Historisch Archief 1877-1940
Na. 137 9
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zou kunnen eischen, de kellner zulk een
gerechtelijken eisch niet zou kunnen in
stellen. Zedelijk staan de beide handelingen
echter volkomen gelijk. Dat men" echter
«en patroon, die zijnen arbeider het
rechtIHatige loon zou onthouden, algemeen zou
veroordeelen, den koffiehuisbezoeker, die
den kellner zijn fooi, dat is óók zijn
rechtutatig loon onthoudt, daarentegen vaak in
zijn recht acht, sprjuit alleen hieruit voort,
dat het gewone arbeidsloon vooraf bepaald
is uurloon, stukloon' of accoordloon, 't
doet niets ter zake het kellnersloon
daarentegen niet.
Zietdaar dus in 't kort, in 't zeer kort,
saamgevat de voornaamste gronden, waarop
deze nieuwe arbeidersbeweging steunt. Dat
het moeilijk, zér moeilijk zal zijn, die
verschillende misstanden uit den weg te
ruimen gezien de eigenaardige eischen,
welke het kellnersvak nu eenmaal aan zijne
beoefenaars stelt wordt zeker niet ont
kend n werd o. a. door de heeren Talma
en Troelstra ter Ilaaffsche vergadering
«cb«rp in 't licht gesteld. Geen twijfel
echter ook, of door ijzeren volharding, door
onverpoosde propaganda en niet het minst
door krachtige versterking en eendrachtig
samengaan der verschillende
kellners-vakvereenigingen (zeven in getal) kan binnen
afzienbaren tijd zoo niet alles, dan toch
zeker veel verbeterd worden. Dat, trots de
Toorloopig ongunstige voorteekenen, bij die
pogingen tot verbetering' ook de steun der
patroons den kellners verleend moge worden,
blijf ik in beider belang hopen, terwijl niet
minder mag worden genoopt op den evenzoo
ontontbeerlijken steun van het publiek",
dat zeer, zeer veel ter bereiking van het doel
der kellners kan bijdragen.
Ten einde ook dezen steun te erlangen,
-werden deze n de voorgaande regelen
geschreven.
's Gr r a v e n h a g e. DR. J. C. E.
iiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiitiiiiiimiiiMMiimiiiiiiiiiUHiiiiiiiiiiiiMiiMtMiiiiHii
in (e HooiMal
Als men de programma's der
Caeciliaconcerten van den laatsten tijd nagaat, dan
zal men bemerken, dat bij het -samenstellen
daarvan het streven op den voorgrond
treedt om zoo weinig mogelijk exclusief
te zijn, en aan de moderne werken van
erkende levensvatbaarheid een plaats toe te
staan, naast de onsterfelijke meesterstukken
der klassieke periode.
Zoo was het ook met liet programma van
het honderd drie en dertigste concert, op
19 dezer gegeven.
Beethoven was vertegenwoordigd met zijn
ouverture Egmont en zijn achtste symphonie ;
daarnaast vond men de namen Eiehard
Strauss met zijn Tohdichtung Tod und
Verklarung" en Tschaikowsky met zijn vierde
Bymphonie.
Groot was wederom de indruk dien Beet
hoven maakte met zijn Egmont-ouverture.
Ware dit werk in den nieuweren tijd ont
staan, dan zou men allicht vragen in hoeverre
Jjet den componist gelukt is de stemming
van Goethe's treurspel weer te geven. Men
zou vermoedelijk de inleiding met hare breede
accoorden beschouwen als het motief van den
titelheld. Wanneer men echter naar
hetmo.tief van Clürchen ging zoeken, of wanneer
men de muzikale bewerking ging toetsen,
.aan den inhoud van het tooneelstuk, dan zou
men toch in verlegenheid komen. Gelukkig
doet geen mensch dit meer bij een werk van
Beethoven ; gelukkig zeg ik, omdat
Beethoven's kunst steeds als absolute muziek ge
noten wordt en ook omdat het er niets toe
IIIIIUMIIIIMtlMllllmlIIIIIUIMIUIMIIImlIIIMI
HET DOODSNÜMMER.
MARK TWAIX.
(Slot). ?
De ongelukkige moeder was den volgenden
morgen niet bij machte het bed te verlaten.
Twee dokters en twee verpleegsters zaten
bij haar, op {luisterenden toon af en toe
tegen elkander hun bemerkingen makend.
Abby mocht volstrekt niet binnen komen ;
men had haar gezegd, dat ze sneeuwballen
mocht gaan gooien; mama was heel ziek en
kon geen leven om zich heen velen. En zoo
was het kind, warm ingestopt tegen de koude,
voor het huis bezig een sneeuwberg te maken,
om papa te verrassen, als hij thuisgekomen
zou zijn. En eensklaps kwam de gedachte bij
haar op, dat het toch vreemd, ja eigenlijk
wel een beetje onaardig was van paatje, om
zoo lang in den Tower te blijveli, als mama
ziek was. Ze zou den weg eens opgaan en
hem een eindje tegemoet loopen.
Een uur later trad de krijgsraad voor den
opperbevelhebber. Kaarsrecht, met duisteren
blik, de beide handen op de tafel gesteund,
Stond hij daar, en 't duurde wel een halve
seconde alvorens hij door een lichte hand
beweging den aanvoerder het teeken tot
spreken gaf. Deze sprak :
Wij hebben hen dringend verzocht, ja
gesmeekt, de zaak nog eens te overdenken,
doch vergeefs. Ze blijven weigeren en wil!en
niet loten. Ze zijn bereid om te sterven,
maar ze zijn niet te bewegen, de voorschriften
van hun godsdienst te overtreden."
Het gelaat van den protector werd nog
somberder, doch hij zei niets, geen woord
kwam over zijn lippen. Een tijd lang bleef
hij zwijgend voor zich uit staren, toen sprak
hij langzaam en met nadruk :
Maar ik wil niet, dat ze alle drie zullen
sterven. Dan zal ik een ander voor hen laten
trekken!"
Met een verruimd gemoed hoorden de
aanwezigen dit antwoord aan.
Haal ze hier en breng ze in de kamer
hiernaast. Laa't hen met 't gezicht naar den
muur gekeerd staan, de handen kruiselings
op den rug. Als ze er zijn, waarschuwt ge me."
Toen Cromwell weder alleen was, ging hij
eitten, om eenige seconden later aan zijn
doet of de toehoorder nu precies de trekken
van het drama volgens zijn eigen voorstel
ling in het muziekstuk herkent. Genoeg is
het als men van een dergelijke compositie
een indruk verkrijgt, die niet indruischt
tegen het bodoclde onderwerp. Beethoven
heeft dan ook zijn muziek geconcipieerd in
een stemming, opgewekt bij het lezen van
Goethe's treurspel en zijn phantasie den
vrijen teugel latende heeft hij een ouver
ture gewrocht, die bij honderd andere,
eenigszins analoge onderwerpen, evenzoo goed zou
passen. Als men dan ook van de ouverture
Egmout spreekt, dan zou men even goed
kunnen gewagen van b.v. de zooveelste
ouverture van Beethoven, zooals men dit, bij
zijne syinphonieën doet.
Prachtig is die ouverture gespeeld. Het
reuzenorchest van Caecilia was daar in zijn
fort. Ik kan mij dan ook zeer goed be
grijpen, dat voor eenigszins conservatieve
bezoekers van de Gaecilia-concerten de uit
voering van dit werk het glanspunt was van
den avond. Evenzeer kan ik mij begrijpen
dat deze met 's heeren Mengelbergs opvat
ting van de eerste beide deelen van
Beetboven's symphonie geen vrede konden heb
ben. En ik kan hun daarin geen ongelijk
geven. Deze deelen worden steeds in een
sneller tenipo gespeeld. Het eerste deel is
vervuld van vroolijkheid en scherts. In het
tempo waarin de heer Mengelberg het nam,
worden de thema's veel te log en te zwaar.
In het tweede deel gaven de massief klin
kende accoorden van oboën, clarinetten,
fagotten en hoorns reeds te kennen, dat op
die wijze geen scher/ando te bereiken is, en
het bleek dan ook aldus te zijn. Zelfs tegen
de sterke bezetting van het strijk-quintet
konden de blaasinstrumenten, in dit tempo
nimmer den indruk maken van een lichten
pp. staccato-achtergrond. Kretzschmar zegt
van dit stuk es hiipft auf Kinderfüsscn daliin,
jngencllich durch und durch, uiischuldig und
reizend. Es ist eins der genialsten und
gewinneiidsten Stücke im graziósen Genre". Van die
Kinderfüsseu was thans absoluut niets te be
speuren en daardoor verviel tevens het
gracieuse. Maar het is een zonderling iets,
die tempo-keuze. Hoe werd vroeger het d<frde
deel Tempo di Menuetto" niet in een over
dreven snelle jacht afgespeeld. Men beschouwt
het als een dwaling van Mendelssohn en de
door hem gevormde school, dat dit zoo ge
schied is. Levendig herinner ik mij hoe Hans
v. Bülow met zijn Meininger-orchest, op bijna
demonstratief' langzame wijze, voor het eerst
dit stuk zijn ware tempo hergaf.
Bülow heeft zeer juist gezien. Potsierlijk
moet in het Trio wel die charmante passage
klinken tussehen fluit, clarinet en twee
hoorns, wanneer dit in het vroegere razende
tempo wordt afgespeeld. Thans was dit
waarlijk zeer mooi. Ook het Finale, dat uit
bundig vroolijke stuk muziek met zijne dar
tele figuren eu, als contrast, zijn gemoedelijk
mooie melodie in As, genoot een vertolking
waarvan iedereen wel genoten zal hebben,
zoodat ten slotte in een levendig applaus, de
dank van het publiek tot uiting kwam.
Met Eiehard Strauss kwam de meester
van het heden aan het woord. Tod und
Verkliirung" is wel liet werk dat het eerst
zijn antagonisten zal doen verstommen. Als
Don (Jnixoto, Zarathustra en ein
ITeldenleben nog lang de pijlen van spot en hoon
op zich voelen afgaan, dan zal Tod nnd
Yerklarung" reeds overwinnend uit den strijd
zijn te voorschijn gekomen en geschakeld
worden in de rij der instrumentale werken
di« geschiedenis maken.
Steeds is men tegenover het vier- en twin
tigste opus van den jongen meester wel
willend gestemd geweest. Of dit nu komt
omdat de tegenstanders van programmamuziek
den componist niet konden verwijten, dat hij
het vers op den voet gevolgd is, en wel om
de eenvoudige reden dat het vers eerst door
Alexander Kitter naar aanleiding van de
compositie gedicht is :?ik meen dat zulks
nog wel eens met nadruk vermeld mag wor
den of omdat hier geen philosophie (.' ?)
in het spel komt, of ook, omdat de
compoadjudant het volgend bevel te geven : Wees u
zoo goed het allereerste kind, dat u zult zien
voorbijgaan, bij mij binnen te brengen." Geen
minuut later kwam de adjudant terug met
Abby aan de hand. Haar mutsje, haar krullen,
haar manteltje, alles zag wit van de sneeuw;
ze schudde zich haastig af en ging toen on
beschroomd naar den opperbevelhebber, den
man voor wien koningen en vorsten sidderden.
In een oogeublik was ze op zijn schoot ge
klommen en met haar lief stemmetje zei ze :
Ik ken u wel. l' bent de opperbevelhebber.
U bent een paar maal bij ons voorbij gekomen ;
iedereen is. geloof ik, bang voor u, maar ik
heeleniiiiil niet, want u hebt mij niet zoo
kwaad aangekeken. Weet u 't niet meer ?
Kent u me niet meer ? Ik had mijn rooie
jurkje aan, niet die gele figuurtjes en dien
witten kraag. Och, u weet het wel, bedenkt u
maar eens."
'n Lachje kwam over het barsche gelaat
van den protector. Toen antwoordde hij, met
diplomatieke aarzeling: Ja, ik herinner me
d'r wel zoo iets van. . . . was het niet. . . .
Hè, .... waar was dat nu ook weer ?"
Wel, voor de deur van het huis. . . . van
ons huis, weet u ?"
,, Nu, buste meid, om je de waarheid te
zeggen, geloof ik niet, dat. .. ."
Hier viel het kind hem met eenige ver
ontwaardiging iu de rede: Nou, al weet u
het dan niet meer, ik weet het nog precies."
Ja. het is wel een beetje erg, hè, dat ik
dat zoo heelemaal vergeten ben. Maar ik
beloof je, het zal niet weer gebeuren, wees
dan ook maar niet meer boos op me. Kijk
me eens lief aan, dan zijn we van nu af
goeie vriendjes, hè, jij en ik !"
Nou, goed dan; maar ik vind het toch
niet aardig, dat u me niet meer kent. U bent
zeker erg vergeetachtig, ik ook, ten minste
onze Betje zegt het.... U kijkt nu lang zoo
boos niet als toen laatst en daar straks, toen
ik pas binnenkwam. Vindt u het prettig om
boos te zijn, ik niet, en als u mijn papa was,
dan. . . . hè, ik zit niets makkelijk ; kan u me
niet een beetje steviger vasthouden, zóó, in
uw arm, ik ben koud geworden buiten en
bij u is 't lekker warm."
Cromwell drukte het aanhalige kind wat
vaster tegen zich aan en sloeg den arm om
haar heen. Is 't nu goed, ja, krui]) maar
dicht bij me, we zijn nu immers kameraadjes,
nietwaar ? . . . . Weet je wel, dat je me doet
denken aan mijn eigen dochtertje, toen die
zoo klein was als jij. Dat was ook zoo'n teer,
fijn poppetje, ook zoo'n klein vleistertje. . . .
en altijd even lief tegen ieder dien. ze zag:"
nist geen muzikale scherts te pas heeft ge
bracht en ook niet kon brengen Tod und
Yerklürung" heeft zijn weg reeds gemaakt.
Het is een der meest geliefde stukkeu van
het concert-publiek en een der prach
tigste Leistungeii" van ons orchest. Met
de kolossale bezetting van het
Caecilia-strijkquintct en de acoustiek van den schouwburg,
die de verhouding der instrumenten zooveel
beter tot haar recht doet komen, moest dit
werk dan ook wel een fascineerenden indruk
maken.
De vierde symphonie van Tschaikowsky
is reeds ten tijde van Kes hier gespeeld.
Daarna weer opgeborgen en later, na het
succes van de symphonie pathétique, weer
voor den dag gehaald. Al de eigenaar
digheden van Tschaikowsky vindt men in
hooge mate terug in dit werk. Zoo is b.v.
de aanhef, eeuigszins herinnerend aan het
hoofdmotief van Schumauu's eerste sympho
nie, zeer mooi; eveuzoo de inzet van het
Allegro met zijn syncopische passages. In
het midden echter komt een of andere
Boleroachtige dausrhythmus het effect be
derven en aan het geheel een trivialen bij
smaak geven, die ongunstig werkt op den
totaalindruk.
Het tweede gedeelte in modo di canzona",
prachtig door den heer Krüger op de obo
ingezet, zou een allerliefst gracieus muziek
stuk kunnen zijn, wanneer een banaliteitje
in het midden van het stuk niet even om
den hoek kwam kijken. Het derde deel is
een virtuozenstukje voor het strijkorchest.
Pizzicato ostinato" is het genaamd. Eigenlijk
zoo'n beetje op effect berekend, maar toch
wel aardig in zijn uitwerking. Het Pinale con
fuoco heeft een gloeilvollen, prachtig
klinkenden orchestsatz; het tweede thema werd
wel iets te gewichtig geaccentueerd naar mijn
meening. Aan het slot kon de componist geen
vrede hebbeu met de reeds verkregen resul
taten. Toen moesten er nog de slaginstru
menten eens duchtig aan te pas komen.
Vooral van den bekkenslager werd een zware
taak gevorderd, welke deze echter met al de
energie die in hem was, volvoerde. Hoe
jamuier toch weer van dat slot.'
Tschaikowsky is een groot talent, maar
men moet de buitensporigheden zijnor
slavische natuur mede in den koop nemen.
liet werk werd met verve door het orchest
gespeeld eu de heer Mengelberg oogstte aan
het slot daverende bij valsbetuigingen in van
het publiek.
Hoewel in deze kolommen, zooals ik in
mijn vorig opstel rei-ds zeide, van alle
solistenconcerten geen melding gemaakt kan worden,
meen ik toch een uitzondering te mogen
maken, wanneer het geldt het verdienstelijk
streven van een onzer stadgenooten. De heer
Jan Sol gaf op 21 dezer een Liederen-avond,
waarvan hij het geheele programma voor zijn
rekening genomen luid.
Misschien ware het beter geweest, met een
paar instrumeutaal-nummers de liedvoor
drachten te doen afwisselen; maar de heer
Sol heeft blijkbaar den toehoorder een kijk
willen geven op de veelzijdigheid van zijn
talent en daardoor had hij meer plaats op
het programma noodig, Jan hem anders ware
ten deel gevallen.
Xiet minder dan negentien liederen had de
heer Sol zich uitgezocht en de keuze van het
meerendeel dezer liederen, waaronder vele
die hier geheel onbekend waren, getuigt van
den goeden smaak des hoeren Sol.
In alle voordrachten kon meu zijne buiten
gewone intelligentie bespeuren en zijn zin
om de beteekenis van de gedichten in ver
band met de illustratie door de componisten
daaraan gegeven, met de juiste uitdrukking
tot hun recht te doen komen.
Bijzonder goed gelukte hem dit in de schoone
liederen van Kaun en Weismann, in
Schubert's Atlas, in Ie Pas d'armes du roi Jean
van Saint Saëns, in l'Heureux vagaboud
van Bruneau en in liet lied van Arnold
Mendelssohn. Daarin bereikte het uitdruk
kingsvorm ogen van den heer Sol een hooge n
trap en wist hij zijn auditorium zeer te boeien.
De heer Sol is bas; het zal dus niemand
verwonderen dat de schooue diepe tonen
van zijn orgaan meer de aandacht trokken
dan de hooge. Overigens beheerschte de heer
Sol de dynamische nuances van zijn stem
met groote zekerheid.
Een enkele maal trof mij de open
vocaliseeriug van de , zooals in Herz; ook kan
de vlooiende medeklinker l iets dunner uit
gesproken worden. Dat de heer Sol ook
Franscho liederen in zijn repertoire heeft op
genomen moge op zich zelf verdienstelijk
zijn, verzwegen mag echter niet worden dat
hij het Fransche idioom in de uitspraak nog
niet geheel tu pakken heeft.
De heer Sol heeft zich reeds herhaaldelijk
als zeer goed oratoriumzanger (vooral in
Hiindel-partijeii) djen kennen ; met zijn lie
deren-avond heeft hij ook bewezen een zeer
intelligent liederenzanger te zijn.
De heer Wijsman voerde de begeleidingen
m. i. af en toe ietwat te sterk uit. De groote
Bech.stein- vleugel is beslist te groot van toon
voor de kleine zaal en speciaal voor lied
voordrachten.
AXT. AVERKAJIP.
Sinterklaasgeschenken.
F.en gelukkig rierlal, door ALETTA HOOG
Met vier teekeningen van C. BLANKE,
KAAR Jr. Uitgever Vincent Loosjes.
te Haarlem.
In den waren kindertooii, in zuiver, beschaafd
Hollandsen is dit mooie boek voor meisjes
van 'J a 12 jaar en ouder, en even goed voor
jongens, geschreven. Louki, het aardige
meisje, dat bij het begin van het verhaal
pas geboren is, eu, op het eerste der
door C. Blankenaar Jr. karakteristiek
geteekende plaatjes-, nog in het wiegje ligt en be
groet wordt door twee broertjes, bij
goed?gunstige beschikking van Hare Hoogheid,
de baker, zullen de jonge lezeressen zien op
groeien tot een lief, vriendelijk en hartelijk
meisje, dat in het opgewekte predikantsge
zin het zonuetje-iii-huis wordt.
Met veel frischheid heeft Aletta Hoog
geteekond: liet jongens- en meisjesleveii, en
geheel naar de natuur, de groote familie
feesten, Sinterklaas en Kersttijd. Louki
is dan de goeddoende engel van een paar
arme jongens. Zij had hen gezien, turende
in een winkel, en gehoord wat voor heer
lijkheden zij van Sinterklaas zouden willen
hebben. Hun moeder en vader zijn te arm
om ook maar het minste te koopen. Maar
dan komt Louki bij hen aan huis en brengt
hun al wat ze wenschen. Zij had dan zelf
ook zulk een beerlijken Sinterklaasavond ge
had ??de beschrijving zelf is heerlijk, even
als die van Kerstavond dat ze de arme
jongens niet kon vergeten.
Op hot plat van den boekband is dit geval
geteekend. Met het Kerstfeest sluit het boek.
Toen het viertal, de broers en zusjes, groote
menscheii geworden waren, en ze aan hun
kinderjaren dachten, die in het boek be
schreven zijn, was het eind va'n al hun her
inneringen: Wij hebben een zonnige jeugd
gehad en wij waren een gelukkig viertal."
Vaii die zon en van dat geluk is in het
boek.
Vit dr iri'i-eld der k'rine m?nsi"lijfs, door
M. J. SALVEHDA DE GKAVE
HKKDEKseiiKE. "Uitgever W. de liaan, Utrecht.
Jong en oud zullen genieten bij de verha
len van Juf, Ons l'>i/i\'t'e, In de trom, Na
broertje?* dood. j''m znni':ig kind. Vit Itébï's
dagboek, Jiij Oinn, enz. Ook van deze ver
halen doen het goede Uollaiidsch en de goede
toon aangenaam aan. Het is niet voor de
eerste maal, dat sommigen dezer kleine
menschen <le wereld ingaan. Toen zij hunne
schreden hebben gezet op den levensweg,
werden zij van vele zijden zeer vriendelijk
ontvangen. Dit geeft hun den moed nog
maals de volwassenen te gemoet te komen,
die hen, naar ze hopen, opnieuw welwillend
zullen toeknikken en begroeten.
Maar ze komen niet alleen. Ze hebben
Hier hield de protector op, om een paar
maal liefkozend over Abby's wangen eu haar
te strijken. Toen vervolgde hij : Als ik ver
moeid van de2i arbeid thuis kwam, hoofd en
hart vol zorgen, kwam zij naar me toe sprin
gen, klom op mijn schoot en daar zat ze dan
net zooals mijn klein vriendinnetje nu en
int t haar hoofdje tegen mijn schouder ge
leund. Eu dan babbelde eu vertelde ze net
zoolang, tot ik geen moeheid meer voelde
en weer vroolijk werd. .. . Maar dat is nu al
heel, heel hing geleden. .. ."
Hieldt u veel van haar, zeker wel, hè?"
Zooveel, dat ik alles deed wat zo me vroeg."
Ik vind u wat aardig! \Vilumeeenzoen
geven ?"
Heel graag, hooi'! Ik ben er zelfs trotsch
op. Daar.... die is voor jou en.... die is
voor haar. Je hebt er me om gevraagd, maar
je liadt het me kunnen bevelen ook, want
ik beschouw je o]> 't oogenblik als mijn eigen
dochtertje ; als die me iets beval, deed ik
het ook altijd. En ik beloof' jou. hier, mijn
hand er op. dat. als wo elkaar weer terug
zien, en dat zal, hoop ik, nog dikwijls ge
beuren, je me altijd moogt vragen, wat je
wilt, en dat je verzoek je altijd zal worden
toegestaan."
Dat vond Ahby grappig; ze klapte in haar
handjes van plezier en wilde juist weer wat
zeggen, toen ccn haar wolbekend gedruiseh
haar in de ooreii klonk: de gelijkmatige stap
van marcheerendo mannen.
Soldaten, soldaten, mag Abby even gaan
kijken '!"
,,'n Oogenblikje, kindje, aanstonds zul je ze
zien; je moet even wat voor me doen, wil je ?"
Op 't zelfde oogenblik kwam een officier
ineiledceleii, dat aan Gromwell's bevel vol
daan was en de veroordeelden zich in het
aangrenzend vertrek bevonden.
De opperbevelhebber gaf Abby drie bal
letjes van was, twee witte eu een rood; hij,
die het roode zou ontvangen, moest worden
doodgeschoten.
Hè, wat 'n mooie balletjes ! Zijn die alle
drie voor Abby ? Die rooie, dat 's een prach
tige !"
Neen. lieve kind, ze zijn niet voor jou,
voor een ander. Luister eens. Ju moet eens
voor me gaan in de kamer hiernaast, daar
achter dat gordijn. Je. zult daar drie mannen
zien staan, met hun gezicht naar den muur,
de handen op den rug, de, rechterhand open
kijk zóó. Nu moet jij in elk van die geopende
handen stilletjes zoo'n balletje leggen. Als je
't gedaan hebt. kom je dadelijk weer bij me
terug."
Abby begreep niets van «lat aardige spel
letje", doch, gewoon te gehoorzamen, ver
dween ze, zonder iets mulers te vragen, en
de protector bleef alleen achter. Met heiligen
eerbied zei hij zachtjes tot zich zei ven :
Die gedachte moet de groote en wijze God
mij in liet hart hebben gelegd. Zijn alom
tegenwoordige hulp redt steeds hen, die in
nood zich tot Hem wenden en Zijn bijstand
zoeken. Hij weet. op wien de keuze vallen
moet en heeft mij dit onschuldig wezen ge
zonden als een heilige bode om Zijn wil te
doen geschieden. Wij. menschen. kunnen
dwalen, maar Hij dwaalt nooit. God. hoe
wonderbaar zijn 'we wegen en boe ondoor
grondelijk zijl Ge in l'we wijsheid. . . . Uw
lieili'je naam zij geloofd !"
Toen de kleine Abby het gordijn achter
zich bad laten vallen, keek zij een oogeublik
met levendige nieuwsgierigheid naar het
schouwspel voor haar, schildwacht*, soldaten,
officieren.... eu tegen den muur de drie
gevangenen. Ken nauw merkbaar lachje gleed
over haar verbaasd gelaat, toen ze in een van
de drie gestalten haar vader herkende. Die
middelste is papa", dacht ze, dat kan ik van
achteren zien. Ik geef hem 't mooie roode
balletje." Vergenoegd liep ze op haar teenen
naar hem toe en legde de balletjes iii de
geopende handen; toen kroop ze vlug onder
Jiaur'.'? vaders arm door, toonde hem een
vroolijk-lachend gezichtje en riep: Papa,
kijk eens in uw hand. . . . dat is voor u. ...
dat hebt u van mij gekregen.'"
De overste wierp een blik op de onheil
spellende gave, zonk op de knieën eu drukte,
door liefde en leed overweldigd, de onschul
dige velster van zijn doodvonnis, krampachtig
aan de borst. Soldaten, officieren, de beide
begenadigde veroordeelden, allen stonden als
verlamd door het innig tragische van dit
oogenblik ; en weldra maakte een diepe ont
roering zich van hen meester ; aller oogen
vulden zich niet tranen. Gedurende eeuige
minuten heerschte er een plechtig zwijgen,
toen trad de officier van de wacht op zijn
gevangene toe, tikte hem met deernis op den
schouder en met bewogen stem zei hij :
Hoezeer het me ook aan 't hart gaat, Sir...
mijn plicht gebiedt het mij."
Wat?" vroeg het kind argeloos en verbaasd.
Ik moet hem wegbrengen.. .."
,. Wegbrengen ? Waar naar toe ?"
Naar.... naar.... O God, sta mij bij . . .
naar een ander gedeelte van de vesting,"
Neen, dat kan niet, nu niet. Mama is
ziek, ik kwam juist, om hem te halen."
Zij keerde zich om, klauterde tegen haar
kameraadjes meegebracht, die nog niet weten
hoe men hen zal verwelkomen en die nog
vrienden moeten maken. Moge het heele
troepje, dat met een bescheiden plaatsje
tevreden is, zich spoedig thuis voelen in de
wereld der groote menschen.
Vit de wereld der kleine menschjes beveelt
zich ook aan, om uit voor te lezen. De kin
deren zullen er naar luisteren, als de kinderen
in het verhaal O-ma, die joelend en juichend
om Oma's leunstoel kwamen, als ze aan het
vertellen ging, en dan muisstil werden. Dan
was het voor Oma als een droom van het
heerlijke zonnige leven der kleine menschjes
met al hunne illusies voor de toekomst. Dan
zag ze de kleine menschjes groote menschen
worden en op hunne beurt, nieuw bloeiend,
rijk leven om zich heen zien.
Javaansche en Maleische Fabelen en Legenden,
door F. J. BEZBMEH, geïllustreerd door
F. E. BHETSCHXEIDER. , Amsterdam,
Cohen Zonen.
Belangwekkend voor jongeren en ouderen.
Moeilijk te beslissen voor wie wel het meest.
Uit tweeërlei oogpunt verdienen de bij de
Javanen algemeen bekende dierenfabelen de
aandacht: vooreerst omdat in vergelijking
met de elders voorkomende dierenfabelen,
die van den Archipel, zoowel als van Achter
en Voor-lndië, Griekenland en Westelijk
Europa, men in hoofdzaak bij allen dezelfde
strekking eu moraal aantreft: Slimheid zij
het wapen van den weerlooze ; samenwerking
en kameraadschap het verweermiddel der
zwakken tegen de machtigen die het vette
der aarde genieten, zonder het verstand in
pacht te hebben." Ziedaar" ? zegt professor
Kern de hoofdbeginselen welke men overal
in de vertellingen over de dierenmaatschappij
terug vindt."
Ook uit letterkundig oogpunt, onderschei
den zich de verhalen uit het boek van den
Kantjil" van het grootste deel der producten
van de Javaausehe letterkunde. Terwijl vele
Javaansche geschriften hun oorsprong vonden
in de literatuur van Hindoe's, Arabieren of
Perzen, zijn de Kantjiverhalen, poëtische,
dikwijls zeer uitvoerige bewerkingen van onder
het volk in omloop zijnde dierenfabels, waar
schijnlijk van Indonesischen oorsprong.
De in dezen bundel opgenomen fabelen
zijn vertaald uit het in 1H78 door S. Palmer
van den Broeck in Javaansche dichtmaat
uitgegeven werk : Sêrat Kautjil" d.i. Boek
van den Kantjil."
Ook de andere verhalen zijn naar het oor
spronkelijk. De Wajan'g-verhalen, zoowel als
De geschiedenis van den wijzen papagaai."
De titel van dit Maleische werk, waarvan
verschillende handschriften bestaan, herinnert
aan het Perzische Toeti-Namek of
Papagaaienboek, dat een omwerking is van het
Sanskritwerk, Coeka-saptati, bevattende 70 vertellin
gen van een papagaai.
De verhalen-zelve zijn bevattelijk,
belang'wekkend en aangenaam om te lezen.
Tot de beste bebooren : De Kidang
(Keebok), de Otter tn de Krab; De ontrouwe
Echtgenoote; Don Juans Einde; Het ver
dwenen tooverbaadje; De koning van
Himtostan ; Het levende beeld ; enz.
De illustraties van F. E. Bretschneider zijn
meer dan een oppervlakkig bekijken waard.
Ab en z'jne rrt-cndm. Een verhaal voor
jongens. Met illustraties van JOUAN
SLUVTEÜS. Uitgegeven bij de firma P. N".
Sombeek en Zoon.
Een echt jongensboek. Eene geschiedenis
van vijf jongens, die met Ab, het dominees
zoontje aan het hoofd, van hun vroegste
jeugd af vrienden waren, echte dikke vrien
den, die elkander overal bijstonden, steeds
in elkanders gezelschap gevonden konden
worden, elkaar in nood en dood getrouw
waren, soms dapper met elkander konden
vechten, maar tien minuten later weer de
beste vrienden waren van de wereld.
Deze vijf jongens vormden met elkander
de club der tijgerkatten. Onuoodig te zeg
gen wat voor rekels de jongens waren. De
naam: tijgerkatten" sluit alles in. l'it die
uiinmimmiimiimimuffrimiiiii
vader op, sloeg haar armpjes om zijn hals en
sprak : Toe, papaatje, laten we nu heengaan!"
M'n lieve kind, m'n beste Abby, nu niet;
ik moet nu met hem mee !"
Het kind liet zich weder op den grond
glijden en keek verwonderd om zich heen.
Toen liep ze naar den officier, stampte met
haar voetjes driftig op den grond en riep uit:
Maar ik heb u toch gezegd, dat mama
ziek is, u moet hem laten meegaan !"
Arm kind! kon, mocht ik het maar, doch
het is niet anders. Geeft acht. . .. Geweer
op schouder !"
Bliksemsnel was Abby eensklaps verdwe
nen, om in het volgende oogenblik terug te
komen, den opperbevelhebber aan de hand
niet zich voerend. Bij het zien van deze ge
vreesde verschijning kwamen allen weder tot
bezinning; de officieren groetten, de wacht
salueerde.
Beveelt het hem dan ! Maatje is ziek
en wil papa bij zich hebben ; ik heb het hun
al tweemaal gezegd, maar ze luisteren niet
naar Abby en willen papa toch wegbrengen."
De protector scheen als door den bliksem
getroffen.
Je papa, kind ? Is dat je vader ?"
Natuurlijk ; hij is altijd mijn papa geweest,
Waarom zou ik anders dat mooie rooie bal
letje juist aan hem hebben gegeven?"
De protector was diep ontroerd. God
holpe mij. Heeft de duivel mij dan een strik
gespannen; wat heb ik gedaan? O, dat is
afschuwelijk. Wat moet ik doen, is er
dan geen hulp ? riep hij hardop uit ?"
Ongeduldig en bedroefd tegelijk liet toen
Abby zich weer hooren : U kunt toch tegen
hen zeggen, dat ze hem moeten laten gaan !"
En ze begon te snikken. Nu, zegt u het
dan! U bent niet eerlijk, u bent vatscli!
Daar net belooft u me, dat u alles doen zou,
wat ik u vroeg, olies, en de eerste maal
dat ik 't vroeg, doet u 't al dadelijk niet!
Is dat lief?"
Een zachte glans verspreidde zich over de
ruwe gelaatstrekken van den ouden krijgsman.
Hij legde zijn hand op Abby's hoofdje en sprak:
God zij geloofd en geprezen voor het red
dende toeval, van deze gedachteloos uitge
sproken belofte. En heil jou, kind, dat je
door Hem geleid, mij daaraan hebt herinnerd.
Gods oog rust op je, lieve, kleine Abby!
Wacht! Doe, wat zij u beveelt zij spreekt
door mijn mond! Ik schenk den gevangene
genade laat hem vrij !"