De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 6 december pagina 1

6 december 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1380 DE AMSTERDAMMER A.0. 1903. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Bit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 J mi 1881 (Staatsblad Ko. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p. posl / l.f Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar U.12'/» Dit blad i> verkrijjtbaar Kiosk 10 Boulevard des Ca|iuciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 6 December. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer / U.20 Reclames per regel .l Anno: ces uit Diiitschlnn'l, Oostenrijk en Znitserïand worden u'fsluiti'nd n»n_re"omeii iloor de firma UUDOLF ilOSSE Ie Keulen en 'looi alle filiiilru d-zei- firma. IK HOU Pi VAN VEBBE EB VAN NABIJ: Jubileum en XmmafonJa. Reciuteering der Karine-matrozen ?ea de begrooting van 1904,door Luitenant.?Centraal Bureau voor technische adviezen en Arbitrage Nationale Organisatie van Accountants. KUNST EN LETTEBEN : Muziek in de HooMsta t, door Ant. ATerkatrip Bg Buffa, door W. 8. - FE ILUETON: Aan t goede adres! door Bernard Caüter. BECLAME8. -VOOR DAMES: Kamers van Arbeid, door Elise A. Haighton. Het Centraalhuis in .Kopenhagen door B Noi t. - Allerlei.door Caprice De .Sectèlén in de nieuwe Beurs, door W. Steenhoff, met naschrift van A. J. Derkinderen. 4 Kahstntyrerheid, door W. tenant. Fransche kunst by Preyer, door J. W. N. Albert Ve^ncey, door F. v. Eeden. Oostloor», dorpscbetsen, door S. Ulfers. beoordeeld door Hen i Dekking. UIT DB NAÏ0DB, door E. Heimnns. FINANOIEELE EN OECONOMHCHE KRONIEK, d<i*w D» Btigter. De werkelijk* bet«efc«ais van liet Xthnograpbiech Museum te Leid«o. - Ons affceare'nswaaidig infanteriegeweer. PEN- EN PÖTLOODKEA89EN. 80HAAK3EL. ADTEBTfeNTlEN. ; Jubileum en Emmafonds. .tye Nederlandsehe natie werd dezer dagen verrast. Geheel onverwacht mocht zij de mededéellng ontvangen, dat er zich n commissie gevormd had, om, ter gelegenheid van den vijf-en-twintigsten jaardag van Koningin Emma's huwelijk, H. M. een feestgeschenk aan te bieden. De commissie schijnt echter zelve ge voeld te hebben, dat het wel wat onkiesch zou -zijn in dit geval van een huwelijk te spreken, daar men tot nog toe geen huwelijks-jubileum viert, als een der beide echtelieden overleden is. Zij heeft daarom de formule gekozen: den vijfen-twintigjarigen gedenkdag van H. M.'s intocht aïg Koningin der Nederlanden. Doch voor het groote publiek verandert dezse naam maar weinig aan de zaak. E'mma toch deed haar intocht niet als Koningin alleen, maar als gemalin van Z. M. Willem III, en natuurlijk was ?deze intocht eenvoudig een noodwendig gevolg van den echt over de grenzen gesloten. Deze intocht is met geen mogelijkheid van 't huwelijk te schei den, en daarom behoort de formule te zijn: het feest ter eere van H. M. ko ningin Emma's intocht, aan den arm van haar gemaal Koning Willem III. Maar, zoo meenen wij, dan is, mi dit huwelijk door den dood ontbonden is, ook de keus van zulk een jubileum-gelegenheM niet bijzonder gelukkig te achten. . Te minder is dit het geval, wijl pas vijf jaar geleden er ook gelden zijn ver zameld, toen er werkelijk een reden tot huldebetoon, hetzij dan in dezen of in een anderen vorm, bestond: het eindigen van het tot aller tevredenheid vervuld regentschap. Nu reeds weder een herha ling van het jubileum, zonder dat er eenig teeken van een nationalen wensch kan zijn waargenomen, en er geen andere aanleiding is aan te w'ijzen dan een door den dood geëindigd huwelijk, het moet wel bevreemding wekken. De E-ootste gave, die Koning Willem en oningin Einma aan de natie geschonken hebben, is ongetwijfeld het bezit van een Koningin. Dit stelt al het overige verre in de sehaduw. Maar wat zullen \ve dan wel beleven, als H. M. Emma ons vijfen-twintig jaar met dat ge.luk heeft verheugd ? *** De wijze waarop dit jubileum" wordt voorbereid, geeft ook iets te denken. Terwijl het volk zweeg en zwijgt, ver schijnt daarop eens een commissie van zes oud-ambtenaren of ambtenaren in functie, waaronder een oud-gouverneur-generaal van N.-Indië, de burgemeester^van 's(iravenhage, en zoowaar zelfs de intendant van het Huis van H. M. de Koninginmoeder, een commissaris der Koningin, alsinede een luit.-generaal om voor het Nederlandsche volk deze zaak nu eens gereed te maken; de heeren be noemen een breede commissie van bijna uitsluitend ambtenaren; commissarissen der Koningin, officieren, burgemeesters, enz. enz.; een commissie, waarin de nietambtelijke burgerij vertegenwoordigd is als had een der vijf aanleggers van het jubileum tot zijn collega's gezegd: laten wij ze toch niet heelemaal vergeten! Zoo lezen wij dan ook de namen van Bis schop, Mesdag, Couvee, Sillevis, Snouck Hurgonje en Viotta allen te 'sGravenhage. Gansch het niet-ambtelijk Nederland heeft het nu maar verder af te wachten. Zoo draagt deze com missie geheel en al het karakter, als ware zij in een of ander Haagsch Bu reau in elkaêr gezet voor een Haagsche feestviering, waartoe dan de vermogende en minvermogende burgerman in den lande, later wel zal geroepen worden bij te drageu. Zeker, waarom zou er in zulk een commissie voor een nationaal feest niot ook een enkele ambtenaar zitting kun nen hebben ? Maar van hoe veel meer beteekenis zou zij zijn, n zedelijk n stoffelijk, als' daartoe b. v. een honderd tal van de meest bekende en verdienste burgers werden gekozen, die in handel, landbouw, kunst, wetenschap of bedrijf zich naam hadden verworven, door ijver, bekwaamheid en karakter? Het behoeft niet herinnerd te worden hoe pover in den regel de opbrengst van dergelijke jubileum-inzamelingen is. Als do Nederlandsche natie zich dan tot geven! zet, baart de berg zoo goed als zeker een belachelijk klein muisje. Maar hoe kan dat ook anders ?? Men weet dat de jubileum-hartstochten maar al te vaak onder het volk op geen enkele wijze zijn waar te nemen, vóór zij uit het een of ander hoekje van boven kunst matig worden gewekt? * * * Wat in dit .geval de zaak nog onsma kelijker maakt, het is het feit, dat de heeren ietwat te laat op het jubileumdenkbeeld zijn gekomen. Zij kunnen niet half gereed zijn. Zoo lezen wij deze mededeeling der commissie: Aan de plaatselijke commissiën wordt ge heel overgelaten om te beslissen omtrent de wijze waarop gelden zullen worden bijeenge bracht, hetzij door inzameling van giften, hetzij door uitvoeringen van verschillenden aard met geldelijke opbrengsten, hetzij langs andere wegen. Behoudens viering van den algemeenen herdenking op den 22sten Januari a.s. door te vlaggen als anderszins, wordt ook aan de plaatselijke commissiëii overgelaten, om het tijdstip te bepalen, waarop de te beramen middelen zullen worden uitgevoerd, mits vóór l Mei 1904." Op 22 Januari kan men vlaggen als anderszins" maar het geldelijk ge^ schenk bij het jubelen van 22 Januari behoeft eerst bijeen te zijn l Mei 1904! Aan de plaatselijke commissies laat de commissie van uitvoering het over, het tijdstip te bepalen waarop de beraamde middelen zullen worden uitgevoerd." Welk een taal! En dat voor een jubileum-commissie, voor welke dan toch wel de eerste aller overwegingen behoorde te zijn, dat de gaven zoo spontaan mogelijk moeten worden ge bracht. Maar deze stelregel wordt bij dit Emmafeest door deze heeren vol strekt vergeten. Als vreesden zij, dat men eens verzuimen mocht een groot aantal van middelen te beramen" om de jubileumgave zeer rijk te maken, geven zij zelf den wenk: men kan giften inzamelen, hetzij door uitvoeringen van verschillenden aard met geldelijke op brengsten, hetzij langs andere wegen"... Zoo kan men dus den geheelen winter door, langs deze en andere wegen" collecteercn voor H. M. Koningin Emma, die deze gelden dan verdeelen mag on der de stichting Oranje-Nassau en het Emmafonds, aldus heeft de Commissie besloten; want van een jubileum-volks geschenk, dat H. M. wordt aangeboden, om er geheel naar vrije keus over te beschikken, is geen sprake, daar de Commissie er van overtuigd is" dat haar plan de meest welkome hulde geeft, die H. M. de Koningin zou kunnen begeeren. * * * Wat is nu de zaak ? Men weet, dat H. M. haar landgoed Oranje Nassau-oord gegeven heeft tot stichting van een Sanatorium voor long lijders ; daarbij gevoegd heeft de gelden, haar bij het. einde van haar regentschap door de natie geschonken; maar dat deze stichting als Volles-sanatorium te weinig aan haar doel beantwoordde, wijl de verplegingskosten veel te hoog zijn. Om dit gebrek te .verhelpen, bleek een fonds noodig- het Emmafonds waaruit de verplegingskosten voor de on- en min vermogenden konden worden bestreden. Edoch, hoe algemeen bekend dit ook was, het Emmafonds bleef zonder toereikende fondsen. Men liet II. M. met hare zorgen voor het geval zitten. Dit is inderdaad een uitermate treurige, en voor de vermogende kringen der natie, beschamende geschiedenis. Koningin Emma had een schoone daad verricht, een goed denkbeeld op de meest onbaatzuchtige wijs trachten te verwe zenlijken, en toen zij het hare had gedaan, waar bleven de mannen op wie zij had moeten kunnen rekenen? Allereerst b. v. de Nederlandsche adel, die gaarne zoo dicht mogelijk bij den troon verkeert, en zich zelf de eerst aangewezaie acht Vorst of Vorstin bij te staan.... ? lp elk een goeden indruk zou bet gemaakS hebben, als hij nu eens, in het krachtig bewustzijn van het noblesse oblige", zich als een ridderkring rond de beminnelijke weldocnster had geschaard, zeggende: Majesteit, hier zijn wij, gij kunt op ons staat maken, wij allen te sainen zullen zorgen voor uw Emmafonds. Vervolgens, de hooge dignitarissen in den lande, die men steeds bij tientallen tegelijk zooals ook nu weer ? de commissiën" met hun naam ziet sieren; de mannen van het groot kapi taal ; de hoogst aangeslagonen en zoo vele anderen. Het Emmafonds bleef het arme Emma fonds En wat doet men nu? Om dan toch aan dezen, de nationale eer kwetsenden, toestand een einde te maken ..,. haalt men het jubileum-toestel voor den dag Zeker het gemakkelijkste en minst kost bare middel. Nu de zaak eenmaal in dit spoor geleid is, valt hieraan natuurlijk niets te veranderen. De collecte voor de onver mogende teringlijders zou echter door de commissie duidelijker kunnen worden om schreven en krachtiger aanbevolen. Hoofdzaak is afgescheiden van het jubileum-denkbeeld ? dat er veel geld worde bijeengebracht voor die annetobbers. Hoe meer hoe beter. Wij vermeldden het reeds: om dit doel te bereiken wijst de commissie op middelen" als comedievoorstellingen, concerten, gezelligen avondjes, uitvoeringen |an allerlei aard" en inzamelingen langsjuidere wegen". Nu de commissie aldu^j||>orgaat, mogen wij, zonder ons aan onbescheidenheid schuldig te maken, volgen. En dan zouden wij willen zeggen: wat er van het gewone burger-publiek op deze wijs te halen valt, is bij vorige gelegenheden al meermalen gebleken. Dit kapitaaltje zal ook nu wel worden verkregen. Maar het komt ons voor, dat de opbrengst van zulk een nationale inzameling belangrijk meer zoude moeten zijn, als ook de hoogere _ kringen naar vermogen, daartoe bijdroegen. 'Bij een gewoon jubileum-geschenk is, zooals wij reeds schreven, het spontaan geven, het eenige wat men begeeren mag: bij deze hoogst ongewone combinatie van jubileum-geschenk en een collecte op allerlei manieren" voor arme tering lijders, staat het geval heel anders. Hier mag elke redelijke aandrang worden gebezigd; Dit bedenkende zouden wijde commissie van uitvoering" willen voor stellen, naast de reeds bestaande Haag sche prtrac/e-commissie, nog- eene andere te benoemen, een u-erkende commissie van b. v. twee-, drie honderd der meest invloedrijke, allicht voor 't meerendeel ook meest gefortuneerde, personen uit de verschillende deelen van het land. Mannen die zelf veel voor Emina's liefde jegens teringlijdende onvermogenden gevoelen, en die, een goed voorbeeld gevende, er voor zorgen, dat de ruim drie duizend hoogstaangeslagenen persoonlijk worden bezocht. M. a. w. want dit voorstel is op velerlei wijze aan te vullen als nu van uit de meer bevoorrechte kringen, ter eere van Emma en in 't belang deilijdende menschhcid, eens een krachtige actie ontstond! Wat zou dit een invloed oefenen op andere deelen der natie, zooals den middenstand, die in d»n regel tot geven nog gemakkelijk te bewegen is. Het doel is zoo schoon; de behoefte zoo groot; vele tonnen gouds zijn noodig. Niet voor Oranje-Nassau-oord alleen. Tientallen van Sanatoria moeten nog worden opgericht voor de armen, die tehuis onmogelijk kunnen worden ge holpen. En wie zou er iets tegen hebben hiervoor zich een weinig in te spannen, volgende het voorbeeld van Koningin Emma, die men zeker geen grooter hulde kan brengen, dan het haar mogelijk te maken voor Nederland te zijn de Patrones der onvermogende terimjlijdenden. Een krachtige beweging dus voor het tot stand brengen van volkssanatoria. In verband hiermede zouden we dan ook de Commissie aanraden, de giften te vragen niet uitsluitend voor ranjeNassau-oord of het Emmafonds. Emma is een verstandige vrouw, en zou b.v. tot het inzicht kunnen komen, dat het werd onlangs nog in ons blad be toogd door de doctoren van het Sanato rium te Putten er veel goedkoopere gasthuizen kunnen gesticht worden, dan Oranje Nassau-oord; dit wil zeggen, dat er voor het bijeen te brengen geld een belangrijk grooter aantal patiënten ge holpen zou kunnen worden, dan bij de dwingende en beperkende bepaling der Commissie mogelijk zal zijn. Koningin Emma is natuurlijk gehecht aan Oranje-Nassau-oord, haar eerste stich ting ; maar wie twijfelt er aan, de tering lijders zijn voor haar, die in dit opzicht z.oo menigmaal haar hooge belangstelling deed blijken, meer dan deze inrichting. Kecrirteering der Marinematrozen en de begrooting ran 1901. Kaar aanleiding van een artikel voorko mende in De Amsterdammer Weekblad roor Nederland van 31 Oetober, en een opstel in het Soc'aal Weel-blad van 24 October j.l. van de hand van den heer Kerdijk, komt het mij gewenscht voor eenige opmerkingen te maken; omdat het publiek door deze schrifturen voorgelicht, geheel op een dwaalspoor wordt gebracht. Nagaande wat mr. Kerdijk in het jSoe'udl Weekblad neerschrijft, moet ik er al aanstonds op wijzen, dat het niet aangaat een stelsel van recru teering te veroordeelen nnar aanleiding van het in dat blad besproken geval van den matroos, die als jongen was 'begonnen met groote illusies van het zeemansleven, allengs een sterken afkeer had gekregen van den dienst, en met zijn schip liggend in de Delagoabaai, de gelegenheid te baat nam om te deserteeren. Zelf geen voorstander zijnde van het tot voor kort gebruikte stelsel, lijkt het mij niet billijk om bij het publiek aan te komen met zoo'n geval, dat aan vaagheid niets te wenschen overlaat; ik wil best gelooven, dat die man het land aan den dienst had gekregen, maar voor mij staat het nog volstrekt niet vast, dat het stelsel van recruteering hieraan schuld had. Ja, ik weet wel, dat indien wij een stelsel bezaten, waarbij iedereen maar dadelijk weg kon gaan als de dienst hem begon tegen te staan, indien wij alzoo heelemaal geen stelsel hadden, dat dan de bedoelde man niet had behoeven te deserteeren, want dan had hij eenvoudig kunnen zeggen: Adieu, ik ga naar Transvaal, de dienst verveelt mij." Ik voor uiij zou eerst eens precies alles moe ten weten van dien man, zijn staat van dienst, zijn strafregister, zijn houding aan boord, enz., enz., voordat ik maar zoo klakkeloos zou willen aannemen, dat die desertie met daarop gevolgde . opvatting, veroordeeling, ondergaan van straf, ontslag uit de gevangenis, en uitdienen van zijn dienstverband, een gevolg was van het stelsel. Het betoog volgende op het desertieverhaal handelt over de proefneming om te trachten afgeëxerceerde miliciens er toe te krjgen een vast dienstverband aan te gaan, in welk betoog de heer K. er zich over be klaagt, dat de miliciens niet als vol" worden beschouwd, iets wat intusschen mijns inziens nog al voor de hand ligt, want ze zijn niet vol", en hoe kan men dan verwachten, dat ze als .zoodanig zullen worden beschouwd. Zonder twijfel zijn er onder de afgeëxerceerde miliciens zeer bruikbare en bekwame menschen, maar ze hebben niet de algemeene handigheid en het vermogen zich op andere schepen weer dadelijk geheel thuis te gevoe len, dat onze onder vast verband dienende matrozen in zoo hooge mate bezitten; zoo'n milicien houdt stellig nog een tijdlang iets baarsch. De heer K. beweert dat de miliciens aan boord nog al eens aardappelen moeten jassen en dergelijken, terwijl jonge matrozen met de handen in de zakken staan toe te kijken; maar de milicien die afgaande op hetgeen hij als milicien was en deed, en dan vreest dat het verder ook zoo wezen zal", is zoo'n benauwende stommeling, dat het van harte te hopen is, dat zoo'n uil nooit voor vast dienst neemt, want die vent ziet juist voor zijn oogen, dat als hij dienst neemt, en de toestanden blijven zooals ze zijn, dat dan de miliciens weer de aardappelen zullen jas sen, en hij als matroos met de handen in de zakken er naar zal staan kijken. Maar het door den heer K. beweerde omtrent die jasserij is niet waar, ten minste niet in het algemeen; een geval als aangegeven mag door bijzondere omstandigheden al eens voor komen, maar het gaat niet aan dat geval dan maar te generali.seeren. Verder vraagt de heer K., waarvoor het bijvoorbeeld noodig is, dat nog steeds ? ouder gewoonte niemand uitgenomen des Zondags, vóór den avond voor zijn genoegen van boord mag gaan. Het antwoord ligt voor de hand, namelijk dat men overdag werkzaamheden en oxercitiën heeft, in n woord bezig is", zooals het geval is met alle andere mensehen die hun brood moeten verdienen. Heeft men nu eens een tijdje tusschen de werkzaamheden vrij, dan is dit meestal te kort voor wasschen en kleeden om van boord te gaan, voor zijn genoegen uit te gaan, en dan weer op tijd verkleed voor de werkzaamheden terug te zijn. De heer K. vergeet, dat zulk van boord gaan, bijvoorbeeld voor koffiedrinken, toe gestaan wordt aan officieren, machinisten en sommige der onderofficieren, en dat de be manning van een oorlogschip voor een groot gedeelte bestaat uit jongens en zeer jonge mannen, die niet geheel vrij gelaten kunnen worden om te doen en laten wat ze willen. Trouwens het komt wel voor, en dat voor namelijk in den vreemde, en dat is daar mogelijk omdat dan de scheepsdienst niet zoo geregeld voortgaat, dat het volk ver gunning krijgt om overdag ter bezichtiging van een vreemde plaats met hare omstreken, naar den wal te gaan. En wat het aantal bijzondere vergunningen om voor allerlei zaken naar den wal te gaan betreft, dieHzijn legio; geen particuliere baas zou er " aan denken daarmede zoo vrijgevig te zijn, zonder dat een enkele cent van het traktement er bij ingeschoten wordt. Kn aan liet slot van zijn betoog, vraagt de heer K. of niet aan den eenen kant de leeftijd van aanneming der jongens kan worden ver hoogd, opdat er meer kans zij, dat deze contracteeren met oordeel des onderscheids, en of niet aan den anderen kant het contract van korteren duur kan worden, opdat de berouw-krijgende de keten, die hij ondoor dacht, misschien nauwelijks bewust, zich heeft aangelegd, vroeger van zich kunne afschudden. Wat of deze op den 24en Oetober gedane vraag beteekent is mij eenvoudig een raadsel, want ik kan toch niet aannemen, dat de zakekundige", die den heer K. op de hoogte houdt, zoo weinig van marinezaken zou af weten, dat hij hem maar liet rondploeteren in het veroordeelen van een stelsel, dat reeds eenige maanden geleden is gewijzigd. Het verwijt aan den minister van marine van de rijde van den heer K. is dan ook meer dan dwaas, waar de heer K. zegt: Dat gaf hoop (Dat = het gezegde des ministers: Als het mogelijk is den leeftijd van aanneming iets hooger op te voeren, zal ik dit zeer zeker doen" en Het dienstverband van zulk een' jongen moet verkort worden".) De minister heeft blijkbaar den heer Kerdijk niet van alles wat hij deed gewaarschuwd, en daarom denkt de heer K. dat er nog niets is gedaan, rnaar uit het artikel in De Am sterdammer van Kautilus" blijkt, dat het dienstverband teruggebracht is tot 8 jaar, en verder dat de directeur der kweekschool en de commandant van Hr. Ms. Wasscnaer voorstellen kunnen doen om een jongen wegens bijzonder gemis aan aanleg of ge schiktheid te ontslaan. Intusschen zijn de beschouwingen van Nautilus, hoewel hij de feiten noemt, mijns inziens geheel verkeerd, want hij zegt ^?Waar schijnlijk, is de bepaling goed bedoeld, maar in de praktijk (of door overlevering) betee kent dit eenvoudig, dat zoo'n jongen alleen verwijderd wordt als hij uitermate dom, onzindelijk of onwillig is in beide laatste gevallen na veel straf natuurlijk. Vergeefx getracht te corrigeeren. Deze bepaling stelt echter de commandanten der opleidingen niet in de gelegenheid om een jongen eervol ontslag te verleenen, die te fatsoenlijk is om zich onwillig of onzindelijk aan te stellen, en ook niet te dom is voor de marine." Welnu Nautilus, dat is niet juist, dat is volstrekt niet de practische opvatting der bepaling, en dat blijkt uit de handelingen van den commandant van de Wassenaer, die sedert de inwerkingtreding der nieuwe be palingen (blijkbaar aan Nautilus niet bekend) op zijn voordracht vier jongens deed ontslaan wegens: Gebrek aan aanleg. Deze vier jonge lieden behooren tot de categorie, die de heer K. in de gelegenheid wil zien gesteld om de keten van zich af te schudden." Om nu nog duidelijker te. maken, dat men tegenwoordig volstrekt niet wensch t om jongens, die geen zin in den dienst hebben, aan te houden, schrijven wij het daarop be trekking hebbende oude'' en nieuwe" artikel naast elkaar, Deze bepalingen, voor ieder in den handel verkrijgbaar, luiden: Oud \ Oetober 1894 in werking : ART. 26. De navolgende jon gens worden aan den minister van marine tot ontslag uit den zee dienst voorgedragen : Ie. Zij, die wegens geringe geestelijke of lichamelijke ontwik keling don cursus op de kweekschool voor de zeevaart of op het iiistructieschip niet behoorlijk kunnen volgen. 2e. Zij, die niet aan de vereischten van overgangs- of eindexa mens hebben voldaan, behoudens de verschoonende omstan digheden bij art. 24 van dit reglement om schreven. 3e. Zij, die zich niet aan orde of tucht kun nen gewennen of zich onzedelijk gedragen. Xi-euw l Juli 1903 in werking: ART. 19. Tot ontslag uit den zeedienst worden voor gedragen :' Ie. Zij, die wegens geringe geestelijke ot lichamelijke ontwik keling den cursus aan boord van hetinstructieschip niet kunnen volgen, of gebrek aan aanleg roor den zee dienst tonnen. 2e. Zij, die wegens eigenaardige karakter ei g ensehappen onge schikt zijn voor den mi litairen dien&t. 3e. Zij, die zich lie derlijk of aanhoudend slecht gedragen, wier rlijt voortdurend te wen schen overlaat, of die zich aan onzedelijk heid schuldig maken. Gaat men nu de redactie der oude en nieuwe bepalingen na, dan valt dadelijk het groote verschil in het oog; voor mij ligt in eenvoudig Hollandsch duidelijk in de nieuwe bepalingen -opgesloten : Als er jongens zijn, die geen zin in den dienst hebben, en bijvoorbeeld daardoor ge brek aan aanleg voor den zeedienst toonen, Iaat hen dan gaan; zelfs al is het niet om gebrek aan vorderingen, doch meer omdat blijkt, dat de een of ander zich niet op zijn plaats gevoelt, en reeds in het begin van rijn. loopbaan toont, dat hij er zich in het geheel niet toe aangetrokken gevoelt, draag zoo'n jongen dan voor tot ontslag."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl