De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 13 december pagina 1

13 december 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

WWT1'^'^ \ K'. 1381 DE AMSTERDAMMER A.0. 1903. f r WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post. f l .t» Voor Iridiëper jaar , mail ' 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover het Grand Café, te Parij?. Zondag 13 December. Advertentién van l?5 regels / 1.10, elke regel meer / 0.2U Reclames per regel 0.10 Annonces uit Duitschlanil, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend nanienomen door de firma UUlJÜLF A1OS5E te Keulen en dooi alle filialru d-zer firma. I M H O V Di VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Begrippen en zaken. De pers en zwendelarg. Ma'inebegrooting 19C4, door G KUNST EN LETTEREN : Heotor Berlioz (metportr.) doorA.it AvèrkSunp. Kunstbeschouwing van PanlRink's teekeningen enz, door J. W. N. W. de Zwart b|j Van Wisselingh, door J. W. N Tentoonstelling in bet Binnenhnis van menbelen. ontworpen en ten deele nitgeroerJ door den heer K. van Leeuwen, door B. W; P. Jr. - FEUILCETON: De Toerist, I Naar hot Deensch van A.Ibsen.- RECLAMES -VOOR DAMES: De zorg der gemeenschap mor het zeer jonge kind, door S. Een nieuw prentenboek, door J. H. R Allerlei, dooi Caprice.?Poitret van 0. J. Schnlze Timoreesch snijwerk en ornament, door R W. P. Jr. Herbert Spencer f. (met poitret) door mr. J. A. Levy. Een bundel kritieken, door G. T. Halzen. Van Stigd en Vrede, dcor Gustav Fienssen, beoordeeld door P. H. Hngenholtz Jr. WANCIEELE EN OECONOMI3CHE KRONIEK, door D. Stigter. Een slotwoord aan Rin Gelmi, door mr. J. A. Levy. Werving van Marine matrozen, door Naotilns. OIT DE NATDUR. door E. Heimans. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBA8SEN. SOHAAK9EL. ADVEB TENT1EN. IllllillllimiIiiimiiiiiiiiiHiiiimiiiiiiiimfiHiiiHiiiimiiliiitiiiiiiiiimtiiiiir Begrippen en zaken. Lieve hemel wat is er weer georeerd! Een week lang voerden de goden het woord, en al die godspraken mag het Nederlandsche volk nu lezen in een boek de Handelingen genaamd. -Mocht het nu, na kennis te hebben genomen van deze wijsheid, nog niet weten hoe het staat met de Rede en de Openbaring, met de wortels, waarop de verschillende partijen stoelen", hoe de heilige geest hier en de libertijnsche geest daar de zielen beetpakt, geloof dan maar vrij, dat het een hersenpan moet hebben hard genoeg om er een krommen spijker op recht te slaan. Dit jaar gaf inderdaad iets zeer bijzon ders, wijl er nog een nieuwe Olympiaan bij de overigen gekomen was een parle mentaire Apollo, geheel tegen de mytho logische waarheid in, aan Hinerva's bor sten gezoogd. Blijkens alle mogelijke ver slagen sleepte de schoonheid van 's mans oogen en de welluidendheid zijner tale de gansche Binnenhof-gemeente mee, zoodat zij, badende in het hoogste genot, naar het betoog heeft staan luisteren, dat de liberalen geen familie van de socialen- zijn, wijl zij elkaar bestrijden, niet alleen buiten, maar ook in de boeken; en dat Onze Lieve Heer zich geheel in 't verborgen, klonk het niet wat oneer biedig, wij zouden zeggen stiekem ? openbaart aan een doopsgezind" gemoed. "Wij gunnen onzen honderd natuurlijk van harte iets teêr-zacht-weeks, tot een welda dige afwisseling bij zooveel harde korsten, als hun dagen lang ter spijziging worden voorgezet. Vooral voor Kuyper en zijn meerderheid moet het verk wikkelij k wezen, een tegenstander gevonden te heb ben, die den tijd zoo heerlijk vol praat, en den premier en zijn luidjes in hun een heid van geloovigheid dwingt to doen uitkomen, als ware het zijn roeping juist het sterkste deel van hun wankelen grond slag nog te versterken! Alleen de liberale partij zou, na bekomen te zijn van den roes, door deze woordkunst beloopen, iets kunnen gevoelen wat aan haarpijn doet denken; een zekere katterigheid, die haar doet zeggen: het zou toch eigenlijk maar beter zijn geweest, dat we iets min der van dit liquidum hadden genoten. Immers tegenover een zoo bekwaam en zoo degelijk tacticus en dialecticus als Kuyper, 'heeft men alleen iets aan een volkomen nuchter, tot in de uiterste scherpzinnigheid geslepen debater. En nii oe partij dien mist, althans tegen over Kuyper niets kan stellen, wat ook niaar in de verte op tam gelijkt, maakt ze, d. o., ook in haar pigên oogen, een nog treuriger figuur, -ils zij daar verschijnt met katheder^orjjtorie om hem de ooren te wasschsn. Wanneer "een vreemdeling in staat was . onze Handeltngen te lezen, en bemerkte hóe ons Parlement zich gedraagt als een verzameling van theologen en filosofen,die het op allerlei mapieren over de wortels" hebben, in plaats van over de eetbare vruchten, zou hij allicht denken, dat, in ons land van molentjes, de politici ook een slag van den molen beet hebben. Welk een staatkundige belangstelling in het theoretische! En nu wordt deze, onder de heerschappij van een clericaal kabinet, hand over hand toenemende hebbelijkheid, zeker niet zoo spoedig over de grenzen bekend. Maar in onzen tijd blijft dat ook niet verborgen op den duur. Zou reeds daarom niet eenige matiging zijn aan te bevelen ? Het respect voor Nederland is onder sommige onzer buren al niet zoo bijstor groot. Doch al bestond dit gevaar niet, daar is een andere reden, die onze politici nopen moest, den tijd niet aan dergelijke theoretische bespiegelingen te verspillen, en daardoor er toe bij te dragen, dat de aandacht steeds meer van de practische aangelegenheden wordt afgewend. Im mers hoe gemakkelijk vergeet men, zich beijverende om in deze of gene leer zuiver te zijn, de hoogste stoffelijke be langen van het land. Opmerkelijk, hoe veel beter de Kamer is ingelicht, omtrent de Rede en de Open baring, dier beiden onderlinge correctie, mitsgaders aangaande de wortel-énheid, de stengel-tweeheid en de takken-veelheid onzer nooit volprezen politieke partijen dan omtrent de voornemens der Regee ring, nopens Handel, Nijverheid en Land bouw en wat met dezen samenhangt. En ook opmerkelijk, hoe de Kamer zelve de drie laatstgenoemde onderwerpen, als zaken van stoffelijk aard, van veel minder belang schijnt te achten dan de theses van het parlementair dispuut-college. Bij de behandeling van het hoofdstuk Buitenlandsche Zaken, kwam men nog eens te weet, dat v. Lynden wel wat beter te doen heeft, dan het consulaat wezen zoo spoedig en zoo degelijk mogelijk te hervormen. Evenals indertijd bij zijn voorganger de Beaufort, neemt de diplomatie zijn werkzamen geest vol komen in beslag. Handel en Nijverheid zijn, gelijk men weet, verdeeld over de Departementen van Buitenlandsche Zaken en van Water staat, en Landbouw behoort onder dit laatste. Zoo werden dan deze hoofd bronnen van bestaan gesteld onder de hoede van twee personen, die toevallig beiden buiten Handel, Nijverheid en Landbouw staan. Alleen hun officieele positie brengt hen daarbij. Beiden uitnemende menschen, maar bei den ook naar aanleg, studie en levensprak tijk zoo ver mogelijk verwijderd van die bedrijven, welker belangen ? zij te behar tigen hebben tot 's lands behoud en welvaren. Ware men nu eenmaal er niet aan gewoon, dat de drie hoofdbron nen van 's volksbestaan als de minst, in plaats van als de meest gewichtige zaken in onzen politieken staat werden bedacht hoe treurig en belachelijk zou men het niet moeten vinden, dat de Handel, Nijver heid en Landbouw van ons lieve vader land aan de goede zorgen zijn toever trouwd van baron v. Lynden en van Mr. de Marez Oyens! Een regeling zóó komisch, dat men ze alleen voor een staat in een operette volkomen gepast zou kunnen achten. Hoe het mogelijk is dat een man als Kuyper, die dan toch wel weet hoe 's lands hoogste stoffelijke belangen, 7.00 goed als onverzorgd zijn, zulk een toestand blijft gedoogen en mot zijn naam dekken wij begrijpen het niet. Evenmin echter hoe de honderd er maar steeds in durven berusten, dat in onzen tijd mm economische statm-conciirrentie, deze gevaarlijke verwaarloozing wordt voortgezet. Wij hebben het reeds dikwijls gevraagd, bijna elk jaar, maar met meer aan drang dan ooit na de theologische bcgrootings-debatten, vragen wij het he.den: geef het arme Nederland dan toch een minister van Handel en Nijverheid en een van Landbouw. En als wij dan hierbij denken aan de oppositie in de Kamer van Drucker on Borgesius, hoe moeten wij het niet betreuren, dat zij in hun ongeduld om aan te vallen, ontijdig optredende, voor een goed deel niet veel meer dan politieke vitterijen weten te pas te brengen en de allergrootste stoffelijke belangen der natie bij hen al even weinig in tel schijnen te zijn, als bij het theologiseerend kabinet. De pers en zwendelar(j. De heer Troelstra heeft zich bij de algemeene beschouwingen over, of liever naar aanleiding, van de Staatsbegrooting, bijzonder verdienstelijk gemaakt, door de aandacht der Kamer te vestigen op de zwendelarij in geldzaken, dit jaar op zoo uitgebreide schaal aan den dag gekomen. Tot dit onderwerp nogeens terugkeerende, meende hij dan ook te moeten wijzen op den invloed der pers, en achtte hij het noodig twijfel uit te spre ken, aangaande het bestaan eener zui vere verhouding tusschen het kapitaal en sommige organen. Hij sprak daarbij de volgende woorden: Er is een factor, die het beursspel, de spe culatie in do hand werkt 'niet alleen, maar het publiek dikwijls zeer slecht daarbij voor licht, dat is de iinancieele pers en de pers in hot algemeen. En nu weet 'k niet, in hoever de Nederlandsche gewone pers al dan niet vrij is van die gevaarlijke liaison, die zij in vele andere landen met de geldmannen heeft gesloten, zooals indertijd bekend is ge worden uit een enquête, in Duitschland daarnaar ingesteld. In Frankrijk kan de pers niet leven van de advertentiën, zij moet daar grootendeels leven van de douceurs die zij krijgt van industrieelen en flnancieele onder nemingen. Dat het hier te dezen opzichte geheel zuiver is, zal ik niet beweren. Dat het de regel zou zijn, geloof ik niet! dat het wel eens voorkomt moet ik wel aannemen. Wat de iinancieele pers betreft, die schijnt grootendeels in handen van belanghebben den, dat is een gevaar. Wanneer de Regeering nu iets wil doen, zou zij eerst kunnen laten onderzoeken de verhouding waarin de flnancieele en de ge wone pers tot verschillende ondernemingen staat. De Duitsche enquête heeft in dit op zicht vreeselijke misstanden aan het licht gebracht. Een dergelijk onderzoek zou mis schien verschillende toestanden blootleggen, die geheel of gedeeltelijk door wettelijke maatregelen waren te verhelpen. Ik herinner mij het geval met den heer De Koo. De heer De Koo wilde een nieuw dagblad oprichten, doch hij is daarmede opgehouden, nadat enkele nummers verschenen waren, ^mdat, zooals hij mededeelde, het dagblad alleen bestaan kon met Iinancieele ondersteuning van een bankiersfirma. Er was een bankiersfirma in Groningen, die bereid was het blad financieel op de been te houden, mits het financieele gedeelte door die firma zou worden geredi geerd. De heer De Kpo TY,as onafhankelijk en fatsoenlijk genoeg om te zeggen, dat hij onder die voorwaarde van het aanbod geen gebruik wilde maken. Dit feit teekeut en toont aan, dat het de moeite waard is om deze zaak te onderzoeken. Het is ver van mij aan de Nederlandsche pers een blaam op te leggen; maar dit neemt intiisschen niet weg, dat een onderzoek zeer wenschelijk is." Nu wij persoonlijk hierbij als oen voor beeld van deugdzaamheid zijn aange haald, mogen wij niet nalaten den lof af te wijzen, ons, met de beste bedoeling, maar ten onrechte, gegeven. Wij zijn nooit in de gelegenheid ge weest te weigeren het geld van een bankiersfirma aan te nemen voor de voortzetting van een nieuw blad, wijl het ons, helaas! nooit aangeboden is. Waren wij zulk een bankiersfirma op onzen weg tegengekomen, wie weet wat wij zouden hebben gedaan! Immers men heeft ook fatsoenlijke bankiersfirma's, en het ware mogelijk, zelfs niet onwaarschijnlijk geweest, dat wij ons zelf sterk genoeg geacht zouden hebben, eventueele, niet vermoede aan slagen op onze vrijheid en zelfstandigheid af te slaan. Ook een onfatsoenlijke bankiersfirma, die de impertinentie zou gehad hebben, geld aan te bieden, op voorwaarde dat zij haar eigen financieele ondernemingen mocht aanbevelen, en die van anderen afbreken in. a. w. de financieele rubriek mocht redigeeren, heeft zich nooit bij ons aangemeld. Inderdaad hebben wij ten opzichte van geldmannen eenige ervaring opgedaan; ook ten opzichte van fm ers-aandeelhouders, doch wij mogen als een aange name herinnering vermelden, dat wij nimmer zijdelings of rechtstreeks zijn uitgenoodigd hun financieele belangen voor te staan, en dat zij al evenmin cenigen invloed op de samenstelling van het redactie-personeel hebben trachtten te oefenen. Wanneer men, gelijk ieder journalist uit belangstelling allicht doet, zoo scherp mogelijk let op de bewegingen der jour nalistiek, zal het, meenen wij, toch niet gelukken in de groote of gewone pers voorbeelden van omkooperij te ontdekken, of teekenen, die daar op wijzen. De finan cieele zuiverheid van het redactioneel gedeelte der dagbladen is misschien in geen land ter wereld zoo ongereot als in het onze. De betaalde insertie moge, vóór een aantal jaren, in een oogenblik van onnadenkendheid, door een der dag bladen zijn begeerd, ze bestaat, voor zoover wjj weten, met gedoogen der redactie, in onze geheele pers niet meer. Het begunstigen of deelnemen aan zwen del, nogal aan beurszwendel, heeft zeker f:en der bedoelde bladen verontreinigd. iernaar een enquête in te stellen, heeft o. i. niet het allerminste nut. Geen enkel feit geeft er aanleiding toe. Immers de catastrophe, een der groote dagbladen overkomen door den val van een Huis in Amerikaansche Spoorwegwaarden, zou in dit opzicht eerst betcekenis hebben, indien dat blad op eenigerleiwijs tot speculeeren in die waarden had aangespoord; wat, gelijk men weet, geenszins het geval is. De gebreken van de Nederl. pers lig gen aan een anderen kant, dan waai de heer Troelstra, opgeschrikt door de jammerlijke gevolgen van de speculatie woede, die meent te moeten zoeken. In plaats van den verderf el ij ken invloed van het Groot Kapitaal heeft men de partij heerschappij, die zich soms te veel doet gelden. De gehoorzame partijschrij ver slaaf drijft allicht ten opzichte van de waarheid eenigen zwendel, noteerende wat hoog staat, laag, en wat laag staat, hoog, voor zijn lezers. Vervolgens de zucht om, zooal niet op het groot kapitaal, meer op het kapitaal van het abonnementenboek te letten, dan te denken aan de edele roeping om zijn lezers te leiden en te ontwikkelen; en ten derde de buitengewone zorg, in ons klein landje zoo groot! om van de vrienden zooveel mogelijk door de vingers te zien, en alzoo telkenmale te zwijgen waar spreken plicht is, en bij leven en sterven hun onbeduidenste verdiensten breed uit te meten, als waren zij allen rnede-vennooten, en schreef men zonder ophouden een handelsprospectus. Deze drie perseigenaardigheden zijn op den duur voor de natie heel wat rampzaliger dan een vlaag van speculatiezucht, die voor een oogenblik verwoes tingen aanricht. Toch, daarnaar een enquête in te stellen aanbevelenswaar dig achten wij het niet. Marinebegrooting 1904. Dit jaar is onze taak gemakkelijk; op de begrooting komt niet veel voor en over enkele punten is reeds uitvoerig geschreven, zooals over de werving der marine-matrozen, enz. Na het artikel in het Algemeen Handelsblad van 4 Decem ber 190i5 over den voorgestelden aanbouw van drie klein-model torpedobooten zullen wij ook daarover zwijgen; wij kunnen ons met het afkeurend oordeel vereenigen. Slechts enkele punten dus eischen nog eenige bespreking; maar alvorens daartoe over te gaan zij een eeresaluut gebracht aan den Minister voor zijne openhartige bekentenis aangaande het verband tus schen het grooter en breeder maken van de eventueel aan te bouwen pantserschepen en ... de wijdte van de Oosterdoksluis te Amsterdam. De laatstgebouwde pantserschepen, die van het type Koningin-Regentes, wier aanbouw wij nu reeds vijfjaar lang ten sterkste hebben ontraden zijn breed over alles 14.25 M. Dit nu is heel gelukkig' voor die pantserschepen; want de schepen, die op de 's Rijkswerf te Amsterdam zijn gebouwd, kunnen nu ten minste nog net door de sluis (de Oosterdoksluis te Amsterdam), die zij inoefen passeeren om de zee te bereiken. Die sluis namelijk heeft eene wijdte van 14.52 M. Nu is wol van zekere zijde beweerd, dat juist met het oog op die wijdte de breedte der schepen is bepaald geworden; dat de schepen te snial waren o. a. in verband met hunne lengte ; maar dat moeten grappenmakers geweest zijn. Of' zou er misschien iets van aan zijn? Of zou men bij het be palen van de breedte der schepen die, notabene, in Indiëmoeten strijden rekening hebben gehouden met de doorvaartwijdte van de Oosterdoksluis te Amsterdam P Zoover zullen wij toch de Abderieten niet op zijde zijn gestreefd! Ofschoon ... gelet op den bouw der flot tieljevaartuigen: oorlogsschepen, die in tijd van oorlog... buiten dienst worden gesteld!! 1) Hm! Hm! niet waar, wat zegt gij er niet van, heer E., die in De Tijd zoo gezellig en knusjes over Marine-onder werpen weet te keuvelen. De Minister stelt zich tot taak zoo heet het in de Memorie van Toelichting om eerst te onderzoeken, alvorens met het voorstel voor den bouw van een grooter en breeder schip (dus weer pi. m. 5 millioen!) te komen, of aan dit bezwaar ook kan worden tegemoet gekomen. Wij zouden den Minister wel willen toeroepen: laat de Oosterdoksluis, zooals zij is; hef daarentegen 's Rijkswerf te Amsterdam op. Geen verplaatsing ook, maar opheffing. In den tegenwoordigen tijd heeft 's Rijkswerf het recht op bestaan verloren. Men versta ons niet verkeerd: wij willen geleidelijke inkrimping om tot opheffing te geraken, maar zoo spoedig mogelijk. De werf kan voorloopig behouden worden als reparatiewerf voor het materieel (behalve de pantserschepen KoninginRegentes, die kunnen er na hun afbouw nu reeds niet meer terugkomen); voorts kunnen er nog kleine schepen gebouwd worden. De opheffing van 's Rijkswerf te Amsterdam is een gebiedende eisch met het oog op 's Lands belang. Wij zullen nog wel eens gelegenheid hebben om dit uitvoeriger uiteen te zetten. Keeren wij tot de begrooting terug. Men heeft deze begrooting genoemd,' en niet ten onrechte, de begrooting voor het Marinepers.onee.1. In de eerste plaats wordt eene ver hooging voorgesteld van de traktementen van enkele groepen zeeofficieren. Het moet wel de aandacht trekken, dat men juist nu, dit jaar geschikt acht om eene verhooging voor te stellen van traktementen van officieren vau zee- en landmacht. Gelet op den finantiëelen en oeconomischen toestand van het Land komt ons de keuze van het oogenblik niet erg gelukkig voor. Maar er zijn misschien omstandigheden, die ... Enfin; laten wij dit buiten beoordeeling. Nu zullen wij niet beweren, dat de trakte menten der zeeofficieren in de subalterne rangen hoog zijn; maar als men ze ver hoogt, dan moet men er wat mee be reiken. Nu wil het. ons voorkomen, dat ten onrechte gelijkstelling van zeetrakte menten wordt voorgesteld, waardoor ge broken wordt met vroeger, ten rechte, aangenomen beginselen. Erger nog lijkt ons de verhooging voor gesteld van de adelborst-traktementen. Want, Mijnheer de Voorzitter ... oh, pardon, wij schrijven maar een courant artikel; wat wil de Minister daarmede bereiken ? Den toeloop, die in de laatste jaren iets te weinig was, vermeerderen ? Zou de Minister inderdaad meenen, dat zich n jongeling meer zal aanmelden, (dan anders het geval zou zijn) omdat het aanvangstraktement voor adelborst Ie klasse met enkele guldens verhoogd is ? Laat de Minister zich eens een staat doen voorleggen, waarop voorkomen de namen van alle luitenants ter zee 2de klasse en adelborsten, die gedurende de laatste 10 jaren den dienst van H. M.'s Marine hebben verlaten; laat hij op dien staat doen aangeven in welke veran derde levensomstandigheden, hetzij dtfor huwelijk, hetzij door erfenis, als anders zins die gewezen zeeofficieren zijn geraakt, en welke betrekkingen zij thans bekleeden. Dan zal den Minister een licht opgaan; dan zal hem duidelijk worden, dat die jonge zeeofficieren niet den dienst verlaten hebben van wege de niet hooge trakte menten ; maar dat zij den dienst vaarwel hebben gezegd om reden, dat de betrek king van zeeofficier hoe schoon zij ook moest zijn (dat meenen wij in vollen ernst) eene zeer onaangename zijde heeft: het bij herhaling aan hun lot over laten van vrouw en kinderen. En dat telkens niet voor korten termijn, maar voor jaren. Daarin ligt de reden n van het groote verloop n van den weinigen toeloop 2). Daaraan verbetert men niets en nogmaal niets, door die betrekkelijk kleine traktementsverhoogingen. En aangezien wij er tegen zijn om geld uit te geven, waarmede men niets bereikt, zoo zouden wij ook gaarne die traktementsverhoo gingen van de begrooting zien afgevoerd. Het doel, dat de Minister beoogt, zal alleen bereikt worden, door wat om andere, gewichtiger redenen, nog meer van belang is eene splitsing van de Marine in twee afzonderlijke onderdeelen: eene Nederlandsche Marine en eene Indische Marine (voor Nederlandsch-Indië) 3); twee onderdeelen te samen vormende de Marine van den Staat. Eene verhouding dus als van het Neder landsche Leger tot het NederlandschIndische Leger, maar met vermijding van de fouten, welke die verhouding tegen woordig nog aankleven. Het verheugt ons, na het bovenstaande, de aandacht te kunnen vestigen op eeii gelukkiger maatregel van den Minister: 1) Wij moeten hierbij volledigheidshalve mededeelen, dat toen maatregelen van zuinig heid 'van die zuinigheid, die de wijsheid bedraagt, al te zeer hebben gegolden. 2) Ja, ook van den weinigen toeloop. Er zijn ook nog wel ouders en voogden, die hun kinderen en pupillen zullen wijzen op de toekomst bij het kiezen van deze betrekking. 3) Hiermede hebben wij natuurlijk niet gezegd, dat Nederlandsch-Indiëalleen de kosten zal hebben te dragen van die Indische Marine.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl