De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 29 november pagina 3

29 november 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Na. 137 9 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zou kunnen eischen, de kellner zulk een gerechtelijken eisch niet zou kunnen in stellen. Zedelijk staan de beide handelingen echter volkomen gelijk. Dat men" echter «en patroon, die zijnen arbeider het rechtIHatige loon zou onthouden, algemeen zou veroordeelen, den koffiehuisbezoeker, die den kellner zijn fooi, dat is óók zijn rechtutatig loon onthoudt, daarentegen vaak in zijn recht acht, sprjuit alleen hieruit voort, dat het gewone arbeidsloon vooraf bepaald is uurloon, stukloon' of accoordloon, 't doet niets ter zake het kellnersloon daarentegen niet. Zietdaar dus in 't kort, in 't zeer kort, saamgevat de voornaamste gronden, waarop deze nieuwe arbeidersbeweging steunt. Dat het moeilijk, zér moeilijk zal zijn, die verschillende misstanden uit den weg te ruimen gezien de eigenaardige eischen, welke het kellnersvak nu eenmaal aan zijne beoefenaars stelt wordt zeker niet ont kend n werd o. a. door de heeren Talma en Troelstra ter Ilaaffsche vergadering «cb«rp in 't licht gesteld. Geen twijfel echter ook, of door ijzeren volharding, door onverpoosde propaganda en niet het minst door krachtige versterking en eendrachtig samengaan der verschillende kellners-vakvereenigingen (zeven in getal) kan binnen afzienbaren tijd zoo niet alles, dan toch zeker veel verbeterd worden. Dat, trots de Toorloopig ongunstige voorteekenen, bij die pogingen tot verbetering' ook de steun der patroons den kellners verleend moge worden, blijf ik in beider belang hopen, terwijl niet minder mag worden genoopt op den evenzoo ontontbeerlijken steun van het publiek", dat zeer, zeer veel ter bereiking van het doel der kellners kan bijdragen. Ten einde ook dezen steun te erlangen, -werden deze n de voorgaande regelen geschreven. 's Gr r a v e n h a g e. DR. J. C. E. iiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiitiiiiiimiiiMMiimiiiiiiiiiUHiiiiiiiiiiiiMiiMtMiiiiHii in (e HooiMal Als men de programma's der Caeciliaconcerten van den laatsten tijd nagaat, dan zal men bemerken, dat bij het -samenstellen daarvan het streven op den voorgrond treedt om zoo weinig mogelijk exclusief te zijn, en aan de moderne werken van erkende levensvatbaarheid een plaats toe te staan, naast de onsterfelijke meesterstukken der klassieke periode. Zoo was het ook met liet programma van het honderd drie en dertigste concert, op 19 dezer gegeven. Beethoven was vertegenwoordigd met zijn ouverture Egmont en zijn achtste symphonie ; daarnaast vond men de namen Eiehard Strauss met zijn Tohdichtung Tod und Verklarung" en Tschaikowsky met zijn vierde Bymphonie. Groot was wederom de indruk dien Beet hoven maakte met zijn Egmont-ouverture. Ware dit werk in den nieuweren tijd ont staan, dan zou men allicht vragen in hoeverre Jjet den componist gelukt is de stemming van Goethe's treurspel weer te geven. Men zou vermoedelijk de inleiding met hare breede accoorden beschouwen als het motief van den titelheld. Wanneer men echter naar hetmo.tief van Clürchen ging zoeken, of wanneer men de muzikale bewerking ging toetsen, .aan den inhoud van het tooneelstuk, dan zou men toch in verlegenheid komen. Gelukkig doet geen mensch dit meer bij een werk van Beethoven ; gelukkig zeg ik, omdat Beethoven's kunst steeds als absolute muziek ge noten wordt en ook omdat het er niets toe IIIIIUMIIIIMtlMllllmlIIIIIUIMIUIMIIImlIIIMI HET DOODSNÜMMER. MARK TWAIX. (Slot). ? De ongelukkige moeder was den volgenden morgen niet bij machte het bed te verlaten. Twee dokters en twee verpleegsters zaten bij haar, op {luisterenden toon af en toe tegen elkander hun bemerkingen makend. Abby mocht volstrekt niet binnen komen ; men had haar gezegd, dat ze sneeuwballen mocht gaan gooien; mama was heel ziek en kon geen leven om zich heen velen. En zoo was het kind, warm ingestopt tegen de koude, voor het huis bezig een sneeuwberg te maken, om papa te verrassen, als hij thuisgekomen zou zijn. En eensklaps kwam de gedachte bij haar op, dat het toch vreemd, ja eigenlijk wel een beetje onaardig was van paatje, om zoo lang in den Tower te blijveli, als mama ziek was. Ze zou den weg eens opgaan en hem een eindje tegemoet loopen. Een uur later trad de krijgsraad voor den opperbevelhebber. Kaarsrecht, met duisteren blik, de beide handen op de tafel gesteund, Stond hij daar, en 't duurde wel een halve seconde alvorens hij door een lichte hand beweging den aanvoerder het teeken tot spreken gaf. Deze sprak : Wij hebben hen dringend verzocht, ja gesmeekt, de zaak nog eens te overdenken, doch vergeefs. Ze blijven weigeren en wil!en niet loten. Ze zijn bereid om te sterven, maar ze zijn niet te bewegen, de voorschriften van hun godsdienst te overtreden." Het gelaat van den protector werd nog somberder, doch hij zei niets, geen woord kwam over zijn lippen. Een tijd lang bleef hij zwijgend voor zich uit staren, toen sprak hij langzaam en met nadruk : Maar ik wil niet, dat ze alle drie zullen sterven. Dan zal ik een ander voor hen laten trekken!" Met een verruimd gemoed hoorden de aanwezigen dit antwoord aan. Haal ze hier en breng ze in de kamer hiernaast. Laa't hen met 't gezicht naar den muur gekeerd staan, de handen kruiselings op den rug. Als ze er zijn, waarschuwt ge me." Toen Cromwell weder alleen was, ging hij eitten, om eenige seconden later aan zijn doet of de toehoorder nu precies de trekken van het drama volgens zijn eigen voorstel ling in het muziekstuk herkent. Genoeg is het als men van een dergelijke compositie een indruk verkrijgt, die niet indruischt tegen het bodoclde onderwerp. Beethoven heeft dan ook zijn muziek geconcipieerd in een stemming, opgewekt bij het lezen van Goethe's treurspel en zijn phantasie den vrijen teugel latende heeft hij een ouver ture gewrocht, die bij honderd andere, eenigszins analoge onderwerpen, evenzoo goed zou passen. Als men dan ook van de ouverture Egmout spreekt, dan zou men even goed kunnen gewagen van b.v. de zooveelste ouverture van Beethoven, zooals men dit, bij zijne syinphonieën doet. Prachtig is die ouverture gespeeld. Het reuzenorchest van Caecilia was daar in zijn fort. Ik kan mij dan ook zeer goed be grijpen, dat voor eenigszins conservatieve bezoekers van de Gaecilia-concerten de uit voering van dit werk het glanspunt was van den avond. Evenzeer kan ik mij begrijpen dat deze met 's heeren Mengelbergs opvat ting van de eerste beide deelen van Beetboven's symphonie geen vrede konden heb ben. En ik kan hun daarin geen ongelijk geven. Deze deelen worden steeds in een sneller tenipo gespeeld. Het eerste deel is vervuld van vroolijkheid en scherts. In het tempo waarin de heer Mengelberg het nam, worden de thema's veel te log en te zwaar. In het tweede deel gaven de massief klin kende accoorden van oboën, clarinetten, fagotten en hoorns reeds te kennen, dat op die wijze geen scher/ando te bereiken is, en het bleek dan ook aldus te zijn. Zelfs tegen de sterke bezetting van het strijk-quintet konden de blaasinstrumenten, in dit tempo nimmer den indruk maken van een lichten pp. staccato-achtergrond. Kretzschmar zegt van dit stuk es hiipft auf Kinderfüsscn daliin, jngencllich durch und durch, uiischuldig und reizend. Es ist eins der genialsten und gewinneiidsten Stücke im graziósen Genre". Van die Kinderfüsseu was thans absoluut niets te be speuren en daardoor verviel tevens het gracieuse. Maar het is een zonderling iets, die tempo-keuze. Hoe werd vroeger het d<frde deel Tempo di Menuetto" niet in een over dreven snelle jacht afgespeeld. Men beschouwt het als een dwaling van Mendelssohn en de door hem gevormde school, dat dit zoo ge schied is. Levendig herinner ik mij hoe Hans v. Bülow met zijn Meininger-orchest, op bijna demonstratief' langzame wijze, voor het eerst dit stuk zijn ware tempo hergaf. Bülow heeft zeer juist gezien. Potsierlijk moet in het Trio wel die charmante passage klinken tussehen fluit, clarinet en twee hoorns, wanneer dit in het vroegere razende tempo wordt afgespeeld. Thans was dit waarlijk zeer mooi. Ook het Finale, dat uit bundig vroolijke stuk muziek met zijne dar tele figuren eu, als contrast, zijn gemoedelijk mooie melodie in As, genoot een vertolking waarvan iedereen wel genoten zal hebben, zoodat ten slotte in een levendig applaus, de dank van het publiek tot uiting kwam. Met Eiehard Strauss kwam de meester van het heden aan het woord. Tod und Verkliirung" is wel liet werk dat het eerst zijn antagonisten zal doen verstommen. Als Don (Jnixoto, Zarathustra en ein ITeldenleben nog lang de pijlen van spot en hoon op zich voelen afgaan, dan zal Tod nnd Yerklarung" reeds overwinnend uit den strijd zijn te voorschijn gekomen en geschakeld worden in de rij der instrumentale werken di« geschiedenis maken. Steeds is men tegenover het vier- en twin tigste opus van den jongen meester wel willend gestemd geweest. Of dit nu komt omdat de tegenstanders van programmamuziek den componist niet konden verwijten, dat hij het vers op den voet gevolgd is, en wel om de eenvoudige reden dat het vers eerst door Alexander Kitter naar aanleiding van de compositie gedicht is :?ik meen dat zulks nog wel eens met nadruk vermeld mag wor den of omdat hier geen philosophie (.' ?) in het spel komt, of ook, omdat de compoadjudant het volgend bevel te geven : Wees u zoo goed het allereerste kind, dat u zult zien voorbijgaan, bij mij binnen te brengen." Geen minuut later kwam de adjudant terug met Abby aan de hand. Haar mutsje, haar krullen, haar manteltje, alles zag wit van de sneeuw; ze schudde zich haastig af en ging toen on beschroomd naar den opperbevelhebber, den man voor wien koningen en vorsten sidderden. In een oogeublik was ze op zijn schoot ge klommen en met haar lief stemmetje zei ze : Ik ken u wel. l' bent de opperbevelhebber. U bent een paar maal bij ons voorbij gekomen ; iedereen is. geloof ik, bang voor u, maar ik heeleniiiiil niet, want u hebt mij niet zoo kwaad aangekeken. Weet u 't niet meer ? Kent u me niet meer ? Ik had mijn rooie jurkje aan, niet die gele figuurtjes en dien witten kraag. Och, u weet het wel, bedenkt u maar eens." 'n Lachje kwam over het barsche gelaat van den protector. Toen antwoordde hij, met diplomatieke aarzeling: Ja, ik herinner me d'r wel zoo iets van. . . . was het niet. . . . Hè, .... waar was dat nu ook weer ?" Wel, voor de deur van het huis. . . . van ons huis, weet u ?" ,, Nu, buste meid, om je de waarheid te zeggen, geloof ik niet, dat. .. ." Hier viel het kind hem met eenige ver ontwaardiging iu de rede: Nou, al weet u het dan niet meer, ik weet het nog precies." Ja. het is wel een beetje erg, hè, dat ik dat zoo heelemaal vergeten ben. Maar ik beloof je, het zal niet weer gebeuren, wees dan ook maar niet meer boos op me. Kijk me eens lief aan, dan zijn we van nu af goeie vriendjes, hè, jij en ik !" Nou, goed dan; maar ik vind het toch niet aardig, dat u me niet meer kent. U bent zeker erg vergeetachtig, ik ook, ten minste onze Betje zegt het.... U kijkt nu lang zoo boos niet als toen laatst en daar straks, toen ik pas binnenkwam. Vindt u het prettig om boos te zijn, ik niet, en als u mijn papa was, dan. . . . hè, ik zit niets makkelijk ; kan u me niet een beetje steviger vasthouden, zóó, in uw arm, ik ben koud geworden buiten en bij u is 't lekker warm." Cromwell drukte het aanhalige kind wat vaster tegen zich aan en sloeg den arm om haar heen. Is 't nu goed, ja, krui]) maar dicht bij me, we zijn nu immers kameraadjes, nietwaar ? . . . . Weet je wel, dat je me doet denken aan mijn eigen dochtertje, toen die zoo klein was als jij. Dat was ook zoo'n teer, fijn poppetje, ook zoo'n klein vleistertje. . . . en altijd even lief tegen ieder dien. ze zag:" nist geen muzikale scherts te pas heeft ge bracht en ook niet kon brengen Tod und Yerklürung" heeft zijn weg reeds gemaakt. Het is een der meest geliefde stukkeu van het concert-publiek en een der prach tigste Leistungeii" van ons orchest. Met de kolossale bezetting van het Caecilia-strijkquintct en de acoustiek van den schouwburg, die de verhouding der instrumenten zooveel beter tot haar recht doet komen, moest dit werk dan ook wel een fascineerenden indruk maken. De vierde symphonie van Tschaikowsky is reeds ten tijde van Kes hier gespeeld. Daarna weer opgeborgen en later, na het succes van de symphonie pathétique, weer voor den dag gehaald. Al de eigenaar digheden van Tschaikowsky vindt men in hooge mate terug in dit werk. Zoo is b.v. de aanhef, eeuigszins herinnerend aan het hoofdmotief van Schumauu's eerste sympho nie, zeer mooi; eveuzoo de inzet van het Allegro met zijn syncopische passages. In het midden echter komt een of andere Boleroachtige dausrhythmus het effect be derven en aan het geheel een trivialen bij smaak geven, die ongunstig werkt op den totaalindruk. Het tweede gedeelte in modo di canzona", prachtig door den heer Krüger op de obo ingezet, zou een allerliefst gracieus muziek stuk kunnen zijn, wanneer een banaliteitje in het midden van het stuk niet even om den hoek kwam kijken. Het derde deel is een virtuozenstukje voor het strijkorchest. Pizzicato ostinato" is het genaamd. Eigenlijk zoo'n beetje op effect berekend, maar toch wel aardig in zijn uitwerking. Het Pinale con fuoco heeft een gloeilvollen, prachtig klinkenden orchestsatz; het tweede thema werd wel iets te gewichtig geaccentueerd naar mijn meening. Aan het slot kon de componist geen vrede hebbeu met de reeds verkregen resul taten. Toen moesten er nog de slaginstru menten eens duchtig aan te pas komen. Vooral van den bekkenslager werd een zware taak gevorderd, welke deze echter met al de energie die in hem was, volvoerde. Hoe jamuier toch weer van dat slot.' Tschaikowsky is een groot talent, maar men moet de buitensporigheden zijnor slavische natuur mede in den koop nemen. liet werk werd met verve door het orchest gespeeld eu de heer Mengelberg oogstte aan het slot daverende bij valsbetuigingen in van het publiek. Hoewel in deze kolommen, zooals ik in mijn vorig opstel rei-ds zeide, van alle solistenconcerten geen melding gemaakt kan worden, meen ik toch een uitzondering te mogen maken, wanneer het geldt het verdienstelijk streven van een onzer stadgenooten. De heer Jan Sol gaf op 21 dezer een Liederen-avond, waarvan hij het geheele programma voor zijn rekening genomen luid. Misschien ware het beter geweest, met een paar instrumeutaal-nummers de liedvoor drachten te doen afwisselen; maar de heer Sol heeft blijkbaar den toehoorder een kijk willen geven op de veelzijdigheid van zijn talent en daardoor had hij meer plaats op het programma noodig, Jan hem anders ware ten deel gevallen. Xiet minder dan negentien liederen had de heer Sol zich uitgezocht en de keuze van het meerendeel dezer liederen, waaronder vele die hier geheel onbekend waren, getuigt van den goeden smaak des hoeren Sol. In alle voordrachten kon meu zijne buiten gewone intelligentie bespeuren en zijn zin om de beteekenis van de gedichten in ver band met de illustratie door de componisten daaraan gegeven, met de juiste uitdrukking tot hun recht te doen komen. Bijzonder goed gelukte hem dit in de schoone liederen van Kaun en Weismann, in Schubert's Atlas, in Ie Pas d'armes du roi Jean van Saint Saëns, in l'Heureux vagaboud van Bruneau en in liet lied van Arnold Mendelssohn. Daarin bereikte het uitdruk kingsvorm ogen van den heer Sol een hooge n trap en wist hij zijn auditorium zeer te boeien. De heer Sol is bas; het zal dus niemand verwonderen dat de schooue diepe tonen van zijn orgaan meer de aandacht trokken dan de hooge. Overigens beheerschte de heer Sol de dynamische nuances van zijn stem met groote zekerheid. Een enkele maal trof mij de open vocaliseeriug van de , zooals in Herz; ook kan de vlooiende medeklinker l iets dunner uit gesproken worden. Dat de heer Sol ook Franscho liederen in zijn repertoire heeft op genomen moge op zich zelf verdienstelijk zijn, verzwegen mag echter niet worden dat hij het Fransche idioom in de uitspraak nog niet geheel tu pakken heeft. De heer Sol heeft zich reeds herhaaldelijk als zeer goed oratoriumzanger (vooral in Hiindel-partijeii) djen kennen ; met zijn lie deren-avond heeft hij ook bewezen een zeer intelligent liederenzanger te zijn. De heer Wijsman voerde de begeleidingen m. i. af en toe ietwat te sterk uit. De groote Bech.stein- vleugel is beslist te groot van toon voor de kleine zaal en speciaal voor lied voordrachten. AXT. AVERKAJIP. Sinterklaasgeschenken. F.en gelukkig rierlal, door ALETTA HOOG Met vier teekeningen van C. BLANKE, KAAR Jr. Uitgever Vincent Loosjes. te Haarlem. In den waren kindertooii, in zuiver, beschaafd Hollandsen is dit mooie boek voor meisjes van 'J a 12 jaar en ouder, en even goed voor jongens, geschreven. Louki, het aardige meisje, dat bij het begin van het verhaal pas geboren is, eu, op het eerste der door C. Blankenaar Jr. karakteristiek geteekende plaatjes-, nog in het wiegje ligt en be groet wordt door twee broertjes, bij goed?gunstige beschikking van Hare Hoogheid, de baker, zullen de jonge lezeressen zien op groeien tot een lief, vriendelijk en hartelijk meisje, dat in het opgewekte predikantsge zin het zonuetje-iii-huis wordt. Met veel frischheid heeft Aletta Hoog geteekond: liet jongens- en meisjesleveii, en geheel naar de natuur, de groote familie feesten, Sinterklaas en Kersttijd. Louki is dan de goeddoende engel van een paar arme jongens. Zij had hen gezien, turende in een winkel, en gehoord wat voor heer lijkheden zij van Sinterklaas zouden willen hebben. Hun moeder en vader zijn te arm om ook maar het minste te koopen. Maar dan komt Louki bij hen aan huis en brengt hun al wat ze wenschen. Zij had dan zelf ook zulk een beerlijken Sinterklaasavond ge had ??de beschrijving zelf is heerlijk, even als die van Kerstavond dat ze de arme jongens niet kon vergeten. Op hot plat van den boekband is dit geval geteekend. Met het Kerstfeest sluit het boek. Toen het viertal, de broers en zusjes, groote menscheii geworden waren, en ze aan hun kinderjaren dachten, die in het boek be schreven zijn, was het eind va'n al hun her inneringen: Wij hebben een zonnige jeugd gehad en wij waren een gelukkig viertal." Vaii die zon en van dat geluk is in het boek. Vit dr iri'i-eld der k'rine m?nsi"lijfs, door M. J. SALVEHDA DE GKAVE HKKDEKseiiKE. "Uitgever W. de liaan, Utrecht. Jong en oud zullen genieten bij de verha len van Juf, Ons l'>i/i\'t'e, In de trom, Na broertje?* dood. j''m znni':ig kind. Vit Itébï's dagboek, Jiij Oinn, enz. Ook van deze ver halen doen het goede Uollaiidsch en de goede toon aangenaam aan. Het is niet voor de eerste maal, dat sommigen dezer kleine menschen <le wereld ingaan. Toen zij hunne schreden hebben gezet op den levensweg, werden zij van vele zijden zeer vriendelijk ontvangen. Dit geeft hun den moed nog maals de volwassenen te gemoet te komen, die hen, naar ze hopen, opnieuw welwillend zullen toeknikken en begroeten. Maar ze komen niet alleen. Ze hebben Hier hield de protector op, om een paar maal liefkozend over Abby's wangen eu haar te strijken. Toen vervolgde hij : Als ik ver moeid van de2i arbeid thuis kwam, hoofd en hart vol zorgen, kwam zij naar me toe sprin gen, klom op mijn schoot en daar zat ze dan net zooals mijn klein vriendinnetje nu en int t haar hoofdje tegen mijn schouder ge leund. Eu dan babbelde eu vertelde ze net zoolang, tot ik geen moeheid meer voelde en weer vroolijk werd. .. . Maar dat is nu al heel, heel hing geleden. .. ." Hieldt u veel van haar, zeker wel, hè?" Zooveel, dat ik alles deed wat zo me vroeg." Ik vind u wat aardig! \Vilumeeenzoen geven ?" Heel graag, hooi'! Ik ben er zelfs trotsch op. Daar.... die is voor jou en.... die is voor haar. Je hebt er me om gevraagd, maar je liadt het me kunnen bevelen ook, want ik beschouw je o]> 't oogenblik als mijn eigen dochtertje ; als die me iets beval, deed ik het ook altijd. En ik beloof' jou. hier, mijn hand er op. dat. als wo elkaar weer terug zien, en dat zal, hoop ik, nog dikwijls ge beuren, je me altijd moogt vragen, wat je wilt, en dat je verzoek je altijd zal worden toegestaan." Dat vond Ahby grappig; ze klapte in haar handjes van plezier en wilde juist weer wat zeggen, toen ccn haar wolbekend gedruiseh haar in de ooreii klonk: de gelijkmatige stap van marcheerendo mannen. Soldaten, soldaten, mag Abby even gaan kijken '!" ,,'n Oogenblikje, kindje, aanstonds zul je ze zien; je moet even wat voor me doen, wil je ?" Op 't zelfde oogenblik kwam een officier ineiledceleii, dat aan Gromwell's bevel vol daan was en de veroordeelden zich in het aangrenzend vertrek bevonden. De opperbevelhebber gaf Abby drie bal letjes van was, twee witte eu een rood; hij, die het roode zou ontvangen, moest worden doodgeschoten. Hè, wat 'n mooie balletjes ! Zijn die alle drie voor Abby ? Die rooie, dat 's een prach tige !" Neen. lieve kind, ze zijn niet voor jou, voor een ander. Luister eens. Ju moet eens voor me gaan in de kamer hiernaast, daar achter dat gordijn. Je. zult daar drie mannen zien staan, met hun gezicht naar den muur, de handen op den rug, de, rechterhand open kijk zóó. Nu moet jij in elk van die geopende handen stilletjes zoo'n balletje leggen. Als je 't gedaan hebt. kom je dadelijk weer bij me terug." Abby begreep niets van «lat aardige spel letje", doch, gewoon te gehoorzamen, ver dween ze, zonder iets mulers te vragen, en de protector bleef alleen achter. Met heiligen eerbied zei hij zachtjes tot zich zei ven : Die gedachte moet de groote en wijze God mij in liet hart hebben gelegd. Zijn alom tegenwoordige hulp redt steeds hen, die in nood zich tot Hem wenden en Zijn bijstand zoeken. Hij weet. op wien de keuze vallen moet en heeft mij dit onschuldig wezen ge zonden als een heilige bode om Zijn wil te doen geschieden. Wij. menschen. kunnen dwalen, maar Hij dwaalt nooit. God. hoe wonderbaar zijn 'we wegen en boe ondoor grondelijk zijl Ge in l'we wijsheid. . . . Uw lieili'je naam zij geloofd !" Toen de kleine Abby het gordijn achter zich bad laten vallen, keek zij een oogeublik met levendige nieuwsgierigheid naar het schouwspel voor haar, schildwacht*, soldaten, officieren.... eu tegen den muur de drie gevangenen. Ken nauw merkbaar lachje gleed over haar verbaasd gelaat, toen ze in een van de drie gestalten haar vader herkende. Die middelste is papa", dacht ze, dat kan ik van achteren zien. Ik geef hem 't mooie roode balletje." Vergenoegd liep ze op haar teenen naar hem toe en legde de balletjes iii de geopende handen; toen kroop ze vlug onder Jiaur'.'? vaders arm door, toonde hem een vroolijk-lachend gezichtje en riep: Papa, kijk eens in uw hand. . . . dat is voor u. ... dat hebt u van mij gekregen.'" De overste wierp een blik op de onheil spellende gave, zonk op de knieën eu drukte, door liefde en leed overweldigd, de onschul dige velster van zijn doodvonnis, krampachtig aan de borst. Soldaten, officieren, de beide begenadigde veroordeelden, allen stonden als verlamd door het innig tragische van dit oogenblik ; en weldra maakte een diepe ont roering zich van hen meester ; aller oogen vulden zich niet tranen. Gedurende eeuige minuten heerschte er een plechtig zwijgen, toen trad de officier van de wacht op zijn gevangene toe, tikte hem met deernis op den schouder en met bewogen stem zei hij : Hoezeer het me ook aan 't hart gaat, Sir... mijn plicht gebiedt het mij." Wat?" vroeg het kind argeloos en verbaasd. Ik moet hem wegbrengen.. .." ,. Wegbrengen ? Waar naar toe ?" Naar.... naar.... O God, sta mij bij . . . naar een ander gedeelte van de vesting," Neen, dat kan niet, nu niet. Mama is ziek, ik kwam juist, om hem te halen." Zij keerde zich om, klauterde tegen haar kameraadjes meegebracht, die nog niet weten hoe men hen zal verwelkomen en die nog vrienden moeten maken. Moge het heele troepje, dat met een bescheiden plaatsje tevreden is, zich spoedig thuis voelen in de wereld der groote menschen. Vit de wereld der kleine menschjes beveelt zich ook aan, om uit voor te lezen. De kin deren zullen er naar luisteren, als de kinderen in het verhaal O-ma, die joelend en juichend om Oma's leunstoel kwamen, als ze aan het vertellen ging, en dan muisstil werden. Dan was het voor Oma als een droom van het heerlijke zonnige leven der kleine menschjes met al hunne illusies voor de toekomst. Dan zag ze de kleine menschjes groote menschen worden en op hunne beurt, nieuw bloeiend, rijk leven om zich heen zien. Javaansche en Maleische Fabelen en Legenden, door F. J. BEZBMEH, geïllustreerd door F. E. BHETSCHXEIDER. , Amsterdam, Cohen Zonen. Belangwekkend voor jongeren en ouderen. Moeilijk te beslissen voor wie wel het meest. Uit tweeërlei oogpunt verdienen de bij de Javanen algemeen bekende dierenfabelen de aandacht: vooreerst omdat in vergelijking met de elders voorkomende dierenfabelen, die van den Archipel, zoowel als van Achter en Voor-lndië, Griekenland en Westelijk Europa, men in hoofdzaak bij allen dezelfde strekking eu moraal aantreft: Slimheid zij het wapen van den weerlooze ; samenwerking en kameraadschap het verweermiddel der zwakken tegen de machtigen die het vette der aarde genieten, zonder het verstand in pacht te hebben." Ziedaar" ? zegt professor Kern de hoofdbeginselen welke men overal in de vertellingen over de dierenmaatschappij terug vindt." Ook uit letterkundig oogpunt, onderschei den zich de verhalen uit het boek van den Kantjil" van het grootste deel der producten van de Javaausehe letterkunde. Terwijl vele Javaansche geschriften hun oorsprong vonden in de literatuur van Hindoe's, Arabieren of Perzen, zijn de Kantjiverhalen, poëtische, dikwijls zeer uitvoerige bewerkingen van onder het volk in omloop zijnde dierenfabels, waar schijnlijk van Indonesischen oorsprong. De in dezen bundel opgenomen fabelen zijn vertaald uit het in 1H78 door S. Palmer van den Broeck in Javaansche dichtmaat uitgegeven werk : Sêrat Kautjil" d.i. Boek van den Kantjil." Ook de andere verhalen zijn naar het oor spronkelijk. De Wajan'g-verhalen, zoowel als De geschiedenis van den wijzen papagaai." De titel van dit Maleische werk, waarvan verschillende handschriften bestaan, herinnert aan het Perzische Toeti-Namek of Papagaaienboek, dat een omwerking is van het Sanskritwerk, Coeka-saptati, bevattende 70 vertellin gen van een papagaai. De verhalen-zelve zijn bevattelijk, belang'wekkend en aangenaam om te lezen. Tot de beste bebooren : De Kidang (Keebok), de Otter tn de Krab; De ontrouwe Echtgenoote; Don Juans Einde; Het ver dwenen tooverbaadje; De koning van Himtostan ; Het levende beeld ; enz. De illustraties van F. E. Bretschneider zijn meer dan een oppervlakkig bekijken waard. Ab en z'jne rrt-cndm. Een verhaal voor jongens. Met illustraties van JOUAN SLUVTEÜS. Uitgegeven bij de firma P. N". Sombeek en Zoon. Een echt jongensboek. Eene geschiedenis van vijf jongens, die met Ab, het dominees zoontje aan het hoofd, van hun vroegste jeugd af vrienden waren, echte dikke vrien den, die elkander overal bijstonden, steeds in elkanders gezelschap gevonden konden worden, elkaar in nood en dood getrouw waren, soms dapper met elkander konden vechten, maar tien minuten later weer de beste vrienden waren van de wereld. Deze vijf jongens vormden met elkander de club der tijgerkatten. Onuoodig te zeg gen wat voor rekels de jongens waren. De naam: tijgerkatten" sluit alles in. l'it die uiinmimmiimiimimuffrimiiiii vader op, sloeg haar armpjes om zijn hals en sprak : Toe, papaatje, laten we nu heengaan!" M'n lieve kind, m'n beste Abby, nu niet; ik moet nu met hem mee !" Het kind liet zich weder op den grond glijden en keek verwonderd om zich heen. Toen liep ze naar den officier, stampte met haar voetjes driftig op den grond en riep uit: Maar ik heb u toch gezegd, dat mama ziek is, u moet hem laten meegaan !" Arm kind! kon, mocht ik het maar, doch het is niet anders. Geeft acht. . .. Geweer op schouder !" Bliksemsnel was Abby eensklaps verdwe nen, om in het volgende oogenblik terug te komen, den opperbevelhebber aan de hand niet zich voerend. Bij het zien van deze ge vreesde verschijning kwamen allen weder tot bezinning; de officieren groetten, de wacht salueerde. Beveelt het hem dan ! Maatje is ziek en wil papa bij zich hebben ; ik heb het hun al tweemaal gezegd, maar ze luisteren niet naar Abby en willen papa toch wegbrengen." De protector scheen als door den bliksem getroffen. Je papa, kind ? Is dat je vader ?" Natuurlijk ; hij is altijd mijn papa geweest, Waarom zou ik anders dat mooie rooie bal letje juist aan hem hebben gegeven?" De protector was diep ontroerd. God holpe mij. Heeft de duivel mij dan een strik gespannen; wat heb ik gedaan? O, dat is afschuwelijk. Wat moet ik doen, is er dan geen hulp ? riep hij hardop uit ?" Ongeduldig en bedroefd tegelijk liet toen Abby zich weer hooren : U kunt toch tegen hen zeggen, dat ze hem moeten laten gaan !" En ze begon te snikken. Nu, zegt u het dan! U bent niet eerlijk, u bent vatscli! Daar net belooft u me, dat u alles doen zou, wat ik u vroeg, olies, en de eerste maal dat ik 't vroeg, doet u 't al dadelijk niet! Is dat lief?" Een zachte glans verspreidde zich over de ruwe gelaatstrekken van den ouden krijgsman. Hij legde zijn hand op Abby's hoofdje en sprak: God zij geloofd en geprezen voor het red dende toeval, van deze gedachteloos uitge sproken belofte. En heil jou, kind, dat je door Hem geleid, mij daaraan hebt herinnerd. Gods oog rust op je, lieve, kleine Abby! Wacht! Doe, wat zij u beveelt zij spreekt door mijn mond! Ik schenk den gevangene genade laat hem vrij !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl