Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D.
Nö.1381
spiedt, naspeurt, ontvouwt en aanhangt is
dat der Ontwikkeling. Biologie, sociologie,
psychologie, en ethica (voor zoover hij deze
laatste meer ontwierp dan betoogde) waren,
voor hem, slechts de verschillende open
baringen van den grondvorm der Ontwik
keling, dien hij, in gansch het heelal, in het
planetenstelsel, zoowel als in den
menschelijken geest, aan den arbeid, en bewerk
stelligd zag. Al wat w, is ijcworden, zóó
HEUBERT SI-EXCER.
(Naar oen portret uit het jaar 1882).
luidt de grondwet, met gestadig pogen
en rusteloozen ijver, in reusachtige afme
ting, onophoudelijk, door hem verdedigd.
Het steunpunt voor zijne leer, is de na
tuurkundige wet, door Eobert Mayer, Joule
en Helmholtz gevonden, en bekend onder
den naam van behoud der energie. Volgens
haar, is de som der kracht in de natuur
quantitatie.f niet, alleen <iualitatief ver
anderlijk. Op deze wet nu, entte Spencer
het, overal aanwezige, allesdoordringende,
en gestadig waarneembare grondbeginsel
zijner Wereldbeschouwing, die, men vergete
het niet, tevens Levensbeschouwing is.
De quintessence van zijne synthetische
wijsbegeerte, vat hijzelf saam. in een zes
tiental stellingen, waarvan de eerste twee
den sleutel tot zijne gedachtenrichting op
leveren :
«. Overal, in het Heelal, zoowel in het
algemeen, als in ieder bijzonder geval, grijpt
plaats eene onophoudelijk zich wijzigende
verdeeling (differentiatie) van materie en
beweging.
b. l)eze differentiatie heet Ontwikkeling,
wanneer de integratie der materie en ver
strooiing der beweging de bovenhand heeft.
/ij heet Oplossing, wanneer opslorping
deibeweging en desintegratie der materie over
wegend zijn.
In de lijst, door deze beide grondstellingen
aangewezen, sluit Spencer, als ware het met
ijzeren vuist, zijne verklaring van ieder
levensverschijnsel, /ij, deze verklaring, is
niet meer dan uitwendig, en wil niet meer
zijn. Immers de wereldhistorische vraag, die
het menschelijk gemoed vervult, zoolang
het oog eens stervelings in de ongemeten
ruimte staart, de vraag: van waar n ma
terie n beweging? die vraag beantwoordt
Spencer, met n woord: unknowable: on
gekend en onkenbaar. Hier, plaatst hij het
wezen der Kracht, het Onvoorwaardelijke,
het met zich zelf eenstemmige Xijn, in n
woord het Absolute.
Deze Onkenbaarheid zelve het is oen
machtig-stoute greep van den genialen
geest ?- wordt, hem, tot sleutel dor religie,
die,harorzijds wederom,den stempel der
albeheerschende ontwikkelingsgedachte draagt.
Hij toont, hoe iedere (concrete) roligio
;inthropomorphisch begint, en hare voltooiing
nadert, naarmate zij al meer wordt
gespiritualiseerd. Het is de toepassing van
Jacobi's woord: Een God, erkend, hield op
od te zijn.
Dat iedere groote denker, Kant's jongere,
den Koningsberger op zijnen weg vindt, en
met dezen rekening te houden heeft, is ook
aan Spencer bewaarheid. Kant's Ding an
sich" en Spencer's Onkenbaar" hebben pun
ten van aanraking. In tweeërlei opzicht,
scheidt zich de engelsche, van den duitschen
meester.
Vooreerst, in de leer der aprioristische
bestanddeelen van den menschelijken geest.
Spencer brengt haar in overeenstemming
met zijn empirisme, dat, van de streng em
pirische leer, gelijk b.v. John Stuart Mill
haar verdedigt, onderscheiden moet worden.
Deze laatste leer berust, volgens Spencer,
op eene petitio principii. /ij beweert name
lijk noodzakelijke waarheden te kunnen
verklaren, zonder ne waarheid als nood
zakelijk aan te nemen. Mitsdien, ontbreekt
aan hare verklaring de grondslag. Naar
Spencer daarentegen, is denknoodwendiir
datgene, waarvan de negatie niet voorge
steld worden kan. En, in lijnrechte tegen
stelling met Kant, meent hij diens a priori
te kunnen missen, door vast te houden aan
den regel, dat het, steeds, de uitwendige
samenhang is, die den inwondigen teweeg
brengt. Men zal den afstand bevroeden, die
Spencer, hier, van Kant scheidt, wanneer
men zich herinnert des laatston uitspraak:
de ervaring is slechts de helft der ervaring;
de wederhelft voegt de menschelijke geest
er bij. En die afstand wordt, door Spencer,
niet overbrugd, wanneer hij de
denknoodwendigheid doet berusten, niet op de erva
ring van het individu, maar op die van
het menschelijk geslacht in zijn geheel.
De georganiseerde ervaring van ontel
bare vroegere geslachten - Hpcncer's
plechtanker zou er niet in slagen eene
denknoodwendigheid te erkennen, bijaldien
de menschelijke geest het vermogen miste,
haar wezen te begrijpen, en haren samen
hang te ordenen.
Past Spencer in de leer van het a priori
zijne ontwikkelingsidee toe, in zijne opvat
ting dier grondstelling als albehoerschende
wereldwet, staat hij tegenover Kant, volgens
wien, de Evolutie alleeii de phy.sische, en
niet de moreele wereld beheersclit. L'it deze
tegenstelling, vloeien twee andere, met
noodvoort. D« eerste is deze, dat,
naar Spencer meent, de maatschappij niet
slechts is oen levend organisine - dit denk
beeld is noch kenmerkend, noch van hem
afkomstig, maar een aggregaat vertegen
woordigt, dat onder vast, wetmatig gebeuren
staat. Daarmede, werd hij de grondlegger
der Sociologie, eene wetenschap, die de
wetten" der geschiedenis tracht op te spo
ren, en heel wat behoedzamer te werk gaan
zou, indien here adepten des meesters lessen
voor oogen hielden.
Het tweede verschilpunt is, dat Spencer,
anders dan Kant, een wetenschappelijker!
ervaringsgrondslag voor zijne Ethica tracht
te vinden, en daartoe althans de bouwstof
bijeengaarde, doordien hooge leeftijd en
zwakke gezondheid hem verhinderden,
haar uit te werken. Hier, staat de
rnajestueuse gestalte van den Koningsberger,
met zijne onsterfelijke apostrophe aan
den Plicht", indrukwekkend, tegenover
den engelschen wijsgeer, die zijne leer
van hetgeen geschieden moet, uit de
warreling van tijden, plaatsen, geslachten,
volken, stuk voor stuk, en stap voor stap,
met moeite samenleest en geduldig optast.
Hier, klinkt, alle eeuwen door, Kant's een
voudig, maar toch heel de conscientie zoo
aangrijpend woord: du kannst, deun du
solist, terwijl Spencer's koude wetenschap
pelijke slotsom wél het verstand, maar niet
het gemoed bereikt.
Genoeg evenwel, bij de geopende groeve
van den grooten denker. Onder de machtige
bouwwerken van den menschelijken geest,
telt het zijne mede. Adel van streven en
gestadigheid van toewijding kenmerkte dat
eenvoudige leven. Wie onzer zal, op grond
van wijsgeerig verschil, zich vermeten,
eene eerbiedige en weemoedige hulde te
weigeren aan zóó groot eene nagedach
tenis
A m s t., 9Dec. 1903.
J.A.LKW.
iiimiiiiiiimiimiiiMMiiiiiiimiiimiiiiiiiiitniiiimiimMiiiMiiMm
Een Wel kriïMeo.
Uit de Poppcnkraam onzer romantiek, door
J. VAX DEN Oude. Uitgave van Van
Doesburg, Leiden.
Een zonderlinge titel, uit de poppenkraam
onzer romantiek, en niet zeer vleiend
voor de auteurs, die in deze bundel worden
besproken, waaronder ook ik behoor. Wat
mag C. van Nievelt, want ik schend geen
geheim, dat hij dezelfde persoon is als Jan
van den Oude, die deze beoordeelingeii in 't
Nieuws v. d. Dag schrijft, wat mag v. Nievelt
bewogen hebben een dergelijke clown-titel
te kiezen voor zijn opstellen?
Spotters zonen zeggen, dat bet maar pop
pen- en kramer's werk is al die ontboezemin
gen, waarmee de literatuur heel weinig uit
staande heeft, dat de kritikus zelf voelde het
kleine, het popjes-achtige van zijn werkzaam
heden en zijn bundel in prijzenswaardige
zelfkennis aldus karakterizeerde. 't Kan. Maar
zoo goedkoop mag rnen er zich toch niet af
maken. 't Blijft toch ook mogelijk, dat hij juist
het tegendeel heeft willen zeggen, door in
de spottende betiteling grif te laten uitkomen,
dat al wat nu geschreven wordt, evengoed
romantiek is als vroeger, wel is waar in
andere zin, maar dat het niet minder poppen
kasterij blijft, al niet het
modern-xwaarwichtig uit.
In dat geval zou men de hoer Van Xievelt
dadelijk naar bewijzen moeten vragen, en
hem gelijkertijd zeggen, dat hij wel de
watergolven ziet, maar niet de stroom, die 't water
voortstuwt. Kr is de laatste twintig jaar in
onze literatuur zooveel gewijzigd, er wijzigt
zich nog elke dag, en zelfs in zóó'n sterke mate,
dat een groot aantal schrijvers, die worden
geacht, n terecht, tot do voortzetters der
Nieuwe-Wdsrichting te behooren, al staan zij,
bewust of onbewust, zooal niet lijnrecht tegen
over, dan toch naast de beweging, die ben
voortbracht, en waarvan ze do waarde on
voortstuwende kracht in hooge mate erkennen.
Maai' ook in dat opzicht kan men niet naar
de woord-golfjes kijken, naar de uiterlijke
wijze van schrijven, maar dient men 't
oordooi te richten naar de ongeziene, maar
toch altijd voelbare stroomingen, die vlooien
onder do schrijftrant, als teokoning van de
tijd dio literatuur kenmerken, on dezo kunst
verheffen boven alle anderen, al-omvattend,
door uiting van ziel, van klaar zien 011 teer
voelen, schoonheid en wijsheid saamgobonden.
Hoe ook, Jan van den Oude verzuimde
een schooiie gelegenheid om aan zijn kri
tiek een meer d;m oppervlakkige waarde te
geven. Wanneer iemand verzamelt, wat hij
in drie jaar over literatuur schrijft, en dat,
gegeven de omstandigheden, om binnen liet
beperkend kader van een krant te blijven,
niet wijd-strekkend of diep kan zijn, zoo mag
men toch verwachten, dat als hij die
uitónloopendo boek-indrukken tot een bundel
vereenigt, dan althans zal doen blijken wat zijn
basis uitmaakt, zijn wijze van doorvoelen
en overzien. Maar niets van dat. Jan v. d.
Oude vindt zijn krantcnwerk al goed genoeg.
zijn meeningen voldoende steekhoudend, om
aan die beknopte opstellen niets bij te voegen.
Hoc ver staat in dat opzicht dezo bundel ten
achter bij 't werk Charles van Deventer
liollandsche Bellotrio van den Dag", van Deventer
die boven drie, vier beoordeelingen wn apart
hoofdje stelde, de werken daarmee indeelde,
ze rubriceerde, waardoor we in de beoordeelaar
dadelijk zien een man, dio in '11 boek iets
meer opmerkt dan 't l)'m<j an xich, eoii ver
telsel en verhaal, het boek beziet als verschijn
sel in onze samenleving, uiting van gevoel
en geest, atoom van wat in ons looft, naar
buiten brengend al wat onder do droesem
zit, goed en kwaad, literatuur geen genot
middel, maar vivisektie op 't zielobowoog, op
materieele verhoudingen on wat al niet meer.
De heer Van den Oude speurt naar dit
alles al heel weinig. Voor hem bestaat lite
ratuur uit aangename vormen, aangename
klanken, aangename woorden on natuurlijk
een voldoende dosis gewaarmerkte moraal.
Al 't andere acht hij maar luttel hoils. 't. Is
hem niet kwalijk te nomen, 't is zijn inzicht,
zijn standpunt, oen begrip dat voor 't jaar SO
algemeen gangbaar, nu gelukkig aan 't ver
zwakken raakt, maar waarmee hij toch nog
opgeld doet bij do grooto menigte van opper
vlakkige menschcn, die een boek verlangen,
niet als ken-bron van 't leven, maar een
prikkelend of stemmig verzinsel geschikt om
een trieste bui te verdrijven of oen regen
achtige middag to korten. Van daar dan ook
't verschijnsel, dat ernstige mannen afkoorig
zijn van 't romanlezen. /o kunnen bun tijd
boter gebruiken, zeggen zo, on ais 'n bock in
hoofdzaak verstrooiingswerk is, dan hebben
zo zeker gelijk, Verspilde tijd, want de eene
geschiedenis lijkt op de andere ze krijgen
elkaar of ze krijgen elkaar niet, al naar de
nuk van de vervaardiger. Toch zal ik geen
kwaad zeggen van deze soort schrijvers, want
ze zijn er noodig, even goed als kappers en
taartjesbakkers. Ieder mensch staat niet op
de hoogte om literair-doorwerkt proza te lezen.
Aan humor-schrijvers is op dit oogenblik
zelfs een aanmerkelijk tekort, wat weer niet
wegneemt, dat humor, dio niet in flauwiteit
vordwoilt, opwelt uit dezelfde bron van 't
ernstig-gevoelde werk, dat is de schrijning
van 't leven, waarvan de schrijver in dit geval
alleen de grappige en niet de wreede kant
naar buiten keerde. Hoe hoog zoo'n schrijver
als mensch nu staat, kunnen we hierbuiten
bespreking laten. Hij moet dat voor zich zelf
maar uitzoeken.
't Zelfde geldt ook voor de menschen van
schoone klanken, sehoone woorden en voor
heel de idealizeerende,
zoogenaauid-opheffende roman-roinantiek, die in waarheid de
lezer nooit opheft, nooit verbetert, nooit
berustigt, maar hem voert tot dwaalbegrippen,
omdat het leven heel anders blijkt te zijn
dan die rnooi-ideale boeken het voorstellen,
waarbij de lezer knusjes inslaapt vol welgedane
zelfvertroeteling. De moeders, die baar doch
ters alleen zoogenaamd lieve boeken in han
den geven,mogen daarover wel eens nadenken.
Alsof men met voor 't gevaar de oogen te
sluiten het gevaar zelve keert!
Plaats ik mij nu, om der
objektiviteitswille, op dit verouderend standpunt van Jan
van den Oude's literair-begrip, en zie ik af
van kritiek op zijn kleine, beperkt-blijvende
manier van beschouwen, dan is er in deze
oordeelvellingen op zichzelf veel te loven en
te waardeeren.
Eerst-al is bij iemand door als kritikus van
oude richting paal-stevig. te blijven staan op
zijn plaats, en weder door zijn wijze van
ageeren tegen moderne woordvormingen, niet
alleen door schelden en schimpen, wat hij
geenszins vermijdt, maar vooral door zelf
krachtig, kernachtig proza te schrijven. Het
praktisch voorbeeld blijft altijd een
strengzuivere afdoende wijze van bestrijden, een
middel waar ook de modernen het pleit mee
wonnen. Want men kan razen en tieren op de
woordkunst, 't feit zelf valt niet te ontkennen,
dat de menschen de afgezaagde, nietszeggende
schrijfwijze van vroeger beu zijn. Het eenige
middel is een kleurrijk, krachtig proza te
schrijven naar oude trant, maar 't zal moeielijk
blijken, immers zelfs v. d. Oude, de kampioen
voor 't oude, neemt wel nieuwe woorden,
koppelt ze saam, wat trouwens niets nieuws,
want Vondel heeft 't wel gedaan. Het succes
van een boek zit volstrekt niet altijd in 't
onderwerp en niet in de gewaagde woorden,
waarmee de jongeren hot schijnen to winnen,
zooals spijt-nijdig do ouden beweren, maar
wel door 't eerlijk ontzeggen van de in
nigste aandoeningen, het blootleggen van
do iijnsto vezelen, .'t volkomen beheerschen
van 't woord, niet van 't school-juiste, maar
van 't artistiek-juistgovoelde woord, zoodat
ondanks vreemde aandoende, niet-eigon-zijnde
schrijfuitdrukking, die de lozers vaak gezocht
on grillig lijken, de emotie het toch doet, elk
boek, elke zin een openbaring blijkt.
Vanden Oude voelt dit wel, maar hij verzet
er zich togen met strakke balstarrigheid.
zoekt do uitleg,dan weer ergens anders, zoodat
hij, waar hij 't feit. zelf niet kan weerleggen,
deze kunst gaat rangschikken tot oen bijzon
dere knappigheid. Xu, 't een is wel zoo wat't
zelfde als 't andere, maar toch ... 't geeft.
zijn onmacht aan, die alleen kunst wil zien
als 't is verbonden met aangename vormen,
aangename klanken on aangename geuren.
Do verdienste van van den Oude schuilt dus
in 't negatieve, blijkt alleen vruchtdragend
waar bij pittige zinnon tot voorbeeld geeft.
Ken tweede kwaliteit in Jan van den Oude,
hoewel een zoor betrekkelijke, is de eerlijk
heid, het onpartijdig aankijken van elk book
op zichzelf, waardoor zijn oordeel objektief
blijft, al wijzigt zich dit ook geleidelijk. Mij
is 'n schrijver bekend, waarvan hij 't eerste
werk gewoon doodzweeg, alloen een paar
hatelijke woorden voor bom over bad, dio
hij nog wel in oen andere beoordeeling
invlechtte, zonder zich to verwaardigen do
auteur noch bot book to vermelden, maar
dio hij bij volgende werken golijkeiijk-;»an
recht liet wedervaren, terwijl bij daaren
tegen anderen, zooals bijvoorbeeld Borel, dio
bij in 't begin vorgoodde, nu in doze bundel
beneden nul laat zakken. ?
Dit veranderen van meening, het niet dade
lijk raak-taston, 't zich vergissen, bot missen
van artistieke intuïtie, is natuurlijk een fout
on geen verdienste, want het innerlijk van
Borel ? en schrijven is woorden brengen
van 't innerlijk heeft zich niet zoo erg
gewijzigd. In 't zoo hooggeroemde .Jongetje"
zijn dezelfde motieven aanwezig als in do nu
zoozeer gesmade Leugen der Eer". Maar hoe
ook, 't bewijst van den Oude's eerlijk willen;
't. bewijst karakter, on dat is oen kwaliteit.
niet te onderschatten, 't Kan zelfs deze eer
lijkheid zijn, dio bom or toe dreef zijn opstel
len niet om te werken, maar zo onaangevuld
ook in boekvorm te geven, hoewel, zooals
bier, waar bijna over olk auteur moer dan
een boekwerk wordt beoordeeld, over Cou
perus on Borel, wol drie, vier werken, meer
dan voldoende aanleiding bestond tot. samen
trekken, 't J s in zekere zin eerlijk niet to
veranderen, maar als men zelf verandert dan
wordt 't boter om eerlijk to vorklaren dat
men drie, vier jaar miskeok. Xu brengt bij
do lezers in de waan, dat do laatste boeken
zooveel boter of zooveel slechter zijn dan de
eersten, terwijl, ook al is daar iets van waar,
't eigenlijk ligt aan zijn niet-altijd dirokt
zuivere kijk op literair werk. Als van den
Oude zich tot samentrokken van zijn kritieken
zette, zou hij vanzelf moeten komen tot revisie
van zicbzolvo, on hij bij dieper ingaan voel
veranderen van wat. hij nu nog bloot-weg looft
of veroordeelt.
Al sta ik nu van kunstinzichten lijnrecht
tegenover deze man van do oude garde, on al
onderschrijf ik bijna in geen enkel opzicht zijn
Hicoiiiiigen, toch wil ik zoggen, dat ik hom,
ondanks alles, beschouw als do
eerlijkst-workendo, iliiikst-tastonde van do heele bont, die
op de jongeren schimpon, dat hij een zeker
recht hooft om iets to zoggen, omdat hij
oen tintelend, geestig proza schrijft, een
kwaliteit dio al do anderen nog eerst moeten
verwerven, on voor ons jongeren blijft bet
een voordooi oen dergelijk oude speurder te
hebben als kontrole-middol, om de zwakke
plekken in ons werk op te zoeken. Ik voor
mij hoop, dat hij nog ang zijn artikelen zal
blijven geven. Juist, omdat hij zoo weinig
gevoel heeft voor 't enkel literaire, gaan zijn
oogen oen andere kant uit, waardoor zijn
oordeel als 't ware oen contra-meter wordt,
do gestyleerdc, saamgotrokken meening' van da
geniiddeld-ontwikkelde, scherpzinnige lezer,
een oordeel wat nu wel niet als maatstaf
behoeft te gelden, inaar dat toch zijn nut
heeft.
Dat van den Oude zich niet kan indeuken
in gevoelsdrang en sensatie-uiting van som
mige schrijvers, zoodat hij, tot zijn eeuwige
schande, die botte aanval op Arij Prins
(in vroegere bundel) en nu laatst op Kvers
zoo'n emaast-slaande rilippika plaatste, nu
dat is een gewoon uitvloeisel van zijn visie,
zijn inzichten, zijn literair standpunt, hier
boven aangegeven. Wijl hij zich als
verstands-literator, die eerst de zinnen
doorproeft al voor hij de sensatie ondergaat,
zich niet kan verplaatsen in de literaire
drang, de geweldige ontroering, die de zin
nen van zelf schept, zooals ze op het papier
behooren te komen, zinnen met of zonder
lidwoord, zonder werkwoord, soms alleen
maar een aaneenschakeling van adjektievon,
maar die allén op deze wijze de emotie
weergeven, de sensatie oproepen bij de
lezer, daarom blijkt zijn oordeel gewoonlijk
eenzijdig, vaak onrechtvaardig tegen woord
artiesten. Maar hierin staat van den Oude
niet alleen. Zelfs
modern-artistiek-uitgekreten menschen doen hieraan mee, als nioest
dit eigenlijk als een reden op zichzelf zijn,
om goen kritiek te mogen schrijven.
Dat van den Oude deze gave van te
ontroeren door zelf ontroerd te kunnen worden,
niet bezit, nu hierover raadplege men maar
eens van den Oude's, dat is Van Nievelt's
letterkundige produktie. 't Is een gevaarlijke
precedent, wat ik hier stel, omdat ik hiermee
zeg, dat iemand die zelf niet het hoogste
bereikt, 'n ander eigenlijk niet kan
bekritizeeren, maar men moet dat terecht brengen op
datgene, wat buiten die bevatting of aanvoe
ling valt. Ken verstands-literator moet in
zoo'n geval met voorzichtige vingren tasten
naar 't geen hij niet begrijpt, zeker niet
plompwee beschimpen of bespotten wat buiten zijn
literaire bevatting valt.
In doze bundel, waarvan hier sprake, zijn
verzameld een kleine vijftig boekbeooideelin
gen, zooals gezegd in 't Nieuws van den Dag
verschenen, behandelend een tijdvak van ruirn
2 jaar, van Febr. 1901. tot Juli 1903. En niet
minder dan een dertig schrijvers krijgen een
beurt, alphabetisch gerangschikt als volgt:
Antink, Ina Bakker, Borel, Broedelet, Cyriel
Buysse, La Cbapelle, Koobol,Coenen,Couporus,
van Eckeren, Eigenhuis, Anna Ekker, Kmants,
Kverts, Feith, van Goch-Kaulbach, van der
Haegheu, Haspels, van Hulzen, Jaeger, van
Lochem, van Looij, Marcus, Marx-Koning,
Meertens, Fenna de Meijier, Vaerl', Priem,
Thorn Prikker, Rigail ('erton, Styn Streuvels,
Joanne Reyneke van Stuwc, Verburgb,
\Vageuvoort en van \Valdricliem.
Kr zou iets te zeggen zijn over dit groot
aantal auteurs in ons kleine land. Ken
rcspektabel aantal en ze zijn nog niet eens
allemaal behandeld, ik boef maar te noemen
< Juérido, Johau de Meester, v. Deyssel die in
dit tijdvak publiceerden. Maar 't is meer dan
voldoende om voor ? 1.90, do prijs waartegen
do uitgever het book to koop biedt, over
zooveel schrijvers een loffelijke of smadelijke
onderscheiding te kunnen lozen, 't Is bijna
to geef.
M o n t r o u x, 5 Doe. l iloij. (i. v. Hrr.znx.
l "mi, Htrijd en }'reih', doorOusTAV
FUUNSSEN. Vertaling van dr. J. JIKKDKKKCHEK.
Amsterdam, Van Ilolkcma on
Warundorf.
(instav Fronsson, die mot zijn .Jöru. Uhl in
weinige maanden zich oen Eiiropeescbo
vcrmaardhoid verwierf, is niet alleeit ecu voor
treffelijk romanschrijver, maar ook oen uit
nemend prediker. Don gezonden ernst en don
frisschen humor, dien zijn meesterwerk ademt,
vindt ge in zijn preeken terug. Ken drietal
bundels, dio samen UI preeken bevatten, gaf
hij onder den titel Dorfpredigteu in 't licht.
Ken on zestig preek en ! 't Is voor menigeen,
dio bij do gedachte aan n enkele preek al
kippevel krijgt, om van to rillen. Kon preek
toch is voor vele kinderen van dit geslacht
het type van het genre ennuyeux". Nu, er
zijn dan ook ontzaglijk vervelende preeken!
Doch daartoe behooren die van Frenssen niet.
Integendeel, ze tintelen van geest en leven;
ze zijn zoo eenvoudig, dat de domste boer
uit zijn Westfaalsche gemeente, die hij nu,
helaas, heeft vaarwel gezegd, ze kan begrij
pen en tegelijk zoo rijk van inhoud en zoo
verzorgd van vorm, dat de beschaafdste geest
er zich mee voeden kan. Daarom deed dr.
Herderscheéeen goed werk, toen hij daaruit
een 25-tal uitkoos en die in zuiver
Nederlandsch vertaalde.
't Is waar, de orthodoxie zal hier iets
missen t. w.: den dogmatischen ruggegraat,
dien zij in iedere preek onmisbaar acht, want
van geen enkel dogma is in deze preeken
sprake, toch faalt het niet aan een ruggegraat
die vrij wat steviger en tegelijk buigzamer
is, die van innige vroomheid en gezond
verstand.
De vereeniging toch van die beide is 't die
mij vooral in deze preeken, aantrekt. Aan den
eenen kant roepen zij u toe: wat baat u
alle geleerdheid en wetenschap, alle kun
digheid en wereldwijsheid, als 't u ontbreekt
aan een vast karakter en een vroom gemoed,
aan eenvoud en kinderzin. In dit opzicht is
de preek van Mcodemus een der beste uit
den heelen bundel. Hoe prachtig wordt die
waanwijze leeraar in Israël en worden zijn
geestverwanten van den tegenwoordigen tijd
op hun plaats gezet I
Gij zijt een leeraar van Israël, en gij kent
het beste niet?" Dat woord van Jezus is
tot vele wijzen en verstandigen gezegd! Zij
weten alles! Hoe trotsch zijn zij op hunne
kennis l Toch hebben zij daartoe geen reden.
Want er zijn maar weinigen, die hunne
wetenschap volkomen meester zijn. Het
grootste aantal heeft zich allerlei wetens
waardige dingen eigen gemaakt, die zij nu
aan den man brengen en waaruit zij hun
levensonderhoud hebben. Zij zijn in de huis
houding der menschen niet meer waard dan
gij, die aan uw ploeg en aan uw werkbank
en in uw keuken getrouw uw plicht volbrengt;
er bestaat voor u geen reden, om hoog tegen
hen op te zien. Daarbij komt hoofdzakelijk
nog dit: ik zeg u de meesteri zijn als Mco
demus; zij weten allerlei, maar het beste
weten zij niet, waar het geluk is gelegen en
hoe het leven goed wordt ingericht. Hun hart
is uitgedroogd, koud hun gevoel, begrensd
hun gedachtenkring. Ik zeg u velen moeten
zich deze smadelijke vraag laten welgevallen.
Gij gij zijt een meester in het land, en de men
schen nemen voor u den hoed af en noemen
u een gestudeerd man, een geleerde, en gij
weet dat niet! Neen, dan hebben wij in
onze gemeente nog andere lieden; eenvoudig
zijn zij en ongeleerd, maar toch staan zij
hooger, want zij weten hoe men het arme
kortstondige leven met geluk en met vreugde
vervult."
Meen evenwel niet, dat deze eenvoudige
prediker u naar huis stuurt met gemoede
lijke leuterpraatjes. Den lof der ernstige
wetenschap zingt hij op hoogen toon en bet
gezond verstand en de practische zin staan
bij hem hoog aangeschreven. Daarvan ge
tuigt b.v. de preek over den onrechtvaardige!!
rentmeester (Luc. 10 : l?S.)
Ik zeg u," zoo eindigt zij, menigeen is,
hoewel een kind des lichts, in den loop der
jaren vrij erg in hot donker geraakt. In dio
schemering ziet bij een man op zich aanko
men ; met gestrengen ernst en een. woord,
dat geen twijfel toelaat, houdt bij voor hem
stil. Dacht gij dat ik gezondheid, goedheid,
geloof en liefde, land on rnenscheu, hoop op
do eeuwigheid in do huishouding van uw
loven meegaf, opdat gij dat alles zoudt laten
bederven ? Doe rekenschap van uw rent
meesterschap; gij kunt niet langer rentmees
ter zijn." Ik zeg u: menigeen die in zijne
ziel nog altijd het licht liefheeft, is in een
moeilijken toestand geraakt, even als dit kind
der worold, dezo trouwelooze rentmeester
uit do gelijkenis. Hij ondersteunt even als
doze zijn hoofd mot do hand, hij denkt
lang on ernstig na; van God on God s
heerlijke belofte geheel mij afkeeren, dat
Fanorama-GreTDOU'w.
Amsterdam,
PlantageAntieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vaste prijzen. Toegang vrij.
Amerikaansch Cylinder-Bureau,
beide onderkasten met laden, uitstekend van kwaliteit en
inrichting, 127 cM. lang /' GS .
Bureau Minister,
eikenhout, prima eigen fabrikaat 150 X 80 cM. met
schuifladen f 6d.?.
Amerikaansche Sectie-Kasten,
bij uitstek geschikt voor Boekenkasten, zoowel als voor
verzamelingen van allerlei aard. Beste fabrikaat bij meest
voordeelige prijken. Men vrage gratis toezending der
Speciale trijscourant voor Kantoor-Inrichtingen
M l'HOEir, 234 Spuistraat, Amsterdam.
L BINNEN-:
:;:r.;:Huis
INRICHTING TOT
MEUBELEERING
EN -VERSIERING
I2O ? ROKIN ? 12O
12 Etsen van
WILM STEELINK.
Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN,
Bibliothecaris te Utrecht
Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst
in rood kader met vele vignetten en
handteekeningen, kost dit prachtwerk
(groot folio form.) gebonden slechts
/12.5O.