Historisch Archief 1877-1940
. 1379
DE AMSTERDAMMER
A°. 1903.
WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND
\
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, ir. p. post. f l .05
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parij?.
Zondag 29 November.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer. . . . . . / 0/20
Pieclamcs per regel O.iO
Annonces uit Duitsehluml, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUliOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialcu d-zer firma.
I N H O C Bi
VAN VEBBE EN YAN NABIJ: Hoe Indiëte
helpen? Een geheim rapport." Eerst
suikerwatei ! door dr J.F Niermeyer.?Eene aanklacht.
Het geweigerde artikel van .Jen heer Kieisch door
H V. Snoek. De heer Snoek of de wrekende ge
rechtigheid, door H. Kiei sch. De Militaire G ds»
(Ing), door G. -- Het conflict tnsschen Oosten]yk
ea HoDga.ije - SOOI&LE AANGELEGENHEDEN :
Misstanden in het kellnersvak, door dr. J O. E.
KDNST EN LETTEBEN : Muziek iu de Boofdstad,
door Ant. Aveikamp Sinterklaasgeschenken.
Ous Schoolwezen, door mr. J. A. Ltvy FEUIL
LETON: Het Doodsnommer, II, (Slot),, door Mark
Twain. RECLAMES VOOB DAMES. Iets
over een nieuwe uitgave, door C. A Woip-Boland
Holst Internationale Einderlitteraluur, door N v.
Hichtnm. - Zieke kinderen.?Allerlei door Caprice
De schilderingen in de Nieuwe Beurs, III, door W
Steenhoff. Op gevaarlijke wegen, door B. N.
Boland Holst. Eene herinnering aan de oude
Benrs, door mr. J. J. Loeff. Hofsteden en bui
tenplaatsen ten Zuiden van Haarlem, door V.
UIT DE NATÜB, door E. Heimans.
FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE EBONIEE, door D.
Stigter. Alle theorie is grauw l door P. O. C.
Hansen ^r. Clara Viebig De Wacht aan den
BÖn. Yertaald door Wilhelmine van Westrheene,
beoordeeld door P. INGEZONDEN PEN- EN
POTLOODKBASSEN. SCHAAK8EL.
ADVEBTENTIE.N
Hoe Indiëie helpen?!
De algemeene beschouwingen over de
Indische Begrooting laten een diepen
indruk na, getuigende yan een radeloos
heid, als maar zelden tévoren.
De inzinking van Indië", zooals
ter rechter- en ter linkerzijde zonder
verbloemen het woord wordt uitgespro
ken, eischt groote middelen tot stuitiug
en herstel... en niemand weet ook maar
iets te bedenken, wat in deze doeltref
fend zou kunnen zijn, zonder ons Neder
landers pijn te doeu; en wat niet meer
zou vragen, dan men geneigd is te geven.
'Men gevoelt dus wel, dat men steeds
meer komt te liggen onder de straf voor
de zonde. De honderden bij honderden,
tot duizenden millioenen toe, die in den
loop van tientallen vanjaren, rechtstreeks
en zijdelings, aan Indiëonttrokken zijn;
een deel van, Nederland hebben rijk
femaakt, den Staat ontzaglijke
vooreelen hebben bezorgd; de millioenen,
waarmee ons koloniaal bezit, dat reeds
veel te groot was, nog werd uitgebreid...
ze zouden voor datzelfde ludiëweer
noodig zijn, wilde men de 30 millioen
inboorlingen op den duur tot een wel
varend volk maken.
Het is, ook dit gevoelt ieder, in hoofd
zaak, een geldquaestie.
En Nederland heeft geen geld.
Pierson gaf in het jongste nummer
van de Economist nog te verstaan, dat
er bij de steeds toenemende opbrengst
onzer belastingen, eigenlijk niets voor
Indiëis af te' zonderen, zelfs niet ter
eindelijke afdoening eener bestaande
eereschuld.
.?Onze armverzorging is gebrekkig, onze
?woningtoestanden zijn het niet minder, de
financieele nood onzer groote steden eischt
dringend voorziening. Moet aan dat alles, en
zooveel meer als men zou kunnen opsom
men, niets worden gedaan ? Of moeten de
belastingen, die hier te lande door onze
Staatsschuld en onze groote uitgaven voor
de defensie reeds hoog zijn, nog aanmerkelijk
hooger worden opgevoerd 1"
En het is zoo, wil Nederland voor
Indiëiets doen,zonder zichzelf te her
zien, het zal dit alleen vermogen door
zijn eigen hooge belastingen nog te
verhoogen; immers geen enkele Regee
ring, ook niet die van Pierson zelf,
heeft er ooit aan gedacht, den veel
te hoogen staat, dien het koninkrijk
der Nederlanden, in verhouding tot zijn
werkelijk vermogen, voert, op radicale
wijs te knotten.
Onder deze omstandigheden is het
nogal verklaarbaar, dat de heer Van Kol
adviseerde een deel onzer Oost-Indische
bezittingen te verkoopen; een idee, dat
allerminst nieuw is, en ook ten opzichte
vanWest-Indiëmeermalen werd aanbevo
len. Evenzeer echter is het begrijpelijk dat
menigeen van dezen raad niet gediend
is. Daar steekt voor onzen nationalen trots
iets pijnlijks in dat voorstel. Men heeft,
daar het niet alleen uit het oogpunt van
ons belang, maar ook uit dat van het
belang der te verkoopen bevolking, dient
beschouwd te worden, er zelfs iets
tyrannieks voor den Indiër in gevonden
want hem zou dan bij verkoop niet eens
gevraagd worden, of hij 't goed vindt.
Dit bezwaar kan intusschen niet van
groot gewicht zijn, daar, voor zoo ver
wij weten, den Indiër nooit gevraagd
wordt of hij iets goed vindt en wij,
indien hij eens ons Nederlanders met
nadruk durfde mededeelen, dat hij liever
door Spanje b.v. dan door Nederland zou
worden beheerscht, hem eenvoudig met
eenige blauwe boonen zouden antwoorden.
Deze gemoedelijkheid en
rechtvaardigheidszin kan men, bij de discussie
over zulk een verkoop, veilig buiten
werking laten.
Intusschen?voorhands heeft het denk
beeld niet kans op veel bijval.
Wij verkoopen niet... maar dit is
voor geloovige en ongeloovige Neder
landers het eenig mogelijke: wij aan
vaarden onzen plicht en zullen Indi
redden, het voor verdere inzinking
behoeden; het brengen tot een staat van
welvaart, gelijk zulk een prachtige kolonie
het van haar woecfo-land verwachten mag.
Dat wil dus zeggen, zal liet iets
beteekenen, wij geven der kolonie, zóó veel
terug van de millioenen, die wij haar
rechtstreeks en zijdelings onttrokken
hebben, als noodig is, om het uit den
toestand van verval op te beuren.
En hoeveel zal dat nu dit jaar wel zijn?
Een renteloos voorschot (of een bijdrage)
van ?2.188.000.
Het lijstje is als volgt:
Voor de aanschaffing van geschut en mu
nitie in het belang van de defensie van Java
tegen een buitenlandschen vijand ? 100,000.
Uitgaven voor onderzoekingen in liet be
lang van de emigratie van Javaansche ge
zinnen ? 11,400.
Uitgaven in het belang van landbouw
kredietinstellingen ten behoeve van de
inlanders ? 33,150.
Verschaffing van landbouwkrediet ten be
hoeve van tuinbouwhoeven ? 25,000.
Inrichting van een tamme stoeterij te
Padalarang ? 01,450.
Voor maatregelen in het belang van de
Koffiecnltuur op Java ? 400,000.
Waterstaatswerken ? 685,000.
Verbetering van de bestaande
bevloeiingswerken ? 400,000.
Aanvulling der genie-magazijnen ? 40,000.
Aanleg van batterijen ter verdediging van
het oostervaarwater van Straat Madoera
? 81,000, werkjes voor de verdediging van de
hoogvlakte van Bandoeng ? 73,800, magazijns
bouw op die hoogvlakte ? 74,000, voor het
nemen van maatregelen te Tjilatjap .en Xoesa
Kernbangan ? 100,000, aanleg van werken
voor de verdediging van Poeloe Wéh (Atjeh)
? 44,000, te zamen ? 372,800.
Totaal ?2,188,800."
alzoo ?2,188,000, waarvan ?532,800 voor
ONZE defensie!
Men kan hierbij wijzen op het
onberadene om aldus, op avontuur met zijn red
dingsplannetje uittegaan; hoofdzaak is
en blijft, dat ook Idenburg, met zijn
Christelijke vrienden, al weder niets heeft
aan den dag gelegd van den hoogen moed,
zoo noodig in een plutocratische wereld,
om de rechtvaardigheid te betrachten
tegenover een beroofd en verarmd volk.
Dat is jammer, want, komen de
Nederlandsche Regeering en de Nederlandsche
Natie niet ten opzichte van Indiëtot
een groote daad, dan is het maar al te
zeer te vreezen, dat, bij den nu reeds
chronischen achteruitgang, waarin Java
verkeert, ons koloniaal bezit op zeer on
eervolle wijze voor ons eindigen zal.
Het buitenland weet al te goed wat er
bij ons en in onze koloniën omgaat;
wij leven in een glazen huis, en worden
bespied door een aantal machtige ...
belagers.
Een geheim rapport".
Victor de Stuers heeft een oneerbie
digheid begaan, die, voor een man van
zijn verleden en positie, bij het kantje
af is.
Wie behoorde meer eerbied te hebben
voor een Commissie, ingesteld door H. M. de
Koningin; een Ministerieele Instructie voor
deze Commissie; het Rapport dier Com
missie ; en dan nog een Nota,
onderteekend door vijf geleerden, waarvan de
minste toch nog altijd is een Museum
directeur ?
En wat heeft hij zich veroorloofd ?
Rapport en Nota, die men zich moeilijk
anders verpersoonlijkt denken kan, dan
als geleerden, met het ernstig gelaat,
passende bij de plechtige sier van toga,
bef en barret, liet hij zichzelf zoo maar,
ten aanschouwe van het profaanste
publiek, parodieëren.
Wij staken niet gaarne in zijn vel....
Wee hem! daar bestaat nog altijd zoo
iets als de wraak der Goden!
De Stuers dan gaf, met verandering
of toevoeging van enkele woorden, het
Rapport en de Nota der Leidsche heeren,
ten betooge, dat het Ethnohraphisch
Museum niet te Amsterdam maar te
Leiden behoort gevestigd te zijn, opnieuw
uit ouder den titel: Een geheim Rapport",
maar nu, om aan te toonen, dat het Rijks
museum van Amsterdam naar Leiden
dient te worden verplaatst.
Misschien hebben hem de volgende
woorden van Ijzerman op het denkbeeld
van deze scherpe weerlegging van Rap
port en Nota gebracht: Zeker, er be
staat verband tusschen den inhoud van
het Museum van oudheden en dien van
een Museum op historisch-systematische
leest geschoeid; maar evenzeer tusschen
het laatste en menig ander Museum in
Nederland, b.v. met het Rijksmuseum te
Amsterdam." Doch wij erkennen gaarne,
ook zonder dergelijke aanleiding, zijn de
quasi-wetenschappelijke, opgeblazen frases
uitlokkend genoeg, om iemand te verleiden
een loopje met de hooggeleerde auteurs
te nemen. ' '
Intusschen, wat men ook van dezen
arbeid der Leidsche heeren inoge zeggen,
het dient erkend te worden, dat zij niet
de meest-schuldigen zijn.
Toen er eene Commissie benoemd werd,
om advies uit te brengen over de vraag:
waar zal men het Ethnografisch Museum
bouwen, te Leiden of te Amsterdam, was
men buiten Leiden niet weinig
verwonderd over de samenstelling dier
commissie, alsmede over de omschrijving
van die vraag in de Instructie.
De vraag, de zoo eenvoudige, ieder
bekende vraag: het Ethnographisch
Museum te Leiden of te Amsterdam,
wrerd als volgt gesteld:
lo. Op welke wijze zoude het bestaande
Ethnographisch Museum te veranderen zijn
in een Ethnographisch Museum, geschoeid
op historisch-systematische leest, zoodat
het aan de hier te stellen wetenschappelijke
eischen allengs kan voldoen?
2. Welke zal de verhouding moeten zijn
tusschen zulk een Ethnographisch Museum
en het Kijks-Museum van Oudheden ?
3o. Welke bestanddeel»a<yan het Museum
zouden onder dit verband van de tegen
woordige collectie zijn af te scheiden en
ware met deze bestanddeelen een Museum
van Oost-Aziatische Kunstnijverheid met in
begrip van onze Koloniën allengs te vormen ?
4o. Welke uitgaven zou de bouw van
een Ethnografisch Museum te Leiden in den
zin van sub l niet zich meebrengen ; welke
zouden de kosten zijn van meubileering en
welke die van personeel en jaarlijksch onder
houd en met name van jaarlijksche aan
vulling ?
5o. Welke zouden de kosten in gelijken
zin zijn van een Museum als sub 3, en welke
stad zou als plaats van vestiging te ver
kiezen zijn, Amsterdam of 's Crravenhage ?
Oo. Welke is de beste wijze, om de uit
breiding der verzameling zoodanig te be
vorderen, dat de belangen van wetenschap
en onderwijs deugdelijk worden gebaat en
onstelselmatige verzamelzucht voor goed blij ve
buitengesloten ?
Een vragenlijstje, als ware het door
Leidsche professoren gemaakt, die dan
gelegenheid zouden vinden bij al die
punten een beschouwing te geven.
Immers, het scheen hier over een mu
seum te gaan, dat te Leiden woest zijn,
wijl er een verhouding dient te be
staan tusschon zulk een Eth. Museum
en het Museum van Oudheden! De eigen
lijke vraag, die het publiek bezig houdt,
werd op geen enkele wijs gesteld.
Leidsche professoren, die deze instructie
lazen, konden niet anders denken, dan :
Abr. Kuyper stunt op ons standpunt; hij
hoeft ons de zaak zoo geTtiakkelijk moge
lijk willen maken ... de Minister gaat met
ons mee. Een antwoord dus op def'tigen
toon, breede redeneeringen, vol van we
tenschap en onderwijs", en wij zijn klaar."
Eu inderdaad, het door De Stuers zoo
belachelijk gemankt Rapport, gevolgd
door hun Nota, schiet in deze niet te
kort.
Maar nog veel meer moest de
samenstelliny der Cemmissie den Leidschen
heeren de overtuiging schenken, dat de
Commissie alleen pro forma was bijeen
gebracht. De quaestie: het Ethnogra
phisch Museum te Leiden of te Am
sterdam '?? ? ter advies gegeven aan
vijf Leidsche heeren (waaronder drie
professoren) en d rif- niet-Lcidsche heeren,
behalve den secretaris-referendaris bij
het Departement van Binnenlandsche
Zaken. Naast Leiden geen enkele Uni
versiteit, zelfs niet de Amsterdamsche,
vertegenwoordigd bij dit onderzoek. Ook
de directie van Artis thuisgelaten om
yan zoo velerlei belanghebbende kringen,
in de hoofdstad en daarbuiten, maar te
zwijgen. Een echte Leidsche Com
missie Hoe natuurlijk dat de Leid
sche heeren tot elkaar gezegd hebben:
die goede Kuyper.... wTat is de man
ons genegen!
Maar hier zijn deze professoren en
directeuren, zooals geleerden in hun be
minnelijke naïveteit zoo dikwijls over
komt, waar zij buiten hun eigenlijk
studieveld treden, de dupe van hun goed ver
trouwen geworden. Het puntenlijstje, vol
wetenschap en onderwijs", als door hen
zelf ontworpen, en die samenstelling der
Commissie, als hadden zij zelf den Mi
nister haar zoo gevraagd, zijn immers
alleen te verklaren, wanneer zij worden
opgevat als een poging om den heeren
schijnbaar een genoegen te doen, maar
geenszins als een om nu heusch door hen
te worden ingelicht! Waarom Kuyper
nog niet met een voorstel is gekomen,
het is ons natuurlijk onbekend, maar
wie hem in zijn veeljarig openbaar leven
heeft gadegeslagen, zal er nog aan den
ken,' dat hij behoefte kan gevoeld hebben
aan voorlichting van Leidsche Profes
soren e. a., om voor zich zelf te bsslissen
of »*n Ethnographisch Museum beter
tehuis behoort te Leiden dan te Amster
dam ?! Ware het Kuyper werkelijk om een
rapport te doen geweest, waarin Leiden
werd aanbevolen, meent men dan, dat
een scherpzinnig man als hij, zóó plomp
uit den hoek zou zijn gekomen met
een Commissie, die in haar meerderheid
uit Leidenaars bestaat, en met een in
structie geheel naar Leidschen smaak ?
Immers een voor Kuyper meer
compromitta.lite manier van de vraag te
for«inleeren, en een voor Kuyper meer
coinpt'omittante manier van die Com
missie samentestellen, zou, in dit cjeval,
moeilijk kunnen worden bedacht. Daar
voor 'Staat hij te hoog.
Maar, zoo al niet in die mate als
Tictor de Stuers, ook Kuyper is nu en
dan een weinig snaak. Hij heeft met zijn
instructie en met zijn commissie de
Leidsche heeren, die hij in hun hoogheid
wel een tikje gunde een mensch blijft
altijd mensch op riog deftiger wijs,
dan de hooggeleerden nu het publiek
trachten te belezen, een beetje begekt.
Hoe moet hij zich verkneukeld hebben,
bij de gedachte, dat vijf Leidsche heeren
op zijn verzoek, een betoog zaten te be
denken voor de stelling: een
ethnographisch museum past veel beter bij ons
te Leiden, dan te Amsterdam; en hoe
graag hadden wij zijn gezicht eens gezien,
toen hij zich er toe zette het Rapport
en de Nota te lezen, om na te gaan wat
de hooggeleerden daarvan in alle weten
schappelijkheid" terecht hadden gebracht.
En zoo komen wij - tot de vraag: zou
thans ook misschien Victor de Stuers
in overleg met Kuyper hebben gehan
deld ?... Ziedaar wel het onnaspeurlijkst
geheim van het geheim Rapport.
Eerst suikerwater!
De heer P. C. C. Hansen Jr. (Boeka)
heeft in het vorig nummer van dit blad
een welgekozen bloemlezing gegeven uit
de vele schrifturen die gewagen van het
beslag door suikerfabrikanten op een te
groot deel van Java's watervoorraad
gelegd. Dit naar aanleiding van de mee
ning, uitgesproken door den Minister
van Koloniën in de Memorie van Ant
woord : men moet bepaalde gevallen
noemen om de klachten over onttrekking
van water aan de gronden der inlanders
te steunen.
De heer Hansen meent wel terecht,
dat het opsporen van die gevallen meer
eigenaardig de taak van bestuur of Regee
ring is, en acht het aanwijzen ervan
overbodig, waar de zaak zelve bij allerlei
betrouwbare ooggetuigen, waaronder
hoogc ambtenaren, in confesso blijkt te
wezen.
Toch is het wellicht gewenseht aan
te toonen, dat reeds vóór jaren zulke
gevallen aan de Regeering bekend kun
nen zijn geweest en dat, wanneer men
aan Koloniën de retroacton raadpleegt,
de gevallen voor den dag moeten komen.
In 1898 was ik in staat te Malang
afschrift te nemen van het belangrijk
Rapport over de Irrigatie-afdeeling
Brantas, uitgebracht op 8 December 1894
door den toenmaligen chef dier afdeeling,
aan den Gouverneur-Generaal. Als een
van de voornaamste werkzaamheden van
het technisch personeel der
irrigatieafdeeling noemt de chef het maken van
irrigatie-kaarten en het verzamelen van
gegevens omtrent waterhoeveelheden,
waterstanden, afvoeren, regenval enz. 1)
Hij acht dat noodig om een einde te
maken aan de veranderingen door
nietbevoegden ten behoeve van hun belan
gen, die grenzenlooze verwarring ver
oorzaakt hebben."
Dat toezicht op de watervergunning
aan particulieren zeer noodig is", zoo
schrijft hij verder, blijkt uit tal van
gevallen." Hij noemt dan als voor
beelden, alleen uit Kediri:
1) Zie hierover ook de voordracht, door
den ingenieur C. W. Weijs, gehouden in het
Indisch Genootschap, 1900 (Verslagen, blz. 79).
De suikerfabriek... (de namen staan
in het rapport vermeld, maar worden
hier weggelaten, juist omdat het slechts
voorbeelden zijn) maakte geheel
buiten haar vergunning een steenen
stuwdam, wraarvan de bevolking veel
nadeel zou hebben. Op advies van den
chef der irrigatie-afdeeling werd door
den resident de wegruiming van dien
dam gelast.
Het erfpachtsperceel.... [in Noord*
Kediri zijn ? aan eenige suikerfabrieken
gronden in erfpacht uitgegeven, helaas]
was bezig vijf dessa's bijna geheel
van bevloeiingswater te berooven. Nog
bijtijds kon dit worden verhinderd.
Het erfpachtsperceel... had eenige
permanente dammen, die het verplicht
was te bouwen, niet gebouwd en aan
inlandsche dammen de hand geslagen,
die in stand moesten blijven."
Uit de aanhalingen, door den heer
Hansen gegeven, schijnt te blijken, dat
thans zelfs binnen de irrigatie-afdeeling
Brantas de ongerechtigheden weer aan
de orde zijn. Dat is een groote teleur
stelling. Waterstaatskaarten zijn voor
dit gebied inmiddels vervaardigd en ge
drukt ; en verdere gegevens omtrent
watertoevoer en -verbruik zeker voldoende
verzameld. Waaraan ligt het dan dat de
waterstaat in een der belangrijkste punten
harer bemoeienis te kort schiet ? Gebrek
aan personeel ? Gebrek aan medewerking
van het Burgerlijk Bestuur ? Er hangt
zooveel af van de persoonlijkheid der
residenten!
En hoe moet het wel gesteld zijn in
de andere streken des eilands, waar geen
irrigatie-afdeelingen gevestigd zijn ... ?
De heer Van Kol heeft opnieuw in de
Kamer aangedrongen op voltooiing
van de organisatie der irrigatie-afdee
lingen. Volgens het plan van 1888 zouden
er 14 ingesteld worden; Madoera zou de
vijftiende vormen. In 1889 begon men
met n, de afdeeling Serajoe, als proef.
In 1892 werd die definitief ingesteld,
en volgden, als tweede proef, Serang
(Demak'sche werken) en Brantas. Alleen
de laatste omvat belangrijke suikerstre
ken. Verder is men nog niet gekomen,
ondanks allen aandrang. Heeft het getal
14 afgeschrikt, om de kosten? Men kan
't wel met wat minder af. Brantas alleen
omvat een achtste van Java, met een
zesde der bevolking. Maar wat nu, als
blijkt, dat op den duur de bevolking toch
niet met deze organisatie voldoende ge
baat is ? Hier is een hoogst belangrijk
punt, waaromtrent den Minister van
Koloniën wel eens nadere inlichtingen
gevraagd mochten worden. In Indi
heerscht het stelsel van verbergen der
vicieuse toestanden niet meer zoo onbe
perkt als vroeger. Men zal nu toch op
het Plein onder dezen Minister niet het
stelsel der ontwijkende antwoorden voort
zetten ?
Dat fabrieken demoraliseerend werken,
is op Java niet minder duidelijk te be
speuren dan hier en elders. Ze zijn een
bederf voor een volk, en vooral voor een
dorpsbevolking, die een gansch ander
leven leidde vóór ze er waren. Daaraan
is voorloopig niet veel te doen. Maar
waterdiefstal zal toch streng gestraft
dienen te worden. Als irrigatie-afdeelin
gen en grondhuur-ordonnanties niet hel
pen, dat men dit dan van hooger hand
duidelijk erkenne.
J. F. NlERMEYEK.
Eene aanklacht.
Men schrijft ons:
Zooals belangstellenden wellicht be
kend zal zijn, is er tegen de firma Krupp
eene aanklacht wegens patentschending
aanhangig, die ingediend werd door de
Rheinische Metallwaaren- und
Maschinenfabrik", wegens eene nabootsing van
het onder patent staande Rohrr
cklauf"geschut, systeem Ehrhardt.
Aangezien men hier te lande, in na
volging van andere landen, eveneens het
Rohrrücklauf '-geschut wil invoeren, is
het o. i. niet overbodig, het een en ander
mee te deelen over den stand van het
proces, dat tusschen deze beide firma's
wordt gevoerd.
Nadat de Rheinische
Metallwaarenund Maschinenfabrik" de firma Krupp
wegens patentschending had aangeklaagd,
diende deze firma eene tegenklacht in,
waarmee zij beoogde de reeds sedert
jaren bestaande Ehrhardt-patenten omver
te werpen en nietig te verklaren. Het
Duitsche Patentamt" deelde de meening
van de firma Krupp niet en wees de
aanklacht af. De firma Krupp wilde met
deze uitspraak geen genoegen nemen en
ging in hooger beroep bij het
Reichsgericht" te Leipzig. Dit gerechtshof be
krachtigde, op enkele wijzigingen na, de