Historisch Archief 1877-1940
WWT1'^'^
\
K'. 1381
DE AMSTERDAMMER
A.0. 1903.
f r
WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post. f l .t»
Voor Iridiëper jaar , mail ' 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover het Grand Café, te Parij?.
Zondag 13 December.
Advertentién van l?5 regels / 1.10, elke regel meer / 0.2U
Reclames per regel 0.10
Annonces uit Duitschlanil, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend nanienomen door
de firma UUlJÜLF A1OS5E te Keulen en dooi alle filialru d-zer firma.
I M H O V Di
VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Begrippen en
zaken. De pers en zwendelarg.
Ma'inebegrooting 19C4, door G KUNST EN LETTEREN :
Heotor Berlioz (metportr.) doorA.it AvèrkSunp.
Kunstbeschouwing van PanlRink's teekeningen enz,
door J. W. N. W. de Zwart b|j Van Wisselingh,
door J. W. N Tentoonstelling in bet
Binnenhnis van menbelen. ontworpen en ten deele
nitgeroerJ door den heer K. van Leeuwen, door B. W;
P. Jr. - FEUILCETON: De Toerist, I Naar hot
Deensch van A.Ibsen.- RECLAMES -VOOR DAMES:
De zorg der gemeenschap mor het zeer jonge kind,
door S. Een nieuw prentenboek, door J. H. R
Allerlei, dooi Caprice.?Poitret van 0. J. Schnlze
Timoreesch snijwerk en ornament, door R W.
P. Jr. Herbert Spencer f. (met poitret) door
mr. J. A. Levy. Een bundel kritieken, door G.
T. Halzen. Van Stigd en Vrede, dcor Gustav
Fienssen, beoordeeld door P. H. Hngenholtz Jr.
WANCIEELE EN OECONOMI3CHE KRONIEK,
door D. Stigter. Een slotwoord aan Rin Gelmi,
door mr. J. A. Levy. Werving van Marine
matrozen, door Naotilns. OIT DE NATDUR.
door E. Heimans. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBA8SEN. SOHAAK9EL.
ADVEB
TENT1EN.
IllllillllimiIiiimiiiiiiiiiHiiiimiiiiiiiimfiHiiiHiiiimiiliiitiiiiiiiiimtiiiiir
Begrippen en zaken.
Lieve hemel wat is er weer georeerd!
Een week lang voerden de goden het
woord, en al die godspraken mag het
Nederlandsche volk nu lezen in een boek
de Handelingen genaamd. -Mocht het nu,
na kennis te hebben genomen van deze
wijsheid, nog niet weten hoe het staat
met de Rede en de Openbaring, met de
wortels, waarop de verschillende partijen
stoelen", hoe de heilige geest hier en
de libertijnsche geest daar de zielen
beetpakt, geloof dan maar vrij, dat het een
hersenpan moet hebben hard genoeg om
er een krommen spijker op recht te slaan.
Dit jaar gaf inderdaad iets zeer bijzon
ders, wijl er nog een nieuwe Olympiaan
bij de overigen gekomen was een parle
mentaire Apollo, geheel tegen de mytho
logische waarheid in, aan Hinerva's bor
sten gezoogd. Blijkens alle mogelijke ver
slagen sleepte de schoonheid van 's mans
oogen en de welluidendheid zijner tale
de gansche Binnenhof-gemeente mee,
zoodat zij, badende in het hoogste genot,
naar het betoog heeft staan luisteren,
dat de liberalen geen familie van de
socialen- zijn, wijl zij elkaar bestrijden,
niet alleen buiten, maar ook in de boeken;
en dat Onze Lieve Heer zich geheel in
't verborgen, klonk het niet wat oneer
biedig, wij zouden zeggen stiekem ?
openbaart aan een doopsgezind" gemoed.
"Wij gunnen onzen honderd natuurlijk van
harte iets teêr-zacht-weeks, tot een welda
dige afwisseling bij zooveel harde korsten,
als hun dagen lang ter spijziging worden
voorgezet. Vooral voor Kuyper en zijn
meerderheid moet het verk wikkelij k
wezen, een tegenstander gevonden te heb
ben, die den tijd zoo heerlijk vol praat, en
den premier en zijn luidjes in hun een
heid van geloovigheid dwingt to doen
uitkomen, als ware het zijn roeping juist
het sterkste deel van hun wankelen grond
slag nog te versterken! Alleen de liberale
partij zou, na bekomen te zijn van den
roes, door deze woordkunst beloopen,
iets kunnen gevoelen wat aan haarpijn
doet denken; een zekere katterigheid, die
haar doet zeggen: het zou toch eigenlijk
maar beter zijn geweest, dat we iets min
der van dit liquidum hadden genoten.
Immers tegenover een zoo bekwaam en
zoo degelijk tacticus en dialecticus als
Kuyper, 'heeft men alleen iets aan
een volkomen nuchter, tot in de uiterste
scherpzinnigheid geslepen debater. En
nii oe partij dien mist, althans tegen
over Kuyper niets kan stellen, wat ook
niaar in de verte op tam gelijkt, maakt
ze, d. o., ook in haar pigên oogen, een nog
treuriger figuur, -ils zij daar verschijnt
met katheder^orjjtorie om hem de
ooren te wasschsn.
Wanneer "een vreemdeling in staat was
. onze Handeltngen te lezen, en bemerkte
hóe ons Parlement zich gedraagt als een
verzameling van theologen en filosofen,die
het op allerlei mapieren over de wortels"
hebben, in plaats van over de eetbare
vruchten, zou hij allicht denken, dat,
in ons land van molentjes, de politici
ook een slag van den molen beet hebben.
Welk een staatkundige belangstelling in
het theoretische! En nu wordt deze,
onder de heerschappij van een clericaal
kabinet, hand over hand toenemende
hebbelijkheid, zeker niet zoo spoedig
over de grenzen bekend. Maar in onzen
tijd blijft dat ook niet verborgen op den
duur. Zou reeds daarom niet eenige
matiging zijn aan te bevelen ? Het respect
voor Nederland is onder sommige onzer
buren al niet zoo bijstor groot.
Doch al bestond dit gevaar niet, daar
is een andere reden, die onze politici
nopen moest, den tijd niet aan dergelijke
theoretische bespiegelingen te verspillen,
en daardoor er toe bij te dragen, dat
de aandacht steeds meer van de practische
aangelegenheden wordt afgewend. Im
mers hoe gemakkelijk vergeet men, zich
beijverende om in deze of gene leer
zuiver te zijn, de hoogste stoffelijke be
langen van het land.
Opmerkelijk, hoe veel beter de Kamer
is ingelicht, omtrent de Rede en de Open
baring, dier beiden onderlinge correctie,
mitsgaders aangaande de wortel-énheid,
de stengel-tweeheid en de takken-veelheid
onzer nooit volprezen politieke partijen
dan omtrent de voornemens der Regee
ring, nopens Handel, Nijverheid en Land
bouw en wat met dezen samenhangt.
En ook opmerkelijk, hoe de Kamer zelve
de drie laatstgenoemde onderwerpen, als
zaken van stoffelijk aard, van veel minder
belang schijnt te achten dan de theses
van het parlementair dispuut-college.
Bij de behandeling van het hoofdstuk
Buitenlandsche Zaken, kwam men nog
eens te weet, dat v. Lynden wel wat
beter te doen heeft, dan het consulaat
wezen zoo spoedig en zoo degelijk
mogelijk te hervormen. Evenals indertijd
bij zijn voorganger de Beaufort, neemt
de diplomatie zijn werkzamen geest vol
komen in beslag.
Handel en Nijverheid zijn, gelijk men
weet, verdeeld over de Departementen
van Buitenlandsche Zaken en van Water
staat, en Landbouw behoort onder dit
laatste. Zoo werden dan deze hoofd
bronnen van bestaan gesteld onder de
hoede van twee personen, die toevallig
beiden buiten Handel, Nijverheid en
Landbouw staan. Alleen hun officieele
positie brengt hen daarbij.
Beiden uitnemende menschen, maar bei
den ook naar aanleg, studie en levensprak
tijk zoo ver mogelijk verwijderd van die
bedrijven, welker belangen ? zij te behar
tigen hebben tot 's lands behoud en
welvaren. Ware men nu eenmaal er
niet aan gewoon, dat de drie hoofdbron
nen van 's volksbestaan als de minst, in
plaats van als de meest gewichtige zaken in
onzen politieken staat werden bedacht
hoe treurig en belachelijk zou men het
niet moeten vinden, dat de Handel, Nijver
heid en Landbouw van ons lieve vader
land aan de goede zorgen zijn toever
trouwd van baron v. Lynden en
van Mr. de Marez Oyens! Een regeling
zóó komisch, dat men ze alleen voor een
staat in een operette volkomen gepast
zou kunnen achten.
Hoe het mogelijk is dat een man als
Kuyper, die dan toch wel weet hoe
's lands hoogste stoffelijke belangen, 7.00
goed als onverzorgd zijn, zulk een
toestand blijft gedoogen en mot zijn
naam dekken wij begrijpen het niet.
Evenmin echter hoe de honderd er maar
steeds in durven berusten, dat in onzen
tijd mm economische statm-conciirrentie,
deze gevaarlijke verwaarloozing wordt
voortgezet.
Wij hebben het reeds dikwijls gevraagd,
bijna elk jaar, maar met meer aan
drang dan ooit na de theologische
bcgrootings-debatten, vragen wij het he.den:
geef het arme Nederland dan toch een
minister van Handel en Nijverheid
en een van Landbouw. En als wij dan
hierbij denken aan de oppositie in de
Kamer van Drucker on Borgesius, hoe
moeten wij het niet betreuren,
dat zij in hun ongeduld om aan te
vallen, ontijdig optredende, voor een goed
deel niet veel meer dan politieke
vitterijen weten te pas te brengen en de
allergrootste stoffelijke belangen der
natie bij hen al even weinig in tel
schijnen te zijn, als bij het
theologiseerend kabinet.
De pers en zwendelar(j.
De heer Troelstra heeft zich bij de
algemeene beschouwingen over, of liever
naar aanleiding, van de Staatsbegrooting,
bijzonder verdienstelijk gemaakt, door de
aandacht der Kamer te vestigen op de
zwendelarij in geldzaken, dit jaar op zoo
uitgebreide schaal aan den dag gekomen.
Tot dit onderwerp nogeens
terugkeerende, meende hij dan ook te moeten
wijzen op den invloed der pers, en
achtte hij het noodig twijfel uit te spre
ken, aangaande het bestaan eener zui
vere verhouding tusschen het kapitaal
en sommige organen. Hij sprak daarbij
de volgende woorden:
Er is een factor, die het beursspel, de spe
culatie in do hand werkt 'niet alleen, maar
het publiek dikwijls zeer slecht daarbij voor
licht, dat is de iinancieele pers en de pers
in hot algemeen. En nu weet 'k niet, in
hoever de Nederlandsche gewone pers al dan
niet vrij is van die gevaarlijke liaison, die
zij in vele andere landen met de geldmannen
heeft gesloten, zooals indertijd bekend is ge
worden uit een enquête, in Duitschland
daarnaar ingesteld. In Frankrijk kan de pers
niet leven van de advertentiën, zij moet daar
grootendeels leven van de douceurs die zij
krijgt van industrieelen en flnancieele onder
nemingen. Dat het hier te dezen opzichte
geheel zuiver is, zal ik niet beweren. Dat
het de regel zou zijn, geloof ik niet! dat het
wel eens voorkomt moet ik wel aannemen.
Wat de iinancieele pers betreft, die schijnt
grootendeels in handen van belanghebben
den, dat is een gevaar.
Wanneer de Regeering nu iets wil doen,
zou zij eerst kunnen laten onderzoeken de
verhouding waarin de flnancieele en de ge
wone pers tot verschillende ondernemingen
staat. De Duitsche enquête heeft in dit op
zicht vreeselijke misstanden aan het licht
gebracht. Een dergelijk onderzoek zou mis
schien verschillende toestanden blootleggen,
die geheel of gedeeltelijk door wettelijke
maatregelen waren te verhelpen. Ik herinner
mij het geval met den heer De Koo. De heer
De Koo wilde een nieuw dagblad oprichten,
doch hij is daarmede opgehouden, nadat enkele
nummers verschenen waren, ^mdat, zooals
hij mededeelde, het dagblad alleen bestaan
kon met Iinancieele ondersteuning van een
bankiersfirma. Er was een bankiersfirma in
Groningen, die bereid was het blad financieel
op de been te houden, mits het financieele
gedeelte door die firma zou worden geredi
geerd. De heer De Kpo TY,as onafhankelijk
en fatsoenlijk genoeg om te zeggen, dat hij
onder die voorwaarde van het aanbod geen
gebruik wilde maken. Dit feit teekeut en
toont aan, dat het de moeite waard is om
deze zaak te onderzoeken. Het is ver van mij
aan de Nederlandsche pers een blaam op te
leggen; maar dit neemt intiisschen niet weg,
dat een onderzoek zeer wenschelijk is."
Nu wij persoonlijk hierbij als oen voor
beeld van deugdzaamheid zijn aange
haald, mogen wij niet nalaten den lof
af te wijzen, ons, met de beste bedoeling,
maar ten onrechte, gegeven.
Wij zijn nooit in de gelegenheid ge
weest te weigeren het geld van een
bankiersfirma aan te nemen voor de
voortzetting van een nieuw blad, wijl
het ons, helaas! nooit aangeboden is.
Waren wij zulk een bankiersfirma op
onzen weg tegengekomen, wie weet wat
wij zouden hebben gedaan!
Immers men heeft ook fatsoenlijke
bankiersfirma's, en het ware mogelijk,
zelfs niet onwaarschijnlijk geweest, dat
wij ons zelf sterk genoeg geacht zouden
hebben, eventueele, niet vermoede aan
slagen op onze vrijheid en zelfstandigheid
af te slaan.
Ook een onfatsoenlijke bankiersfirma,
die de impertinentie zou gehad hebben,
geld aan te bieden, op voorwaarde dat
zij haar eigen financieele ondernemingen
mocht aanbevelen, en die van anderen
afbreken in. a. w. de financieele
rubriek mocht redigeeren, heeft zich
nooit bij ons aangemeld.
Inderdaad hebben wij ten opzichte van
geldmannen eenige ervaring opgedaan;
ook ten opzichte van fm
ers-aandeelhouders, doch wij mogen als een aange
name herinnering vermelden, dat wij
nimmer zijdelings of rechtstreeks zijn
uitgenoodigd hun financieele belangen
voor te staan, en dat zij al evenmin
cenigen invloed op de samenstelling van
het redactie-personeel hebben trachtten
te oefenen.
Wanneer men, gelijk ieder journalist
uit belangstelling allicht doet, zoo scherp
mogelijk let op de bewegingen der jour
nalistiek, zal het, meenen wij, toch niet
gelukken in de groote of gewone pers
voorbeelden van omkooperij te ontdekken,
of teekenen, die daar op wijzen. De finan
cieele zuiverheid van het redactioneel
gedeelte der dagbladen is misschien in
geen land ter wereld zoo ongereot als
in het onze. De betaalde insertie moge,
vóór een aantal jaren, in een oogenblik
van onnadenkendheid, door een der dag
bladen zijn begeerd, ze bestaat, voor
zoover wjj weten, met gedoogen der
redactie, in onze geheele pers niet meer.
Het begunstigen of deelnemen aan zwen
del, nogal aan beurszwendel, heeft zeker
f:en der bedoelde bladen verontreinigd.
iernaar een enquête in te stellen, heeft
o. i. niet het allerminste nut. Geen enkel
feit geeft er aanleiding toe.
Immers de catastrophe, een der groote
dagbladen overkomen door den val van
een Huis in Amerikaansche
Spoorwegwaarden, zou in dit opzicht eerst
betcekenis hebben, indien dat blad op
eenigerleiwijs tot speculeeren in die waarden
had aangespoord; wat, gelijk men weet,
geenszins het geval is.
De gebreken van de Nederl. pers lig
gen aan een anderen kant, dan waai
de heer Troelstra, opgeschrikt door de
jammerlijke gevolgen van de speculatie
woede, die meent te moeten zoeken. In
plaats van den verderf el ij ken invloed van
het Groot Kapitaal heeft men de partij
heerschappij, die zich soms te veel doet
gelden. De gehoorzame partijschrij ver
slaaf drijft allicht ten opzichte van de
waarheid eenigen zwendel, noteerende
wat hoog staat, laag, en wat laag staat,
hoog, voor zijn lezers. Vervolgens de
zucht om, zooal niet op het groot kapitaal,
meer op het kapitaal van het
abonnementenboek te letten, dan te denken aan de
edele roeping om zijn lezers te leiden
en te ontwikkelen; en ten derde de
buitengewone zorg, in ons klein landje
zoo groot! om van de vrienden zooveel
mogelijk door de vingers te zien, en alzoo
telkenmale te zwijgen waar spreken plicht
is, en bij leven en sterven hun
onbeduidenste verdiensten breed uit te meten, als
waren zij allen rnede-vennooten, en schreef
men zonder ophouden een
handelsprospectus.
Deze drie perseigenaardigheden zijn
op den duur voor de natie heel wat
rampzaliger dan een vlaag van
speculatiezucht, die voor een oogenblik verwoes
tingen aanricht. Toch, daarnaar een
enquête in te stellen aanbevelenswaar
dig achten wij het niet.
Marinebegrooting 1904.
Dit jaar is onze taak gemakkelijk; op
de begrooting komt niet veel voor en
over enkele punten is reeds uitvoerig
geschreven, zooals over de werving der
marine-matrozen, enz. Na het artikel in
het Algemeen Handelsblad van 4 Decem
ber 190i5 over den voorgestelden aanbouw
van drie klein-model torpedobooten zullen
wij ook daarover zwijgen; wij kunnen
ons met het afkeurend oordeel vereenigen.
Slechts enkele punten dus eischen nog
eenige bespreking; maar alvorens daartoe
over te gaan zij een eeresaluut gebracht
aan den Minister voor zijne openhartige
bekentenis aangaande het verband tus
schen het grooter en breeder maken van
de eventueel aan te bouwen
pantserschepen en ... de wijdte van de
Oosterdoksluis te Amsterdam. De
laatstgebouwde pantserschepen, die van het type
Koningin-Regentes, wier aanbouw wij
nu reeds vijfjaar lang ten sterkste hebben
ontraden zijn breed over alles 14.25 M.
Dit nu is heel gelukkig' voor die
pantserschepen; want de schepen, die op de
's Rijkswerf te Amsterdam zijn gebouwd,
kunnen nu ten minste nog net door de
sluis (de Oosterdoksluis te Amsterdam),
die zij inoefen passeeren om de zee te
bereiken. Die sluis namelijk heeft eene
wijdte van 14.52 M. Nu is wol van zekere
zijde beweerd, dat juist met het oog op
die wijdte de breedte der schepen is
bepaald geworden; dat de schepen te
snial waren o. a. in verband met hunne
lengte ; maar dat moeten grappenmakers
geweest zijn. Of' zou er misschien iets
van aan zijn? Of zou men bij het be
palen van de breedte der schepen die,
notabene, in Indiëmoeten strijden
rekening hebben gehouden met de
doorvaartwijdte van de Oosterdoksluis te
Amsterdam P Zoover zullen wij toch de
Abderieten niet op zijde zijn gestreefd!
Ofschoon ... gelet op den bouw der flot
tieljevaartuigen: oorlogsschepen, die in
tijd van oorlog... buiten dienst worden
gesteld!! 1)
Hm! Hm! niet waar, wat zegt gij er
niet van, heer E., die in De Tijd zoo
gezellig en knusjes over Marine-onder
werpen weet te keuvelen.
De Minister stelt zich tot taak zoo
heet het in de Memorie van Toelichting
om eerst te onderzoeken, alvorens met
het voorstel voor den bouw van een
grooter en breeder schip (dus weer pi. m.
5 millioen!) te komen, of aan dit bezwaar
ook kan worden tegemoet gekomen.
Wij zouden den Minister wel willen
toeroepen: laat de Oosterdoksluis, zooals
zij is; hef daarentegen 's Rijkswerf
te Amsterdam op. Geen verplaatsing
ook, maar opheffing. In den
tegenwoordigen tijd heeft 's Rijkswerf het
recht op bestaan verloren. Men versta
ons niet verkeerd: wij willen geleidelijke
inkrimping om tot opheffing te geraken,
maar zoo spoedig mogelijk. De werf
kan voorloopig behouden worden
als reparatiewerf voor het materieel
(behalve de pantserschepen
KoninginRegentes, die kunnen er na hun afbouw
nu reeds niet meer terugkomen); voorts
kunnen er nog kleine schepen gebouwd
worden. De opheffing van 's Rijkswerf
te Amsterdam is een gebiedende eisch
met het oog op 's Lands belang. Wij
zullen nog wel eens gelegenheid hebben
om dit uitvoeriger uiteen te zetten.
Keeren wij tot de begrooting terug.
Men heeft deze begrooting genoemd,' en
niet ten onrechte, de begrooting voor
het Marinepers.onee.1.
In de eerste plaats wordt eene ver
hooging voorgesteld van de traktementen
van enkele groepen zeeofficieren. Het
moet wel de aandacht trekken, dat men
juist nu, dit jaar geschikt acht
om eene verhooging voor te stellen van
traktementen van officieren vau zee- en
landmacht. Gelet op den finantiëelen en
oeconomischen toestand van het Land
komt ons de keuze van het oogenblik
niet erg gelukkig voor. Maar er zijn
misschien omstandigheden, die ... Enfin;
laten wij dit buiten beoordeeling. Nu
zullen wij niet beweren, dat de trakte
menten der zeeofficieren in de subalterne
rangen hoog zijn; maar als men ze ver
hoogt, dan moet men er wat mee be
reiken.
Nu wil het. ons voorkomen, dat ten
onrechte gelijkstelling van zeetrakte
menten wordt voorgesteld, waardoor ge
broken wordt met vroeger, ten rechte,
aangenomen beginselen.
Erger nog lijkt ons de verhooging voor
gesteld van de adelborst-traktementen.
Want, Mijnheer de Voorzitter ... oh,
pardon, wij schrijven maar een courant
artikel; wat wil de Minister daarmede
bereiken ? Den toeloop, die in de laatste
jaren iets te weinig was, vermeerderen ?
Zou de Minister inderdaad meenen, dat
zich n jongeling meer zal aanmelden,
(dan anders het geval zou zijn) omdat
het aanvangstraktement voor adelborst
Ie klasse met enkele guldens verhoogd is ?
Laat de Minister zich eens een staat
doen voorleggen, waarop voorkomen de
namen van alle luitenants ter zee 2de
klasse en adelborsten, die gedurende de
laatste 10 jaren den dienst van H. M.'s
Marine hebben verlaten; laat hij op
dien staat doen aangeven in welke veran
derde levensomstandigheden, hetzij dtfor
huwelijk, hetzij door erfenis, als anders
zins die gewezen zeeofficieren zijn geraakt,
en welke betrekkingen zij thans bekleeden.
Dan zal den Minister een licht opgaan;
dan zal hem duidelijk worden, dat die
jonge zeeofficieren niet den dienst verlaten
hebben van wege de niet hooge trakte
menten ; maar dat zij den dienst vaarwel
hebben gezegd om reden, dat de betrek
king van zeeofficier hoe schoon zij ook
moest zijn (dat meenen wij in vollen
ernst) eene zeer onaangename zijde
heeft: het bij herhaling aan hun lot over
laten van vrouw en kinderen. En dat
telkens niet voor korten termijn, maar
voor jaren. Daarin ligt de reden n van
het groote verloop n van den weinigen
toeloop 2).
Daaraan verbetert men niets en
nogmaal niets, door die betrekkelijk kleine
traktementsverhoogingen. En aangezien
wij er tegen zijn om geld uit te geven,
waarmede men niets bereikt, zoo zouden
wij ook gaarne die traktementsverhoo
gingen van de begrooting zien afgevoerd.
Het doel, dat de Minister beoogt, zal
alleen bereikt worden, door wat om
andere, gewichtiger redenen, nog meer van
belang is eene splitsing van de Marine
in twee afzonderlijke onderdeelen: eene
Nederlandsche Marine en eene Indische
Marine (voor Nederlandsch-Indië) 3);
twee onderdeelen te samen vormende de
Marine van den Staat.
Eene verhouding dus als van het Neder
landsche Leger tot het
NederlandschIndische Leger, maar met vermijding van
de fouten, welke die verhouding tegen
woordig nog aankleven.
Het verheugt ons, na het bovenstaande,
de aandacht te kunnen vestigen op eeii
gelukkiger maatregel van den Minister:
1) Wij moeten hierbij volledigheidshalve
mededeelen, dat toen maatregelen van zuinig
heid 'van die zuinigheid, die de wijsheid
bedraagt, al te zeer hebben gegolden.
2) Ja, ook van den weinigen toeloop. Er
zijn ook nog wel ouders en voogden, die hun
kinderen en pupillen zullen wijzen op de
toekomst bij het kiezen van deze betrekking.
3) Hiermede hebben wij natuurlijk niet
gezegd, dat Nederlandsch-Indiëalleen de
kosten zal hebben te dragen van die Indische
Marine.