De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 13 december pagina 6

13 december 1903 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D. Nö.1381 spiedt, naspeurt, ontvouwt en aanhangt is dat der Ontwikkeling. Biologie, sociologie, psychologie, en ethica (voor zoover hij deze laatste meer ontwierp dan betoogde) waren, voor hem, slechts de verschillende open baringen van den grondvorm der Ontwik keling, dien hij, in gansch het heelal, in het planetenstelsel, zoowel als in den menschelijken geest, aan den arbeid, en bewerk stelligd zag. Al wat w, is ijcworden, zóó HEUBERT SI-EXCER. (Naar oen portret uit het jaar 1882). luidt de grondwet, met gestadig pogen en rusteloozen ijver, in reusachtige afme ting, onophoudelijk, door hem verdedigd. Het steunpunt voor zijne leer, is de na tuurkundige wet, door Eobert Mayer, Joule en Helmholtz gevonden, en bekend onder den naam van behoud der energie. Volgens haar, is de som der kracht in de natuur quantitatie.f niet, alleen <iualitatief ver anderlijk. Op deze wet nu, entte Spencer het, overal aanwezige, allesdoordringende, en gestadig waarneembare grondbeginsel zijner Wereldbeschouwing, die, men vergete het niet, tevens Levensbeschouwing is. De quintessence van zijne synthetische wijsbegeerte, vat hijzelf saam. in een zes tiental stellingen, waarvan de eerste twee den sleutel tot zijne gedachtenrichting op leveren : «. Overal, in het Heelal, zoowel in het algemeen, als in ieder bijzonder geval, grijpt plaats eene onophoudelijk zich wijzigende verdeeling (differentiatie) van materie en beweging. b. l)eze differentiatie heet Ontwikkeling, wanneer de integratie der materie en ver strooiing der beweging de bovenhand heeft. /ij heet Oplossing, wanneer opslorping deibeweging en desintegratie der materie over wegend zijn. In de lijst, door deze beide grondstellingen aangewezen, sluit Spencer, als ware het met ijzeren vuist, zijne verklaring van ieder levensverschijnsel, /ij, deze verklaring, is niet meer dan uitwendig, en wil niet meer zijn. Immers de wereldhistorische vraag, die het menschelijk gemoed vervult, zoolang het oog eens stervelings in de ongemeten ruimte staart, de vraag: van waar n ma terie n beweging? die vraag beantwoordt Spencer, met n woord: unknowable: on gekend en onkenbaar. Hier, plaatst hij het wezen der Kracht, het Onvoorwaardelijke, het met zich zelf eenstemmige Xijn, in n woord het Absolute. Deze Onkenbaarheid zelve het is oen machtig-stoute greep van den genialen geest ?- wordt, hem, tot sleutel dor religie, die,harorzijds wederom,den stempel der albeheerschende ontwikkelingsgedachte draagt. Hij toont, hoe iedere (concrete) roligio ;inthropomorphisch begint, en hare voltooiing nadert, naarmate zij al meer wordt gespiritualiseerd. Het is de toepassing van Jacobi's woord: Een God, erkend, hield op od te zijn. Dat iedere groote denker, Kant's jongere, den Koningsberger op zijnen weg vindt, en met dezen rekening te houden heeft, is ook aan Spencer bewaarheid. Kant's Ding an sich" en Spencer's Onkenbaar" hebben pun ten van aanraking. In tweeërlei opzicht, scheidt zich de engelsche, van den duitschen meester. Vooreerst, in de leer der aprioristische bestanddeelen van den menschelijken geest. Spencer brengt haar in overeenstemming met zijn empirisme, dat, van de streng em pirische leer, gelijk b.v. John Stuart Mill haar verdedigt, onderscheiden moet worden. Deze laatste leer berust, volgens Spencer, op eene petitio principii. /ij beweert name lijk noodzakelijke waarheden te kunnen verklaren, zonder ne waarheid als nood zakelijk aan te nemen. Mitsdien, ontbreekt aan hare verklaring de grondslag. Naar Spencer daarentegen, is denknoodwendiir datgene, waarvan de negatie niet voorge steld worden kan. En, in lijnrechte tegen stelling met Kant, meent hij diens a priori te kunnen missen, door vast te houden aan den regel, dat het, steeds, de uitwendige samenhang is, die den inwondigen teweeg brengt. Men zal den afstand bevroeden, die Spencer, hier, van Kant scheidt, wanneer men zich herinnert des laatston uitspraak: de ervaring is slechts de helft der ervaring; de wederhelft voegt de menschelijke geest er bij. En die afstand wordt, door Spencer, niet overbrugd, wanneer hij de denknoodwendigheid doet berusten, niet op de erva ring van het individu, maar op die van het menschelijk geslacht in zijn geheel. De georganiseerde ervaring van ontel bare vroegere geslachten - Hpcncer's plechtanker zou er niet in slagen eene denknoodwendigheid te erkennen, bijaldien de menschelijke geest het vermogen miste, haar wezen te begrijpen, en haren samen hang te ordenen. Past Spencer in de leer van het a priori zijne ontwikkelingsidee toe, in zijne opvat ting dier grondstelling als albehoerschende wereldwet, staat hij tegenover Kant, volgens wien, de Evolutie alleeii de phy.sische, en niet de moreele wereld beheersclit. L'it deze tegenstelling, vloeien twee andere, met noodvoort. D« eerste is deze, dat, naar Spencer meent, de maatschappij niet slechts is oen levend organisine - dit denk beeld is noch kenmerkend, noch van hem afkomstig, maar een aggregaat vertegen woordigt, dat onder vast, wetmatig gebeuren staat. Daarmede, werd hij de grondlegger der Sociologie, eene wetenschap, die de wetten" der geschiedenis tracht op te spo ren, en heel wat behoedzamer te werk gaan zou, indien here adepten des meesters lessen voor oogen hielden. Het tweede verschilpunt is, dat Spencer, anders dan Kant, een wetenschappelijker! ervaringsgrondslag voor zijne Ethica tracht te vinden, en daartoe althans de bouwstof bijeengaarde, doordien hooge leeftijd en zwakke gezondheid hem verhinderden, haar uit te werken. Hier, staat de rnajestueuse gestalte van den Koningsberger, met zijne onsterfelijke apostrophe aan den Plicht", indrukwekkend, tegenover den engelschen wijsgeer, die zijne leer van hetgeen geschieden moet, uit de warreling van tijden, plaatsen, geslachten, volken, stuk voor stuk, en stap voor stap, met moeite samenleest en geduldig optast. Hier, klinkt, alle eeuwen door, Kant's een voudig, maar toch heel de conscientie zoo aangrijpend woord: du kannst, deun du solist, terwijl Spencer's koude wetenschap pelijke slotsom wél het verstand, maar niet het gemoed bereikt. Genoeg evenwel, bij de geopende groeve van den grooten denker. Onder de machtige bouwwerken van den menschelijken geest, telt het zijne mede. Adel van streven en gestadigheid van toewijding kenmerkte dat eenvoudige leven. Wie onzer zal, op grond van wijsgeerig verschil, zich vermeten, eene eerbiedige en weemoedige hulde te weigeren aan zóó groot eene nagedach tenis A m s t., 9Dec. 1903. J.A.LKW. iiimiiiiiiimiimiiiMMiiiiiiimiiimiiiiiiiiitniiiimiimMiiiMiiMm Een Wel kriïMeo. Uit de Poppcnkraam onzer romantiek, door J. VAX DEN Oude. Uitgave van Van Doesburg, Leiden. Een zonderlinge titel, uit de poppenkraam onzer romantiek, en niet zeer vleiend voor de auteurs, die in deze bundel worden besproken, waaronder ook ik behoor. Wat mag C. van Nievelt, want ik schend geen geheim, dat hij dezelfde persoon is als Jan van den Oude, die deze beoordeelingeii in 't Nieuws v. d. Dag schrijft, wat mag v. Nievelt bewogen hebben een dergelijke clown-titel te kiezen voor zijn opstellen? Spotters zonen zeggen, dat bet maar pop pen- en kramer's werk is al die ontboezemin gen, waarmee de literatuur heel weinig uit staande heeft, dat de kritikus zelf voelde het kleine, het popjes-achtige van zijn werkzaam heden en zijn bundel in prijzenswaardige zelfkennis aldus karakterizeerde. 't Kan. Maar zoo goedkoop mag rnen er zich toch niet af maken. 't Blijft toch ook mogelijk, dat hij juist het tegendeel heeft willen zeggen, door in de spottende betiteling grif te laten uitkomen, dat al wat nu geschreven wordt, evengoed romantiek is als vroeger, wel is waar in andere zin, maar dat het niet minder poppen kasterij blijft, al niet het modern-xwaarwichtig uit. In dat geval zou men de hoer Van Xievelt dadelijk naar bewijzen moeten vragen, en hem gelijkertijd zeggen, dat hij wel de watergolven ziet, maar niet de stroom, die 't water voortstuwt. Kr is de laatste twintig jaar in onze literatuur zooveel gewijzigd, er wijzigt zich nog elke dag, en zelfs in zóó'n sterke mate, dat een groot aantal schrijvers, die worden geacht, n terecht, tot do voortzetters der Nieuwe-Wdsrichting te behooren, al staan zij, bewust of onbewust, zooal niet lijnrecht tegen over, dan toch naast de beweging, die ben voortbracht, en waarvan ze do waarde on voortstuwende kracht in hooge mate erkennen. Maai' ook in dat opzicht kan men niet naar de woord-golfjes kijken, naar de uiterlijke wijze van schrijven, maar dient men 't oordooi te richten naar de ongeziene, maar toch altijd voelbare stroomingen, die vlooien onder do schrijftrant, als teokoning van de tijd dio literatuur kenmerken, on dezo kunst verheffen boven alle anderen, al-omvattend, door uiting van ziel, van klaar zien 011 teer voelen, schoonheid en wijsheid saamgobonden. Hoe ook, Jan van den Oude verzuimde een schooiie gelegenheid om aan zijn kri tiek een meer d;m oppervlakkige waarde te geven. Wanneer iemand verzamelt, wat hij in drie jaar over literatuur schrijft, en dat, gegeven de omstandigheden, om binnen liet beperkend kader van een krant te blijven, niet wijd-strekkend of diep kan zijn, zoo mag men toch verwachten, dat als hij die uitónloopendo boek-indrukken tot een bundel vereenigt, dan althans zal doen blijken wat zijn basis uitmaakt, zijn wijze van doorvoelen en overzien. Maar niets van dat. Jan v. d. Oude vindt zijn krantcnwerk al goed genoeg. zijn meeningen voldoende steekhoudend, om aan die beknopte opstellen niets bij te voegen. Hoc ver staat in dat opzicht dezo bundel ten achter bij 't werk Charles van Deventer liollandsche Bellotrio van den Dag", van Deventer die boven drie, vier beoordeelingen wn apart hoofdje stelde, de werken daarmee indeelde, ze rubriceerde, waardoor we in de beoordeelaar dadelijk zien een man, dio in '11 boek iets meer opmerkt dan 't l)'m<j an xich, eoii ver telsel en verhaal, het boek beziet als verschijn sel in onze samenleving, uiting van gevoel en geest, atoom van wat in ons looft, naar buiten brengend al wat onder do droesem zit, goed en kwaad, literatuur geen genot middel, maar vivisektie op 't zielobowoog, op materieele verhoudingen on wat al niet meer. De heer Van den Oude speurt naar dit alles al heel weinig. Voor hem bestaat lite ratuur uit aangename vormen, aangename klanken, aangename woorden on natuurlijk een voldoende dosis gewaarmerkte moraal. Al 't andere acht hij maar luttel hoils. 't. Is hem niet kwalijk te nomen, 't is zijn inzicht, zijn standpunt, oen begrip dat voor 't jaar SO algemeen gangbaar, nu gelukkig aan 't ver zwakken raakt, maar waarmee hij toch nog opgeld doet bij do grooto menigte van opper vlakkige menschcn, die een boek verlangen, niet als ken-bron van 't leven, maar een prikkelend of stemmig verzinsel geschikt om een trieste bui te verdrijven of oen regen achtige middag to korten. Van daar dan ook 't verschijnsel, dat ernstige mannen afkoorig zijn van 't romanlezen. /o kunnen bun tijd boter gebruiken, zeggen zo, on ais 'n bock in hoofdzaak verstrooiingswerk is, dan hebben zo zeker gelijk, Verspilde tijd, want de eene geschiedenis lijkt op de andere ze krijgen elkaar of ze krijgen elkaar niet, al naar de nuk van de vervaardiger. Toch zal ik geen kwaad zeggen van deze soort schrijvers, want ze zijn er noodig, even goed als kappers en taartjesbakkers. Ieder mensch staat niet op de hoogte om literair-doorwerkt proza te lezen. Aan humor-schrijvers is op dit oogenblik zelfs een aanmerkelijk tekort, wat weer niet wegneemt, dat humor, dio niet in flauwiteit vordwoilt, opwelt uit dezelfde bron van 't ernstig-gevoelde werk, dat is de schrijning van 't leven, waarvan de schrijver in dit geval alleen de grappige en niet de wreede kant naar buiten keerde. Hoe hoog zoo'n schrijver als mensch nu staat, kunnen we hierbuiten bespreking laten. Hij moet dat voor zich zelf maar uitzoeken. 't Zelfde geldt ook voor de menschen van schoone klanken, sehoone woorden en voor heel de idealizeerende, zoogenaauid-opheffende roman-roinantiek, die in waarheid de lezer nooit opheft, nooit verbetert, nooit berustigt, maar hem voert tot dwaalbegrippen, omdat het leven heel anders blijkt te zijn dan die rnooi-ideale boeken het voorstellen, waarbij de lezer knusjes inslaapt vol welgedane zelfvertroeteling. De moeders, die baar doch ters alleen zoogenaamd lieve boeken in han den geven,mogen daarover wel eens nadenken. Alsof men met voor 't gevaar de oogen te sluiten het gevaar zelve keert! Plaats ik mij nu, om der objektiviteitswille, op dit verouderend standpunt van Jan van den Oude's literair-begrip, en zie ik af van kritiek op zijn kleine, beperkt-blijvende manier van beschouwen, dan is er in deze oordeelvellingen op zichzelf veel te loven en te waardeeren. Eerst-al is bij iemand door als kritikus van oude richting paal-stevig. te blijven staan op zijn plaats, en weder door zijn wijze van ageeren tegen moderne woordvormingen, niet alleen door schelden en schimpen, wat hij geenszins vermijdt, maar vooral door zelf krachtig, kernachtig proza te schrijven. Het praktisch voorbeeld blijft altijd een strengzuivere afdoende wijze van bestrijden, een middel waar ook de modernen het pleit mee wonnen. Want men kan razen en tieren op de woordkunst, 't feit zelf valt niet te ontkennen, dat de menschen de afgezaagde, nietszeggende schrijfwijze van vroeger beu zijn. Het eenige middel is een kleurrijk, krachtig proza te schrijven naar oude trant, maar 't zal moeielijk blijken, immers zelfs v. d. Oude, de kampioen voor 't oude, neemt wel nieuwe woorden, koppelt ze saam, wat trouwens niets nieuws, want Vondel heeft 't wel gedaan. Het succes van een boek zit volstrekt niet altijd in 't onderwerp en niet in de gewaagde woorden, waarmee de jongeren hot schijnen to winnen, zooals spijt-nijdig do ouden beweren, maar wel door 't eerlijk ontzeggen van de in nigste aandoeningen, het blootleggen van do iijnsto vezelen, .'t volkomen beheerschen van 't woord, niet van 't school-juiste, maar van 't artistiek-juistgovoelde woord, zoodat ondanks vreemde aandoende, niet-eigon-zijnde schrijfuitdrukking, die de lozers vaak gezocht on grillig lijken, de emotie het toch doet, elk boek, elke zin een openbaring blijkt. Vanden Oude voelt dit wel, maar hij verzet er zich togen met strakke balstarrigheid. zoekt do uitleg,dan weer ergens anders, zoodat hij, waar hij 't feit. zelf niet kan weerleggen, deze kunst gaat rangschikken tot oen bijzon dere knappigheid. Xu, 't een is wel zoo wat't zelfde als 't andere, maar toch ... 't geeft. zijn onmacht aan, die alleen kunst wil zien als 't is verbonden met aangename vormen, aangename klanken on aangename geuren. Do verdienste van van den Oude schuilt dus in 't negatieve, blijkt alleen vruchtdragend waar bij pittige zinnon tot voorbeeld geeft. Ken tweede kwaliteit in Jan van den Oude, hoewel een zoor betrekkelijke, is de eerlijk heid, het onpartijdig aankijken van elk book op zichzelf, waardoor zijn oordeel objektief blijft, al wijzigt zich dit ook geleidelijk. Mij is 'n schrijver bekend, waarvan hij 't eerste werk gewoon doodzweeg, alloen een paar hatelijke woorden voor bom over bad, dio hij nog wel in oen andere beoordeeling invlechtte, zonder zich to verwaardigen do auteur noch bot book to vermelden, maar dio hij bij volgende werken golijkeiijk-;»an recht liet wedervaren, terwijl bij daaren tegen anderen, zooals bijvoorbeeld Borel, dio bij in 't begin vorgoodde, nu in doze bundel beneden nul laat zakken. ? Dit veranderen van meening, het niet dade lijk raak-taston, 't zich vergissen, bot missen van artistieke intuïtie, is natuurlijk een fout on geen verdienste, want het innerlijk van Borel ? en schrijven is woorden brengen van 't innerlijk heeft zich niet zoo erg gewijzigd. In 't zoo hooggeroemde .Jongetje" zijn dezelfde motieven aanwezig als in do nu zoozeer gesmade Leugen der Eer". Maar hoe ook, 't bewijst van den Oude's eerlijk willen; 't. bewijst karakter, on dat is oen kwaliteit. niet te onderschatten, 't Kan zelfs deze eer lijkheid zijn, dio bom or toe dreef zijn opstel len niet om te werken, maar zo onaangevuld ook in boekvorm te geven, hoewel, zooals bier, waar bijna over olk auteur moer dan een boekwerk wordt beoordeeld, over Cou perus on Borel, wol drie, vier werken, meer dan voldoende aanleiding bestond tot. samen trekken, 't J s in zekere zin eerlijk niet to veranderen, maar als men zelf verandert dan wordt 't boter om eerlijk to vorklaren dat men drie, vier jaar miskeok. Xu brengt bij do lezers in de waan, dat do laatste boeken zooveel boter of zooveel slechter zijn dan de eersten, terwijl, ook al is daar iets van waar, 't eigenlijk ligt aan zijn niet-altijd dirokt zuivere kijk op literair werk. Als van den Oude zich tot samentrokken van zijn kritieken zette, zou hij vanzelf moeten komen tot revisie van zicbzolvo, on hij bij dieper ingaan voel veranderen van wat. hij nu nog bloot-weg looft of veroordeelt. Al sta ik nu van kunstinzichten lijnrecht tegenover deze man van do oude garde, on al onderschrijf ik bijna in geen enkel opzicht zijn Hicoiiiiigen, toch wil ik zoggen, dat ik hom, ondanks alles, beschouw als do eerlijkst-workendo, iliiikst-tastonde van do heele bont, die op de jongeren schimpon, dat hij een zeker recht hooft om iets to zoggen, omdat hij oen tintelend, geestig proza schrijft, een kwaliteit dio al do anderen nog eerst moeten verwerven, on voor ons jongeren blijft bet een voordooi oen dergelijk oude speurder te hebben als kontrole-middol, om de zwakke plekken in ons werk op te zoeken. Ik voor mij hoop, dat hij nog ang zijn artikelen zal blijven geven. Juist, omdat hij zoo weinig gevoel heeft voor 't enkel literaire, gaan zijn oogen oen andere kant uit, waardoor zijn oordeel als 't ware oen contra-meter wordt, do gestyleerdc, saamgotrokken meening' van da geniiddeld-ontwikkelde, scherpzinnige lezer, een oordeel wat nu wel niet als maatstaf behoeft te gelden, inaar dat toch zijn nut heeft. Dat van den Oude zich niet kan indeuken in gevoelsdrang en sensatie-uiting van som mige schrijvers, zoodat hij, tot zijn eeuwige schande, die botte aanval op Arij Prins (in vroegere bundel) en nu laatst op Kvers zoo'n emaast-slaande rilippika plaatste, nu dat is een gewoon uitvloeisel van zijn visie, zijn inzichten, zijn literair standpunt, hier boven aangegeven. Wijl hij zich als verstands-literator, die eerst de zinnen doorproeft al voor hij de sensatie ondergaat, zich niet kan verplaatsen in de literaire drang, de geweldige ontroering, die de zin nen van zelf schept, zooals ze op het papier behooren te komen, zinnen met of zonder lidwoord, zonder werkwoord, soms alleen maar een aaneenschakeling van adjektievon, maar die allén op deze wijze de emotie weergeven, de sensatie oproepen bij de lezer, daarom blijkt zijn oordeel gewoonlijk eenzijdig, vaak onrechtvaardig tegen woord artiesten. Maar hierin staat van den Oude niet alleen. Zelfs modern-artistiek-uitgekreten menschen doen hieraan mee, als nioest dit eigenlijk als een reden op zichzelf zijn, om goen kritiek te mogen schrijven. Dat van den Oude deze gave van te ontroeren door zelf ontroerd te kunnen worden, niet bezit, nu hierover raadplege men maar eens van den Oude's, dat is Van Nievelt's letterkundige produktie. 't Is een gevaarlijke precedent, wat ik hier stel, omdat ik hiermee zeg, dat iemand die zelf niet het hoogste bereikt, 'n ander eigenlijk niet kan bekritizeeren, maar men moet dat terecht brengen op datgene, wat buiten die bevatting of aanvoe ling valt. Ken verstands-literator moet in zoo'n geval met voorzichtige vingren tasten naar 't geen hij niet begrijpt, zeker niet plompwee beschimpen of bespotten wat buiten zijn literaire bevatting valt. In doze bundel, waarvan hier sprake, zijn verzameld een kleine vijftig boekbeooideelin gen, zooals gezegd in 't Nieuws van den Dag verschenen, behandelend een tijdvak van ruirn 2 jaar, van Febr. 1901. tot Juli 1903. En niet minder dan een dertig schrijvers krijgen een beurt, alphabetisch gerangschikt als volgt: Antink, Ina Bakker, Borel, Broedelet, Cyriel Buysse, La Cbapelle, Koobol,Coenen,Couporus, van Eckeren, Eigenhuis, Anna Ekker, Kmants, Kverts, Feith, van Goch-Kaulbach, van der Haegheu, Haspels, van Hulzen, Jaeger, van Lochem, van Looij, Marcus, Marx-Koning, Meertens, Fenna de Meijier, Vaerl', Priem, Thorn Prikker, Rigail ('erton, Styn Streuvels, Joanne Reyneke van Stuwc, Verburgb, \Vageuvoort en van \Valdricliem. Kr zou iets te zeggen zijn over dit groot aantal auteurs in ons kleine land. Ken rcspektabel aantal en ze zijn nog niet eens allemaal behandeld, ik boef maar te noemen < Juérido, Johau de Meester, v. Deyssel die in dit tijdvak publiceerden. Maar 't is meer dan voldoende om voor ? 1.90, do prijs waartegen do uitgever het book to koop biedt, over zooveel schrijvers een loffelijke of smadelijke onderscheiding te kunnen lozen, 't Is bijna to geef. M o n t r o u x, 5 Doe. l iloij. (i. v. Hrr.znx. l "mi, Htrijd en }'reih', doorOusTAV FUUNSSEN. Vertaling van dr. J. JIKKDKKKCHEK. Amsterdam, Van Ilolkcma on Warundorf. (instav Fronsson, die mot zijn .Jöru. Uhl in weinige maanden zich oen Eiiropeescbo vcrmaardhoid verwierf, is niet alleeit ecu voor treffelijk romanschrijver, maar ook oen uit nemend prediker. Don gezonden ernst en don frisschen humor, dien zijn meesterwerk ademt, vindt ge in zijn preeken terug. Ken drietal bundels, dio samen UI preeken bevatten, gaf hij onder den titel Dorfpredigteu in 't licht. Ken on zestig preek en ! 't Is voor menigeen, dio bij do gedachte aan n enkele preek al kippevel krijgt, om van to rillen. Kon preek toch is voor vele kinderen van dit geslacht het type van het genre ennuyeux". Nu, er zijn dan ook ontzaglijk vervelende preeken! Doch daartoe behooren die van Frenssen niet. Integendeel, ze tintelen van geest en leven; ze zijn zoo eenvoudig, dat de domste boer uit zijn Westfaalsche gemeente, die hij nu, helaas, heeft vaarwel gezegd, ze kan begrij pen en tegelijk zoo rijk van inhoud en zoo verzorgd van vorm, dat de beschaafdste geest er zich mee voeden kan. Daarom deed dr. Herderscheéeen goed werk, toen hij daaruit een 25-tal uitkoos en die in zuiver Nederlandsch vertaalde. 't Is waar, de orthodoxie zal hier iets missen t. w.: den dogmatischen ruggegraat, dien zij in iedere preek onmisbaar acht, want van geen enkel dogma is in deze preeken sprake, toch faalt het niet aan een ruggegraat die vrij wat steviger en tegelijk buigzamer is, die van innige vroomheid en gezond verstand. De vereeniging toch van die beide is 't die mij vooral in deze preeken, aantrekt. Aan den eenen kant roepen zij u toe: wat baat u alle geleerdheid en wetenschap, alle kun digheid en wereldwijsheid, als 't u ontbreekt aan een vast karakter en een vroom gemoed, aan eenvoud en kinderzin. In dit opzicht is de preek van Mcodemus een der beste uit den heelen bundel. Hoe prachtig wordt die waanwijze leeraar in Israël en worden zijn geestverwanten van den tegenwoordigen tijd op hun plaats gezet I Gij zijt een leeraar van Israël, en gij kent het beste niet?" Dat woord van Jezus is tot vele wijzen en verstandigen gezegd! Zij weten alles! Hoe trotsch zijn zij op hunne kennis l Toch hebben zij daartoe geen reden. Want er zijn maar weinigen, die hunne wetenschap volkomen meester zijn. Het grootste aantal heeft zich allerlei wetens waardige dingen eigen gemaakt, die zij nu aan den man brengen en waaruit zij hun levensonderhoud hebben. Zij zijn in de huis houding der menschen niet meer waard dan gij, die aan uw ploeg en aan uw werkbank en in uw keuken getrouw uw plicht volbrengt; er bestaat voor u geen reden, om hoog tegen hen op te zien. Daarbij komt hoofdzakelijk nog dit: ik zeg u de meesteri zijn als Mco demus; zij weten allerlei, maar het beste weten zij niet, waar het geluk is gelegen en hoe het leven goed wordt ingericht. Hun hart is uitgedroogd, koud hun gevoel, begrensd hun gedachtenkring. Ik zeg u velen moeten zich deze smadelijke vraag laten welgevallen. Gij gij zijt een meester in het land, en de men schen nemen voor u den hoed af en noemen u een gestudeerd man, een geleerde, en gij weet dat niet! Neen, dan hebben wij in onze gemeente nog andere lieden; eenvoudig zijn zij en ongeleerd, maar toch staan zij hooger, want zij weten hoe men het arme kortstondige leven met geluk en met vreugde vervult." Meen evenwel niet, dat deze eenvoudige prediker u naar huis stuurt met gemoede lijke leuterpraatjes. Den lof der ernstige wetenschap zingt hij op hoogen toon en bet gezond verstand en de practische zin staan bij hem hoog aangeschreven. Daarvan ge tuigt b.v. de preek over den onrechtvaardige!! rentmeester (Luc. 10 : l?S.) Ik zeg u," zoo eindigt zij, menigeen is, hoewel een kind des lichts, in den loop der jaren vrij erg in hot donker geraakt. In dio schemering ziet bij een man op zich aanko men ; met gestrengen ernst en een. woord, dat geen twijfel toelaat, houdt bij voor hem stil. Dacht gij dat ik gezondheid, goedheid, geloof en liefde, land on rnenscheu, hoop op do eeuwigheid in do huishouding van uw loven meegaf, opdat gij dat alles zoudt laten bederven ? Doe rekenschap van uw rent meesterschap; gij kunt niet langer rentmees ter zijn." Ik zeg u: menigeen die in zijne ziel nog altijd het licht liefheeft, is in een moeilijken toestand geraakt, even als dit kind der worold, dezo trouwelooze rentmeester uit do gelijkenis. Hij ondersteunt even als doze zijn hoofd mot do hand, hij denkt lang on ernstig na; van God on God s heerlijke belofte geheel mij afkeeren, dat Fanorama-GreTDOU'w. Amsterdam, PlantageAntieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Vaste prijzen. Toegang vrij. Amerikaansch Cylinder-Bureau, beide onderkasten met laden, uitstekend van kwaliteit en inrichting, 127 cM. lang /' GS . Bureau Minister, eikenhout, prima eigen fabrikaat 150 X 80 cM. met schuifladen f 6d.?. Amerikaansche Sectie-Kasten, bij uitstek geschikt voor Boekenkasten, zoowel als voor verzamelingen van allerlei aard. Beste fabrikaat bij meest voordeelige prijken. Men vrage gratis toezending der Speciale trijscourant voor Kantoor-Inrichtingen M l'HOEir, 234 Spuistraat, Amsterdam. L BINNEN-: :;:r.;:Huis INRICHTING TOT MEUBELEERING EN -VERSIERING I2O ? ROKIN ? 12O 12 Etsen van WILM STEELINK. Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN, Bibliothecaris te Utrecht Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst in rood kader met vele vignetten en handteekeningen, kost dit prachtwerk (groot folio form.) gebonden slechts /12.5O.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl