De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 20 december pagina 3

20 december 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Nb.1382 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E RL AN D. 'S**. f "Slidêre: Waar de tegenwoordige wet met betrekking tot deze bedrijven niet past in d'étegenwoordige toestanden, is de gemeente elf' tt>e moeten kotnen, zelf een ongeschreven ?Vrèf toe *e passen en alzoo ia strijd te 'handelen ' met déduidelijke bewoordingen 'der W6t. Een regeling van dit vraagstuk 'verdient dus alle toejuiching. Ook cte regeling van het comptabel beheer 'heeft voorziening noodig. omdat ook hier ^de praetijk in- 'vele getallen anders is dan 'de Bedoeling der wet. Thans is de gemeen teontvanger veelal 'verantwoordelijk voor de handelingen vati personen, belast met de inning van gelden, die niet door hem :zijn aangesteld. Voorts is het gewenscht ;2t(owel in het belang van het algemeen als 'van den ontvanger een wijziging te brengen ift het stelsel der zekerheidstellingen, opdat niet zoovele kapitalen als "tegenwoordig aan 'het verkeer onttrokken worden en de moge-lijkheid geopend wordt tot collectieve 'zekerheidstelling. Het is evenwel niet mijne bedoeling bij \olle punten van deze voorgestelde wijziging stil te staan. Neen, hier wensch ik tot onderwerp van bespreking te maten het geen in het ontwerp voorkomt aangaande :de rechtspositie der ambtenaren in dienst ' der gemeente. Terecht heeft de minister begrepen dat de ambtenaren der gemeente tegenwoordig in geheel andere toestanden leven dan vroeger. Steeds luider weerklinkt de eisch van een regeling" van de rechts, positie .der ambtenaren en werklieden. Wiet la'nger mag hunne positie afhangen van willekeur, maar de rechten en verplichtin gen. zoowel van de gemeentebesturen als 'van de bij hen in dienst zijnde personen moeten wettelijk worden geregeld. Het is t volkomen waar wat de minister zegt: De , behoefte, aan ^een regeling van het arbeids contract heeft zich bij die soms breede schare van arbeiders, die in sommige takken van gemeentedienst werkzaam zijn, in niet mindere mate doen gevoelen dan bij par' ticuliere ondernemingen." En dit geldt ook met relatie tot de hooger gestelden, tot de ambtenaren. Kegeling van het arbeidscon tract en van de rechtspositie is alzoo drin' gend noodig en in afwachting dat de wet in deze een algemeene regeling geeft, beeft de minister weer het deken der gemeente wet met dit lapje opgeknapt, ten einde althans voor de g'emeentewerklieden en -ambtenaren een regeling te verkrijgen. De eisch, dat de gemeenteraad een ver ordening dienaangaande moet scheppen, ?wordt gesteld met betrekking tot al degenen, die in dienst der gemeente zijn en dat is , zeer goed gezien. Evenwel kan ik mij in n opzicht niet neerleggen bij de door den minister voorgestelde regeling en wel waar sprake is van eéri scheidsgerecht. De des betreffende alinea luidt aldus: Indien by een gemeentelijk bedrijf meer ,dan vijf personen in dienst zyn, is voor dat ' personeel de instelling van een scheidsge recht voor de eindbeslissing over discipli. naire straffen verplichtend." , Het voorschrift van het instellen van een . seheidsgerecht wordt dus beperkt tot het gemeentelijk bedrijf. Wat wordt onder zoo'_ danig bedrijf verstaan ? Art. 13 en art. 24 van het ontwerp zeggen ons dat. Art. 13 zegtj dat de gemeente geen ander bedrijf mag uitoefenen dan : a. dezulken, waarbij door middel van lei dingen, in of boven den grond, eenige stof onder bereik der verbruikers wordt gebracht óf hun diensten worden bewezen, b. door instellingen, inrichtingen en onder nemingen ten dienste van het verkeer, den ' landbouw, de nijverheid en den handel, bankinstellingen daaroneer niet begrepen. Volgens het slot van hetartikel zijn even wel niet uitgesloten de inrichtingen en instellingen welke strekken tot behartiging der zorg voor de openbare gezondheid en reinheid, en waarbij tevens tegen geldelijke 2) DE TOERST. Ncuur liet Dcenfcli, VAN A. I B S E X. Onze eerste ontmoeting," begon Jutta, voorspelde alles behalve vriendschap voor de toekomst verre van dien. 's Morgens, twee dagen na zijn aankomst, troffen wij el kander bij de badhuisjes. Er blies een halve storm, er stond een zware branding en de ? lucht zag dreigend; daarbij was het tamelijk kond. Ik ben volstrekt niet bang, maar dien ochtend had ik er toch eenig bezwaar in, ? zoo geheel alleen te gaan baden en zette mij op een bank tegen den wand van het badhuisje, om mijn moed te verzamelen. Daar kwam hij aan. Hij was totaal ver diept in de beschouwing van een handvol planten en zou zeker voorbij zijn geloopen zonder mij te zien, indien niet juist op dat oogenblik mijn hoed was afgewaaid en ik, direkt 'jacht er op makend, hem niet bijna omver had geloopen. Nu, 't gaf een bons, want wij hadden beiden harde koppen en het eindigde daarmee, dat ik kwaad van hem wegliep en niet in het water kwam.Hij begon mij vriendelijk maardringend af te raden een bad te nemen,'vertelde dat hij zoo pas uit het bad was gekomen, maar dat hij slechts met de grootste moeite, op handen en voeten kruipend het vaste strand had kunnen bereiken. De branding had hem telkens teruggesleurd en hij had bij het schuren over de steenen een paar bloedige schrammen opgelóopen, die hij mij op zijn blooten arm toonde. Ik lachte, scheepte hem kortweg af en liep naar het badhuisje; hij volgde en wilde mij tegenhouden en toen haalde het eene woord het andere uit; wij stonden tegen elkaar te schreeuwen als een paar omroepers, om het brullen der zee te overstemmen en werden beiden hoe langer h_oe halstarriger. Ik ben een man. .. ik ben sterk, geloof me en vlug, en toch kon ik er ternauwer nood uitkomen," hij wees op de branding, ' en wat is u 1" Wat ik ben? nu ja, een vrouw. Maar vlug en sterk ben ik ook... en in alle geval is 't mijn eigen risico, dat zult n moeten toe geven, en ik wil het nu eenmaal wagen." Neen, dat zult u niet." Och kom? Dat zult u zien." , Juist." vergoeding werkzaamheden worden verricht voor of diensten bewezen of leveringen gedaan aan bijzondere personen. Art. 24 stelt voorts met een gemeentelijk bedrijf gelijk elke gemeente-instelling of' -inrichting of tak van gemeentedienst waar van de geldmiddelen krachtens een besluit van den Baad. afgescheiden van de overige geldmiddelen der gemeente morden beheerd. Hoe staat het nu met de z.g. openbare werken ? Vallen deze onder art. 13 of art. 24? SFaar mijne meening beslist niet. Openbare werken vormt niet een bedrijf, terw\jl deze tak van dienst niet met een gemeentelijk bedrijf kan worden gelijk gesteld, omdat daarvoor volgens art. 24 noodig is het afzon derlijk beheeren der geldmiddelen wat bij deze tak van dienst niet het geval is. Ergo openbare werken vormt voor de toepassing van het door den minister voorgestelde geen gemeentelijfc bedrijf. Hiervan is weer het gevolg, dat voor het personeel bij openbare werken geen scheids gerecht behoeft te worden ingesteld. Im mers wij hebben gezien, dat het instellen van een scheidsgeroaht geëischt wordt, indien bij een gemeentelijk be'Jrijf meer dan vijf personen in dienst zijn. Waarom nu deze uitzondering ? Indien het noodig geacht wordt het personeel bij de gemeentelijke bedrijven tegen een par tijdige uitspraak ingeval van discipliaire strafoplegging te waarborgen, waarom wordt dan deze waarborg niet noodig geoordeeld voor het personeel bij openbare werken ? ?Ik kan dat onderscheid vooralsnog niet inzien en het wil mij voorkomen, dat hier een vergissing heeft plaats gehad. Maar thans iets over het seheidsgereaht zelf. Ik wil do vraag stellen : is het wel noodig en goed, dat deze eisch gesteld is voor alle gemeenten 'i Dat n seheidsgerecht noodzakelijk is voor de grootere gemeenten geloof ik gaarne. Daar bestaat een groot corps van werk lieden en boven deze staan bazen, opzich ters, hoofdopzichters enz; en eindelijk troont de directeur. Het gevolg daarvan is, dat de diresteur zijn personeel niet kent on nooit niet hen in aanraking komt. Hij moet steatls zien door de oogen van zijne onderge schikten. De door hem noodig geoordeelde disciplinaire straffen berusten daardoor niet op eigen onderzoek, maar op een onderzoek door zijne ondergeschikten ingesteld. Nog verder van den werkman staat het college van B. en W. en de Raad. Op dezen grond kan ik het noodzakelijk vinden, dat er ingesteld wordteen onafhankelijk lichaam, geroepen de eindbeslissing- te doen over disciplinaire straffen. Anders oordeel ik echter waar het betreft kleinere gemeenten met een klein corps van werklieden, waar de directeur dagelijks met dezen omga'at, hen kent en daardoor in staat is op betere wijze te berechten. In een zoodanige gemeente acht ik oen scheids gerecht onnoodig, eerder een sta-in-denweg. Wel moeten er bepalingen zijn betref fende den 'rechtstoestand, doch in deze regeling moet niet opgenomen worden het scheidsgerecht. Ik zelf ben door mijn ambsbetrekking eenigermato hiermede pp de hoogte en ik kan verklaren, dat mij niet n geval bekend is, dat een scheidsgerecht gewenscht zou zijn. Dan is het zeer de vraag of er geschikte personen als leden in het gerecht in een kleinere gemeente te vinden zijn. Waar reeds in Amsterdam geklaagd wordt over de moeite om geschikte mensehen voor hot scheidsgereeht te Vinden, daar zal deze moeite in een kleinere gemeente nog veel grooter zijn. Ja, ik vrees, dat het in vele gevallen in het geheel niet zal gaan en wanneer ik dan te kiezen heb tusschen een scheidsgerecht, niet goed samengesteld en het college van B. en W. voor de eindbeWat bedoelt n ?" "Niets; niemendal! Och ja," vervolgde Jutta, zoo kibbelden wij toen, en later werden we zulke goede vrienden. Maar ik was nu eenmaal boos en maalde geen zier om den storm of de bran ding; ik stak den sleutel in de badhuisdeur, stapte binnen en ontkleedde me. Nu zal hij toch wel heengaan, dacht ik. Maar neen. Toen ik door het kleine ruitje boven in den wand keek, zag ik hem op de bank zitten. Onze blikken ontmoetten elkaar en hij groette glimlachend naar boven, 't Was een lastige toestand. Niet omdat ik me geneerde, door hem in mijn badcostuum gezien te worden, heel niet, maar omdat ik nu werkelijk in 't water moest. Want nu mijn boosheid was gezakt, was mijn bangheid weer bovengekomen, en ik dacht te vergeefs erover, hoe ik mij met fatsoen uit de verlegenheid zou redden*. Eindelijk deed ik de deur een'eindje open en vroeg door de kier: Hoe lang blijft u daar nog zitten? Er loopen mensclien op de duinen." Laat ze loopen." klonk het terug.'?Hoor eens, juffrouw," vervolgde hij bedaard, .,ik kan u natuurlijk niet beletten te baden, maar dan gebeurt liet in mijn bijzijn. Ik ga niet heen, eer ik u veilig en wel weer aan land zie." Enfin, als u daar pleizier in hebt," was ik dom genoeg te antwoorden, maar ik was ook weer dol k waad geworden. En toen ik mij door het kijkglaasje vergewist had, dat ei' geen toeschouwers in de buurt waren, stiet ik driftig de deur open en trad naar buiten. Dat is. . . dat is. . ." hij had mij bij den arm gegrepen' en kon van toorn geen woord uitbrengen. Dat is volslagen krankzinnig heid!" barstte hij eindelijk los, 't waait een orkaan... 't is waanzin. Nu, als u per se wilt."' hij rukte de lorgnet van zijn neus. Ziedaar, nu ben ik zoo blind als een mol en we kunnen samen gaan. Gebeure wat wil, we gaan samen! Vooruit!" Ik rukte mij los, vluchtte het badhuisje binnen, kleedde mij aan en was een paar minuten later weer buiten. Ik sloeg de deur dicht, stak den sleutel in mijn zak en liep heen, zonder hem met een enkelen blik te verwaardigen. Hoe vindt u zoo'n begin?" vroeg Jutta. Dat beloofde wat voor 't vervolg, nietwaar? Nu, u zult hooren." 't Was de dag daarna, tegen den avond. Ik kwam van het strand en hoorde door de open vensters van liet logement, pianospel klinken. Ik keek naar binnen en zag hem alleen in het vertrek voor het klavier zitten. Na de belachelijke scène bij het badhuisje. had ik hem zoovee! mogelijk trachten 'te ontwijken; maar nu "kreeg ik eensklaps lust, slissing, dan kies ik zonder aarzeling het laatste. Naar mijne meening heeft de minister te veel gegeneraliseerd en mogen de gemeenten niet over céne kam worden geschoren. Waar voor grootere gemeenten het syheidsgerecht zeer gewcnsüht is, is dat niet het geval voor de kleinere. Kamp e n. Mr. dr. II. S. VELDMAX. IMIHIIMHIIIlmillltllllltNIIlmlIMtlllllttlMMIIIHIHIIIttMItHIIUHIIIIMIUIIIII in de Hoofifdai!, Sinds lang is het geen gewoonte meer twee solisten te doen optreden op de abonnements concerten in het Concertgebouw. Den !) en 10 December is men van dit gebruik afge weken en voor deze nitzonderingsgelegenheid was dit gelukkig. Ware alleen do zangeres Blanche Marchesi als soliste aan het woord geweest, dan geloof ik dat het grootste ge deelte van het publiek onvoldaan huiswaarts zou zijn gekeerd. Thans heeft de heer Flesch, de andere solist, de eer van den avond op gehouden. De heer Flesch speelde in het eerste deel het concert in E. van Bach en na de pauze liet concert in D van Paganini. Met deze keuze gaf de heer Flesch dus te kennen dat hij er aanspraak op maakt te worden gere kend tot de ernstige kunstenaars, zonder echter goheel te versmaden het vuurwerkachtige effect van virtuozencompositien, als l'aganini's concert. Bach's concert is gecomponeerd in den zoogenaamden Cöthener Zeit" en mag als voorlooper beschouwd worden van 's meesters meer beroemde Brandenburgsche concerten. en opzichte' van bouw en inhoud komt het dan ook vrijwel daarmede overeen. Helaas treft men hel niet dikwijls aan op de pro gramma's; vermoedelijk wel omdat do mo derne concerten aan de violisten meer ge legenheid bieden tot schitteren Dat een concert van Bach echter toch door het pu bliek met buitengewone warmte begroet kan worden, bewees het applaus hetwelk den beer Flesch ten deel viel na de voordracht van Bach's concert. Maar zeer zeker heeft die bijval voor een groot gedeelte gegolden de uitstekende wijze, waarop het concert is vertolkt. Inderdaad zeer schoon in stijl en wars van alle uiterlijk effect heeft de heer Flesch dit concert ten gehoore gebracht. Vooral het Ada gio werd met veel gevoel gespeeld, zonder dat aan de eischen van soberheid te kort werd gedaan. In de krachtige, meer forsche ge deelten van het eerste Allegro zou men een ietwat grooter toon gewenscht hebben. Het concert van Paganini levert zoo onge veer alle moeilijkheden op, die er zich voor een violist kunnen presenteeren, zooals daar zijn tertsen-passage?, octaven, flageolettonen, staccato-loopen, enz. Al deze moeilijkheden werden spelenderwijze overwonnen door den heer Flesch, die met flit concert toonde als virtuoos het tegen den' sterkste te kunnen opnemen. Een groot succes was 's heoren Flesch' deel en het publiek applaudisseerde zoo lang, dat het den violist ten slotte de aria van Bacil uit de D-dur suite, op de G-snaar en in C getransponeerd, afdwong. Ik woonde de tweede uitvoering bij, waarop was geanhon- ! ceerd Beethoven's vioolconcert en Bach's j Ciaccona. Ter elfder ure werd hot programma gewijzigd ; het zou mij niet verwonderen indien dit voor vele bezoekers een teleur stelling zal geweest zijn. De zangeres Blanche Marchesi heeft weinig meer meegebracht dan den beroemden naam HliniimtviiiMHltuii van haar moeder en een quantum routine, dat natuurlijke warmte geheel bij haar ver drongen heeft, zoo die al ooit bij haar aan wezig is geweest. Het tekstboek zegt dat rij , van 189.5 af te Berlijn, Parijs en Londen en daarna in Amerika ware triomfen heeft ge vierd. Zou zij dan van die triomfen slechts hebben overgehouden een enkelen goed klinkenden pianissimo-tooh ? Het was waarlijk geen verkwikking te luisteren naar de schrille klanken, die ze in de "Ah Perfido" aria van Beethoven Over de hoofden van de toehoorders uitstortte. (Waarom stonden de origineele woorden niet in het tekstboek afgedrukt ?) Nog erger was hot met Liszt's Loréley," Daar joeg de pose op zulk een arrogante wijze elk gevoel van eenvond en waarheid van het gedicht op de vlucht, dat men zich slechts bedroeven kon over een dergelijke voordracht. Nog erger was het met de aansteller^ in Brahms' eenvoudig en lief, doch in een razend tempo afgezonden volksliedje l>i« Blürnelein die schlafen". Slechts l'Eté" van Chaminade kwam eenigszins tot zijn recht, maar geluk kig was het applaus van het publiek, hoewel tamelijk sterk, toch niet zóó dat de zangeres nog "met een toegift voor den dag kwam. Het engagement van Blanche Marchesi is blijkbaar een vergissing geweest. Door het orchest werd, op de bekende voortreffelijke wijze, voor de pauze gespeeld Mazart's auberflöte-ouverture" en aan bet slot van den avond Wagner's MeistersingerVorspiel." Hoewel ik in het vorige nummer, ten ge volge van het Berlioz-artikel, geen gelegenheid heb gevonden te referéeren over het laatste concert van de Liedertafel Apollo", wil ik daar toch niet geheel het stilzwijgen over bewaren, maar, zij het dan ook ietwat later, toch mededeelen dat de ijverige inannenzangvereeniging zich weer van de beste zijde heeft doen kennen in een viertal koren, die voor haar nieuw waren; n.l. Goeden nacht" van haren Directeur Roeske, die beiden Sarge" van Hegar, Aan den Duitschen Rijn" van M. H. Van 't Kruis en eine Bauernhochzeit" van Süderman. Het koor vau Roeske is n dankbaar nummer dat aan een mannenkoor de beste gelegenheid aanbiedt te woekeren met de effecten die voor mannenkoren zoo zeer gezocht zijn. De Zwitsersche componist Hegar kent die effecten ook door en door; maar deze heeft buitendien, door de keuze van zijn gedichten, gelegenheid om beschrijvende mu/iek te geven. Zoo is de episode Schlaehtruf tont durch das Land," tusscheu de andere ernstige fragmenten in, zeer wirkungsvoll." Het koor van Van 't Kruis is met zijn twaalf strophen wel wat lang. De rhythmus werkt ten gevolge daarvan eenigszius monotoon; toch is de componist, die in dit werk den organist niet verloochent, er in geslaagd aan het slot een grooten climax aan te brengen, welke door de heeren zangers met ware geest drift tot zijn recht is gebracht. Trouwens den gebeden avond was het koor voortreffelijk gedisponeerd. De intonatie liet niets te wenschen over en de voordracht was zeer levendig. Het laatste nummer moest zelfs gebisseerd worden. De dames Job. van de Linde, sopraan en Jndith Koelvink, viool oogstten terecht veel bijval in met de voordracht harer solonummers. Mejuffrouw v. d. Linde zong liet Gebet der Elisabetb" uit Tannhauser en een paar liederen waarvan het Vöglein in Walde" van Taubert zóó in den smaak viei, dat het moest herhaald worden. MejuHi'fmw Roelvink gaf in de g-moll sonate van Ta'nini te hooren, welke uitstekende studiën mij 'gemaakt beeft en met hoeveel talent zij haar viool bespeelt. Als zij wat meer in hut publiek zal zijn opgetreden, zul het haar zeker gelukken, meer losheid en ongedwongenheid te brengen in haar voor dracht. Volledigheidshalve wil ik even het pronader kennis met hem te maken en om zulk een geschikt moment niet te laten voorbij gaan, stapte ik haastig Linnen." Nauwelijks had hij mij gezien, of hij sprong van de tabouret en trad mij tegemoet. Nog boos, juffrouw?" vroeg hij. Tot dusver had ik nog geen gelegenheid mij voor het gebeurde van gisteren bij u te verontschuldigen." Hij reikte mij de hand. Vergeef mij. Ik heb vernomen hoe flink en onverschrokken u is en dat u zwemt als een zeemeeinv; dat ze u hier zelfs het zee wijf noemen. Ik had me mijn vrees dus- j wel kunnen besparen, maar... dat wist' ik toen nog niet. Willen wij goede vrienden zijn?" Graag," antwoordde ik. ..U is onderwijzeres, in welk vak?" Vakken : teekenen, gymnastiek en zwem- ! men", noemde ik op met nadruk op het laatste woord. Aha, hm!" Hij mat mij door zijn lorgnet l vau onderen tot boven. Ja, daar ziet u > ook net naar uit. Drommels! hoe lief!" Onwillekeurig bloosde ik, toen zijn blik den mijne ontmoette. Hij glimlachte. Kom. ga nu eens bier zitten!" Hij schoof een stoel bij de piano, Zal ik iets voor u i spelen wat wilt u hooren ? Levendige muziek?" ,,l' bedoelt iets dat bij mijn vak past? Ja, j dat is voor mij goed genoeg." l Hij keek mij scherp aan en begon te spelen. Ik had het reeds vroeger gehoord. . . Chopin'« heerlijk noctiirno in G-dur, ja. kun stiger gespeeld misschien, maar nooit zooals hij het, voordroeg. In zijn spel was een warmte, ' die.. . of was het soms het eigenaardige van den toestand, of mijn temperament op dut \ oogenblik. dat mij misleidde." | Dank!" llnisterde ik opgetogen. Ik .speel alloen voor u," zei hij .. . vrienden dus ? De toerist en liet zeewijf die maken nu gemecne zaak . . . den heelcn helderen zomerdag lang ... en de stille avonden?" Zijn vingers gleden over de toetsen . . . maar j ik hoorde de muziek niet meer, het Was mij ? zoo wonderlijk te moede . . . Kameraadschap en vriendschap," ging hij voort, geen minnekoozerij of anderen nonsens. Zeg maar: ja." Ja," antwoordde ik, maar stond meteen op en verliet het, vertrek. Hoe zal ik u vertellen, hoe het verder ??';?'' vervolgde Jutta, voor mij is alles schier een droom zóó lang is het geleden. Ik stond altijd bekend als een bedaard en ingetogen meisje, en niet als een, die zoo maar wordt meegenomen. Maar hier sleepte alles mij mee, de zee, het strand, de duinen . . . het zorgelooze leven ! met hem in de open lucht; het, betooverde mij, het was iets geheel nieuws, iets waarvan ik nooit had gedroomd.... O! als wij, zoo iinuniiiinimtii samen deze sombere kust, de kale, duinen langs wandelden, zoo ver van alle anderen, dan waren wij, in mijn gedachten, de eenige meiischen op aarde, of moederziel alleen in een onbewoonde streek, l'it het alledaagsehe leven waren wij een sprookjeswereld inge-dwaald en dartelden daarin naar hartelust rond. Maar nooit gaven wij' elkaar een liefdes teeken, nooit spraken wij een woord van liefde. \Vij gevoelden dat het dan mét de vrijheid eu kameraadschap uit zou zijn ge weest." Hier zweeg mijn dappere vriendin een wijle eu liet het hoofd hangen. Het viel haar moeielijk voort te vertellen. T raadt natuurlijk, hoe hot afliep," her nam zij met eon treurig glimlachje. Ik was toen nog zoo jong en zoo verbazend naief. Nu ja, nu ik zooveel ouder ben ge worden, zie ik wel in, dat tusschen man en vrouw op dien jongen leeftijd, vriendschap een gebrekkig ding, spotten met de natuur is. Onder de mannen zijn er misschien en kelen hij bijvoorbeeld die zulk een verhouding meester kunnen blijven en er genot in vinden; maar met ons jonge meisjes is dat anders; de natuur beheerscht onze gevoelens, en al onze beschaving en ont wikkeling helpt niets. De breuk kwam van mijn kant. Het was op een Augustusniiddag. Het, weer was stil en zóó drukkend heet, dat wij er, tegen onze gewoonte, de voorkeur aan gaven thuis te blijven. Hij was naar zijn logies aan den ingang vun het dorp teruggekeerd om eenige planten, die wij 's morgens verzameld hadden, te rangschikken en te determineereii en ik zat in de gozelschapskamer van het logement, bij de weinige badgasten die nog gebleven waren, 't Was mij zonderling te moede, onrustig, zondpr dat ik wist, waarom en ik kon niets beginnen. Toen het mij eindelijk tusschen de muren te benauwd werd, sloop ik heen en ' sloeg onwillekeurig den weg in naar het huisje, waarin hij woonde. Zijn kamer was leeg en de hospita wist niet waar hij heen was gegaan. Ik besteeg lang zaam den heuvel waarop de vuurtoren stond en toen ik onder mij bij de zee iemand staan zag, ijlde ik, in de hoop dat hij het zou wezen, door de duinen naar het strand, om hern te ontmoeten. Het zand was glooiend heet en de zee spiegelglad, maar aan den zuidelijken horizon doemden onheilspellende koppen op. Spoedig ontdekte ik dat de eenzame figuur niet de gezochte, maar een halfwijze arme drommel was, wiens vader en broeder jaren geleden tijdens een storm daar op de kust waren verdronken, en die sinds dien noodgramttia «irteedeelen van de negen en twin tigste uitvoering van het a cappella--koor onder mijne leiding, op Zondag 13 dezer m d« ronde Luthereehe kerk. Van Palestrina werd uitgevoerd; Missa Jesu'nostraRedemptioen de Motetten O Magnum Mysterium en Hodie Christus natus est; vaa 'Orlando di Lasso het Motet Jubilate Deo"; van den Oud-Nede landschen componist Clemens non Papa, het motet Jerttsalein surge" van Hans Leo Hasier een achtstemming Agnus Dei" en het Ave Ma*ia" van den negentiendSen eeuwschen componist Anton Bruckner. Ter eere Van den geboortedag van Beet hoven (16 December 1770) hadden de heeren Messchaert en Röntgen, op hunne tw«ede sean'ce dezen heros een groote plaats verleend. De eerste' zong zijn dyctas* An die ferne Gelièbte" en de-tweede speelde zijn Sonates op. 32 en 109. Voorts werd nog Sehubert's Winterreise" door Messcbawt gezonden. Bij den derden avond hoop ik weder uit voerig over deze voortreffelijke kunstenaars te referéeren. AtfT. AVEKKAMP. In mineur, door TOP NAEII'F. Amsterdam, H. J. W. Hecht.' 1902. Wat de schrijfster van dit werk vooral ontbrak was lerenservariny wat haar parten speelde was haar krachtige fantai'.ie, omstan digheden waarvan het gevolg was een zekere ongelijkmatigheid, onevenredigh«id, soms een merkbare onrust: haar-werk toont iets on even wichtigs. Ik voel heel goed dat ik er de schrijfster geen grief van maken ka-n, dat het haar aan levenservaring ontbreekt. Veeleer doet deze omstandigheid mij baar werk 4e, hooger schatten. En ik voeg. hierbij dat, zij scherp en juist het bewogeno leven waarneemt. .Maar waar zij onderwerpen als Ken \lr<mkl.<mk. Trees, Een St'efk'.nd aangedurfd heeft, geeft zij doorslaande bewijzen van gemis aan er? varing: zij trad da-ar, .klaar-gebleken, buiten den kring .harer waarnemingen, en verliet zich op haar fantazie. Dit haid ten gevolge, dat zij, nu ja, levendige, boeiende" verhalen schreef, maar tevens, dat zij niet steeds over tuigde van de nootiinendighci-d van het verloop harer geschiedenissen; dat men wel menig maal haar fantazie bewondert, maar zich tevens'düitrover verwondert, dat de schrijfster, 'aan wat een product-van-fantazeeren was, zelve een zoo beslissende beteekejiig voor den afloop van haar verhaal toekende. [Ik denk hier bijvoorbeeld ann de entree drr w,n<h(!»ie in Een iïtiefk,»d.~] Deed dit dus -reeds sohade aan de overtuigende kracht (en daarmee aan de ktmxtti'aardi') van haar werk een ander gevolg is, dat ze soms totaal onu-aar werd. Waarover straks. Het spreekt vanzelf, dat waar een auteur, onderwerpen beschrijvende als de bovenge noemde, bij gebrok aau de noodige ervaring. toch blijken geeft van juist en scherp zien, men dit meer herkent aau interessante, ver rassende kleinigheden, dan,.doorloop<md, aan de gansene uitbeelding. [Zoo kan men bijv. bijzonder waardeeren in Boven", de beschrij ving der oudo moeder, die tracht haar zoon de armen om den hals te slaan, opdat hij haar naar boven dragen zal, terwij toch trots mooie gedeelten Boven" als geheel niet zeer sterk is.] Psychologie vau beteekenis geeft dit boek niet. Zelfs is, waar, zooals in Trees, de krac/it vau het verhaal moet zitten in de beschrijving der gemoedsaandoeningen, de schrijfster daarin zeer zwak. . Herhaald komen in dit boek kleine fouten voor, die echter, door de levendigheid harer beschrijving, menigeen over- het hoofd zal zien, zoodat ze niet opvallend hinderen. Soms verbaast men zich .over de treurige zinnen eener auteur, die blijkbaar literaire eischen zich stelde. Nog vestig ik de aandacht op Jml-fiitifm.... lottigc-n dag, telkens wanneer er een onweder in aantocht was, als het ware naar de plek des onheus scheen te worden heengedreven. waar hij met gebalde vuisten en met een doek wuivend rondliep, als wenkte bij iemand op den onafzieiibareu plas. Ik was niet bepaald op mijn gemak bij die ontmoeting, maar troostte mij spoedig met de gedachte, dat ik, ingeval hij iets kwaads in den zin mocht hebben, vlugger ter been was dan bij, en stapte dus vast beraden naar hem toe. Met een idioten grijns nam de ongelukkige beleefd zijn muts af, maar toen ik hem vroeg of hij dengene, dien ik zocht, ook gezien had, staarde hij mij eerst een tijd lang ver wezen aau. wees daarna zwijgend op eenige voetstappen, die vlak langs de zee in het j natte zand waren afgedrukt en barstte in j een akeligen schaterlach uit, terwijl o;> het ! zelfde oogenblik de donder in de verte begon te rommelen, waarop hij dreigend de gebalde vuist tegen het donkere zwerk ophief en ijverig met zijn doek begon te wuiven. Ja de sporon! Vreemd genoeg was het mij heel niet opgevallen, daarnaar te, zien, en toch bad ik er al -zoo vaak genoegen in geschept, door zijn sporen in het y.and geleid. den weg te vinden, dien hij genomen had. Terwijl ik ze nu zuidwaarts volgde rukten de dreigende wolkenmassa's iutusschen in woeste vaart nader; het was pikdonker, de eerste regendroppels begonnen te vallen. bliksemstralen doorkliefden de lucht, de donder ratelde en weldra regende het bij stroomen. Binnen enkele minuten was ik in mijn dunne zotnerkleecüng tot op do huid nat. mijn arme hoed hing als een dweil over mijn ooren, mijn schoenen waren vol zand, mijn kousen doorweekt en zóó zwaar, dat ik ze uittrok en blootsvoets verder ging. Zoo kwam ik aau de beek bier en waadde er doorheen. Ik gunde me geen tijd, de gewone plaats to zoeken, maar in het bewustzijn, onmogelijk natter te kunnen worden, dan ik al was, stapte ik regelrecht het water in. O, hoe goed weet ik nog, wat mij voort dreef in dat ontzettende weder, dien stort regen. Het was de hoop op een ander weerzien dan anders, de hoop iets nieuws te winnen. een geluk te bemachtigen, waaraan ik onder alledaagsehe omstandigheden niet had durven denken, maar dat mijn fantasie, aangevuurd door den strijd tegen de elementen, mij nu voor den zin toovcrde. En trots den regen. die koude rillingen door mijn verhit bloed joeg, trots de bliksemstralen, die mijn oogen verblindden, klopte mijn hart van blijde ver wachting bij de voorstelling van dat wederzien. (Slot volgt.}

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl