Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMER WEEEBLAD VOO R N E D ER L A N D.
No. 138.1.
Int. Rumeensche ...... 93% 94
Java ........ , . . 49 47
Koninklijke . . ...... 494 494
- c. V. a. ..... 490 493
Moeara Enim ....... 94% 97 K
Moeri Ilir ........ 51 48M
Oliebronnen in Hannover. . . 215 216
Perlak A ......... 134 142
B ..... .... 58 H 71 K
Russian ......... 159% 171
Schibayeff ...... , . 90 84K
c. v. pref. . . . . 93 K 95
Shell ..... . . . . . .122-112
Sum. Palembaag ....... 62 61
Omtrent den brand op de terreinen van de
Schibayeff werd heden per telegraaf bericht
dat de schade ten volle zou geassureerj-zijn.
De Standaard OU die op ISjlezer ander
maal 'n kwartaalsdividend betaalbaar stelde,
heeft mi gedurende het boekjaar 1903, 44 pCt.
«titidemi uitgekeerd. Voor de vroegere drie
jaren was dat respectiveljjfc 43, 48 en 33 pCt.
Staar het uitgegeven aandeelenkapitaal 97 %
mülioen dollar bedraagt werd hierop in 1903
bijna 43 oaillioea dividend uitgekeerd. Thans
zou d« Standard zich ook in Rumeoiëgeïn
troduceerd hebben, zij 't dan ook op indirecte
wijze. De heer Southard, directeur der Stan
dard zou er in geslaagd zijn in Rumeniëeen
petroleuvazaak te zijnen, name te doen in
schrijven.
Plaatsruimte gebiedt mij uit 't verslag der
Int. Rumeensche, waaruit ik ,de vorige week
bereids eenige belangrijke mededeelingen
deed, nu slechts aan te stippen;
De productie is tegenover het voorlaatste
boekjaar wederom aanmerkelijk gestegen en
wjj hebben alle reden om aan te nemen, dat
ook het loopend boekjaar tegenover het
laatste een aanzienlijke vermeerdering zal
aantoonen."
D« Moeara Enim geeft in de laatste maan
den bijzonder goede productiecijfers. Voor
November bedroeg de productie 234.600 units
geraffineerde petroleum. Dit cijfer is 30.000
iooger dan dat van October en 't is 't hoogste
van alle tot nog toe maandelijks gepubliceerde
, productie-cijfers.
Onder de fabrieken zie ik 'n opvallende
verbetering voor de 4 H pCt. obiigatiën N1 ed.
Margarine fabriek te Weenen en wel van
38 tot 50. Dat schijnt nog 'n buitenkansje.
Redea is mij nog niet bekend.
Een gunstige uitzondering door 'n stijging
van 229 tot 270 maken onder de mijnbouw
maatschappijen de aandeelen Redjang Lebong.
Een dividend van 20 pCt. wordt verwacht.
Eveneens zie ik 'n goede uitzondering
onder de europeesche diversen voor de aan
deelen Nieuwe Afrikaansche
Handelsvereeniging, die de stijgende richting der laatste
weken kon voortzetten door 'n verbetering
van 80 % tot 89%. Het Vriesseveem, de
voorgaande week van 87 tot 83 teruggeloopen
kon zich nu weer op den prijs van 87 her
stellen.
In het rijk van .'. Vrouwe. Fortuna is meer
achter- dan vooruitgang te constateereu. Het
meest leden de Russische loten van '66, en
de Ryks Adels Agr. bank loten. De zes en
zestigers staan boog in vergelijking althans
van de .Rijks Adels. .Over 't' algemeen ?staan
de loten hoog. Wat wordt toch de grillige, ge
blinddoekte vrouw om hare gunsten gevleid.
Toen ik Maandagochtend ruim 9 uur op den
Dam kwam werd op de stoep van het kan
toor der Staatsloterij al queue gemaakt door
mannen en vrouwen uit den kleinen
burherstand. Hoop doet leven.
Amst., Marnixstr. 409.
Bussum, Borneo".
]OD ,
10 L)ec'
HiluiiiiNiiiiiiitriiiinriiiiuiMiriiiiiMiiiutiiiiiiHUitniiiiiiiiMiiiiiiuiiiiiiK
?': -Een
RlA .GELJH,' schrijver van 'De reis naar
Hedanië, Iets over hallucinaties en over
mr. J. A. l<evy, Amsterdam, S. L. van
. Looy, 1903, 'blzz.' 15.
Dit werkje is een anti-critiek van mijne., te
dezer plaatse, 23 Aug. j.l. opgenomen, beoor
deeling des aangeduiden romans. Aan den
titel dier foeoordeeling, ontleen^ Ria Gelmi
dien der anti-critiek, en aan .de gemoeds
stemming bij henï(of haar), door 'mjjne be-.
schouwingen, gewekt, dankt de ; galerij, op
persoonlijke lieftijkheden belust, cc eenigen
aan mijn adres. Ik ga ze voorbij. De vermel
ding van het boekske, te dezer plaatse, is het
gevolg van een wensch des schrijvers zelven,
door de redactie, mij kenbaar gemaakt, en
door mij ingewilligd.
Drie bezwaren brengt de schrijver te berde.
Bet eerste is, dat ik zijn boek niet gelezen
zou hebben. De schrijver aanvaarde de ver
zekering, dat ik die moeite wel degelijk mij
heb getroost. Noopte mijn recesentenplicht
niet tot volharding, ik had het werk, zoodra
. het gevoel van walging mij bekroop, en dit
was reeds zeer spoedig het geval, uit handen
gelegd. Gelooft de schrijver deze mijne ver
zekering niet, ik kan er verder niets aan doen.
Des schrijvers tweede bedenking is, dat ik
mijn oordeel niet gemotiveerd zou hebben.
Toen eens, in het bijzijn van een wijsgeer der
Oudheid, de beweging geloochend werd, stond
hij op, en liep, met de woorden : solvitur
ambulando : Als ik ga wandelen, zij t gij weer
legd. Zóó, hier. Men herleze mijne critiek, en
des schrijvers klachte zal ongegrond blijken.
Als derde grieve wordt aangekondigd, dat ik
citaten uit hun 'verband gerukt zou hebben.
Het betoog daarvan is ev'emvel uitgebleven.
Het wordt zelfs overbodig verklaard, onder
aanvoering der stelling : Wie fatsoenlijk
antwoordt op '11 bewijsvoering, haalt die
bewijsvoering aan, en niet alleen de stelling"
(13\ Past men dit voorschrift toe, bij een
woüld-be-roHian, waar aan de bewijsvoering"
van alle zijden, ook door babbelkousen, wordt
deelgenomen, dan zou de schrijver eerst dan
voldaan zich gaan toonen, wanneer men zijn
boek zoo ongeveer overdrukt. Als middel
van propaganda niet onaardig bedacht, ik ver
moed echter, dat de redactie van dit blad, de
ruimte daarvan, beter besteed zou willen zien.
Laat ons aan het ja zeggen, mijnerzijds, en
het neen knikken, van de zijde des schrijvers,
een eind maken. Het is onvruchtbaar en
belachelijk gedoe. Ieder weet, dat schrijvers,
aan wie verweten wordt, dat zij zich leenen
tot het verbreiden van even gevaarlijke, als
nietswaardige leerstellingen, door een betoog
van dien aard, nu juist niet rooskleurig wor
den gestemd. De eigenaardige wijze, waarop
die boosheid, hier, zich lucht gaf, vergeef ik
den schrijver gaarne. Wanneer hij echter
zegt: Ik stel 'n nieuwe oplossing van de
sociale kwestie voor" (15), moet ik helaas !
ook die illusie hem ontnemen. Goede hemel !
nieuw ! Jaren geleden reeds (1893) schreef dr. J.
Jiülf een boek, getiteld: Das Erbrecht als
Erbübel im Hinblick auf die zukünftige
Entwickelung der menschlichen Gesellscfeaft,"
(Leipzig, W. Friedrich). Het zijn dezelfde
malligheden, met dezelfde nai'eve
wereldhervörmingszucht. Des schrijvers werk kan dat
van zijn dnitschen geestverwant gezelschap
gaan houden. Les .deux font l» paire.
Amst., Dec. 1903. J. A. LEVY.
NIEUWE UITGAVEN.
FHAXf AISE en FKAXC AISE, II. Hoe de vrouw
der toekomst wezen moet. Naar het Fransch van
MARCEL PKÉVOST, door HELENE TEN BRIXK.
Over Thfosojie. Open brief aan de lezers
van De Tijd en aan de katholieken van Neder
land in het algemeen, door CIIR. J. SCIIUVER.
Amsterdam, Schalekamp v. d. Grampel &
Bakker.
De .nüuwe beurs te Amsterdam, en de
proletari'érs (Tborop, Derkindi'ren, Bsriage), door E.
R. Amsterdam, J. A. Fortuyn,
Robert Vruin's verspreide geschriften. Afl. 46.
Den Haag, Martinus Njjhotf'.
De Liefde Sticht. Almanak voor het jaar 1904.
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf.
Wat is het spel der kinderen ? De verhou
ding er van tot de opvoeding en het onder
wijs. Een physiologische vraag door JOHN
STRATCHA'X, M. D. Amsterdam, Van Holkema
& Warendorf
De Shah van Perzi'éin -Holmestrand, door
ELIAS KRAEMMER. Uit het Noorsch vertaald
door, mevrouw VAN DER STEMPEL?DB BOEK.
No. 167 van Warendorfs Novellen-Biblio
theek". Amsterdam, Van Holkema & Wa
rendorf.
Inhoud van Tijdschriften.
Teekenen des Tijds, Tweemaandelijksch Tijd
schrift, arl. 6: Toespraak bij den aanvang
der academische lessen 1903?1904, door L.
Knappert. Het vrijzinnig protestantisme,
door F. Dykema. Zending, door J. N.
Wiersma.
De Militaire Gids, 12e afl.: Eigen gedach
ten. - Van eigen bodem (eenige beschou
wingen van onze weermacht; De waarde der
traditie in het leger; uniform.) Terugblik,
door R. Het slepend gevecht, door Ram
en Thomson. De ontwikkelingsgang
deimilitaire denkbeelden, door H. R. Boever.
Vestingartillerie, door Kollewgn. De
weermacht en de volksvertegenwoordiging, de
wijziging der rnilitiewet 1901.
De Katholieke Gids, 12e afl. : Hoe de Pausen
beminden, door P. M. Bots, pr. Aan mijn
vriend d. B. bij het afsterven zijner moeder,
door J. de Kas. In de hut, door J. de Ras.
Eerbied voor de dooden, door J. Ruijter, pr.
Eigen Haard, No. 50: Zijn zoon en zijn
huis, door L. E., II. De reuzen-lelie, door
J. K. B., met af b. De havenwerken van
Rotterdam, door Wouter Gooi, met af b., III.
Alleen thuis,, door Kikao, Van Pesthuys
tot Ethnographiseh Museum, met af b., (slot).
Feuilleton.
iiiiiiimniiMjtMmiiiimtnmii
mniuiiiiimiminiliMimiimiimiiiHiMi
UIT DE NATUUR
XLIII. -Hoe de dieren sterven.
Niet ver van mijn tent in de wildernis,
vertelt William Long in zijn School of the
Woods, ontsprong een boekje. Daar ging ik
dikwijls heen, niet om te drinken, maar alleen
om er stil een poosje uit te rusten en kalm
toe te kijken, hoe het koele water opborrelde
tusschen de draaiende keisteentjes en dan
wegsloop tusschen de varens en mossen, om
ook verderop lust en leven te brengen.
Terwijl ik daar zoo zat te kijken, kwam er
dikwijls het kleingoed van 't bosch, onweer
staanbaar gelukt door het zachte getokkel
deidruppels, om.' er zijn dorst te lesschen.
Zagen ze mij, dan doken ze' snel terug tus
schen de varens, om ongezien naar mij te
kijken en te luisteren ; maar het kleine beekje
klokte en klikte zoo rustig en stadig; zij
kwamen ten leste altijd terug en, namen mij,
eerst wat schuwtjes, toch maar tot hun maatje,
omdat ik bij hun bron zat.
Eens' zat er een kleine rietaanger op een
groote varenveer, 'die over de bron hing als
oin" hem te beschermen. Ik had het vogeltje
al eenige dagen achtereen opgemerkt, als het
rustig in het onderhout zat of stilletjes over
het beekje fladderde. Mijn rietzanger dronk
niet vaak, maar scheen er te komen omdat
hij van het plekje hield, net als ik. Hij was
ond en zonder gaaike; tusschen de donkere
veeren van 't kopje liepen grijze streepjes en,
zooals bij oude vogels meer 't geval is, de
schilden op zijn pootjes waren gerimpeld.
De ouderdom scheen hem verstandig te
hebbeu gemaakt, want hij toonde al heel
spoedig geen vrees meer voor mij ; hij ging
maareen beetje opzij, als hij op mijn plaatsje
zat en kwam soms vlak naast mij zitten,
terwijl ik in de bron keek.
Git-teren was hij nog rustiger dan gewoon
lijk, ik strekte langzaam mijn hand naar
hem uit; hij bood geen weerstand, toen ik
hem opnam, ging bedaard op mijn vinger
zitten en sloot de oogjes.
Zoo zat hij een half uur, blijkbaar volko
men op zijn gemak; knipte van tijd tot tijd
slaperig met de oogen en opende ze even
heel wijd, toen ik hem op mijn vingertop
een druppel water bood. Toen 't schemerig
werd en alle stemmen van het woud allengs
zwegen, zette ik mijn oude vriendje op een
lorkehtak, waar hij dadelijk indutte en al
rustig sliep, vóór ik weg was.
Van morgen zat hij nog dichter bij liet
beekje op een laag takje van de groote lork.
Weer vleide hij zich behaaglijk rond in mijn
hand en dronk dankbaar de druppels van
niijii vinger.
Tegen donker kwam ik terug. Daar hing
hij aan een dunnen dennewortel, het kopje
omlaag, zijn eene pootje omklemde den wor
tel, zijn bekje reikte net aan 't water.
Hij was in slaap gevallen, kalm en vredig,
heel dicht bij de bron, die hij zijn heele
leven had gekend en liefgehad ; 't stille water
rimpelde op tot het snaveltjo en hield zijn
beeld in 't hart tot zijn laatste oogenblik.
Hoe sterven de dieren? Kalm, vreedzaam
negen keer van de tien, zooals de kleine
rietzanger bij de bron, die hij liefhad. Het
eenige ongewone bij dit geval bestond hierin,
dat weetgierige oogen van een deelnemend
mensch liet zagen. Verreweg de meesten
sluipen weg naar de eenzaamheid, die zij
beminnen en leggen zich, door niemand be
spied, daar neer waar de groene bladeren hen
bedekken en verbergen zullen voorde oogen
van vriend en vijand tevens.
Wij ontdekken ze daar zelden, de stervende
of gestorven dieren ; want een instinct drijft
hen, om zoo ver mogelijk weg te vluchten in
het dichtste gewas. Wij zien alleen de uit
zonderingen, den kwartel in de klauwen van
een havik, de vlugge eekhoorn in den bek
van een wilde kat of een marter; maar de
groote menigte moet den regel aangeven; die
kiezen hun eigen plaatsje om de oogen voor_
't laatst te sluiten, even kalm als wanneer
zij zich neerzetten oni te slapen; en die blij
ven voor ons verborgen.
Er bestaat een zonderlinge karaktertrek,
een vreemde neiging bij vele dieren, die dat
wegsluipen bij ziekte of verzwakking, ver van
vrienden en soortgenooten, zou kunnen
ophelderen; en meteen verklaren, waarom
wij zulk een verkeerde, dwaze opvatting
hebben van den dood der dieren, als was 't
altijd iets tragisch gewelddadigs. Alle zoog
dieren en vogels hebben een sterken tegen
zin, oen onverklaarbare!! afkeer tegen een
afwijking of een ongewoonheid in 't uiterlijk
van hun stam- of soortgenooten. Behalve in
enkele gevallen, die steeds uitzonderingen
blijken, dulden de vrijlevende zoogdierenen
vogels geen kreupel of mismaakt of ziekelijk
dier in hun gezelschap.
Zij vallen woest op'den stumper aan, jagen
hem meedoogenloos uit hun gezelschap of
dooden hem.
Wanneer nu een dier, oud eii zwak gewor
den, de hulpeloosheid, de gebrekkigheid,
die hem langzamerhand overweldigt, sterk
begint te voelen, iets vreemds in zich be
merkt, iets afwijkends van bet gewone leven,
dan sluipt het weg; het dier gehoorzaamt
dan aan de groote wet van bescherming
tegen gevaar, die zijn heele leven heeft
beheerscht; den dood kent het niet, het gaat
zich verbergen tegen een gevaar en denkt
gelukkig ontsnapt te zijn als het zich goed
gedekt heeft neergelegd onder de struiken
en voor den laatsten keer inslaapt.
Herhaaldelijk heb ik dit opzettelijk en toe
vallig waargenomen bij wilde en ook wel bij
tamme dieren. Eens vond ik een ouden beer,
dien ik goed kende, midden in den zomer dood
liggen ; in dezelfde houding en in dezelfde
holte onder een boomwortel, waarin hij zich
sedert jaren geregeld tegen den winter neer
legde om den langen slaap te doen.
In andere gevallen schijnt iets van tevre
denheid te blijken over een welgeslaagde
list. Zoo met sommige eenden die onder
duiken, zich onder water aan een tak vast
klemmen en daar sterven, in de meening
ook nu weer volkomen ontsnapt te zijn aan
hun vijanden.
Somtijds ook is 't een flauw, onduidelijk
instinct, dat de dieren tegen den sterveiistijd
oproept om te gaan, waarhoen weten zij niet,
maar ver weg. Zoo trekken de Caiiadeesche
rendieren dan dikwijls ver weg naar plaatsen
waar ze nooit geweest zijn, waarheen geslacht
op geslacht van hun voorouders hun is
voorgegaan; en daar gaan ze liggen, de
lorkeiitakken wuiven en suizen vriendelijk
boven hun hoofd, ze weten niet wat hun
scheelt, dat ze zoo slaperig zijn, waarom ze
geen trek hebben in mos of water ; en ze ster
ven in den slaap.
Ook overvalt oude dieren wel plotseling
een sterke aandrift om snel weg te trekken;
zoo vliegen oude vogels soms rechtuit rechtaan
de zee tegemoet, altijd verder, tot ze niet
meer kunnen en de moede wieken samen
vouwen. Ze zijn al ingeslapen voor de oceaan
hen opvangt.
Op een of anderen dag zult u zien, dat uw
oude kanarie onophoudelijk tegen de tralies
fladdert en de zou l:mg niet gebruikte vleu
gels gedurig slaat tegen de kooi, waarin hij
zoo vele jaren blijmoedig heeft gewoond.
Open dan het deurtje, want er is een stem,
die hem roept om te komen, 4e stem van
zijn vergeten voorouders. Morgen is hij dood.
Zeker, er komen tragedies en catastrophen
voor i 11 't dierenleven. Maar voor wie meer
met zijn oogen dan met zijn verbeelding
rondziet in de bosschen, blijken ze nog veel
zeldzamer te zijn dan in de monschenwereld.
Evengoed als de groote meerderheid der
menschen niet door aardbeving, sneeuwval,
oorlog of hongersnood sterft, maar meestal
kalm op hun bed, zoo sterven ook verreweg
de meeste dieren, kalmer nog, op een bed
van eigen keuze.
Wanneer de mensch nu maar niet
tusschenbeide kwam, dan werden er maar weinig
drama's afgespeeld in de bosschen. Ken uil
stoot op een patrijs, meestal de zwakkeling
naar lichaam of geest uit de klucht:een hak,
een houw, het beestje is dood of gevoelloos
en twee jonge uiltjes smullen.
Juist in die gevallen waarin wij groot mede
lijden hebben met de arme dieren, speelt de
verbeelding ons parten en blijkt de natuur
genadig te zijn. Zoo zijn broedende vogels
waarvan zoovele hulpelooze wezentjes afhan
kelijk zijn, beschermd door ongeloofelijke
voorzorgen; zelfs een vos, die er vlak langs
heen draaft, kan ze niet ruiken. En mocht
de moeder vullen, wel dun. nog hongeren de
kleintjes niet lang/aam dood, zooals wij zouden
verwachten. Zij roepon, om eten en moeder
is niet nabij, om ze te sussen en te leeren
dat stilzijn de hoogste wet is van 't bosch
voor zulke hulpbehoevende schepseltjes. Zij
schreeuwen weer. de kraai of de we/.e.l hoort
het en er komt snel een eind aan het broed
se!. Te snel om van pijn of lijden te kunnen
spreken.
Zoo gaat het in de bosschen.
E. HEI M A.\~s.
ibzn.
QJnazzoni
Werving van Marinematrozen.
Antwoord aan «Luitenant", die zich
blijkbaar ook voor dit onderwerp
interesseert.
Wanneer een ieder zich de moeite gaf'om
te lezen eij bovendien ook een ieder in staat
ware om zonder veel omslag mijn artikel
in J)e Amsterdammer van l November 1.1.
te leggen naast wat L. noemt een betoog"
in dit blad van G December, dan ware het
voldoende het volgende op te merken dat
ik heusch op de hoogte hen en weet wat
ik zeg. Ter rechtvaardiging van mijne
schriftuur" echter het volgende:
1. Waar ik in mijn artikel wijs op de
bestaande bepaling, dat een jongen, wegens
bijzonder gemis aan aanleg'' op voordracht
van den commandant kan worden ontslagen,
blijkt daaruit voldoende dat ik in-! op de
hoogte was van de nieuwe bepalingen die
L. zich de moeite geeft om te citeeren.
Daar citeeren hoogst vervelend is voor den
lezer deed ik het niet; ook vond ik
onnoodig den lezer op oude bepalingen te ver
gasten. Men kan echter zien uit het citaat
van L. dat de strekking van de bepalingen,
niettegenstaande de eenigszins milder schij
nende woordenkeus, niet veranderd is, n.l.dat
een commandant jongens kan ontslaan in
gevallen zooals ik zeide m. a. w. als het
hem goeddunkt. Ik vraag echter nogmaals:
Wat, indien zpo'n jongen te fatsoenlijk is
om zich onwillig of onzindelijk voor te doen,
?met het doel om er wit gezet te worde», en
pok niet te dom is voor de Marine? En
ik vraag u, waar is de bepaling, die den
jongen de gelegenheid opent om, wanneer
hij zich voor den dienst niet de man voelt,
zonder eerst die eigenaardige karaktereigen
schappen'' te toonen, op een behoorlijke
wijze en op zijn versoek ontslag te krijgen?
Ik neem gaarne aan dit deed ik al in
mijn vorig artikel dat de bepaling goed
bedoeld is, maar weinig measchkundig is
ze zeker. Hoe stelt men zich dan toeh
wel voor dat die ^eigenaardige
karaktereig-enxchappen" aan het licht komen. Stelt
men zich voor, dat dit te bemerken zal zijn
uit, b.v. diepe neerslachtigheid van den
jongen, uit levensmoeheid en poging tot
ontvluchten of tot zelfmoord? Moet de
jongen eerst tot een zoodanige moreele
depressie komen dat het zijn commandant,
of laten we zeggen den officier zijner
afdeeling opvalt? Is dat de bedoeling?
Mogelijk. Maar men rekent verkeerd als
men verwacht dat in dergelijk geval een
gezonde jongen, en van zulken leeftijd en ?
zulke opvoeding, zelfs de besten niet et
na gesproken, zichzelf een bedwang op kan
en zal leggen, zóódat een moreele depressie
ontstaat die zich niet in dadelijkheden
open.baart. Kortweg gezegd dat: de jongen wil
wel graag weer er uit: vraagt hij het zelf
dan moet hij motiveeren op zijn gunstigst
genomen, anders zegt men eenvoudig tot
hem: Wel mijn jongen je hebt je zoogoed
gedragen, dat ik zou zeggen dat het toch
nog al gaat, hè? Wat doet hij dus: hij
tracht zijn eigenaardige karaktereigen
schappen" te demonstreeren, en liefst zoo
duidelijk mogelijk natuurlijk.
En hoe moet hij dat doen? Door
insubordinatie, wegloopen. Onwilligheid, in n
woord door vergrijpen tegen de discipline.
Kan daarbij nu een commandant lijdelijk
toezien? neen, hij moet die vergrijpen tegen
de discipline, zij het aanvankelijk licht,
straffen. Dit kan elke leek vatten. En we
vroegen daarom, den jongen gelegen
heid te geven, na een zekeren proeftijd
'we zeiden b.v. een jaar zelf zijn
ontslag aan te vragen. Dan noodzaakt men
hem niet tot demonstraties, die op zijn
hoofd, onverbiddelijk, moeten neerdalen,
voordat hem de valreep wordt geopend.
Jk vat niet, "dat L. dit niet vat. En als
hij misschien iets anders meende, b.v. dat
het openen van den valreep een gevaar
lijke proefneming" of iets dergelijks koude
zijn, waarom zeide hij duf dun niet?
Ik vind het dan ook onnoodig in te gaan
op liet door L. als zoo belangrijk op den
voorgrond geschoven geval van vier jongens
die wegens gemis aan aanleg ontslagen zijn.
Een ieder ziet in, dat al kan een zeer
welwillende, humane commandant in de
bepalingen ruimte vinden om in bedoelde
gevallen tegemoet te komen, dit in geen
geval aan den jongen zekerheid waarborgt,
dat hij op een fatsoenlijke manier er uit
kan komen, als hij niet aardt in den dienst.
Mogelijkheid is nog lang geen recht!
liet komt me voor, dat liet alzoo niet
tot L. is doorgedrongen, waarom de vraag
eigenlijk ging.
2. Wensch ik mijn dank te betuigen
aan L. voor de mededeeling dat hot
12jarig dienstverband verkort is tot een
11jarig, en wel !S jaar actief dienen en ifjaar
in reserve".. Ik wist liet, maar dat sluit
den dank niet uit, en L. kon niet weten,
dat ik liet wist, want ik nam niet de moeite
om nu, eens alles te laten zien wat ik wel
wist. De drie jaar reserve, een last ongeveer
gelijk aan die der rustende schutterij,
meende ik den lezer wel te kunnen sparen.
3. L. meent dat ik niet goed geïnfor
meerd heb. alvorens te schrijven als ik deed.
Ik informeerde en werd ingelicht. Of ik
goed werd ingelicht en door wien ? Discretie
verbiedt mij hierever verdere uitlatingen
te doen.
L. zegt dat de bepalingen reeds in wer
king zijn ; dit had ik </i7/o<W, maar nam
het niet voor mijne verantwoording.
We nemen liet gaarne aan, als L. het
zegt. Des te beter.
Ik noodig hem echter uit, mij. zij 't ook i
slechts particulier, den jii/f/cn iln/inii en het i
nummer van liet Sttii(1nti!«tl mede te deelen, j
waarin dit K. lï. te vinden is. !
Overigens doet dit natuurlijk niet tot ons
pleidooi ai'.
Wat nu de welwillende opmerkingen aan
het adres van mr. Kerdijk betreft, het ligt
natuurlijk niet op mijn weg die te beant
woorden. Of mr. K. zelf er lust toe zal ge
voelen, vooral, daar L. blijkbaar niet gelezen
hoeft de rectificatie, welke mr. K. schreef
in het Sor/m/l \\'<"l,'b'i_iil van :il October II.
juist betreffende die nieuwe
aannemingsiiepaliiigcn, 't zou mij verbazen!
Maar het komt mij voor, nog al voor de
hand te liggen, dat men vroeg naar de
vorderingen, van een zaak, waaromtrent
X.K. verleden jaar een onderzoek had toe
gezegd, en waaromtrent men bij deze be
grooting niets naders vernam. Men'1 is niet
ge-.'enseevd, in zoo'n geval onderhands te
gaan informeeron bij bureaux aan het Depar
tement of bij particulieren. Vooral in dezen
tij l, waarin onderhandsclie berichtgevers
zoo onbetrouwbaar blijken, moet men daar
mede voorzichtig zijn.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om
een opmerking toe te voegen aan mijn oor
spronkelijk betoog, en wel naar aanleiding
van het gevraagde proefjaar, /ou het niet
wenschelijk zijn misschien, om de j on ge n s_
eerst een proefjaar aan boord van een actief'
schip te doen doorbrengen, en alzoo roordat
de eigenlijke opleiding begon? 7e konden
zich dan eigenlijk pas eenig idee vormen
van den dienst, zooals liij is op een varend
schip.
Dit ter overweging.
Ik besluit met de hoop, dat in deze rich
ting iets tot stand moge komen.
I~k zal me onthouden van het toeroepen
van welgemeende raadgevingen aan L,
XAVTII.US.
dat de processie-schilderij van Derkinderen
indertijd van de zyde der' lastgevers
zoodom miskend" is geworden.
Ondergeteekende verzoekt den heer Steenhoff
zeer vriendelijk te willen meêdeelen op welke
gronden deze zijne bewering steunt.
B. H. KLÖNNB.
* *
^
'k Vraag me af: zou ik soms de beteekenis
van het woord miskennen" niet weten?
Maar die nu eens in de kerk op het
Bagijnenhof gaat kijken naar het pronkwerk, dat
daar als wandversiering moet dienst doen
en dan bedenkt dat daartoe de Processie
werd onwaardig gekeurd, zal misschien wel
eert "ander, maar toch synoniem woord ge
bruiken. Of is het soms waar, dat de heereii
lastgevers, al erkennende de schoonheid in
het werk, het toch niet.wilden aanvaarden,
wijl de schilder zich niet hnd willen schikken.
naar zekere eiwyhen, tegenstrijdig aan zij,n
opvatting? 'k Geloof het niet; maar zelfs
dan is de weigering nog een domme mis
kenning te noemen; want beter dan in
eeii kerk een schilderij met een serie por
tretten van tegenwoordige geestelijken te
bewaren, is het toch daar een majestueuze
afbeelding van dien vromen en plechtiger»
optocht eeuwig voor oogen te hebben, 'k Be
doel maar, men geeft immers nie.t de voor
keur aan een archiefstuk boven een kunst
werk. W. STEENHOFF.
Centraal Bureau yoor teclmisclie adïiezBüen
arbitrage,
r Geachte Redactie.
AVij hebben met .belangstelling kennis ge
nomen van hetgeen door u over ons Bureau
gezegd werd in uw nummer van 6 Dec. j.l.
Mogen wij naar stanleiding daarvan nog
enkele mededeelingeu doeii om de onduide
lijkheid in het prospectus op te heffen?
ITit den aard der zaak, waar wij in het
prospectus wijzen op-de noodzakelijkheid van
onpartijdig advies, daar is het ons streven
om ten allen tijde en in ieder geval onpar
tijdig te oordeelen.
Wanneer het mocht voorkomen, dat ons ad
vies onder den invloed zou- staan van reeds
ger/i-ren adriezen, daar zullen wij zeer zeker noeli
als arbiter noch als deskundige kannen en
willen optreden.
De leden hebben onderling een contract,.
dat in hooge mate een waarborg geeft dat
zij onpartijdig zullen oordeelen, daar ieder
lid van het Bureau het recht heeft, liet uit
treden ran een ander lid te verlangen, wanneer
diens partijdigheid bewezen kan worden,
bovendien kaïi op voorstel van eerstgenoemd
lid, door een uitspraak van drie te
Hotterdarn ingeschreven advokaten, aan het lid dat
vervallen verklaard wordt een boete worden
opgelegd.
De zin over arbitrage heeft de bedoeling
en in de contracten, die dagelijks afgesloten
wordun, het eindartikel: Alle geschillen over
de uitlegging dezer overeenkomst, zullen
worden onderworpen aan drie scheidslieden,
als goede mannen in het hoogste ressort
naar billijkheid oordeelende. Ieder der par
tijen benoemt een scheidsrechter, welke te
zanieii een derden scheidsrechter zullen aan
wijzen," te doen vervangen door den zin:
alle geschillen enz. zullen onderworpen wor
den aan drie arbiters, aan te «ijzen door
het Centraal Bureau voor Technische Ad
viezen en Arbitrage."
l'it den aard der zaak zullen nooit alle
arbiters lid kunnen zijn van het Centraal
Bureau, daar geen enkel vak bij ons door
drie leden is vertegenwoordigd.
De buiten het Bureau staande deskun
digen, die mede voor de arbitrage worden
aangewezen, zullen vooraf moeten verklaren,
dat zij zich aan de grondregelen van het
Centraal Bureau onderwerpen.
U beleefd dank zeggende voor de opname
van deze regelen, teekenen wij
Hoogachtend,
Centraal Jiurean voor technische
adeii'zen en arbitrai/e
TEX BOSCH, D-ii-ecteur.
QnitaDtiëa en handelspapier,
De post verzendt tot een zeker bedrag
«juitantiën en handelspupier, die tot tweemaal
toe aan den schuldenaar worden aangeboden
en zoo er geen betaling plaats heeft gehad
weer naar den afzender worden teruggezonden,
die dan nog eens port moet betalen en boos
is dat de schuldenaar ze niet heeft willen
ontvangen; daarop wordt dun soms door den.
schuldenaar bericht gezonden dat hij onkundig
van de <[iiitantie, is, daar men verzuimd heeft
er hem van in kennis te stellen dat do
postbeambte quitantiën op hem aangeboden heeft.
Nu heeft de heer M. C. Helers een doel
treffend middel gevonden, waarmee ik mij
Vdlkomcn vereenigen kan en dat alle
nioeielijkheden uit den weg kan ruimen nl.
dit: Al< do postbeambte bij het aanbieden
der inütantie voor de eerste m a ui
geembetaling ontvangt laat hij coii gedrukt bowijsje
achter waarop do naam van don afzender,
het bedrag en de datum wanneer de
postbeanibte terug komt vernield staan. Volgt bij
het tweede bezoek nog geen betaling, dan
wordt de i|nitantie nog een paar dagen aan
hot postkantoor bewaardt; door deze wijze
van handelen zouden vele moeielijkhedeii
voorkomen worden. Velen toch zijn over dag
niet iu hun woning te treffen en keeren
eerst dos namiddags of's avonds daarin terug.
ian fle apten m politie
tBlegrainöezorgers en brieyeitetelte
De processie-schillij van DerMerfD.
In het laatste nummer van dit Weekblad
(29 Nov. 1903) beweert de heer \V. Steenhoff
De bovengenoemde lieden moesten in den
winter van kaplaarzen, die tot aan de knie
kwamen benovens van mantels met kappen
en sluithauden voorzien worden, vervaardigd
uit een donkere stof eii met beenon knoopen .
bezet. De jassen kouden eene lengte van een
bandbreedte- van den grond verwijderd zijn
en in vorm overeen komen aan de thans
bestaande schilderj assen. Deze kloeding komen
die lieden bij het gure weder goed te stade,
daar zij uit den aard hunner betrekking
zich meer blootstellen aan het oploopen van
een ziekte dan elk ander. Immers brengt
hun functie mede, dat zij verplicht zijii
soms lang aan een deur te wachten eer men
hun bescheid op hunne commissie geeft.
Deze kleeding moest hun gratis verstrekt
worden. Te Rotterdam zijn de lieeren inspec
teurs van politie van mantels met kappen
en sluitbanden voorzien, waarvan bij guur
weder door hen een gretig gebruik gemaakt
wordt, wat dus een bewijs is, dat genoemde
modelmantels uitstekende diensten aan den:
belanghebbende bewijzen. S.