien het zeer
groote ernst was met hunne kunst en die
het reeds tot een respectabele hoogte ge
bracht hadden in het samenspel. Toen zij
dit jaar weder kwamen, bespeurde men dat
dit laatste reeds een trap van volkomenheid
bereikt haé, waarin zij misschien door n
enkel gezelschap overtroffen worden, maar
stellig door slechts weinige geëvenaard.
Het Parijsche quartet houdt zich uit den
aard der zaak bijna uitsluitend bezig met
duitsche meesters. Behoudens een paar uit
zonderingen toch hebben de fransche com
ponisten niet voor strijk-quartet gecompo
neerd. Nu kan men veilig beweren, dat
Haydn, Mozart en Beethoven
universaal-genieën zijn. Hun kunst is klassiek en kent
geen grenzen meer. De voortbrengselen van
hunnen geest zijn gemeengoed geworden van
alle beschaafde volkeren. Het behoeft dan
ook geen buitengewone verwondering te wek
ken, dat dit driegestarnte, tevens het inbe
grip vormende van de hoogste volkomen
heid op het gebied der kamermuziek, door
de Fransche kunstenaars geheel in stijl werd
begrepen en weergegeven; daaryoor is ons
hun groote muzikale natuur borg.
Wél echter heeft het tnij getroffen, dat zij
Schumann en Brahms, twee bij uitstek duit
sche meesters, hebben opgevat, de een met
al het warme en innig gemoedelijke van zijn
natuur, de ander met al de strengheid en
den sobéren ernst van zijn hoogduitsch
karakter. Dat heeft mij nog met zooveel te
meer bewondering vervuld voor hunne
praestatiën.
De eerste twee deelen van Schumann's
quartet in a. op 41 waren zonder voorbe
houd prachtvol. liet Adagio zou ik zeker
even hoog stellen in de uitvoering, indien
niet de begeleidende stemmen, vooral de
alt, een weinig te veel op den voorgrond
getreden waren; de fraaie melodische lijnen
kwamen overigens vol en warm tot hun
recht. Het Finale, in een duizelingwekkend
tempo gespeeld, mankte echter weder een
voortreifelijkcn indruk.
Niet minder schoon was do vertolking van
Brahms' a-mol quartet op. 51, oen werk uit
de rijkste scheppiiigsperiode des meesters.
Schoone, tot het hart sprekende melodiën
treft men aan in dit meesterstuk; maar in
gewikkeld is de polyphonie en de harmoni
seering vaa.k van dien aard dat de zuiver
heid dreigt in gevaar te worden gebracht.
Bij de Parijzenaars echter niet, evenmin
liet de gecompliceerde rhythiniek van het
Finale aan duidelijkheid iets te weiischen
over. 't Was prachtig!
Geheel aan deze beide werken gelijk waren
de twee hoek-Satzen uit Haydn's quartet in
d. Het Andante o piütosto allegretto"
waarbij het voorschrift mezzu voce is aange
geven, had m.i. nog weeker, noch zachter
getint kunnen zijn. jïaaj- het is mogelijk dat
de fransche kunstenaars, wier geheele op
treden zich kenmerkt door grooten eenvoud
en ernst, juist dit gedeelte dat er aanleiding
toe geeft, niet te weck hebben willen spelen,
ten einde den sobereu totaalindruk van hun
spel niet te verzwakken.
Drie concerten hebben de heeren Hayot c.s.
te Amsterdam gegeven, dit jaar ; ik geloof dat
zij thans voor goed hun naam gevestigd heb
ben. Wat het samenspel aangaat, beantwoor
den zij aan de allerhoogste eischen. Wanneer
men bij een ander gezelschap misschien de
individueele artistieke eigenschappen der vier
spelers nieer op den voorgrond ziet treden en
zich kan verkwikken aan de warmte van toon,
die zij ontwikkelen, dan bedenke men dat er
bij de leden van het Parijsche quartet blijk
baar naar gestreefd wordt alle hartstocht uit
hun spel te verbannen en totaal op te gaan
in de idee van het geheel.
Het krachtig applaus waarmede het dank
bare publiek afscheid nam van de gevierde
kunstenaars, zal hun zeker als een au revoir
in de ooren geklonken hebben.
Mevrouw Elsa Hensel-Schweitzer was de
zangeres, wier medewerking men verkregen
had op het laatste abonnementsconcert in
het Concertgebouw. Ik hoorde van haar de
groote Agathe-aria uit Weber's Freischütz"
en de slotscène uit Wagner's Tristan und
Isolde." ,
Mevrduw Hensel is in het bezit van een
flinke sopraanstem, die in de hooge tonen
goed ontwikkeld is en zich dilar ook kenmerkt
door glans en helderheid, meer dan door
mildheid en adel. Ten gevolge daarvan kan
zij in Isolde's Liebestod" stralenduitkomen
boven de weelderig golvende lijnen der
orchestrale melodiën. Helaas, echter waren
hare middentonen zeer zwak, zoodat. de
accoordiiguratiën van het Allegro der
Freischütz-aria, bij de woorden All meine Pulse
schlagen", bijna geheel onhoorbaar waren.
Overigens heeft zij in deze aria gesanglich"
ook mooie momenten gehad; zooals b.v. het
begin en het Leise, leise, froinme Weise".
Zeer bevreemdend deed het aan, dat mevr.
Hensel in deze aria iiog zulke ouderwetsche
opera-trucs aanwendde. Waartoe al die
pointd'orgues pp hooge tonen, die den muzikalen
stroom slechts verbreken? Gelukkig werd
Isolde's Liebestod ditmaal belangrijk rustiger
ingezet dan men het gewoonlijk van
onsorchest pleegt te hooren.
Zooals men aan het laatste nummer het
voorspel van de eerste acte liet voorafgaan,
zoo deed men de ouverture Freischütz ook
als inleiding dienen tot de so,praan-aria,
hierbij echter natuurlijk met een korte onder
breking.
De andere nummers van het programma
waren Mozart's Jupiter-symphoiiie" en.
Francescadilïimini, Fantaisie d'après Dan te"
van Tschaikowsky, opus 32, welk werk zijn
eerste uitvoering genoot hier ter stede.
Mozaxt's symphonie kwam in al hare zon
nige klaarheid geheel tot haar recht. Vooral
het Andante cantabile en het Finale, met
zijn elegante dubbelfuga (niet dikwijls mag
men dit praedicaat op een dergelijken kunst
vorm toepassen), behaagden mij qua uit
voering zeer.
Met Francesca di Rimini is wederom een
w«ik des russischen meesters in het repertoire
van ons orchest ingelijfd eu het beeld dat
wij ons van Tschaikowsky als componist
voorstellen 'wederom verduidelijkt. Zoetelijk
sentimenteel, .zooals in verschillende andere
orehestwerken, is Tsehaikowsky hier niet.
Zelfs als hij in da boëen later in het
strjjkqaartet liefelijke snaren aanroert, weet
hij zich van die eigenschappen verre te
houden. Vandaar dat die episode ook een
zeer sympatieken indruk maakt. Voorts haeft
hjj ook interessante motieven gevonden om
het lugubere karakter van Dante's Inferno"
te schilderen. Dat Tschaikowsky, een meester
der instrumentatie, die motieven op allerlei
wijze door de verschillende instrumenten
verwerkt en dat hij ons ds verschrikkingen.
der helle niet bespaart, is gemakkelijk te
begrijpen. Dat hij aan het slot echter de
slaginstrumenten en vooral de bekkens er
zóó op laat los slaan, kan er m.i. toch niet
recht mee door.
Daar heeft hij zich naar mijn gevoel toch
wel in excessen te buiten gegaan, die den
totaal indruk van zijne Fautaisio" aanmer
kelijk verzwakken.
liet orchest klonk in dit werk, zoowel als
in de andere orchestnummers, mitsgaders de
begeleidingen, wederom heerlijk.
Wanneer ik alle concerten, waarmede wij
in den laatsten tijd gezegend wrorden, in de
kolommen van dit blad wilde bespreken, zou
ik meer plaatsruimte van de(n) Amsterdam
mer moeten vergen dan mij kan worden toe
gestaan. Ik wil echter niet onbeproken laten
de eerste der sonate-avonden, welke, evenals
verleden jaar door de heeren AiidréSpoor en
Johan Wijsman worden gegeven.
Beide heeren hebben zich een zeer artistieke
taak gesteld. Zij "willen n.l. weinig of in 't
geheel niet bekende sonaten voor piano en
viool ten gehoore brengen. Vrij wat gemak
kelijker en ook dankbaarder zou het voor
hen zijn, indien zij grepen naar de overbe
kende werken uit de litteratuur voor piano
en viool. Daarom alleen reeds verdient hun
streven waardeering.
Ditmaal hadden zij hun programma
saamgesteld uit de sonate op. 7 van Paul Juou,
do sonate appassionata op. 110 van Hans
Ituber en de sonate op. 3C> van Pierné.
Laatstgenoemd werk is, meen ik, ook ten
vorige j are door beide kunstenaars hier ge
speeld.
lu de eerste twee werken waren licht
punten aan te wijzen, maar niet veelvuldig.
Over het geheel kwamen zij mij voor ietwat
droog te zijn ; in geen geval werken waarvan
liet jammer 7.011 zijn geweest indien zij den
weg naar den uitgever niet hadden gevonden.
De heer Wijsman bespeelde den grooten
Bechstein-vleugcl. Ik geloof dat de heer
Wijsman beter gedaan had, indien hij, zooals
gewoonlijk, zich van een l'leyel had bediend.
Thans was het spel van den heer Wijsman
ietwat log, niet elastisch genoeg. Dit drukte
eenig.szins op het samenspel. Overigens wil
ik gaarne recht laton wedervaren aa-n zijn
techniek, evenals aan den warmen,
syniplmthieken toon des hoeren Spoor.
Avi'. AVEHKAMP,
iHiiiliiiiMiiMMiiiiiiimimiiimiiMHinimimitiiimmimiiimiimiiiuMilH
Ora Toorop's sectielen in fle fliewe Beurs,
Het oordeel van den heer Steenhotf, gepu
bliceerd in het Weekblad van 8 November
eischt ter wille der volledigheid en der
rechtvaardigheid, eenig commentaar.
Natuurlijk niet om, wat daar aan oordeel
over schoonheids-resultaten van liet besproken
werk gegeven wordt, te bestrijden of te beves
tigen. Het zou mij weinig passen en afwijken
van bet goed gebruik dat de vrije critiek
niet te belemmeren pleegt. Maar er is hier,
bij de vrij uitvoerige bespreking een element
van den kunst-arbeid voorbijgezien, dat toch
van groot gewicht gerekend moet worden.
Was om het gevul in een voorbeeld
duidelijk te maken het nieuwe werk van
Toorop, door hem op eigen ingeving, onaf
hankelijk, in materiaal naar eigen keuze, op
zijn atelier gemaakt, en kwam hij ons hier
mede op een tentoonstelling verrassen
critiek als die van den heer 8teenhofl' zou
volkomen passende kunnen zijn.
Men is echter zoo komt het mij wor ?
bij de beoordeeling van het werk, verplicht
er aan te denken dat het onder gansch andere
condities dan dezen, waarmede wij ons ver
trouwd hebben gemaakt, is uitgevoerd.
Toorop's tegel-tafreelen zijn in de Beurs
aangebracht op vormelijke lastgeving en, het
goed recht vou. allo ar.tistieka nabekr&tihtiag
volledig erkennende, behoort men toch in
dachtig te zijn dat zuik werk ook moet worden
beschouwd in verband met de gedane op
dracht. En dubbel mag nien dit noodig noemen
waar wordt aangedrongen op zoo scherpen
maatregel als verwijdering van het reeds-ge
plaatste.
Ik ben er verre van in den buitengewonen
ijver tot korte excecutie alleen een vergrijp
tegen de kunst of tegen de zoogenaamde
hoogheid van den artiest te vreezen. Ook
Toorop zal zeker het goed recht van zijn
lastgever erkennen, doch tevens het gerezen
verzet wel niet allén als een blaam onder
gaan. Het is immers voor hein geen geringe
voldoening dat hij het publiek hetwelk
bijv. aan. ons BJa'ks Museum jaar in jaar uit
groote geschiedkundige tegel-tableaus ea
muurschilderingen ziet aanbrengen, zonder
een enkel oogenblik uit zijn onverschilligheid
te worden opgeslagen dat hij dut publiek
werkehjk tot belangstelling wist te prikkelen.
Maar nu wij, dank zij Toorop's courage- en goed1
fortuin, die belangstelling op het onverwachtst
in eens zóó fel komen te bezitten, mi mogen,
wij er waarlijk wel op bedacht zijn dat het
nieuwe leven niet direct tot bedenkal^be
bandeloosheid neigt. Alles goed en wel" zoo
zou men den ontevredenen wilen'foenoepen.
Ge moogt het u geboden werk zoo leelijk
vinden als ge wilt, maar verlies niet uit het
oog dat ook hier rechten en verplichtingen
zijn, dat hier sprake is van een opdracht,
van arbeidsconditaea buiten keuze va,u den,
artiest en zoo waar ook van een
zekererechtspositie," En te minder past het dit
te negeeren, waar men,, als in het onder
havige geval, n bij den lastgever (de stad
Amsterdam) n bij den schilder van goede
intenties verzekerd mag zijn.
Nu is het volledig bespreken der condities
waaronder Toorop's werk tot stand kwam,
zeker een moeilijke zarfk. Want, voor iemand
niet direct in, den Beursbouw betrokken, o.£
minder bekend met de complicaties, die ziet
bij Moderne'Bouwwerken kunnen voordoen
zijn hier natuurlijk veel onbekende facto
ren. Maar in het onderhavige geval is er
toch ook veel, wat domein der publieke
bespreking is geworden. En wel vooreerst
het feit, dat iudertyd mijn geachte kunst
broeder Toorop tot den arbeid aan de Beurs
beroepen werd zonder iemands verzet. Ieder
wist, dat hier een openbaar werk gevraagd
werd van een kunstenaar, wiens werk. door
een deel van het publiek zér gewaardeerd,
door een grooter deel beslist verworpen werd.
Van meer beteekenis is nog het ft'it, dat
de sectielen werden geplaatst zonder verzet.
Wat is hiertegenover de beteekenis der
stemmen die ms» opgaan tegen het volbrachte
werk? Zal men op grond van nu gewijzigd
oordeel werkelijk het gedane ongedaan mogen
maken ? Ik vrees, dat op het stuk van arbeids
verhoudingen reeds een poging daartoe, indien
die niet vergezeld gaat van het meest ruim
hartig overleg, een zeer bedenkelijk precedent
zou mogen heeten. En werd ik in vroeger
dagen wél ingelicht, dan zou de wet den iri
zijn werk bedreigden kunstenaar een sterken
steun kunnen verschaffen. Want, ten dienste
eeiier eindbeslissing zou een deskundige jury
niet hebben uit te maken of hier waarlijk een
schaon werk geleverd werd, maar of het onder
de gegeven condities, en gezien de andere
praestaties van denzelfden kunstenaar, foor
hem een goed werk behoort te lu'cten.
Om deze laatste en thans alleen redelijke
vraag te beantwoorden komt men terug tot
den aard der opdracht: wat werd den kun
stenaar als verplichting opgelegd? Er zijn
hier twee voorname elementen van den arbeid
te memoreeren: het materiaal waarin de
compositie moest worden uitgevoerd en het
onderwerp dat in de compositie moest worden
verbeeld. Omtrent hot eerste kwam, naar ik
meen, geen enkele mededoeling ter kennis
van het publiek. De heer Steenhofi vindt de j
gekozen techniek voortreffelijk en het is zijn
recht dit te vinden. Maar het bewijst niet
dat ze voor Toorop niet uiterst ongeschikt
was. En werd ze hem vóórgeschreven, dan
zou wat in dit opzicht in zijn werk mishaagt
zeker niet alleen aan hem geweten mogen
worden. Het is een interressante kwestie,
maar bij gebrek aan feitenkennis, door het
publiek niet uit te maken.
Omtrent de ideeën" die in do versiering
vau den Beursbouw zouden worden verwerkt
is ons meer bekend. Immers bij het aan
vaarden zijner /oo zware eu moeilijke taak
werd door den bouwmeester Berlage mede
gedeeld dat de verdienstelijke dichter en
letterkundige Albert Verwey hem bij de
keuze der ideeën voor versiering zou tor
liulpe zijn. En onredelijk mag hot genoemd
worden dit bij de beoordeoling- van Toorop's
werk geheel over het hoofd te zien. Heeft
de heer Verwey de grondgedachte van Toorop's
sectielen modo aangegeven, dan draagt hij
modo de verantwoordelijkheid voor dit werk.
Zelfs wie zich het meest in zijn gevoelens
gekwetst meent door Toorop's zeker zeer af
wijkende beeldspraak, zal toch mot deze en
dergelijke feiten en overwegingen hebben
rekening te houden. Want ongetwijeld, het
is verkeerd den volke oen openbaar kunst
werk aan te bieden dat niet zoo veel moge
lijk aan don eisen van schoonheid en waar
digheid voldoet, maar niet minder bedenke
lijk mag bet heeten, aan recht en volledig
overleg te kort te doen, waar de Overheid
als lastgever tot de kunst in relatie is ge
treden.
De stad Amsterdam bevindt zich met
Toorop's werk in een zeer moeilijke positie,
evenals de schilder trouwens. Waiit is het
voor déstad niet wonschelijk bij de toch al
zoo karige verzorging der monumentale
kunsten, een groot dool der belangstellenden
(en daaronder van de meest bevoegden)
oen werk op te dringen waartegen zij ern
stige bezwaren hebben, voor don kunstenaar
is het moer dan pijnlijk zich op deze wijze
in oen publiek gebouw geïntroduceerd te zien.
Slechts de meest ruimhartige bespreking
tusrtcheu livstgovei' eu kunstenaar zal hier
wollicht do rechte oplossing weten te brengen.
Ik meende- oen poging te mogen wagon.
daartoe in deze openlijke bespreking, iets bij
te dragen, een poging naar ik vertrouw ge
rechtvaardigd, nu de corporaties, die immers
als aangewezen waren om in deze, stad en
kunstenaars van dienst te zijn, zich. zo»-geheel
blijven onthouden. Of zou, indien eea dergelijk
moeilijk en delicaat geschil zich in eenig am
bacht had voorgedaan, bet Stadsbestuur niet
reeds lang afgevaardigden der betrokken
vereenigingen bij zich ten stadhuize gezien hebben
om de zaak te bespreken en toe te lichten?
Wie weet echter wat Toorop's avontuur
ook in deze nog eens ten goede kan werken!
M<üschijnt het dat allen die hart hebben voor
da teek-omst onzer bouwende kunsten, wel
zullen doen zich ernstig te interesseeren bij
conflicten, als er thans een om Toorop'a
sectielen is openbaar geworden.
A. J. DBRKINDEBEH.
M slot Döomülrari (ü' fcp)..
In een der Geldersche almanakken, van
omtrent 1860 schrijft mr. A. Ver Huell over
bovengenoemd kasteel te Doornenburg o. m.
't navolgende:
In de weide, aan de westzijde van het
kasteel, zat ik da schets- van het kasfceeL te
taekenen.
Twee kalven waren de eenige fftcheiHB,
lastige lieden, zou VanLennep zeggen, die
müstonden aan te gapen.
Bfu en dan zelfs verstoutten zij ich m\j hua
lauwen adein in den hals te blazen, maar
bewoog ik mij, dan hobbelden aij weg in.
loggen galop.
Het was doodstil. De zwaluwen
schotenpijlsnel heen over dte modderige gracht
en verdwenen om den hoek van, het oucte
gebouw.
Het geheimzinnig gefluister va» het ri«fc
vergrootte slechts, de stilte.
Hoe treurig lag- het daae voor mjj, had
steanen oadaver ?
Vergeet niet scMMers en outlheidkenaera^
den grijzen burg te gaan begroeten. Ka,
gij vooral niet, kunstenaars, die het geluk.
geniet van de etsnaald te hanteeren, want
ge zult er details vinden zoo teekenachtig
en geestig als gij ze maar wensehen kunt.
Scherp verlichte wijngaardranken, zich
weelderig kronkelend, enz. enz."
De heer Ver Huell was blijkbaar iemand
met veel schilderstempareinent en van
romantischen aaaleg, want te vergeefs- z«aht ik
in aija beschrijving het aanwijzen, van nog
meerdere en aadere hoedaaigiieden,, als die
der schilderachtigheid, verhoogd door groen
en slingerplanten waarop hij blijkbaar doelde»
doch welk» met de waarde van het slot al»
bouwwerk, aiflfe veal hebben uit te staan.
Het is daarom mijn bedoeling niet alleen
de kunstenaars, die de etsnaald hanteeren,
te wijzen op dit oud bouwwerk, maar vooral
hen, die passer ea driehoek tot hun gereed
schap rekenen, de architecten, die. hier oj»
gebied van matselwerk zoo duidelijk kunnen
leeren, hoe de bouwmeesters der middel
eeuwen, meestal de chefs der metselaars of
steenhouwers, compositie en oplossingen ver
stonden ea uitvoerden.
In guoot foumaiit babsteen, in prachtig
bruinroode klaur uitgevasrd, in sobere hooftU
vormen en haogst eenvoudige detailleering^
het pittoreske slechts vormend door omrin
gende brokstukken verdedigingsinuren met
hoektorens en de half geruïneerde toegangs
poort tot kasteel en binnenplaats, ademt alles
echt Nederlandechen geest.
Natuursteen is hier bijna niet te zien, doch,
hoe meesterlijk dan ook de uitmetaeling, over
gangen van rond op achtkant, vierkaat op.
rond, uitmetselingen van lijsten of overstek
af anderzins in baksteen opgelost!
Massaal en vlak, de woorden staan tegen
woordig geschreven boven onze academiën.
Men staat niet meer als modern architect
te boek, als men voor een bouwwerk nog
rijk gedetailleerde gevels ontwerpt; doch hoe
spoedig zal veel van dat massale, vlakke,
dat vaak onbegrepen wordt toegepast, gaan
vervelen wanneer niet, zooals ie Doornen
burg, waar het pas geeft, de bouwmeester
kruirn en pit heeft weten aan te brengen
of als do tinteling ontbreekt, die ook aan
de massale werken het leven geven moet
en zonder welk een bouwwerk, evenmin a-la
eenig ander, den naam van echte kunst
verdient.
Hoe dit te verkrijgen ?
De eenvoudige metselaar der middeleeuwen
toont het hier te Doornenburg op meesterlijke
wijze, wel is waar niet in een geacheveerd
geheel en nog- slechts in brokken muur en
kanteelen, waarvan dagelijks hier of daa-r een
steen loslaat en waarvan de natuur langzaam
maar /eker den spoedigen ondergang voltooid.
Geen academie is in staat te leeren, geen
boeken kunnen omschrijven, lioe wij bouw
meesters, het metsel werk moeten behan
delen, het Nederlandsen product de baksteen
tot kunstwerk kunnen stempelen, zooals hier
ter studie voorgehouden wordt. Inwendig
is alle kunstwerk vergaan of medegenomen,
uitwendig alleen is nog te 7,ien welk een
for*.-li majestueuse baksteenbouw hier eens
stond. Moge de eigenaresse, dit juweeltje
van bouwkunst niet geheel en al de prooi
van storm en weer laten worden. Nog eeuige
jaren en het meeste zal verdwenen zijn. De
laatste spits van de drie, welke eertijds het
schoone poortgebouw bekroonden, staat half
ontdaan te wachten op den eersten wervel
storm, die haar den nekslag toe zal brengen,
de poortdeuren beugelen nog aan half ver
teerde hengsels, en wist de boer, die aan de
eene zijde der plaats zijn huizing heeft, en
het oude kasteel nog sleclits gebruikt voor
het drogen van wasehgoed en vruchten, niet
van hooren zeggen, da,t er nog veel schoons
in dit oude werk gelegen is, wellicht ware
het nog erger.
Moge hoognoodige herstellingen wat nog
bestaat voor ge-heelen ondergang behoeden.
Door een dankbaar nageslacht zal dan met
eere den naam der tegenwoordige bezitters
van het kasteel Doornenburg, waaraan ook
nog zoovele geschiedkundige herinneringen
verbonden zijn, genoemd worden.
K o 11, October 1903. JAC. v. GIL»,
Architect.
fm
?**
n»
HllllltlllMllimtllllllilfll
faaroi een ?MrJeIQst w 7ereenraiiier$.
In de voorrede van de door Buitenrust
Hetterna, Salverda de Grave en de onderge
tekende uitgegeven A'ederlaixlte Woordelijk
komt o. a. het volgende voor:
Ofschoon het aantal inoeilikheden van
de spelling-de Vries en te Winkel door [de
genoemde] wijzigingen ton zeerste worden.