De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 13 december pagina 8

13 december 1903 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEDAMMER WEEEBLAD VOO R N E D ER L A N D. No. 138.1. Int. Rumeensche ...... 93% 94 Java ........ , . . 49 47 Koninklijke . . ...... 494 494 - c. V. a. ..... 490 493 Moeara Enim ....... 94% 97 K Moeri Ilir ........ 51 48M Oliebronnen in Hannover. . . 215 216 Perlak A ......... 134 142 B ..... .... 58 H 71 K Russian ......... 159% 171 Schibayeff ...... , . 90 84K c. v. pref. . . . . 93 K 95 Shell ..... . . . . . .122-112 Sum. Palembaag ....... 62 61 Omtrent den brand op de terreinen van de Schibayeff werd heden per telegraaf bericht dat de schade ten volle zou geassureerj-zijn. De Standaard OU die op ISjlezer ander maal 'n kwartaalsdividend betaalbaar stelde, heeft mi gedurende het boekjaar 1903, 44 pCt. «titidemi uitgekeerd. Voor de vroegere drie jaren was dat respectiveljjfc 43, 48 en 33 pCt. Staar het uitgegeven aandeelenkapitaal 97 % mülioen dollar bedraagt werd hierop in 1903 bijna 43 oaillioea dividend uitgekeerd. Thans zou d« Standard zich ook in Rumeoiëgeïn troduceerd hebben, zij 't dan ook op indirecte wijze. De heer Southard, directeur der Stan dard zou er in geslaagd zijn in Rumeniëeen petroleuvazaak te zijnen, name te doen in schrijven. Plaatsruimte gebiedt mij uit 't verslag der Int. Rumeensche, waaruit ik ,de vorige week bereids eenige belangrijke mededeelingen deed, nu slechts aan te stippen; De productie is tegenover het voorlaatste boekjaar wederom aanmerkelijk gestegen en wjj hebben alle reden om aan te nemen, dat ook het loopend boekjaar tegenover het laatste een aanzienlijke vermeerdering zal aantoonen." D« Moeara Enim geeft in de laatste maan den bijzonder goede productiecijfers. Voor November bedroeg de productie 234.600 units geraffineerde petroleum. Dit cijfer is 30.000 iooger dan dat van October en 't is 't hoogste van alle tot nog toe maandelijks gepubliceerde , productie-cijfers. Onder de fabrieken zie ik 'n opvallende verbetering voor de 4 H pCt. obiigatiën N1 ed. Margarine fabriek te Weenen en wel van 38 tot 50. Dat schijnt nog 'n buitenkansje. Redea is mij nog niet bekend. Een gunstige uitzondering door 'n stijging van 229 tot 270 maken onder de mijnbouw maatschappijen de aandeelen Redjang Lebong. Een dividend van 20 pCt. wordt verwacht. Eveneens zie ik 'n goede uitzondering onder de europeesche diversen voor de aan deelen Nieuwe Afrikaansche Handelsvereeniging, die de stijgende richting der laatste weken kon voortzetten door 'n verbetering van 80 % tot 89%. Het Vriesseveem, de voorgaande week van 87 tot 83 teruggeloopen kon zich nu weer op den prijs van 87 her stellen. In het rijk van .'. Vrouwe. Fortuna is meer achter- dan vooruitgang te constateereu. Het meest leden de Russische loten van '66, en de Ryks Adels Agr. bank loten. De zes en zestigers staan boog in vergelijking althans van de .Rijks Adels. .Over 't' algemeen ?staan de loten hoog. Wat wordt toch de grillige, ge blinddoekte vrouw om hare gunsten gevleid. Toen ik Maandagochtend ruim 9 uur op den Dam kwam werd op de stoep van het kan toor der Staatsloterij al queue gemaakt door mannen en vrouwen uit den kleinen burherstand. Hoop doet leven. Amst., Marnixstr. 409. Bussum, Borneo". ]OD , 10 L)ec' HiluiiiiNiiiiiiitriiiinriiiiuiMiriiiiiMiiiutiiiiiiHUitniiiiiiiiMiiiiiiuiiiiiiK ?': -Een RlA .GELJH,' schrijver van 'De reis naar Hedanië, Iets over hallucinaties en over mr. J. A. l<evy, Amsterdam, S. L. van . Looy, 1903, 'blzz.' 15. Dit werkje is een anti-critiek van mijne., te dezer plaatse, 23 Aug. j.l. opgenomen, beoor deeling des aangeduiden romans. Aan den titel dier foeoordeeling, ontleen^ Ria Gelmi dien der anti-critiek, en aan .de gemoeds stemming bij henï(of haar), door 'mjjne be-. schouwingen, gewekt, dankt de ; galerij, op persoonlijke lieftijkheden belust, cc eenigen aan mijn adres. Ik ga ze voorbij. De vermel ding van het boekske, te dezer plaatse, is het gevolg van een wensch des schrijvers zelven, door de redactie, mij kenbaar gemaakt, en door mij ingewilligd. Drie bezwaren brengt de schrijver te berde. Bet eerste is, dat ik zijn boek niet gelezen zou hebben. De schrijver aanvaarde de ver zekering, dat ik die moeite wel degelijk mij heb getroost. Noopte mijn recesentenplicht niet tot volharding, ik had het werk, zoodra . het gevoel van walging mij bekroop, en dit was reeds zeer spoedig het geval, uit handen gelegd. Gelooft de schrijver deze mijne ver zekering niet, ik kan er verder niets aan doen. Des schrijvers tweede bedenking is, dat ik mijn oordeel niet gemotiveerd zou hebben. Toen eens, in het bijzijn van een wijsgeer der Oudheid, de beweging geloochend werd, stond hij op, en liep, met de woorden : solvitur ambulando : Als ik ga wandelen, zij t gij weer legd. Zóó, hier. Men herleze mijne critiek, en des schrijvers klachte zal ongegrond blijken. Als derde grieve wordt aangekondigd, dat ik citaten uit hun 'verband gerukt zou hebben. Het betoog daarvan is ev'emvel uitgebleven. Het wordt zelfs overbodig verklaard, onder aanvoering der stelling : Wie fatsoenlijk antwoordt op '11 bewijsvoering, haalt die bewijsvoering aan, en niet alleen de stelling" (13\ Past men dit voorschrift toe, bij een woüld-be-roHian, waar aan de bewijsvoering" van alle zijden, ook door babbelkousen, wordt deelgenomen, dan zou de schrijver eerst dan voldaan zich gaan toonen, wanneer men zijn boek zoo ongeveer overdrukt. Als middel van propaganda niet onaardig bedacht, ik ver moed echter, dat de redactie van dit blad, de ruimte daarvan, beter besteed zou willen zien. Laat ons aan het ja zeggen, mijnerzijds, en het neen knikken, van de zijde des schrijvers, een eind maken. Het is onvruchtbaar en belachelijk gedoe. Ieder weet, dat schrijvers, aan wie verweten wordt, dat zij zich leenen tot het verbreiden van even gevaarlijke, als nietswaardige leerstellingen, door een betoog van dien aard, nu juist niet rooskleurig wor den gestemd. De eigenaardige wijze, waarop die boosheid, hier, zich lucht gaf, vergeef ik den schrijver gaarne. Wanneer hij echter zegt: Ik stel 'n nieuwe oplossing van de sociale kwestie voor" (15), moet ik helaas ! ook die illusie hem ontnemen. Goede hemel ! nieuw ! Jaren geleden reeds (1893) schreef dr. J. Jiülf een boek, getiteld: Das Erbrecht als Erbübel im Hinblick auf die zukünftige Entwickelung der menschlichen Gesellscfeaft," (Leipzig, W. Friedrich). Het zijn dezelfde malligheden, met dezelfde nai'eve wereldhervörmingszucht. Des schrijvers werk kan dat van zijn dnitschen geestverwant gezelschap gaan houden. Les .deux font l» paire. Amst., Dec. 1903. J. A. LEVY. NIEUWE UITGAVEN. FHAXf AISE en FKAXC AISE, II. Hoe de vrouw der toekomst wezen moet. Naar het Fransch van MARCEL PKÉVOST, door HELENE TEN BRIXK. Over Thfosojie. Open brief aan de lezers van De Tijd en aan de katholieken van Neder land in het algemeen, door CIIR. J. SCIIUVER. Amsterdam, Schalekamp v. d. Grampel & Bakker. De .nüuwe beurs te Amsterdam, en de proletari'érs (Tborop, Derkindi'ren, Bsriage), door E. R. Amsterdam, J. A. Fortuyn, Robert Vruin's verspreide geschriften. Afl. 46. Den Haag, Martinus Njjhotf'. De Liefde Sticht. Almanak voor het jaar 1904. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Wat is het spel der kinderen ? De verhou ding er van tot de opvoeding en het onder wijs. Een physiologische vraag door JOHN STRATCHA'X, M. D. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf De Shah van Perzi'éin -Holmestrand, door ELIAS KRAEMMER. Uit het Noorsch vertaald door, mevrouw VAN DER STEMPEL?DB BOEK. No. 167 van Warendorfs Novellen-Biblio theek". Amsterdam, Van Holkema & Wa rendorf. Inhoud van Tijdschriften. Teekenen des Tijds, Tweemaandelijksch Tijd schrift, arl. 6: Toespraak bij den aanvang der academische lessen 1903?1904, door L. Knappert. Het vrijzinnig protestantisme, door F. Dykema. Zending, door J. N. Wiersma. De Militaire Gids, 12e afl.: Eigen gedach ten. - Van eigen bodem (eenige beschou wingen van onze weermacht; De waarde der traditie in het leger; uniform.) Terugblik, door R. Het slepend gevecht, door Ram en Thomson. De ontwikkelingsgang deimilitaire denkbeelden, door H. R. Boever. Vestingartillerie, door Kollewgn. De weermacht en de volksvertegenwoordiging, de wijziging der rnilitiewet 1901. De Katholieke Gids, 12e afl. : Hoe de Pausen beminden, door P. M. Bots, pr. Aan mijn vriend d. B. bij het afsterven zijner moeder, door J. de Kas. In de hut, door J. de Ras. Eerbied voor de dooden, door J. Ruijter, pr. Eigen Haard, No. 50: Zijn zoon en zijn huis, door L. E., II. De reuzen-lelie, door J. K. B., met af b. De havenwerken van Rotterdam, door Wouter Gooi, met af b., III. Alleen thuis,, door Kikao, Van Pesthuys tot Ethnographiseh Museum, met af b., (slot). Feuilleton. iiiiiiimniiMjtMmiiiimtnmii mniuiiiiimiminiliMimiimiimiiiHiMi UIT DE NATUUR XLIII. -Hoe de dieren sterven. Niet ver van mijn tent in de wildernis, vertelt William Long in zijn School of the Woods, ontsprong een boekje. Daar ging ik dikwijls heen, niet om te drinken, maar alleen om er stil een poosje uit te rusten en kalm toe te kijken, hoe het koele water opborrelde tusschen de draaiende keisteentjes en dan wegsloop tusschen de varens en mossen, om ook verderop lust en leven te brengen. Terwijl ik daar zoo zat te kijken, kwam er dikwijls het kleingoed van 't bosch, onweer staanbaar gelukt door het zachte getokkel deidruppels, om.' er zijn dorst te lesschen. Zagen ze mij, dan doken ze' snel terug tus schen de varens, om ongezien naar mij te kijken en te luisteren ; maar het kleine beekje klokte en klikte zoo rustig en stadig; zij kwamen ten leste altijd terug en, namen mij, eerst wat schuwtjes, toch maar tot hun maatje, omdat ik bij hun bron zat. Eens' zat er een kleine rietaanger op een groote varenveer, 'die over de bron hing als oin" hem te beschermen. Ik had het vogeltje al eenige dagen achtereen opgemerkt, als het rustig in het onderhout zat of stilletjes over het beekje fladderde. Mijn rietzanger dronk niet vaak, maar scheen er te komen omdat hij van het plekje hield, net als ik. Hij was ond en zonder gaaike; tusschen de donkere veeren van 't kopje liepen grijze streepjes en, zooals bij oude vogels meer 't geval is, de schilden op zijn pootjes waren gerimpeld. De ouderdom scheen hem verstandig te hebbeu gemaakt, want hij toonde al heel spoedig geen vrees meer voor mij ; hij ging maareen beetje opzij, als hij op mijn plaatsje zat en kwam soms vlak naast mij zitten, terwijl ik in de bron keek. Git-teren was hij nog rustiger dan gewoon lijk, ik strekte langzaam mijn hand naar hem uit; hij bood geen weerstand, toen ik hem opnam, ging bedaard op mijn vinger zitten en sloot de oogjes. Zoo zat hij een half uur, blijkbaar volko men op zijn gemak; knipte van tijd tot tijd slaperig met de oogen en opende ze even heel wijd, toen ik hem op mijn vingertop een druppel water bood. Toen 't schemerig werd en alle stemmen van het woud allengs zwegen, zette ik mijn oude vriendje op een lorkehtak, waar hij dadelijk indutte en al rustig sliep, vóór ik weg was. Van morgen zat hij nog dichter bij liet beekje op een laag takje van de groote lork. Weer vleide hij zich behaaglijk rond in mijn hand en dronk dankbaar de druppels van niijii vinger. Tegen donker kwam ik terug. Daar hing hij aan een dunnen dennewortel, het kopje omlaag, zijn eene pootje omklemde den wor tel, zijn bekje reikte net aan 't water. Hij was in slaap gevallen, kalm en vredig, heel dicht bij de bron, die hij zijn heele leven had gekend en liefgehad ; 't stille water rimpelde op tot het snaveltjo en hield zijn beeld in 't hart tot zijn laatste oogenblik. Hoe sterven de dieren? Kalm, vreedzaam negen keer van de tien, zooals de kleine rietzanger bij de bron, die hij liefhad. Het eenige ongewone bij dit geval bestond hierin, dat weetgierige oogen van een deelnemend mensch liet zagen. Verreweg de meesten sluipen weg naar de eenzaamheid, die zij beminnen en leggen zich, door niemand be spied, daar neer waar de groene bladeren hen bedekken en verbergen zullen voorde oogen van vriend en vijand tevens. Wij ontdekken ze daar zelden, de stervende of gestorven dieren ; want een instinct drijft hen, om zoo ver mogelijk weg te vluchten in het dichtste gewas. Wij zien alleen de uit zonderingen, den kwartel in de klauwen van een havik, de vlugge eekhoorn in den bek van een wilde kat of een marter; maar de groote menigte moet den regel aangeven; die kiezen hun eigen plaatsje om de oogen voor_ 't laatst te sluiten, even kalm als wanneer zij zich neerzetten oni te slapen; en die blij ven voor ons verborgen. Er bestaat een zonderlinge karaktertrek, een vreemde neiging bij vele dieren, die dat wegsluipen bij ziekte of verzwakking, ver van vrienden en soortgenooten, zou kunnen ophelderen; en meteen verklaren, waarom wij zulk een verkeerde, dwaze opvatting hebben van den dood der dieren, als was 't altijd iets tragisch gewelddadigs. Alle zoog dieren en vogels hebben een sterken tegen zin, oen onverklaarbare!! afkeer tegen een afwijking of een ongewoonheid in 't uiterlijk van hun stam- of soortgenooten. Behalve in enkele gevallen, die steeds uitzonderingen blijken, dulden de vrijlevende zoogdierenen vogels geen kreupel of mismaakt of ziekelijk dier in hun gezelschap. Zij vallen woest op'den stumper aan, jagen hem meedoogenloos uit hun gezelschap of dooden hem. Wanneer nu een dier, oud eii zwak gewor den, de hulpeloosheid, de gebrekkigheid, die hem langzamerhand overweldigt, sterk begint te voelen, iets vreemds in zich be merkt, iets afwijkends van bet gewone leven, dan sluipt het weg; het dier gehoorzaamt dan aan de groote wet van bescherming tegen gevaar, die zijn heele leven heeft beheerscht; den dood kent het niet, het gaat zich verbergen tegen een gevaar en denkt gelukkig ontsnapt te zijn als het zich goed gedekt heeft neergelegd onder de struiken en voor den laatsten keer inslaapt. Herhaaldelijk heb ik dit opzettelijk en toe vallig waargenomen bij wilde en ook wel bij tamme dieren. Eens vond ik een ouden beer, dien ik goed kende, midden in den zomer dood liggen ; in dezelfde houding en in dezelfde holte onder een boomwortel, waarin hij zich sedert jaren geregeld tegen den winter neer legde om den langen slaap te doen. In andere gevallen schijnt iets van tevre denheid te blijken over een welgeslaagde list. Zoo met sommige eenden die onder duiken, zich onder water aan een tak vast klemmen en daar sterven, in de meening ook nu weer volkomen ontsnapt te zijn aan hun vijanden. Somtijds ook is 't een flauw, onduidelijk instinct, dat de dieren tegen den sterveiistijd oproept om te gaan, waarhoen weten zij niet, maar ver weg. Zoo trekken de Caiiadeesche rendieren dan dikwijls ver weg naar plaatsen waar ze nooit geweest zijn, waarheen geslacht op geslacht van hun voorouders hun is voorgegaan; en daar gaan ze liggen, de lorkeiitakken wuiven en suizen vriendelijk boven hun hoofd, ze weten niet wat hun scheelt, dat ze zoo slaperig zijn, waarom ze geen trek hebben in mos of water ; en ze ster ven in den slaap. Ook overvalt oude dieren wel plotseling een sterke aandrift om snel weg te trekken; zoo vliegen oude vogels soms rechtuit rechtaan de zee tegemoet, altijd verder, tot ze niet meer kunnen en de moede wieken samen vouwen. Ze zijn al ingeslapen voor de oceaan hen opvangt. Op een of anderen dag zult u zien, dat uw oude kanarie onophoudelijk tegen de tralies fladdert en de zou l:mg niet gebruikte vleu gels gedurig slaat tegen de kooi, waarin hij zoo vele jaren blijmoedig heeft gewoond. Open dan het deurtje, want er is een stem, die hem roept om te komen, 4e stem van zijn vergeten voorouders. Morgen is hij dood. Zeker, er komen tragedies en catastrophen voor i 11 't dierenleven. Maar voor wie meer met zijn oogen dan met zijn verbeelding rondziet in de bosschen, blijken ze nog veel zeldzamer te zijn dan in de monschenwereld. Evengoed als de groote meerderheid der menschen niet door aardbeving, sneeuwval, oorlog of hongersnood sterft, maar meestal kalm op hun bed, zoo sterven ook verreweg de meeste dieren, kalmer nog, op een bed van eigen keuze. Wanneer de mensch nu maar niet tusschenbeide kwam, dan werden er maar weinig drama's afgespeeld in de bosschen. Ken uil stoot op een patrijs, meestal de zwakkeling naar lichaam of geest uit de klucht:een hak, een houw, het beestje is dood of gevoelloos en twee jonge uiltjes smullen. Juist in die gevallen waarin wij groot mede lijden hebben met de arme dieren, speelt de verbeelding ons parten en blijkt de natuur genadig te zijn. Zoo zijn broedende vogels waarvan zoovele hulpelooze wezentjes afhan kelijk zijn, beschermd door ongeloofelijke voorzorgen; zelfs een vos, die er vlak langs heen draaft, kan ze niet ruiken. En mocht de moeder vullen, wel dun. nog hongeren de kleintjes niet lang/aam dood, zooals wij zouden verwachten. Zij roepon, om eten en moeder is niet nabij, om ze te sussen en te leeren dat stilzijn de hoogste wet is van 't bosch voor zulke hulpbehoevende schepseltjes. Zij schreeuwen weer. de kraai of de we/.e.l hoort het en er komt snel een eind aan het broed se!. Te snel om van pijn of lijden te kunnen spreken. Zoo gaat het in de bosschen. E. HEI M A.\~s. ibzn. QJnazzoni Werving van Marinematrozen. Antwoord aan «Luitenant", die zich blijkbaar ook voor dit onderwerp interesseert. Wanneer een ieder zich de moeite gaf'om te lezen eij bovendien ook een ieder in staat ware om zonder veel omslag mijn artikel in J)e Amsterdammer van l November 1.1. te leggen naast wat L. noemt een betoog" in dit blad van G December, dan ware het voldoende het volgende op te merken dat ik heusch op de hoogte hen en weet wat ik zeg. Ter rechtvaardiging van mijne schriftuur" echter het volgende: 1. Waar ik in mijn artikel wijs op de bestaande bepaling, dat een jongen, wegens bijzonder gemis aan aanleg'' op voordracht van den commandant kan worden ontslagen, blijkt daaruit voldoende dat ik in-! op de hoogte was van de nieuwe bepalingen die L. zich de moeite geeft om te citeeren. Daar citeeren hoogst vervelend is voor den lezer deed ik het niet; ook vond ik onnoodig den lezer op oude bepalingen te ver gasten. Men kan echter zien uit het citaat van L. dat de strekking van de bepalingen, niettegenstaande de eenigszins milder schij nende woordenkeus, niet veranderd is, n.l.dat een commandant jongens kan ontslaan in gevallen zooals ik zeide m. a. w. als het hem goeddunkt. Ik vraag echter nogmaals: Wat, indien zpo'n jongen te fatsoenlijk is om zich onwillig of onzindelijk voor te doen, ?met het doel om er wit gezet te worde», en pok niet te dom is voor de Marine? En ik vraag u, waar is de bepaling, die den jongen de gelegenheid opent om, wanneer hij zich voor den dienst niet de man voelt, zonder eerst die eigenaardige karaktereigen schappen'' te toonen, op een behoorlijke wijze en op zijn versoek ontslag te krijgen? Ik neem gaarne aan dit deed ik al in mijn vorig artikel dat de bepaling goed bedoeld is, maar weinig measchkundig is ze zeker. Hoe stelt men zich dan toeh wel voor dat die ^eigenaardige karaktereig-enxchappen" aan het licht komen. Stelt men zich voor, dat dit te bemerken zal zijn uit, b.v. diepe neerslachtigheid van den jongen, uit levensmoeheid en poging tot ontvluchten of tot zelfmoord? Moet de jongen eerst tot een zoodanige moreele depressie komen dat het zijn commandant, of laten we zeggen den officier zijner afdeeling opvalt? Is dat de bedoeling? Mogelijk. Maar men rekent verkeerd als men verwacht dat in dergelijk geval een gezonde jongen, en van zulken leeftijd en ? zulke opvoeding, zelfs de besten niet et na gesproken, zichzelf een bedwang op kan en zal leggen, zóódat een moreele depressie ontstaat die zich niet in dadelijkheden open.baart. Kortweg gezegd dat: de jongen wil wel graag weer er uit: vraagt hij het zelf dan moet hij motiveeren op zijn gunstigst genomen, anders zegt men eenvoudig tot hem: Wel mijn jongen je hebt je zoogoed gedragen, dat ik zou zeggen dat het toch nog al gaat, hè? Wat doet hij dus: hij tracht zijn eigenaardige karaktereigen schappen" te demonstreeren, en liefst zoo duidelijk mogelijk natuurlijk. En hoe moet hij dat doen? Door insubordinatie, wegloopen. Onwilligheid, in n woord door vergrijpen tegen de discipline. Kan daarbij nu een commandant lijdelijk toezien? neen, hij moet die vergrijpen tegen de discipline, zij het aanvankelijk licht, straffen. Dit kan elke leek vatten. En we vroegen daarom, den jongen gelegen heid te geven, na een zekeren proeftijd 'we zeiden b.v. een jaar zelf zijn ontslag aan te vragen. Dan noodzaakt men hem niet tot demonstraties, die op zijn hoofd, onverbiddelijk, moeten neerdalen, voordat hem de valreep wordt geopend. Jk vat niet, "dat L. dit niet vat. En als hij misschien iets anders meende, b.v. dat het openen van den valreep een gevaar lijke proefneming" of iets dergelijks koude zijn, waarom zeide hij duf dun niet? Ik vind het dan ook onnoodig in te gaan op liet door L. als zoo belangrijk op den voorgrond geschoven geval van vier jongens die wegens gemis aan aanleg ontslagen zijn. Een ieder ziet in, dat al kan een zeer welwillende, humane commandant in de bepalingen ruimte vinden om in bedoelde gevallen tegemoet te komen, dit in geen geval aan den jongen zekerheid waarborgt, dat hij op een fatsoenlijke manier er uit kan komen, als hij niet aardt in den dienst. Mogelijkheid is nog lang geen recht! liet komt me voor, dat liet alzoo niet tot L. is doorgedrongen, waarom de vraag eigenlijk ging. 2. Wensch ik mijn dank te betuigen aan L. voor de mededeeling dat hot 12jarig dienstverband verkort is tot een 11jarig, en wel !S jaar actief dienen en ifjaar in reserve".. Ik wist liet, maar dat sluit den dank niet uit, en L. kon niet weten, dat ik liet wist, want ik nam niet de moeite om nu, eens alles te laten zien wat ik wel wist. De drie jaar reserve, een last ongeveer gelijk aan die der rustende schutterij, meende ik den lezer wel te kunnen sparen. 3. L. meent dat ik niet goed geïnfor meerd heb. alvorens te schrijven als ik deed. Ik informeerde en werd ingelicht. Of ik goed werd ingelicht en door wien ? Discretie verbiedt mij hierever verdere uitlatingen te doen. L. zegt dat de bepalingen reeds in wer king zijn ; dit had ik </i7/o<W, maar nam het niet voor mijne verantwoording. We nemen liet gaarne aan, als L. het zegt. Des te beter. Ik noodig hem echter uit, mij. zij 't ook i slechts particulier, den jii/f/cn iln/inii en het i nummer van liet Sttii(1nti!«tl mede te deelen, j waarin dit K. lï. te vinden is. ! Overigens doet dit natuurlijk niet tot ons pleidooi ai'. Wat nu de welwillende opmerkingen aan het adres van mr. Kerdijk betreft, het ligt natuurlijk niet op mijn weg die te beant woorden. Of mr. K. zelf er lust toe zal ge voelen, vooral, daar L. blijkbaar niet gelezen hoeft de rectificatie, welke mr. K. schreef in het Sor/m/l \\'<"l,'b'i_iil van :il October II. juist betreffende die nieuwe aannemingsiiepaliiigcn, 't zou mij verbazen! Maar het komt mij voor, nog al voor de hand te liggen, dat men vroeg naar de vorderingen, van een zaak, waaromtrent X.K. verleden jaar een onderzoek had toe gezegd, en waaromtrent men bij deze be grooting niets naders vernam. Men'1 is niet ge-.'enseevd, in zoo'n geval onderhands te gaan informeeron bij bureaux aan het Depar tement of bij particulieren. Vooral in dezen tij l, waarin onderhandsclie berichtgevers zoo onbetrouwbaar blijken, moet men daar mede voorzichtig zijn. Ik maak van de gelegenheid gebruik om een opmerking toe te voegen aan mijn oor spronkelijk betoog, en wel naar aanleiding van het gevraagde proefjaar, /ou het niet wenschelijk zijn misschien, om de j on ge n s_ eerst een proefjaar aan boord van een actief' schip te doen doorbrengen, en alzoo roordat de eigenlijke opleiding begon? 7e konden zich dan eigenlijk pas eenig idee vormen van den dienst, zooals liij is op een varend schip. Dit ter overweging. Ik besluit met de hoop, dat in deze rich ting iets tot stand moge komen. I~k zal me onthouden van het toeroepen van welgemeende raadgevingen aan L, XAVTII.US. dat de processie-schilderij van Derkinderen indertijd van de zyde der' lastgevers zoodom miskend" is geworden. Ondergeteekende verzoekt den heer Steenhoff zeer vriendelijk te willen meêdeelen op welke gronden deze zijne bewering steunt. B. H. KLÖNNB. * * ^ 'k Vraag me af: zou ik soms de beteekenis van het woord miskennen" niet weten? Maar die nu eens in de kerk op het Bagijnenhof gaat kijken naar het pronkwerk, dat daar als wandversiering moet dienst doen en dan bedenkt dat daartoe de Processie werd onwaardig gekeurd, zal misschien wel eert "ander, maar toch synoniem woord ge bruiken. Of is het soms waar, dat de heereii lastgevers, al erkennende de schoonheid in het werk, het toch niet.wilden aanvaarden, wijl de schilder zich niet hnd willen schikken. naar zekere eiwyhen, tegenstrijdig aan zij,n opvatting? 'k Geloof het niet; maar zelfs dan is de weigering nog een domme mis kenning te noemen; want beter dan in eeii kerk een schilderij met een serie por tretten van tegenwoordige geestelijken te bewaren, is het toch daar een majestueuze afbeelding van dien vromen en plechtiger» optocht eeuwig voor oogen te hebben, 'k Be doel maar, men geeft immers nie.t de voor keur aan een archiefstuk boven een kunst werk. W. STEENHOFF. Centraal Bureau yoor teclmisclie adïiezBüen arbitrage, r Geachte Redactie. AVij hebben met .belangstelling kennis ge nomen van hetgeen door u over ons Bureau gezegd werd in uw nummer van 6 Dec. j.l. Mogen wij naar stanleiding daarvan nog enkele mededeelingeu doeii om de onduide lijkheid in het prospectus op te heffen? ITit den aard der zaak, waar wij in het prospectus wijzen op-de noodzakelijkheid van onpartijdig advies, daar is het ons streven om ten allen tijde en in ieder geval onpar tijdig te oordeelen. Wanneer het mocht voorkomen, dat ons ad vies onder den invloed zou- staan van reeds ger/i-ren adriezen, daar zullen wij zeer zeker noeli als arbiter noch als deskundige kannen en willen optreden. De leden hebben onderling een contract,. dat in hooge mate een waarborg geeft dat zij onpartijdig zullen oordeelen, daar ieder lid van het Bureau het recht heeft, liet uit treden ran een ander lid te verlangen, wanneer diens partijdigheid bewezen kan worden, bovendien kaïi op voorstel van eerstgenoemd lid, door een uitspraak van drie te Hotterdarn ingeschreven advokaten, aan het lid dat vervallen verklaard wordt een boete worden opgelegd. De zin over arbitrage heeft de bedoeling en in de contracten, die dagelijks afgesloten wordun, het eindartikel: Alle geschillen over de uitlegging dezer overeenkomst, zullen worden onderworpen aan drie scheidslieden, als goede mannen in het hoogste ressort naar billijkheid oordeelende. Ieder der par tijen benoemt een scheidsrechter, welke te zanieii een derden scheidsrechter zullen aan wijzen," te doen vervangen door den zin: alle geschillen enz. zullen onderworpen wor den aan drie arbiters, aan te «ijzen door het Centraal Bureau voor Technische Ad viezen en Arbitrage." l'it den aard der zaak zullen nooit alle arbiters lid kunnen zijn van het Centraal Bureau, daar geen enkel vak bij ons door drie leden is vertegenwoordigd. De buiten het Bureau staande deskun digen, die mede voor de arbitrage worden aangewezen, zullen vooraf moeten verklaren, dat zij zich aan de grondregelen van het Centraal Bureau onderwerpen. U beleefd dank zeggende voor de opname van deze regelen, teekenen wij Hoogachtend, Centraal Jiurean voor technische adeii'zen en arbitrai/e TEX BOSCH, D-ii-ecteur. QnitaDtiëa en handelspapier, De post verzendt tot een zeker bedrag «juitantiën en handelspupier, die tot tweemaal toe aan den schuldenaar worden aangeboden en zoo er geen betaling plaats heeft gehad weer naar den afzender worden teruggezonden, die dan nog eens port moet betalen en boos is dat de schuldenaar ze niet heeft willen ontvangen; daarop wordt dun soms door den. schuldenaar bericht gezonden dat hij onkundig van de <[iiitantie, is, daar men verzuimd heeft er hem van in kennis te stellen dat do postbeambte quitantiën op hem aangeboden heeft. Nu heeft de heer M. C. Helers een doel treffend middel gevonden, waarmee ik mij Vdlkomcn vereenigen kan en dat alle nioeielijkheden uit den weg kan ruimen nl. dit: Al< do postbeambte bij het aanbieden der inütantie voor de eerste m a ui geembetaling ontvangt laat hij coii gedrukt bowijsje achter waarop do naam van don afzender, het bedrag en de datum wanneer de postbeanibte terug komt vernield staan. Volgt bij het tweede bezoek nog geen betaling, dan wordt de i|nitantie nog een paar dagen aan hot postkantoor bewaardt; door deze wijze van handelen zouden vele moeielijkhedeii voorkomen worden. Velen toch zijn over dag niet iu hun woning te treffen en keeren eerst dos namiddags of's avonds daarin terug. ian fle apten m politie tBlegrainöezorgers en brieyeitetelte De processie-schillij van DerMerfD. In het laatste nummer van dit Weekblad (29 Nov. 1903) beweert de heer \V. Steenhoff De bovengenoemde lieden moesten in den winter van kaplaarzen, die tot aan de knie kwamen benovens van mantels met kappen en sluithauden voorzien worden, vervaardigd uit een donkere stof eii met beenon knoopen . bezet. De jassen kouden eene lengte van een bandbreedte- van den grond verwijderd zijn en in vorm overeen komen aan de thans bestaande schilderj assen. Deze kloeding komen die lieden bij het gure weder goed te stade, daar zij uit den aard hunner betrekking zich meer blootstellen aan het oploopen van een ziekte dan elk ander. Immers brengt hun functie mede, dat zij verplicht zijii soms lang aan een deur te wachten eer men hun bescheid op hunne commissie geeft. Deze kleeding moest hun gratis verstrekt worden. Te Rotterdam zijn de lieeren inspec teurs van politie van mantels met kappen en sluitbanden voorzien, waarvan bij guur weder door hen een gretig gebruik gemaakt wordt, wat dus een bewijs is, dat genoemde modelmantels uitstekende diensten aan den: belanghebbende bewijzen. S.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl