De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 29 november pagina 1

29 november 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1379 DE AMSTERDAMMER A°. 1903. WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND \ Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, ir. p. post. f l .05 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parij?. Zondag 29 November. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer. . . . . . / 0/20 Pieclamcs per regel O.iO Annonces uit Duitsehluml, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUliOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialcu d-zer firma. I N H O C Bi VAN VEBBE EN YAN NABIJ: Hoe Indiëte helpen? Een geheim rapport." Eerst suikerwatei ! door dr J.F Niermeyer.?Eene aanklacht. Het geweigerde artikel van .Jen heer Kieisch door H V. Snoek. De heer Snoek of de wrekende ge rechtigheid, door H. Kiei sch. De Militaire G ds» (Ing), door G. -- Het conflict tnsschen Oosten]yk ea HoDga.ije - SOOI&LE AANGELEGENHEDEN : Misstanden in het kellnersvak, door dr. J O. E. KDNST EN LETTEBEN : Muziek iu de Boofdstad, door Ant. Aveikamp Sinterklaasgeschenken. Ous Schoolwezen, door mr. J. A. Ltvy FEUIL LETON: Het Doodsnommer, II, (Slot),, door Mark Twain. RECLAMES VOOB DAMES. Iets over een nieuwe uitgave, door C. A Woip-Boland Holst Internationale Einderlitteraluur, door N v. Hichtnm. - Zieke kinderen.?Allerlei door Caprice De schilderingen in de Nieuwe Beurs, III, door W Steenhoff. Op gevaarlijke wegen, door B. N. Boland Holst. Eene herinnering aan de oude Benrs, door mr. J. J. Loeff. Hofsteden en bui tenplaatsen ten Zuiden van Haarlem, door V. UIT DE NATÜB, door E. Heimans. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE EBONIEE, door D. Stigter. Alle theorie is grauw l door P. O. C. Hansen ^r. Clara Viebig De Wacht aan den BÖn. Yertaald door Wilhelmine van Westrheene, beoordeeld door P. INGEZONDEN PEN- EN POTLOODKBASSEN. SCHAAK8EL. ADVEBTENTIE.N Hoe Indiëie helpen?! De algemeene beschouwingen over de Indische Begrooting laten een diepen indruk na, getuigende yan een radeloos heid, als maar zelden tévoren. De inzinking van Indië", zooals ter rechter- en ter linkerzijde zonder verbloemen het woord wordt uitgespro ken, eischt groote middelen tot stuitiug en herstel... en niemand weet ook maar iets te bedenken, wat in deze doeltref fend zou kunnen zijn, zonder ons Neder landers pijn te doeu; en wat niet meer zou vragen, dan men geneigd is te geven. 'Men gevoelt dus wel, dat men steeds meer komt te liggen onder de straf voor de zonde. De honderden bij honderden, tot duizenden millioenen toe, die in den loop van tientallen vanjaren, rechtstreeks en zijdelings, aan Indiëonttrokken zijn; een deel van, Nederland hebben rijk femaakt, den Staat ontzaglijke vooreelen hebben bezorgd; de millioenen, waarmee ons koloniaal bezit, dat reeds veel te groot was, nog werd uitgebreid... ze zouden voor datzelfde ludiëweer noodig zijn, wilde men de 30 millioen inboorlingen op den duur tot een wel varend volk maken. Het is, ook dit gevoelt ieder, in hoofd zaak, een geldquaestie. En Nederland heeft geen geld. Pierson gaf in het jongste nummer van de Economist nog te verstaan, dat er bij de steeds toenemende opbrengst onzer belastingen, eigenlijk niets voor Indiëis af te' zonderen, zelfs niet ter eindelijke afdoening eener bestaande eereschuld. .?Onze armverzorging is gebrekkig, onze ?woningtoestanden zijn het niet minder, de financieele nood onzer groote steden eischt dringend voorziening. Moet aan dat alles, en zooveel meer als men zou kunnen opsom men, niets worden gedaan ? Of moeten de belastingen, die hier te lande door onze Staatsschuld en onze groote uitgaven voor de defensie reeds hoog zijn, nog aanmerkelijk hooger worden opgevoerd 1" En het is zoo, wil Nederland voor Indiëiets doen,zonder zichzelf te her zien, het zal dit alleen vermogen door zijn eigen hooge belastingen nog te verhoogen; immers geen enkele Regee ring, ook niet die van Pierson zelf, heeft er ooit aan gedacht, den veel te hoogen staat, dien het koninkrijk der Nederlanden, in verhouding tot zijn werkelijk vermogen, voert, op radicale wijs te knotten. Onder deze omstandigheden is het nogal verklaarbaar, dat de heer Van Kol adviseerde een deel onzer Oost-Indische bezittingen te verkoopen; een idee, dat allerminst nieuw is, en ook ten opzichte vanWest-Indiëmeermalen werd aanbevo len. Evenzeer echter is het begrijpelijk dat menigeen van dezen raad niet gediend is. Daar steekt voor onzen nationalen trots iets pijnlijks in dat voorstel. Men heeft, daar het niet alleen uit het oogpunt van ons belang, maar ook uit dat van het belang der te verkoopen bevolking, dient beschouwd te worden, er zelfs iets tyrannieks voor den Indiër in gevonden want hem zou dan bij verkoop niet eens gevraagd worden, of hij 't goed vindt. Dit bezwaar kan intusschen niet van groot gewicht zijn, daar, voor zoo ver wij weten, den Indiër nooit gevraagd wordt of hij iets goed vindt en wij, indien hij eens ons Nederlanders met nadruk durfde mededeelen, dat hij liever door Spanje b.v. dan door Nederland zou worden beheerscht, hem eenvoudig met eenige blauwe boonen zouden antwoorden. Deze gemoedelijkheid en rechtvaardigheidszin kan men, bij de discussie over zulk een verkoop, veilig buiten werking laten. Intusschen?voorhands heeft het denk beeld niet kans op veel bijval. Wij verkoopen niet... maar dit is voor geloovige en ongeloovige Neder landers het eenig mogelijke: wij aan vaarden onzen plicht en zullen Indi redden, het voor verdere inzinking behoeden; het brengen tot een staat van welvaart, gelijk zulk een prachtige kolonie het van haar woecfo-land verwachten mag. Dat wil dus zeggen, zal liet iets beteekenen, wij geven der kolonie, zóó veel terug van de millioenen, die wij haar rechtstreeks en zijdelings onttrokken hebben, als noodig is, om het uit den toestand van verval op te beuren. En hoeveel zal dat nu dit jaar wel zijn? Een renteloos voorschot (of een bijdrage) van ?2.188.000. Het lijstje is als volgt: Voor de aanschaffing van geschut en mu nitie in het belang van de defensie van Java tegen een buitenlandschen vijand ? 100,000. Uitgaven voor onderzoekingen in liet be lang van de emigratie van Javaansche ge zinnen ? 11,400. Uitgaven in het belang van landbouw kredietinstellingen ten behoeve van de inlanders ? 33,150. Verschaffing van landbouwkrediet ten be hoeve van tuinbouwhoeven ? 25,000. Inrichting van een tamme stoeterij te Padalarang ? 01,450. Voor maatregelen in het belang van de Koffiecnltuur op Java ? 400,000. Waterstaatswerken ? 685,000. Verbetering van de bestaande bevloeiingswerken ? 400,000. Aanvulling der genie-magazijnen ? 40,000. Aanleg van batterijen ter verdediging van het oostervaarwater van Straat Madoera ? 81,000, werkjes voor de verdediging van de hoogvlakte van Bandoeng ? 73,800, magazijns bouw op die hoogvlakte ? 74,000, voor het nemen van maatregelen te Tjilatjap .en Xoesa Kernbangan ? 100,000, aanleg van werken voor de verdediging van Poeloe Wéh (Atjeh) ? 44,000, te zamen ? 372,800. Totaal ?2,188,800." alzoo ?2,188,000, waarvan ?532,800 voor ONZE defensie! Men kan hierbij wijzen op het onberadene om aldus, op avontuur met zijn red dingsplannetje uittegaan; hoofdzaak is en blijft, dat ook Idenburg, met zijn Christelijke vrienden, al weder niets heeft aan den dag gelegd van den hoogen moed, zoo noodig in een plutocratische wereld, om de rechtvaardigheid te betrachten tegenover een beroofd en verarmd volk. Dat is jammer, want, komen de Nederlandsche Regeering en de Nederlandsche Natie niet ten opzichte van Indiëtot een groote daad, dan is het maar al te zeer te vreezen, dat, bij den nu reeds chronischen achteruitgang, waarin Java verkeert, ons koloniaal bezit op zeer on eervolle wijze voor ons eindigen zal. Het buitenland weet al te goed wat er bij ons en in onze koloniën omgaat; wij leven in een glazen huis, en worden bespied door een aantal machtige ... belagers. Een geheim rapport". Victor de Stuers heeft een oneerbie digheid begaan, die, voor een man van zijn verleden en positie, bij het kantje af is. Wie behoorde meer eerbied te hebben voor een Commissie, ingesteld door H. M. de Koningin; een Ministerieele Instructie voor deze Commissie; het Rapport dier Com missie ; en dan nog een Nota, onderteekend door vijf geleerden, waarvan de minste toch nog altijd is een Museum directeur ? En wat heeft hij zich veroorloofd ? Rapport en Nota, die men zich moeilijk anders verpersoonlijkt denken kan, dan als geleerden, met het ernstig gelaat, passende bij de plechtige sier van toga, bef en barret, liet hij zichzelf zoo maar, ten aanschouwe van het profaanste publiek, parodieëren. Wij staken niet gaarne in zijn vel.... Wee hem! daar bestaat nog altijd zoo iets als de wraak der Goden! De Stuers dan gaf, met verandering of toevoeging van enkele woorden, het Rapport en de Nota der Leidsche heeren, ten betooge, dat het Ethnohraphisch Museum niet te Amsterdam maar te Leiden behoort gevestigd te zijn, opnieuw uit ouder den titel: Een geheim Rapport", maar nu, om aan te toonen, dat het Rijks museum van Amsterdam naar Leiden dient te worden verplaatst. Misschien hebben hem de volgende woorden van Ijzerman op het denkbeeld van deze scherpe weerlegging van Rap port en Nota gebracht: Zeker, er be staat verband tusschen den inhoud van het Museum van oudheden en dien van een Museum op historisch-systematische leest geschoeid; maar evenzeer tusschen het laatste en menig ander Museum in Nederland, b.v. met het Rijksmuseum te Amsterdam." Doch wij erkennen gaarne, ook zonder dergelijke aanleiding, zijn de quasi-wetenschappelijke, opgeblazen frases uitlokkend genoeg, om iemand te verleiden een loopje met de hooggeleerde auteurs te nemen. ' ' Intusschen, wat men ook van dezen arbeid der Leidsche heeren inoge zeggen, het dient erkend te worden, dat zij niet de meest-schuldigen zijn. Toen er eene Commissie benoemd werd, om advies uit te brengen over de vraag: waar zal men het Ethnografisch Museum bouwen, te Leiden of te Amsterdam, was men buiten Leiden niet weinig verwonderd over de samenstelling dier commissie, alsmede over de omschrijving van die vraag in de Instructie. De vraag, de zoo eenvoudige, ieder bekende vraag: het Ethnographisch Museum te Leiden of te Amsterdam, wrerd als volgt gesteld: lo. Op welke wijze zoude het bestaande Ethnographisch Museum te veranderen zijn in een Ethnographisch Museum, geschoeid op historisch-systematische leest, zoodat het aan de hier te stellen wetenschappelijke eischen allengs kan voldoen? 2. Welke zal de verhouding moeten zijn tusschen zulk een Ethnographisch Museum en het Kijks-Museum van Oudheden ? 3o. Welke bestanddeel»a<yan het Museum zouden onder dit verband van de tegen woordige collectie zijn af te scheiden en ware met deze bestanddeelen een Museum van Oost-Aziatische Kunstnijverheid met in begrip van onze Koloniën allengs te vormen ? 4o. Welke uitgaven zou de bouw van een Ethnografisch Museum te Leiden in den zin van sub l niet zich meebrengen ; welke zouden de kosten zijn van meubileering en welke die van personeel en jaarlijksch onder houd en met name van jaarlijksche aan vulling ? 5o. Welke zouden de kosten in gelijken zin zijn van een Museum als sub 3, en welke stad zou als plaats van vestiging te ver kiezen zijn, Amsterdam of 's Crravenhage ? Oo. Welke is de beste wijze, om de uit breiding der verzameling zoodanig te be vorderen, dat de belangen van wetenschap en onderwijs deugdelijk worden gebaat en onstelselmatige verzamelzucht voor goed blij ve buitengesloten ? Een vragenlijstje, als ware het door Leidsche professoren gemaakt, die dan gelegenheid zouden vinden bij al die punten een beschouwing te geven. Immers, het scheen hier over een mu seum te gaan, dat te Leiden woest zijn, wijl er een verhouding dient te be staan tusschon zulk een Eth. Museum en het Museum van Oudheden! De eigen lijke vraag, die het publiek bezig houdt, werd op geen enkele wijs gesteld. Leidsche professoren, die deze instructie lazen, konden niet anders denken, dan : Abr. Kuyper stunt op ons standpunt; hij hoeft ons de zaak zoo geTtiakkelijk moge lijk willen maken ... de Minister gaat met ons mee. Een antwoord dus op def'tigen toon, breede redeneeringen, vol van we tenschap en onderwijs", en wij zijn klaar." Eu inderdaad, het door De Stuers zoo belachelijk gemankt Rapport, gevolgd door hun Nota, schiet in deze niet te kort. Maar nog veel meer moest de samenstelliny der Cemmissie den Leidschen heeren de overtuiging schenken, dat de Commissie alleen pro forma was bijeen gebracht. De quaestie: het Ethnogra phisch Museum te Leiden of te Am sterdam '?? ? ter advies gegeven aan vijf Leidsche heeren (waaronder drie professoren) en d rif- niet-Lcidsche heeren, behalve den secretaris-referendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken. Naast Leiden geen enkele Uni versiteit, zelfs niet de Amsterdamsche, vertegenwoordigd bij dit onderzoek. Ook de directie van Artis thuisgelaten om yan zoo velerlei belanghebbende kringen, in de hoofdstad en daarbuiten, maar te zwijgen. Een echte Leidsche Com missie Hoe natuurlijk dat de Leid sche heeren tot elkaar gezegd hebben: die goede Kuyper.... wTat is de man ons genegen! Maar hier zijn deze professoren en directeuren, zooals geleerden in hun be minnelijke naïveteit zoo dikwijls over komt, waar zij buiten hun eigenlijk studieveld treden, de dupe van hun goed ver trouwen geworden. Het puntenlijstje, vol wetenschap en onderwijs", als door hen zelf ontworpen, en die samenstelling der Commissie, als hadden zij zelf den Mi nister haar zoo gevraagd, zijn immers alleen te verklaren, wanneer zij worden opgevat als een poging om den heeren schijnbaar een genoegen te doen, maar geenszins als een om nu heusch door hen te worden ingelicht! Waarom Kuyper nog niet met een voorstel is gekomen, het is ons natuurlijk onbekend, maar wie hem in zijn veeljarig openbaar leven heeft gadegeslagen, zal er nog aan den ken,' dat hij behoefte kan gevoeld hebben aan voorlichting van Leidsche Profes soren e. a., om voor zich zelf te bsslissen of »*n Ethnographisch Museum beter tehuis behoort te Leiden dan te Amster dam ?! Ware het Kuyper werkelijk om een rapport te doen geweest, waarin Leiden werd aanbevolen, meent men dan, dat een scherpzinnig man als hij, zóó plomp uit den hoek zou zijn gekomen met een Commissie, die in haar meerderheid uit Leidenaars bestaat, en met een in structie geheel naar Leidschen smaak ? Immers een voor Kuyper meer compromitta.lite manier van de vraag te for«inleeren, en een voor Kuyper meer coinpt'omittante manier van die Com missie samentestellen, zou, in dit cjeval, moeilijk kunnen worden bedacht. Daar voor 'Staat hij te hoog. Maar, zoo al niet in die mate als Tictor de Stuers, ook Kuyper is nu en dan een weinig snaak. Hij heeft met zijn instructie en met zijn commissie de Leidsche heeren, die hij in hun hoogheid wel een tikje gunde een mensch blijft altijd mensch op riog deftiger wijs, dan de hooggeleerden nu het publiek trachten te belezen, een beetje begekt. Hoe moet hij zich verkneukeld hebben, bij de gedachte, dat vijf Leidsche heeren op zijn verzoek, een betoog zaten te be denken voor de stelling: een ethnographisch museum past veel beter bij ons te Leiden, dan te Amsterdam; en hoe graag hadden wij zijn gezicht eens gezien, toen hij zich er toe zette het Rapport en de Nota te lezen, om na te gaan wat de hooggeleerden daarvan in alle weten schappelijkheid" terecht hadden gebracht. En zoo komen wij - tot de vraag: zou thans ook misschien Victor de Stuers in overleg met Kuyper hebben gehan deld ?... Ziedaar wel het onnaspeurlijkst geheim van het geheim Rapport. Eerst suikerwater! De heer P. C. C. Hansen Jr. (Boeka) heeft in het vorig nummer van dit blad een welgekozen bloemlezing gegeven uit de vele schrifturen die gewagen van het beslag door suikerfabrikanten op een te groot deel van Java's watervoorraad gelegd. Dit naar aanleiding van de mee ning, uitgesproken door den Minister van Koloniën in de Memorie van Ant woord : men moet bepaalde gevallen noemen om de klachten over onttrekking van water aan de gronden der inlanders te steunen. De heer Hansen meent wel terecht, dat het opsporen van die gevallen meer eigenaardig de taak van bestuur of Regee ring is, en acht het aanwijzen ervan overbodig, waar de zaak zelve bij allerlei betrouwbare ooggetuigen, waaronder hoogc ambtenaren, in confesso blijkt te wezen. Toch is het wellicht gewenseht aan te toonen, dat reeds vóór jaren zulke gevallen aan de Regeering bekend kun nen zijn geweest en dat, wanneer men aan Koloniën de retroacton raadpleegt, de gevallen voor den dag moeten komen. In 1898 was ik in staat te Malang afschrift te nemen van het belangrijk Rapport over de Irrigatie-afdeeling Brantas, uitgebracht op 8 December 1894 door den toenmaligen chef dier afdeeling, aan den Gouverneur-Generaal. Als een van de voornaamste werkzaamheden van het technisch personeel der irrigatieafdeeling noemt de chef het maken van irrigatie-kaarten en het verzamelen van gegevens omtrent waterhoeveelheden, waterstanden, afvoeren, regenval enz. 1) Hij acht dat noodig om een einde te maken aan de veranderingen door nietbevoegden ten behoeve van hun belan gen, die grenzenlooze verwarring ver oorzaakt hebben." Dat toezicht op de watervergunning aan particulieren zeer noodig is", zoo schrijft hij verder, blijkt uit tal van gevallen." Hij noemt dan als voor beelden, alleen uit Kediri: 1) Zie hierover ook de voordracht, door den ingenieur C. W. Weijs, gehouden in het Indisch Genootschap, 1900 (Verslagen, blz. 79). De suikerfabriek... (de namen staan in het rapport vermeld, maar worden hier weggelaten, juist omdat het slechts voorbeelden zijn) maakte geheel buiten haar vergunning een steenen stuwdam, wraarvan de bevolking veel nadeel zou hebben. Op advies van den chef der irrigatie-afdeeling werd door den resident de wegruiming van dien dam gelast. Het erfpachtsperceel.... [in Noord* Kediri zijn ? aan eenige suikerfabrieken gronden in erfpacht uitgegeven, helaas] was bezig vijf dessa's bijna geheel van bevloeiingswater te berooven. Nog bijtijds kon dit worden verhinderd. Het erfpachtsperceel... had eenige permanente dammen, die het verplicht was te bouwen, niet gebouwd en aan inlandsche dammen de hand geslagen, die in stand moesten blijven." Uit de aanhalingen, door den heer Hansen gegeven, schijnt te blijken, dat thans zelfs binnen de irrigatie-afdeeling Brantas de ongerechtigheden weer aan de orde zijn. Dat is een groote teleur stelling. Waterstaatskaarten zijn voor dit gebied inmiddels vervaardigd en ge drukt ; en verdere gegevens omtrent watertoevoer en -verbruik zeker voldoende verzameld. Waaraan ligt het dan dat de waterstaat in een der belangrijkste punten harer bemoeienis te kort schiet ? Gebrek aan personeel ? Gebrek aan medewerking van het Burgerlijk Bestuur ? Er hangt zooveel af van de persoonlijkheid der residenten! En hoe moet het wel gesteld zijn in de andere streken des eilands, waar geen irrigatie-afdeelingen gevestigd zijn ... ? De heer Van Kol heeft opnieuw in de Kamer aangedrongen op voltooiing van de organisatie der irrigatie-afdee lingen. Volgens het plan van 1888 zouden er 14 ingesteld worden; Madoera zou de vijftiende vormen. In 1889 begon men met n, de afdeeling Serajoe, als proef. In 1892 werd die definitief ingesteld, en volgden, als tweede proef, Serang (Demak'sche werken) en Brantas. Alleen de laatste omvat belangrijke suikerstre ken. Verder is men nog niet gekomen, ondanks allen aandrang. Heeft het getal 14 afgeschrikt, om de kosten? Men kan 't wel met wat minder af. Brantas alleen omvat een achtste van Java, met een zesde der bevolking. Maar wat nu, als blijkt, dat op den duur de bevolking toch niet met deze organisatie voldoende ge baat is ? Hier is een hoogst belangrijk punt, waaromtrent den Minister van Koloniën wel eens nadere inlichtingen gevraagd mochten worden. In Indi heerscht het stelsel van verbergen der vicieuse toestanden niet meer zoo onbe perkt als vroeger. Men zal nu toch op het Plein onder dezen Minister niet het stelsel der ontwijkende antwoorden voort zetten ? Dat fabrieken demoraliseerend werken, is op Java niet minder duidelijk te be speuren dan hier en elders. Ze zijn een bederf voor een volk, en vooral voor een dorpsbevolking, die een gansch ander leven leidde vóór ze er waren. Daaraan is voorloopig niet veel te doen. Maar waterdiefstal zal toch streng gestraft dienen te worden. Als irrigatie-afdeelin gen en grondhuur-ordonnanties niet hel pen, dat men dit dan van hooger hand duidelijk erkenne. J. F. NlERMEYEK. Eene aanklacht. Men schrijft ons: Zooals belangstellenden wellicht be kend zal zijn, is er tegen de firma Krupp eene aanklacht wegens patentschending aanhangig, die ingediend werd door de Rheinische Metallwaaren- und Maschinenfabrik", wegens eene nabootsing van het onder patent staande Rohrr cklauf"geschut, systeem Ehrhardt. Aangezien men hier te lande, in na volging van andere landen, eveneens het Rohrrücklauf '-geschut wil invoeren, is het o. i. niet overbodig, het een en ander mee te deelen over den stand van het proces, dat tusschen deze beide firma's wordt gevoerd. Nadat de Rheinische Metallwaarenund Maschinenfabrik" de firma Krupp wegens patentschending had aangeklaagd, diende deze firma eene tegenklacht in, waarmee zij beoogde de reeds sedert jaren bestaande Ehrhardt-patenten omver te werpen en nietig te verklaren. Het Duitsche Patentamt" deelde de meening van de firma Krupp niet en wees de aanklacht af. De firma Krupp wilde met deze uitspraak geen genoegen nemen en ging in hooger beroep bij het Reichsgericht" te Leipzig. Dit gerechtshof be krachtigde, op enkele wijzigingen na, de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl